direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Ommen, Sluis Junne te Junne
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0175.201310008001-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De provincie Overijssel heeft samen met verschillende partners, waaronder waterschappen en gemeenten de ambitie om de Vecht bovenstrooms van Ommen weer bevaarbaar te maken. Hierdoor wordt een doorgaande vaarroute gerealiseerd tot het kanaal Almelo - Coevorden. Bevaarbaar betekent in dit geval bevaarbaar voor scheepjes en/of boten die qua dimensie aantallen en uitstraling passen bij een halfnatuurlijke laaglandrivier.

Het inrichten van de Vecht als laaglandrivier en het mogelijk maken deze rivier te bevaren met passende scheepjes en/of boten is één van de onderdelen van het grotere plan “Masterplan ruimte voor de Vecht”, opgesteld in 2009. In dit masterplan wordt de ambitie uitgesproken dat de Vecht geschikt is voor avontuurlijke waterrecreatie. Concreet worden in het masterplan mogelijkheden aangereikt voor het varen met sloepen en zompen met een stille motor, kanoën en vlotvaren.

De stuwen ter hoogte van Junne, Mariënberg (en De Haandrik) belemmeren een doorgaande vaarroute van Ommen tot en met het kanaal Almelo - Coevorden. Om vaarrecreatie te realiseren moeten op deze locaties stuwpassages worden aangelegd. Ter hoogte van Junne wordt in dat kader een sluis gerealiseerd. Daarnaast wordt er ter hoogte van deze sluis een kleinschalige horecavoorziening mogelijk gemaakt (bestemming Recreatie) (zie figuur 1.1).

Omdat de realisatie van een sluis en recreatie niet mogelijk is binnen het geldende bestemmingsplan wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten noorden van het buurtschap Junne ter hoogte van de Junnerweg aan de zuidkant van de Vecht (zie figuur 1.1). Het plangebied en haar omgeving bestaat uit agrarisch gebied (weilanden), bosschages en een vistrap gelegen in een aantal bosschages. Ten noorden van het plan loopt de Vecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Luchtfoto huidige situatie

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Op dit moment geldt binnen het plangebied het bestemmingsplan Buitengebied Ommen (vastgesteld 18 februari, 2010). Het plangebied heeft de volgende bestemmingen (zie figuur 1.2):

  • Agrarische doeleinden (A)
  • Waterhuishouding (subbestemming stuwen, sluizen, vistrappen) (WAs)
  • Verkeer (V)
  • Natuur (N)

En de dubbelbestemmingen:

  • Primair waterstaatsdoeleinden (zie gehoekte golven)
  • Rivieroevers met natuurwaarden (opgenomen op afzonderlijk kaartblad, deze bestemming beslaat het hele plangebied)

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Vigerende bestemmingen binnen het plangebied

Op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn de voorgenomen ontwikkelingen binnen een deel van het plangebied niet toegestaan (binnen bestemmingen Agrarische doeleinden, Verkeer en Natuur). In het bestemmingsplan Buitengebied heeft de locatie ter hoogte van de vistrap al de bestemming Water, waarbinnen een stuwpassage mogelijk is. De bouwhoogte is binnen deze bestemming echter beperkt. De bouwhoogte mag aldaar namelijk niet meer bedragen dan twee meter. Het grootste deel van de nieuwe sluis is echter gelegen binnen de bestemming Agrarische doeleinden. Binnen deze bestemming is de realisatie van de sluis niet mogelijk. Om de sluis en recreatie mogelijk te maken, is er daarom voor gekozen een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie van de locatie Sluis Junne en omgeving en wordt het project en de ruimtelijke inpassing daarvan beschreven. Hoofdstuk 3 van deze ruimtelijke onderbouwing beschrijft in het kort de voor dit project relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten belicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een toelichting op de regels bij het bestemmingsplan gegeven, om in hoofdstuk 6 in te gaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Waarna wordt afgesloten met de procedure in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie grotendeels uit grasland en een deel van een bosperceel. Aan de noordkant liggen enkele bosschages waarin een vistrap verscholen ligt. Ten noorden hiervan ligt een stuw in de Vecht. Het plangebied wordt doorsneden door de Junnerweg. In de omgeving van het plangebied liggen enkele woningen en agrarische bedrijven.

