Plan: | Buitengebied, part. herziening Jan Arendsland 9 / Lankhorsterweg 34 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0180.5102018003-VS01 |
Op het erf aan Jan Arendsland 9 staan, naast de woonboerderij, enkele voormalig agrarische schuren. De schuren hebben geen agrarische functie meer, zijn landschapsontsierend en kunnen daarom worden gesloopt. De schuren hebben een gezamenlijke oppervlakte van 300 m2. De initiatiefnemer wil graag een woningbouwkavel ontwikkelen in de nabijheid van Jan Arendsland 9. Voor het verkrijgen van een woningbouwkavel wordt gebruik gemaakt van de Rood voor Rood-regeling.
Een extra slooplocatie is nodig
De te slopen schuren op de locatie Jan Arendsland hebben een oppervlakte van circa 300 m². Hiermee wordt niet voldaan aan de eisen van de Rood voor Rood-regeling, waarbij minimaal 850 m² landschapsontsierende, agrarische bebouwing gesloopt moet worden in ruil voor een woningbouwkavel en een kwaliteitsverbetering in het landschap. Om aan de sloopeis van de gemeente Staphorst van minimaal 850 m2 te voldoen wordt op een andere locatie binnen de gemeente Staphorst minimaal 550 m2 gesloopt.
De resterende sloopmeters zijn gevonden aan de Lankhorsterweg 34. De eigenaar in het bezit van een voormalig, agrarisch erf bestaande uit een woonboerderij en landschapsontsierende schuren met een oppervlakte van 913 m². De initiatiefnemer heeft overeenstemming bereikt met de eigenaar van het erf aan de Lankhorsterweg over de aankoop van deze schuren. Met de aankoop en de sloop van deze schuren voldoet de initiatiefnemer ruimschoots aan de voorwaarden van de Rood voor Rood-regeling, voor een woningbouwkavel nabij de Jan Arendsland 9.
Herziening van het bestemmingsplan
Op het erf aan Jan Arendsland 9 te Staphorst staat een woonboerderij. De woonboerderij dateert uit 1983 en voldoet niet aan de huidige woonwensen. Het is de wens van de initiatiefnemer om deze woning enkele meters zuidelijker op het erf te herbouwen en (bestemmingsplanmatig) te splitsen in twee wooneenheden. De woonboerderij heeft een inhoud van 1580 m³. Conform de regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Staphorst' (vastgesteld: 25-06-2013) is splitsing van de boerderij mogelijk op basis van een wijzigingsbevoegdheid (art. 38.7) , wanneer het hoofdgebouw een inhoud heeft van minimaal 1.000 m³.
Herinrichting erf na sloop
Het erf aan de Lankhorsterweg 34 bestaat uit een woonboerderij van rond 1800 en een aantal voormalig agrarische schuren. Dit compacte erf maakt deel uit van een bebouwingslint. Op het erf worden in het kader van de Rood voor Rood-regeling alle (913 m²) landschapsontsierende schuren gesloopt. Alleen de woonboerderij blijft behouden. De schuur aan de westzijde van de woonboerderij wordt herbouwd als bijgebouw met een oppervlakte van 150 m2. Het bijgebouw in combinatie met de geplande landschappelijke inpassing van het erf, zorgt voor het behoud van het compacte, agrarische karakter van het erf.
Het roze omlijnde vlak op onderstaande afbeelding, laat het plangebied zien. Het gebied ligt ten noord-westen van het lintdorp Staphorst en ten westen van de snelweg A28. Kenmerkend voor het gebied is de opstrekkende verkaveling. Haaks op de verkaveling zijn bomenlanen gelegen. Het is een agrarisch gebied met overwegend weidegronden.
Situering plangebied aan de Jan Arendsland 9
Jan Arendsland 9, Staphorst
Het erf aan de Jan Arendsland 9 heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Staphorst' (vastgesteld: 25-06-2013) de bestemming 'Wonen -1'. Zie voor een uitsnede van het bestemmingsplan onderstaande afbeelding. Ter plaatse van het bestemmingsvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan. Tevens geldt er ter plaatse de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 6'.
De realisatie van een Rood voor Rood-kavel past niet binnen het huidige bestemmingsplan. Het bestemmingsplan zal daarom moeten worden herzien. Het splitsen van de te herbouwen woonboerderij past nu ook niet binnen de geldende bestemmingsplanregels, maar splitsing kan worden gerealiseerd middels een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid.
Uitsnede bestemmingsplan buitengebied Staphorst, Jan Arendsland 9
Lankhorsterweg 34, Staphorst
Het erf aan de Lankhorsterweg 34 heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Staphorst' (vastgesteld: 25-06-2013) de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Dit is te zien op onderstaande afbeelding. Op het erf worden alle schuren gesloopt, de rietgedekte boerderij blijft behouden en een nieuw bijgebouw met een oppervlakte van 150 m2 maakt het erfensemble compleet. De huidige bestemming van het erf wordt gewijzigd in een woonbestemming.
Uitsnede bestemmingsplan buitengebied Staphorst, Lankhorsterweg 34
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van 'rood voor rood' is door de gemeente Staphorst (2006) vastgelegd in de beleidsnotitie 'Toepassing uitvoeringskader Rood voor Rood met gesloten beurs". In ruil voor de sloop van minimaal 850 m2 landschapsontsierende bebouwing, ontstaat het recht op een woningbouwkavel. Voor de ontwikkeling van een woningbouwkavel aan de Jan Arendsland 9 wordt gesloopt op twee locaties: Jan Arendsland en de Lankhorsterweg. De maximale inhoudsmaat van de woning bedraagt 750 m3. Naast de woning mag een bijgebouw worden gerealiseerd van maximaal 75 m2.
Het totale plan dient financieel onderbouwd te worden, om de bijdrage aan de landschappelijke kwaliteit te bepalen. Een deel van de (fictieve) opbrengst van de kavel komt ten goede aan de aanvrager (30 % van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen bedrijfsgebouwen en de sloopkosten). Uit de resterende gelden zullen de maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bekostigd moeten worden. Deze maatregelen vinden in principe op het erf plaats. Indien dit niet wenselijk is kan worden gekozen voor een storting in het plattelandsfonds.
Toetsing initiatief aan de Rood voor Rood-regeling
In lijn met de Rood voor Rood-regeling worden alle landschapsontsierende schuren aan de Jan Arendsland en de Lankhorsterweg gesloopt. Hierdoor wordt ruimschoots voldaan aan de sloopeis van minimaal 850 m2. Met de sloop wordt een bouwrecht verkregen die wordt ingezet op het erf aan de Jan Arendsland. De nieuw te bouwen woning heeft in lijn met de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling een inhoudsmaat van maximaal 750 m3 en een bijgebouw van 75 m2.
Het erf aan de Lankhorsterweg krijgt een woonbestemming. De bestaande woonboerderij blijft behouden. En er wordt hier een nieuw bijgebouw gerealiseerd met een oppervlakte van 150 m2. De ontwikkeling van de Rood voor Rood-ontwikkeling is financieel onderbouwd. Hiervoor zijn de investeringen van beide erven meegenomen. In lijn met de voorschriften van het gemeentelijk beleid is de hoogte van de investering in ruimtelijke kwaliteit bepaald. Deze investering wordt ingezet op beide erven ten behoeve van de landschappelijke inpassing.
Het bestemmingsplan Buitengebied, part. herziening Jan Arendsland 9 / Lankhorsterweg 34, bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. Als onderdeel van de toelichting zijn in de bijlagen een aantal onderzoeksrapporten opgenomen.
Voor het plan is een uitgebreid ontwikkelingsplan opgesteld. Deze is opgenomen in Ontwikkelingsplan Jan Arendsland. Het ontwikkelingsplan is als voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan. In onderstaande paragrafen wordt beknopt de huidige en gewenste situatie beschreven.
De huidige situatie van het plangebied is middels een analyse van de geomorfologie en het bodemgebruik inzichtelijk gemaakt. Deze twee zaken zijn zeer sterk met elkaar verbonden en hebben de landschapskarakteristiek bepaald voor het huidige landschap in het plangebied en haar omgeving. Door de context van het plangebied goed in de vingers te hebben kan er een sterker ontwerp tot stand komen.
Jan Arendsland 9
In het huidige landschap rondom het plangebied zijn de historische patronen nog duidelijk aanwezig. Wel is de openheid toegenomen door het verdwijnen van (elzen)singels. De sloten zijn in de loop der jaren gedempt, waardoor de omvang van de percelen is toegenomen. In 1933 waren er nog nauwelijks woningen aanwezig buiten de kern. In 2014 zijn er verspreid over het buitengebied verschillende agrarische bedrijven en burgerwoningen aanwezig, waaronder ook het erf aan de Jan Arendsland 9.
Impressie van het plangebied met woonboerderij en landschapsontsierende schuren
Het erf zelf bestaat uit een evenwijdig aan de weg gelegen langgerekte boerderij uit 1983 op een klein erf met enkele bijgebouwen. De voorzijde van de boerderij is gericht op het lint van Staphorst. Op het erf staan verder een kapschuur en enkele kleinere loodsen van golfplaat. Aan de overzijde van de weg liggen een paar kuilvoerplaten. Voor de voorzijde, aan de zuidkant en tussen de boerderij en de weg ligt de tuin. Langs de weg staan grote eiken.
Op de onderstaande afbeelding is weergegeven welke opstallen er gesloopt worden, in dit geval zijn dat de oranje gearceerde opstallen. Het grijze vlak visualiseert de bestaande woonboerderij welke wordt gesloopt en herbouwd.
Te slopen opstallen aan de Jan Arendsland
Lankhorsterweg 34
Dit erf bestaat uit een boerderij (bouwjaar omstreeks 1800) met de nokrichting bijna loodrecht op de weg, een grote ligboxenstal (1990) een kapschuur en een varkensschuur en twee kleinere bijgebouwen (1970). De wegzijde van het erf wordt geflankeerd door een hoge bomenrij van eiken. De gebouwen vormen een compact, zeer dicht op elkaar gebouwd ensemble, dat deel uitmaakt van een bebouwingslint langs de slingerende Lankhorsterweg.
Op onderstaande afbeelding is weergegeven welke gebouwen er worden gesloopt. Het betreft de oranje vlakken, het grijze vlak is de bestaande boerderij welke in blijft bestaan.
Te slopen opstallen aan de Lankhorsterweg
Sloop van de bijgebouwen draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Voor het behoud van het agrarisch karakter is het gewenst dat hier weer een erfensemble ontstaat, bestaande uit een hoofdgebouw en een of meerdere daarachter of daarnaast geplaatste bijgebouwen. Op de plek wordt een compact erf gerealiseerd waarbij de relatie hoofd-, bijgebouw gehandhaafd wordt. Het nieuwe erf aan de Jan Arendsland kent een duidelijke voor- en achterkant, zoals dat historisch gezien op alle erven het geval was. Om een goed onderscheid te maken tussen hoofd- en bijgebouwen is een onderscheidende detaillering, volume en positionering van belang.
De woonboerderij, welke wordt gesplitst in twee woon eenheden, blijft het hoofdgebouw. Het hoofdgebouw wordt duidelijk onderscheiden van de andere woning door de traditionele architectuur, het verschil in volume en de positionering van het gebouw. De boerderij is opgetrokken uit baksteen en heeft een rijker versierd voorhuis dan achterhuis. Typisch aan een boerderij is dat op de stal (alleen het achterste gedeelte dus) geen dakkapellen komen, in tegenstelling tot de voorkant. Het dak van de 'stal' (achterkant) is glad en mag geen druk dakvlak zijn. De bijgebouwen leveren een bijdrage aan de 'erf-opbouw'. De nieuwe woning vormt -als zijnde een bakhuisje- een gebouw op het voorerf. Door de positionering van de verschillende gebouwen en de landschappelijke inrichting wordt het erf als één geheel ervaren. Door de plaatsing van de hooiberg en de nieuwe woning ontstaan er privégedeelten en vrije zichtlijnen. Zo kunnen de gezinnen samen leven met elk eigen gebruiksruimte in de zon, uit de wind en uit het zicht van de weg.
Inrichtingsschets Jan Arendsland 9
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn.
De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities.
De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.
Gezien de kleinschalige aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat met deze ontwikkeling geen Rijksbelangen in het geding komen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de NNN, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.
De ladder voor duurzame verstedelijking
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro.
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. Onderhavige plan betreft een nieuw bestemmingsplan en is daarom getoetst aan de nieuwe ladder. De nieuwe ladder is van toepassing als de woningbouwplannen worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Bro stelt dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling voor een ontwikkeling vanaf 12 woningen.