De foto's in figuur 2.1 en 2.2 geven een impressie van het plangebied. De foto linksboven is genomen in noordelijke richting vanaf de Junnerweg. De foto rechtsboven is genomen vanaf de dijk langs de Vecht. Aan de linkerzijde is de stuw in de Vecht zichtbaar, in het midden de bosschages waarin de vistrap gelegen is en rechts daarvan weiland met daarnaast het eerder genoemde bosperceel. De foto linksonder is genomen op de Junnerweg in noordoostelijke richting. Op deze foto is in de verte de brug over de stuw in de Vecht te zien. De foto rechtsonder tenslotte is genomen in zuidoostelijke richting. Aan de linkerzijde van deze foto bevindt zich de Vecht, rechts is het eerder genoemde bosperceel te zien, waar een kleinschalige horecavoorziening gerealiseerd zal worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Fotoposities impressie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Impressie plangebied in de huidige situatie

2.2 Achtergrond van het plan

De ambitie is om een passende bevaarbaarheid voor de Vecht te realiseren waarbij de bootjes / scheepjes passen bij de dimensie en uitstraling van een halfnatuurlijke laaglandrivier. De huidige stuwen bij Junne, Mariënberg, Hardenberg en De Haandrik vormen op dit moment een hindernis / blokkade om vanaf Ommen een doorgaande vaarroute te realiseren tot het kanaal Almelo - Coevorden. De wijze waarop de stuwpassages worden ingericht, is sturend in het type vaarrecreatie dat gebruik kan maken van de Vecht.

Om tot geschikte stuwpassages te komen is een afweging gemaakt tussen verschillende technieken. Randvoorwaarden voor passende bevaarbaarheid waren daarbij:

  • De Vecht wordt ingericht als halfnatuurlijke laaglandrivier. Dit betekent onder meer dat in de Vecht ondiepten, stroomgeulen en zandbanken voor (gaan) komen. Daardoor is de Vecht alleen bevaarbaar voor boten / scheepjes met een beperkte diepgang. De waterdiepte van de scheepjes / bootjes is daarom beperkt tot 0,5 meter
  • De Vecht stroomt door waardevolle natuur. De aard en omvang van de vaarrecreatie moet afgestemd zijn op de bestaande (en beoogde) natuurwaarden
  • De bestaande bruggen (doorvaarthoogte 1,7 tot 2 meter gebaseerd op gemiddeld zomerpeil) worden niet aangepast. Dit beperkt de doorvaarthoogte van de scheepjes / boten tot circa 1,5 meter
  • De veiligheid voor recreanten moet zijn gewaarborgd
  • De vormgeving van de stuwpassage moet passen bij het karakter en de uitstraling van de Vecht.

De technieken voor de stuwpassages die vervolgens afgewogen zijn, zijn:

  • 1. Scheepslift

Het principe van een scheepslift is dat een schip in een “bak met water” vaart die via een hellingbaan en/of portaalkraan over een helling / hoogste punt wordt getrokken / gehesen.

  • 2. Overtoom, handmatig of automatisch bediend

Bij een overtoom wordt een boot via een kabel over een helling getrokken. Dit kan via een lorry (boten met een hoog gewicht, bijvoorbeeld elektrisch aangedreven sloep) of een rollenbaan (lichte roeiboot met een platte bodem).

  • 3. Sluis

Een waterbouwkundig kunstwerk dat door een beweegbaar mechanisme ook water of schepen kan laten passeren.

Vervolgens is de keuze gemaakt voor het inzetten van de sluis techniek. De sluis is een bewezen techniek en is niet storingsgevoelig. Hierdoor zijn de kosten voor beheer en onderhoud laag. De investering is hoger dan van een handbediende overtoom, maar de sluis is wel geschikt voor alle type boten.

Naast de aanleg van een sluis wordt binnen het plan tevens de realisatie van een kleine horecagelegenheid mogelijk gemaakt. Deze is bedoeld voor recreanten als wandelaars, fietsers en waterrecreanten. Ter plaatse van de zuidelijke bosschage wordt een oppervlakte van circa 1.150 m2 aangewezen voor nadere invulling (bijvoorbeeld een theehuis) met de bestemming recreatie. Op de te realiseren horecavoorziening zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • een horecagebouw met een maximale oppervlakte van 125 m²;
  • De goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan 3 m respectievelijk 6 m bedragen;
  • een terrasoppervlakte van maximaal 200 m²;
  • De oppervlakte van een tweede gebouw ten behoeve van opslag, kleedruimte en sanitaire voorzieningen mag niet meer dan 75 m2 bedragen.

Naast deze voorwaarden kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en de materialisering van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. bescherming van de natuur- en landschapswaarden.

In bijlage 9 is een modellenstudie van adviesbureau Boom opgenomen. In deze rapportage zijn referentiebeelden opgenomen van de te realiseren horecavoorziening.