In de voorgenomen ontwikkeling worden een rood-voor-rood woning gerealiseerd én een woonboerderij gesplitst in twee wooneenheden. Daarmee blijft de ontwikkeling ruim binnen de eis van 12 woningen en hoeft daarom niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Met de voorgenomen ontwikkelingen worden geen Rijksbelangen geschaad.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is verdere invulling gegeven aan de:
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit staan centraal in de Omgevingsvisie, zij vormen de rode draden. Daarbij horen de volgende definities:
Duurzaamheid: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.”
Ruimtelijke kwaliteit: “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.” Ruimtelijke kwaliteit gaat voor ons dus niet zozeer over ‘mooi’, maar vooral over ‘goed’: functioneel, mooi en toekomstbestendig.
Sociale kwaliteit: De rode draad sociale kwaliteit gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. Hierbij worden vier categorien onderscheiden:
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie afbeelding 8). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
De Omgevingsvisie is onderderdeeld in drie niveau's:
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
1. Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.
2. Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief productie landschap, met het accent op schoonheid van de moderne landbouw. Het "landbouw-landschap" is beeldbepalend in Overijssel. Bijna driekwart van het oppervlak van de provincie wordt bepaald door het agrarisch cultuurlandschap. Het vormt voor veel inwoners hun woon- of werkomgeving en voor nog meer mensen de omgeving waarin ze hun vrije tijd – fietsend, wandelend, varend – doorbrengen.
Het ontwikkelingsperspectief productie landschap bevat twee aspecten. Enerzijds open gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte krijgt. Anderzijds landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) die voorkomen in diverse landschapstypen en waar ruimte is voor ontwikkeling van intensieve veehouderij. Dit ontwikkelingsperspectief omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwingen en bosstroken optimaal in harmonie zijn met deze schaalvergroting. De kwaliteitsambitie is om de diverse landschappen herkenbaar te houden ten opzichte van elkaar en de verschillen en contrasten binnen deze landschappen te accentueren.
Ontwikkelingsperspectief productielandschapmgevingsvisie
3. Gebiedskenmerken
De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en is gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn. Deze hebben vervolgens als basis gediend voor de opgestelde inrichtingsplannen en sluiten hier dan ook op aan.
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er in deze laag een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag een betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd op goed doorwaadbare plekken in de rivier. Pas in de laatste eeuw is deze koppeling door technische mogelijkheden en mechanisatie steeds losser geworden en is door menselijk ingrijpen de kwaliteit van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan ervoor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.
Natuurlijke laag - laagveengebieden
Het plangebied betreft de laagveengebieden welke in cultuur zijn gebracht. De laagveengebieden betreffen grote gebieden, waar onder invloed van stagnerend water en grondwater uitgestrekte veenmoerassen zijn ontstaan. Hier bestonden diverse verlandingsstadia naast elkaar: open water – rietmoeras – opgaand moerasbos. De laagveenmoerassen zijn ontwaterd, verveend en in cultuur gebracht als landbouwgrond. In de veenweidelandschappen is een hoog waterpeil van belang om inklinking tegen te gaan. Het open karakter is zowel ruimtelijk waardevol, als voor weidevogels en ganzen.
Laag van het agrarische cultuurlandschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan.
Laag van het agrarische cultuurlandschap - laagveenontginningen
Het erf aan Jan Arendsland 9 maakt volgens de kaart van de Omgevingsvisie deel uit van de laagveenontginningen. Het betreft een open, laag en nat landschap dat ontstaan is door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen. Deels door vervening, deels door alleen ontwatering. Kenmerkend is de zonering van intensief gebruik langs de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland. De boerderijen zijn gesitueerd langs vaarten en wegen. Polder Mastenbroek en polder van Staphorst en Rouveen zijn de nationaal bekende ikonen van het Overijsselse laagveenontginningslandschap. De verschijningsvorm van deze laagveenontginningen betreft het kleinschalige slagenlandschap van Staphorst en Rouveen, met zijn lang gerekte uitwaaierende kavels en houtwallen (els, berk, eik).
Stedelijke laag en de lust-en leisurelaag
Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstypen, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen.
Stedelijke laag en de lust- en leisure laag
Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.
Uitgangspunten van de stedelijke laag zijn:
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Voorheen heette de NNN de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar én het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Aangezien de gronden die zijn aangemerkt als onderdeel van het Natuurnerwerk Nederland op minimaal drie kilometer van het plangebied liggen, worden er geen belemmeringen of kansen vanuit dit beleid voor de voorgenomen ontwikkeling verwacht. Daarom wordt niet verder ingegaan op dit beleid.
De provincie wil ontwikkelingen in de groene omgeving samen laten gaan met een impuls in ruimtelijke kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen waaronder Rood voor Rood. Er is een werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de 'Catalogus Gebiedskenmerken' zoals beschreven in voorgaande paragrafen.
De gemeente Staphorst maakt gebruik van de rood-voor-rood regeling, de voorgenomen ontwikkeling sluit hierop aan.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie, het uitvoeringsmodel en de verordening van de provincie Overijssel.
In 2018 heeft de gemeente Staphorst, in aanloop naar de nieuwe Omgevingswet, een nieuwe Omgevingsvisie opgesteld. Met de deze visie zet Staphorst haar koers uit voor de leefomgeving, waarbij 2030 de tijdshorizon is. De Omgevingsvisie "Staphorst voor elkaar" is gericht op verbetering van de 'omgevingskwaliteit'. De visie geeft de kaders voor (particuliere) initiatieven en nodigt inwoners en partijen uit met ontwikkelingen te komen die bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij gaat het niet alleen om ruimtelijke kwaliteit, maar ook om kwaliteitsverbetering op bijvoorbeeld het gebied van recreatie, ecologie, leefbaarheid, zorg, duurzaamheid en (agrarische) economie.
De leidraad 'Staphorst voor elkaar!' is vertaald in drie verbindende thema's. De drie thema's zijn sterk met elkaar verboden, waardoor integraal denken en werken wordt gestimuleerd. Daarom heeft Staphorst het van belang sector-overstijgende thema's geformuleerd. De thema's staan met het ene been in het sociale en met het andere been in het fysieke domein. De volgende thema's zijn geformuleerd.
De sector-overstijgende thema''s zijn in de Omgevingsvisie verder uitgewerkt in de volgende thema's.
In de volgende paragraaf wordt per projectlocatie ingegaan op de relevante thema's uit de Omgevingsvisie.
Toetsing van de ontwikkeling aan de "Omgevingsvisie Staphorst voor elkaar!"
Projectlocatie 1 - Jan Arendsland
Uitsnede thema 'Landbouw en landschap' - gelegen in het houtsingellandschap De Streek
Projectlocatie 1 ligt in het themagebied 'landbouw en landschap'. In dit gebied biedt de gemeente ruimte voor zowel grote als kleine ontwikkelingen. Denk hierbij aan ontwikkelingen in de landbouw, bijvoorbeeld de schaalvergroting. Als gevolg van de voortschrijdende schaalvergroting stoppen veel bedrijven en blijven de bijbehorende gebouwen leeg staan. Deze gebouwen mogen voor voor andere activiteiten worden gebruikt, mits de kwaliteit omhoog gaat. In de voorgenomen ontwikkelingen worden de landschapsontsierende gebouwen gesloopt, waarna deze worden omgezet naar een woonfunctie.
Landschappelijk gezien ligt projectlocatie 1 in het houtsingellandschap De Streek. Deze omgeving wordt gekenmerkt door een landschap met boerderijinten met daaraan grenzend houtsingels. De boerderijen liggen hier vlak naast elkaar en veelal ook in meerdere lagen achter elkaar. De elzensingels laten in het veld de kavelgrenzen zien, terwijl de eikenlanen de historische dwarswegen accentueren in het landschap. Het buitengebied, ook in De Streek, verandert waardoor steeds meer elzensingels verdwijnen. Hierdoor worden de kavelgrenzen minder zicht-en beleefbaar.
De gemeente Staphorst geeft in haar Omgevingsvisie aan dat er in De Streek wordt gestreeft naar behoud, herstel en versterking van de landschappelijke kwaliteiten. Het landschap bepaalt namelijk in belangrijke mate de identiteit en herkenbaarheid van Staphorst. Het versterken van landschappelijke kwaliteiten kan in relatie worden gebrecht met landschappelijke structuren, maar ook op de erven zelf kan een kwaliteitsverbeteringplaatsvinden. Met name op het achteref. Daarom is het belangrijk dat erven landschappelijk worden ingepast en daarmee voorzien in een kwaliteitsverbetering. Het erf op projectlocatie 1 wordt landschappelijk ingepast, hiervoor is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgsteld. Deze is opgenomen in Bijlage 1 van dit bestemmingsplan. In de toekomstige situatie wordt het erf landschappelijke ingepast, tevens wordt een nieuwe elzensingel aangeplant. Mede door deze inrichting is de ontwikeling in lijn met de Omgevingsvisie "Staphorst voor Elkaar".
Projectlocatie 2 - Lankhorsterweg
Uitsnede thema 'Landbouw en landschap' - gelegen in het open Slagenlandschap
Projectlocatie 2 ligt ook in het thema-gebied 'landbouw en landschap'. In dit gebied biedt de gemeente ruimte voor zowel grote als kleine ontwikkelingen. Denk hierbij aan ontwikkelingen in de landbouw, bijvoorbeeld de schaalvergroting. Als gevolg van de voortschrijdende schaalvergroting stoppen veel bedrijven en blijven de bijbehorende gebouwen leeg staan. Deze gebouwen mogen voor voor andere activiteiten worden gebruikt, mits de kwaliteit omhoog gaat. In de voorgenomen ontwikkelingen worden de landschapsontsierende gebouwen gesloopt, waarna deze worden omgezet naar een woonfunctie.
Landschappelijk gezien ligt projectlocatie 2 in het open Slagenlandschap, dit is een van de veelvoorkomende landschapstypen in Staphorst. Het Slagenlandschap heeft hoofdzakelijk een agrarisch karakter en kenmerkt zich door haar karakteristieke knikken in de verkaveling, duidend op de voormalige ontginningsassen. Mede- door de ontginning zijn er in het Slagenlandschap veel sloten aanwezig. Qua bebouwing.
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt ernaar gestreefd om de huidige karakteristieken zoveel mogelijk te behouden. Deze karakteristieken zijn gericht op het behouden open en weids landschap. Op projectlocatie 2, worden landschapsontsierende schuren gesloopt én een bijgebouw toegevoegd. Dit alles draagt bij aan het versterken van de huidige karakteristieken. Hierdoor sluit de ontwikkeling aan bij de bebouwingskenmerken en blijft het open en weidse landschap behouden. De nieuwe woning wordt landschappelijk ingepast, hiertoe is een inrichtingsplan opgesteld, het plan is opgenomen in 3 Inrichtingsplan Lankhorsterweg van de bestemmingsplan regels.
Door de provincie Overijssel is in maart 2005 de partiële streekplanherziening Rood voor rood met gesloten beurs vastgesteld. Hoofddoel van deze herziening is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied door de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.
Uitvoeringskader Rood voor Rood met gesloten beurs
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van 'rood voor rood' is door de gemeente Staphorst (2006) vastgelegd in de beleidsnotitie 'Toepassing uitvoeringskader Rood voor Rood met gesloten beurs". In ruil voor de sloop van minimaal 850 m2 landschapsontsierende bebouwing, ontstaat het recht op een woningbouwkavel. Voor de ontwikkeling van een woningbouwkavel aan de Jan Arendsland 9 wordt gesloopt op twee locaties: Jan Arendsland en de Lankhorsterweg. De maximale inhoudsmaat van de woning bedraagt 750 m3. Naast de woning mag een bijgebouw worden gerealiseerd van maximaal 75 m2.
Het totale plan dient financieel onderbouwd te worden, om zo de bijdrage aan de landschappelijke kwaliteit te bepalen. Een deel van de (fictieve) opbrengst van de kavel komt ten goede aan de aanvrager (30 % van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de te slopen bedrijfsgebouwen en de sloopkosten). Uit de resterende gelden zullen de maatregelen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bekostigd moeten worden. Deze maatregelen vinden in principe op het erf plaats. Indien dit niet wenselijk is kan worden gekozen voor een storting in het plattelandsfonds.
Toetsing initiatief aan de Rood voor Rood-regeling
In lijn met de Rood voor Rood-regeling worden alle landschapsontsierende schuren aan de Jan Arendsland en de Lankhorsterweg gesloopt. Hierdoor wordt ruimschoots voldaan aan de sloop eis van minimaal 850 m2. Met de sloop wordt een bouwrecht verkregen die wordt ingezet op het erf aan de Jan Arendsland. De nieuw te bouwen woning heeft in lijn met de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling een inhoudsmaat van maximaal 750 m3 en een bijgebouw van 75 m2.
Het erf aan de Lankhorsterweg krijgt de bestemming Wonen - 1. De bestaande woonboerderij blijft behouden. Daarnaast wordt hier een bijgebouw gerealiseerd met een oppervlakte van 150 m2, passend binnen de regels van Wonen - 1.
De ontwikkeling van de Rood voor Rood-ontwikkeling is financieel onderbouwd. Hiervoor zijn de investeringen van beide erven meegenomen. In lijn met de voorschriften van het gemeentelijk beleid is de hoogte van de investering in ruimtelijke kwaliteit bepaald. Deze investering wordt ingezet op beide erven ten behoeve van de landschappelijke inpassing.
In het gemeentelijk landschapsplan (april 2011) zijn de specifieke gebiedskenmerken benoemd. De projectlocatie Jan Arendsland valt onder het Houtsingellandschap De Streek. Het betreft een tamelijk kleinschalig gebied met kenmerkende houtsingels. Het gebied wordt gekenmerkt door een smalle, tamelijk langgerekt percellering. Het wegenpatroon is rationeel, blokvormig. Voor het gebied wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van de singels vanwege de hoge en bijzondere landschappelijke kwaliteiten. De bouwstenen van het gebied zijn elzensingels, sloten, grasland, wegen met laanbeplanting en erven met beplanting. Bij behoud, herstel en versterking wordt rekening gehouden met de maat en schaal van het landschap en de structuur van de landschapselementen en soorten.
Het erf aan de Lankhorsterweg ligt aan de zuidkant van het Reestdal, en kijkt uit over het laagveengebied, in het noorden van de gemeente. Het beekdallandschap van de Reest wordt idyllisch genoemd. Dit landschap heeft een zeer hoge landschappelijke waarde. De gemeente streeft naar behoud en ontwikkeling van het kleinschalige en afwisselende natuur- en cultuurlandschap. De beeldkwaliteit van de erven wordt hier heel belangrijk geacht.
Toetsing van de ontwikkeling aan het landschapontwikkelingsplan
In de voorgenomen ontwikkeling wordt op twee locaties landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Daarnaast wordt op beide sloop locaties de ruimtelijke kwaliteit versterkt, wat bijdraagt aan het versterken van de identiteit van de plek. Een volledig beeld van de investering in ruimtelijke kwaliteit, wordt gegeven in het Ontwikkelingsplan Jan Arendsland het behorend bij deze toelichting.
Per 1 juli 2015 is de nieuwe Woningwet van kracht. Onderdeel hiervan is dat de gemeente een meer sturende rol krijgt bij het maken van de prestatie afspraken met de woningcorporatie. Voorwaarde hiertoe is een actuele woonvisie. De overige woonvisie van de gemeente Staphorst uit 2011 was op onderdelen nog steeds actueel; in de nieuwe woonvisie wordt beter ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en de lokale woon behoefte.
De woonvisie heeft de volgende aandachtspunten voor woningbouw in het buitengebied:
Toetsing van de ontwikkeling aan 'Woonvisie 2016-2020'
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de woonvisie. Deze biedt namelijk ruimte voor de realisatie van woningbouwkavels in het kader van de rood-voor-rood regeling.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie "Staphorst voor Elkaar!".De uitgangspunten met betrekking tot de landschappelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in het landschap ontwikkelingsplan Staphorst, hebben als basis gediend voor de inrichtingsplannen op beide locaties. Met de realisatie van een rood voor rood woning, wordt aangesloten bij de lokale woon behoefte, zoals beschreven in de Woonvisie 2016-2020.
In dit hoofdstuk wordt de impact van de ontwikkeling op de verschillende waarden in het gebied beschreven. Hieronder vallen o.a. flora & fauna, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met de gevolgen van deze ontwikkeling op de waarden in het gebied.
Vanaf 1 januari 2017 is in de Nederland de Wet Natuurbescherming in werking getreden. De wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Met het van kracht worden van de nieuwe wet worden de provincies het bevoegd gezag. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoed, blijft het Rijk het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming bestaat uit drie onderdelen: bescherming van soorten, bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van bosopstanden.
De voorgenomen ontwikkeling aan de Jan Arendsland is middels een quickscan getoetst aan de Wet Natuurbescherming. De quickscan is opgenomen in Flora & Fauna onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd in 2016, waardoor de toetsing is uitgevoerd onder de Flora en Faunawet. Met de komste van de Wet Natuurbeschermijng, zijn een aantal soorten toegevoegd behorend tot de soortgroepen vlinders, libellen, vissen en planten. Leefgebied van deze soorten is niet aanwezig in het projectgebied. Daarom kan worden volstaan met de onderzoeksresultaten uit 2016. De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.
Soortenbescherming
De Wet Natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende planten-en diersoorten, of de soort nu beschermd is of niet (= zorgplicht). De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wilde levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld, maar kan door toepassing van bestuursdwang wel worden gehandhaafd.
De huismus
Binnen het plangebied zijn verblijfplaatsen van de huismus aangetroffen. Met de ruimtelijke ontwikkeling worden negatieve effecten op verblijfplaatsen van huismus verwacht. De vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort inclusief de functionele leefomgeving is jaarrond beschermd. Met de voorgenomen ontwikkeling treedt aantasting en verstoring van deze verblijfplaatsen op. Hiervoor dient een ontheffing aangevraagd te worden. Negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling op overige beschermde soorten (grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, steenuil) zijn op basis van het onderzoek uit te sluiten.
In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Globaal gaat het echter om de periode van 15 maart tot 15 juli.
Voor de huismus dient een ontheffing aangevraagd te worden. Om een ontheffing Flora-en faunawet te verkrijgen voor een vogelsoort waarvan de verblijfplaats jaarrond beschermd is moet:
Deze gegevens moeten worden uitgewerkt in een projectplan. In dit projectplan staat concreet beschreven welke werkzaamheden, wanneer, en op welke wijze worden uitgevoerd. Dit wordt aangevuld met een onderbouwing van de noodzaak van het project.
Een ontheffingsaanvraag moet worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken. Maximaal zestien weken na het indienen van de aanvraag wordt er een besluit genomen. Op dat besluit kunnen belanghebbenden nog bezwaar maken. Deze termijnen zijn verder terug te vinden op mijn.rvo.nl
De ontheffing dient nog te worden aangevraagd, gezien de aard van de ontwikkeling wordt de verlening van de ontheffing verwacht. De compensatie maatregelen worden toegepast bij de bouw van de woningen. De uitvoerbaarheid van het plan is derhalve aangetoond. Concrete maatregelen die genomen moeten worden tijdens de werkzaamheden dienen vastgelegd te worden in een ecologisch werkprotocol. Hierin dienen eveneens de aanvullende voorwaarden verwerkt te worden die voortvloeien uit de ontheffingsaanvraag.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden.
Voorheen heette de NNN de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Relatie met het plangebied
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 5 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Olde Maten - Veerslootlanden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of tot de zeer directe zone beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000- gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van de NNN/EHS. Het plangebied ligt op ongeveer 5 kilometer van begrensd NNN/EHS-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS.
Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS significant aantasten. Een toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Bescherming houtopstanden
De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantingsplicht. Een kapmelding is verplicht bij de kap van bomen buiten de bebouwde kom (i.h.k.v. Boswet) indien kap plaatsvindt in een houtopstand van 10 are of meer of een bomenrij van 20 bomen. Er geldt een 1 op 1 herplantplicht. Provincies bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. Voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel is er geen herplantplicht.
In de voorgenomen ontwikkeling worden geen bomen gekapt, die onderdeel zijn van houtopstanden. Een nadere toetsing houtopstanden door de provincie Overijssel is niet noodzakelijk. Indien er toch bomen gekapt worden, dient hiervoor een vergunning aangevraagd te worden.
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Jan Arendsland
Uitsnede archeologische beleidskaart Staphorst - Jan Arendsland
In bovenstaande figuur is een uitsnede van de archeologische verwachtingswaarde kaart (2011) weergegeven. Hieruit blijkt dat de locatie aan de Jan Arendsland een lage archeologische verwachting kent. Bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van minimaal 1,5 ha is archeologisch onderzoek noodzakelijk. In de voorgenomen ontwikkeling wordt de grond enkel geroerd voor de realisatie van één woning met bijgebouw. Hierdoor blijven de ingrepen ruimschoots onder de norm van 1,5 hectare.
Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Lankhorsterweg
Uitsnede archeologische beleidskaart Staphorst - Lankhorsterweg
In bovenstaande figuur is een uitsnede van de archeologische verwachtingswaarde kaart (2011) weergegeven. Uit de kaart blijkt dat de locatie aan de Lankhorsterweg een hoge archeologische verwachting kent. Dit betekent dat er bij ingrepen dieper dan 40 cm én met een oppervlakte van ten minste 2500 m2 een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie voorziet in de sloop van landschapsontsierende schuren. In ruil hiervoor wordt aan de Jan Arendsland een compensatiewoning gebouwd. Op de locatie aan de Lankhorsterweg wordt alleen een kleine schuur terug gebouwd, waar ruimschoots minder dan 2500 m2 grond wordt geroerd. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Voor beide locaties betekent het echter niet dat er geen archeologische waarden kunnen voorkomen, al wordt de kans op aanwezigheid daarvan zeer gering geacht. Bij aantreffen van een toeval vondst geldt een meldingsplicht conform art. 53 van de herziene Monumentenwet 1988.
Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.
Op grond van artikel 12 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien worden van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Met behulp van een watertoets op de website www.dewatertoets.nl is het plan getoetst aan waterbelangen en is een wateradvies opgevraagd bij waterschap Drents Overijsselse Delta . Hieronder is de daaruit voortkomende waterparagraaf opgenomen:
Standaard waterparagraaf
Watertoets In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Relevant beleid
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten kunnen worden ingezien op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.
Invloed op de waterhuishouding
Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2, het verhard oppervlak zelfs af. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.
Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.
Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 20 à 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast door onder andere te voorkomen dat afstromend hemelwater vanaf het straatoppervlak naar binnen kan stromen. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.
Voor het dempen van watergangen / sloten (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels.
Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het Besluit lozing afvalwater huishoudens (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt.
Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het Activiteitenbesluit. Voor deze lozingen gelden de volgende stappen:
Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi). De voorschriften, opgenomen in de algemene regels van bovengenoemde besluiten, voldoen aan het criterium van best bestaande techniek (bbt).
Het generieke beleid ten aanzien van lozingen is opgenomen in het Handboek Water. Dit Handboek kan worden geraadpleegd via de site van:
Infomil:http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/handboek-water/menu/nieuws/handboek-water/
Voor lozingen kan een melding of een vergunning noodzakelijk zijn. Naast bovenstaande kunnen op basis van de Keur ook kwantiteitseisen aan de lozing en de bijbehorende lozingswerken worden gesteld. Hiervoor is een vergunning of een melding op basis van de Waterwet noodzakelijk.
Het rioleringssysteem grenzend aan het plangebied bestaat uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit waarop alleen afvalwater van huishoudelijke aard of bedrijfsafvalwater (bijvoorbeeld wasplaatsen) mag worden aangesloten als de capaciteit van het stelsel dit toelaat. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.
Het plan bevat een rioleringscomponent, want door het plan neemt het afvalwaterdebiet in het bestaande gemengde- of vuilwaterstelsel toe. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater bij het afvoeren van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromen hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Gezien de verhouding tussen de toekomstige verharding én de onverharde delen. Is het aannemelijk dat het hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Dit kan door de verharding onder afschot te leggen, waarbij het hemelwater afstroomt naar de onverharde delen en daar infiltreert in de bodem. Hiermee wordt het drukriool geheel ontlast en wordt voldaan aan het voorkeursbeleid van het waterschap. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Tijdens de verdere planontwikkeling worden de adviezen uit de waterparagraaf in acht genomen. Zo wordt ervoor gezorgd dat de nieuwe woning 20 tot 30 centimeter boven het straatpeil komen te liggen en wordt het hemelwater op eigen terrein geinfiltreerd.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op natuur- en archeologische waarden en past binnen de uitgangspunten van een goede waterhuishouding.
Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Het erf aan de Jan Arendsland heeft sinds 2013 een woonbestemming. Tot de bestemmingswijziging is het erf altijd agrarisch in gebruik geweest. De bestaande woning wordt gesloopt en herbouwd. Daarnaast wordt er een compensatiewoning toegevoegd. Voor de nieuwe bouwkavel dient onderzocht te worden of de bodemkwaliteit voldoende is om te gebruiken voor woon doeleinden. Hiertoe is in 2018 door AvA Milieuonderzoek in samenwerking met Poelsma Veldwerkbureau een bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in de bijlage Verkennend bodemonderzoek en de belangrijkste conclusies zijn hieronder opgenomen.
Overzichtstekening onderzoekslocatie aan de Jan Arendsland met plaats van boring en peilbuizen
Samenvatting van de onderzoeksresultaten
Op bovenstaande afbeelding is een overzichtstekening weergegeven met daarop de verschillende boorlocaties en de locatie van de geplaatste peilbuizen. Hieronder volgt een samenvatting van de onderzoeksresultaten.
Zintuiglijke waarnemingen
De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat vanafhet maaiveld tot aan de maximaal geboorde diepte van 3,7 m -mv uit zand. Ter plaatse van de voormalige opslag van gasolie/voormalige bovengrondse tanks is zintuiglijk geen verontreiniging ( oliecomponenten of anders) in de bodem waargenomen. Ook op het overig deel van de onderzoekslocatie zijn in het opgehoorde bodemmateriaal
geen bijzonderheden waargenomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een (ernstige) bodemverontreiniging.
Kwaliteit bodem/ analyseresultaten
Locatie voormalige bovengrondse gasolietanks
In het monster van bovengrond ter plaatse van de voormalige bovengrondse gasolietanks (MMAI) zijn geen oliecomponenten aangetoond. In het monster van het grondwater ter plaatse (Pb Al) zijn eveneens geen verhoogde concentraties aan minerale olie en/of vluchtige aromaten gemeten.
Overig (onverdacht) deel onderzoekslocatie
Ook in de onderzochte mengmonsters van de boven- en ondergrond van het overig deel van de onderzoekslocatie (MMBI, MMB2 en MMB3) zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond.
In het onderzochte monster van het freatisch grondwater (Pb 01) zijn licht verhoogde gehalten aan nikkel, koper, zink en barium gemeten. Verder zijn er geen verhoogde concentraties aan onderzochte componenten in het grondwater aangetoond. De gemeten waardes voor pH (zuurgraad) en EC (elektrisch geleidend vermogen) worden als normaal beschouwd voor het plaatselijk bodemtype.
Conclusies
Op basis van de onderzoeksresultaten zijn de volgende conclusies van toepassing op de ontwikkeling aan de Jan Arendsland.
Kwaliteit bodem en herkomst verhoogde stoffen
In de onderzochte grondmonsters zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan enkele zware metalen (nikkel, koper, zink en barium). Barium wordt regionaal vaak van nature licht verhoogd in het grondwater aangetroffen. Aangezien er geen aanwijzingen zijn voor een antropogene bron van barium betreft het in onderhavig geval vermoedelijk eveneens een van nature verhoogde achtergrondwaarde.
Ook de overige zware metalen kunnen van nature verhoogd in het grondwater worden aangetroffen, onder invloed van enigszins zure grondwater. Ook het agrarische gebruik (bemesting) kan een bijdrage hebben geleverd aan verhoogde achtergrondwaarden aan zware metalen in grondwater.
Slotconclusie
De gemeten licht verhoogde concentraties in het grondwater overschrijden de streefwaarden in relatief geringe mate. Bij licht verhoogde gehalten zullen geen risico's voor milieu en volksgezondheid voorkomen en hoeft geen vervolgonderzoek plaats te vinden. Met de gevolgde onderzoeksstrategie is de algemene milieuhygiënische kwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoende vastgelegd. Voor wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen te worden gesteld aan het gebruik van de onderzochte locatie. Op basis van bovenstaande conclusie wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is met betrekking tot het milieuaspect bodem.
In het kader van vooroverleg, zijn de onderzoeksresultaten beoordeeld door de Omgevingsdienst IJsselland. Op 4 juni 2018 heeft de Omgevingsdienst aangegeven akkoord te zijn met de onderzoeksrapportage,het advies is opgenomen in 4 Vooroverleg reactie bodemonderzoek van dit bestemmingsplan.
Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals verblijfsruimten) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
Het erf aan de Jan Arendsland ligt binnen de wettelijke zone van een aantal verkeerswegen. Om de akoestische gevolgen van deze wegen inzichtelijk te maken, is in 2018 door adviesbureau VORBU een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlage Akoestisch onderzoek, de belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven. Het erf aan de Jan Arendsland valt niet binnen de geluidscontouren van weg- en railverkeerslawaai, deze aspecten zijn voor deze ontwikkeling dan ook niet van toepassing.
In het Akoestisch onderzoek is de geluidbelasting vanwege het wegverkeer inzichtelijk gemaakt en getoetst ter plaatse van de gevel(s) van de woningen. De A28 en de verkeersweg Jan Arendsland zijn de maatgevende verkeerswegen. De navolgende verkeerswegen zijn in het onderzoek opgenomen:
De herbouw van de boerderij en splitsing in twee wooneenheden wordt conform het gemeentelijk geluidbeleid aangemerkt als vervangende nieuwbouw. De toekomstige woning aan de zuidzijde van de boerderij wordt gezien als nieuwbouw. Uit de resultaten van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd.
Uit de rekenresultaten (tabel 4.1) blijkt dat de geluidbelasting van de twee maatgevende verkeerswegen lager is dan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB. Een gedetailleerd overzicht van de berekende geluidbelasting van alle verkeerswegen is opgenomen in bijlage 3 van het Akoestisch onderzoek, waaruit blijkt dat de geluidbelasting van alle wegen ruimschoots lager is dan de voorkeurswaarde van Lden 48 dB.
Cumulatieve geluidbelasting
De berekende cumulatieve geluidbelasting exclusief correctie artikel 110g van de Wet geluidhinder bedraagt voor de boerderij ter plaatse van rekenpunt 002 en 003 maximaal Lden 51 dB en voor de nieuwbouwwoning maximaal Lden 52 dB ter plaatse van rekenpunt 007.
Bouwbesluit/gevelwering
Het bouwbesluit stelt als eis een minimale karakteristieke gevelwering van 20 dB en een binnenwaarde in geluidgevoelige ruimten van 33 dB. Dit betekend dat de wettelijke binnenwaarde is gewaarborgd tot en met een geluidbelasting van 53 dB. De hoogst berekende cumulatieve geluidbelasting bedraagt 52 dB, zodat nader onderzoek naar de karakteristieke gevelwering niet noodzakelijk wordt geacht.
Conclusie
In het kader van vooroverleg, zijn de onderzoeksresultaten beoordeeld door de Omgevingsdienst IJsselland. Op 3 april 2018 heeft de Omgevingsdienst aangegeven akkoord te zijn met de onderzoeksrapportage, het advies is opgenomen in 6 Vooroverleg reactie akoestisch onderzoek van dit bestemmingsplan.
Geconcludeerd kan worden dat in kader van de Wet geluidhinder geen belemmering aanwezig is voor herbouw en splitsing van de boerderij in twee wooneenheden en voor nieuwbouw van de woning welke is geprojecteerd aan de zuidzijde van de boerderij. Bovenstaande conclusie is voorgelegd aan de Omgevingsdiens IJsselland.
Uit de Wet luchtkwaliteit volgt dat een voorgenomen ontwikkeling uit oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is, indien in ieder geval aan 1 van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Onderdeel van de Wet Luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
Op grond van de Regeling NIBM (art. 4, bijlage 3A) is een ontwikkeling als NIBM te beschouwen als het aantal woningen niet meer bedraagt dan:
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van één rood voor rood woning en de herbouw van de oorspronkelijke woonboerderij. Een dergelijke ontwikkeling is dermate klein dat deze niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit betekent dat wordt voldaan aan de hierboven genoemde voorwaarde. Luchtkwaliteit in het kader van het Besluit en Regeling NIBM vormt daardoor geen beletsel voor de realisatie van het initiatief. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit is onderhavig plan uitvoerbaar.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.
Om het aspect externe veiligheid te kunnen beoordelen, is voor het plangebied aan de Jan Arendsland de risicokaart geraadpleegd.
Uitsnede risicokaart Jan Arendsland (www.risicokaart.nl)
Uit de uitsnede van de risicokaart blijkt dat het plangebied:
Op basis van bovenstaand onderzoek kan worden geconcludeerd dat het plan in het kader van externe veiligheid uitvoerbaar is.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden beoordeeld of de realisatie van nieuwe woningen of andere geur gevoelige objecten een belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven. Tevens moet worden beoordeeld of binnen het plangebied sprake is van een goed leefklimaat.
Op 27 oktober 2009 heeft de gemeente Staphorst de Geurgebiedsvisie en de Geurverordening vastgesteld. De Wgv gemeente de mogelijkheid om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van veehouderijen te sturen.
Gemeenten mogen bij verordening, binnen bepaalde grenzen, van de normen van de Wgv afwijken. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied. De gemeente Staphorst heeft hiertoe de "Geurgebiedsvisie Gemeente Staphorst" opgesteld.
Aan de Jan Arendsland wordt de huidige woonbestemming behouden en wordt er een tweede compensatiewoning gerealiseerd. Het dichtstbijzijnde bedrijf ligt op ruim 270 meter ten westen van het plangebied. Op ruim 290 meter afstand ten noorden van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf.
Omdat het plangebied reeds bestemd is als wonen, worden de omliggende bedrijven niet nadelig beïnvloed in de bedrijfsvoering. Aangezien de afstand tot de omliggende bedrijven de afstandsnorm van 50 meter ruim overschrijd, kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied een goed leefklimaat wordt gerealiseerd.
Gelet op voorgaande bevindingen wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij, uitvoerbaar is.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.
Om te beoordelen of de voorgenomen ontwikkeling een nadelige invloed heeft op de liggende bedrijven, is onderzocht welke bedrijven er in de omgeving liggen. In onderstaande figuur is een uitsnede opgenomen van het plangebied, met daaromheen een bufferzone van 100 meter. Binnen deze zone is gekeken of er bedrijven aanwezig zijn, die een belemmering kunnen vormen voor de ontwikkeling.
Binnen de bufferzone liggen twee woonbestemmingen, te weten aan de Jan Arendsland 7A en de Oude Kerkhofsweg 2. Deze locaties zijn geen inrichting in het kader van de Wet milieubeheer en vormen daarom geen belemmering voor de ontwikkeling.
Geconcludeerd wordt dat er geen bedrijven in de omgeving aanwezig zijn die een belemmering kunnen vormen voor het ontwikkelen van de locatie.
Uitsnede bedrijven en milieuzonering (buffer 100 meter)
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden.
Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
De voorgenomen ontwikkeling is aan de hand van de drie hoofdcriteria beoordeeld, de conclusie is dat de ontwikkeling heeft geen nadelige milieugevolgen heeft. Hetgeen betekent dat er geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig is. De voorgenomen ontwikkeling is daarmee uitvoerbaar in het kader van de MER.
Uit de toetsing aan relevante milieuhygiënische aspecten, blijkt dat de gewenste ontwikkeling niet belemmerd wordt door milieuaspecten uit de directe omgeving. Tegelijkertijd levert de ontwikkeling geen onevenredig negatieve milieutechnische hinder voor de directe omgeving. De onderzoeksresultaten zijn ook voorgelegd aan de Omgevingsdienst, zij hebben middels een advies, aangegeven de resultaten te onderschrijven. Het advies is opgenomen in Bijlage 7 van de toelichting van dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van deze partiële herziening is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor zijn een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden.
Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:
1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen.
Artikel 3 Wonen - 1
In dit artikel zijn de bouwregels opgenomen met betrekking tot de bouw van hoofd- en bijgebouwen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
In dit artikel worden de archeologische bestemming toegelicht inclusief bijbehorende kaders voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 6
In dit artikel worden de archeologische bestemming toegelicht inclusief bijbehorende kaders voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.
3. Algemene regels
Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:
Artikel 6 Algemene dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene bouwregels
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Artikel 11 Overige regels
4. Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Artikel 12 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties aangegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Artikel 13 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Dit hoofdstuk beschrijft de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen plan.
In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving, eventuele aantasting van natuur waarden worden met ontheffing maatregelen gecompenseerd. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.
Vooroverleg
In het kader van artikel 3.1.1. Bro heeft er een vooroverleg plaatsgevonden. Gedurende deze periode is het onderhavige plan voorgelegd aan de bevoegd gezagen en relevante overheidsinstanties. De reacties worden verwerkt in het bestemmingsplan.
Inzage termijn
Het voorliggende plan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Eventuele zienswijzen worden hierna behandeld en verwerkt in het plan.
Door het voeren van vooroverleg én de ter inzage legging wordt gesteld dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.
De omgeving
De initiatiefnemers hebben de naaste buren van de locatie aan de Jan Arendsland in kennis gesteld van de voorgenomen ontwikkeling. De buren hebben, de informatie ter kennisname opgenomen en geen oordeel geveld over het plan. Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling niet negatief is ontvangen, waardoor het voorliggende plan kan rekenen op draagvlak uit de omgeving.
Kosten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Dit betekend dat er geen kosten zijn voor de gemeente. Gelet op het hiervoor genoemde wordt gesteld dat deze ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat het voorgenomen plan ruimtelijk, maatschappelijk, en economisch uitvoerbaarheid is. De voorgenomen ontwikkeling kan dus worden gerealiseerd.