2.3 Nieuwe situatie

In figuur 2.3 is een bovenaanzicht te zien van het ontwerp van de sluis bij Junne. In de tekening is de ligging van de afvaarten te zien. Zuidelijk van de sluis is de recreatiebestemming aangegeven in rood.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0005.jpg"

Figuur 2.3 Ontwerpschets nieuwe situatie met sluis ten zuiden van de vistrap

De sluis is gesitueerd in de nabijheid van de stuw. Om te voorkomen dat recreanten in de stuw terecht komen worden de volgende maatregelen genomen:

  • Honderd meter voor en na de stuw wordt een afvaart aangelegd die leidt naar de stuwpassage.
  • De toegang naar de afvaart wordt uniform ontworpen en voorzien van een “baken/markeringspunt” zodat de afvaart herkenbaar is voor de vaarrecreant.
  • Bij de ingang van de afvaart wordt bebording en een kabel over het water aangebracht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Gezien de beperkte omvang en impact van de voorgenomen ontwikkeling is er geen beleid van Europees beleid van toepassing waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.1 Europees beleid

Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De belangrijkste natuurgebieden in Europa zijn aangewezen en moeten uiteindelijk een netwerk gaan vormen. Een eenmaal aangewezen Natura 2000-gebied blijft in principe altijd als natuurgebied bestaan. Twee Europese richtlijnen beschermen het netwerk, namelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

Middels de Vogelrichtlijn moeten de Europese lidstaten zorgen voor de bescherming, instandhouding en herstel van de leefgebieden van zeldzame vogels. Hiervoor worden 'speciale beschermingszones' ingesteld. Via de Habitatrichtlijn worden natuurlijke leefgemeenschappen van zeldzame plant- en diersoorten beschermd. Ook hiervoor worden ''speciale beschermzones' aangewezen.

In Nederland vallen de Natura 2000-gebieden onder de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er wordt één aanwijzingsbesluit gehanteerd, dat de diverse vormen van bescherming van het gebied regelt. In dit besluit zijn de instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, de doelen van de natuurbescherming in dit gebied.

Voor elke ruimtelijke ontwikkeling die kan leiden tot gevolgen voor een of meer van deze instandhoudingsdoelstellingen, is een 'passende beoordeling’ van de gevolgen van de ontwikkeling verplicht. In de passende beoordeling wordt inzichtelijk gemaakt welke gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen worden verwacht en hoe die schade wordt geminimaliseerd door het treffen van bepaalde maatregelen.

Het plangebied ligt niet in, maar wel nabij de Natura 2000-gebieden. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bij stuw Junne betreft het gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan.

Europese Kaderrichtlijn Water

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De Europese Richtlijn Water (KRW) ziet erop toe dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Belangrijk instrumenten hierbij zijn de 'KRW-stroomgebiedsbeheerplannen'. Hierin staan afspraken over de te behalen kwantitatieve en kwalitatieve waterdoelen en de weg daar naartoe. De KRW beschermt landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. De richtlijn heeft tot doel:

  • de kwaliteit van de aquatische ecosystemen te beschermen en te verbeteren;
  • bevorderen van duurzaam gebruik van water, voor bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • verschaffen van een verhoogde bescherming en verbetering van het aquatische milieu. Maatregelen als stopzetten of geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies of verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen worden genomen;
  • vermindering van de verontreiniging van grondwater en voorkoming van verdere verontreiniging;
  • verkleinen van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de doelen uit de richtlijn water.

Conclusie

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied significant aantasten. Aantasting van watersystemen wordt voorkomen en waar mogelijk wordt het watersysteem versterkt (duurzaam waterbeheer).

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". Deze is in samenhang met het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / AmvB Ruimte) opgesteld.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en de ambities tot 2040:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn

De AmvB ruimte bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissing (pkb) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Nationaal Waterplan 2009-2015

Op basis van de Waterwet is in 2009 het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan heeft de status van een structuurvisie en bevat in hoofdlijnen het nationale waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het waterplan richt zich op waterkwantiteit, waterkwaliteit, gebruik van water en een duurzaam waterbeheer dat bescherming biedt tegen overstromingen. Met het Nationaal Waterplan wordt invulling gegeven aan de voornoemde Europese Kaderrichtlijn Water en het Waterbeleid 21e eeuw. Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt de stroomgebiedbenadering ook toegepast, maar staat de waterkwantiteit centraal. De Commissie Waterbeheer 21e eeuw (2000) stelde in haar rapport dat door klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking er een andere benadering van het waterbeleid moest komen. Het water zal meer ruimte moeten krijgen. Het kabinet nam destijds het advies over en stelde het Waterbeleid 21e eeuw vast. Standpunten uit dit beleid zijn:

1. de ‘trits’: water vasthouden, water bergen en ten slotte afvoeren;

2. meer ruimte voor water;

3. creëren van gebieden voor waterberging;

4. de watertoets.

Het nationale beleid omvat een visie die door lagere overheden gebiedsspecifiek geïmplementeerd dient te worden. Het Rijk zet in op grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden om de kwaliteit en kwantiteit van water en natuur te verhogen. Dit nationale beleid werkt door in de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan.

Crisis- en herstelwet

April 2011 (tweede tranche) is het overkoepelende project waarbinnen de sluisjes worden gerealiseerd, het project Ruimte voor de Vecht, toegevoegd aan het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Het project is aangemerkt als gebiedsontwikkeling met nationale uitstraling. Binnen de integrale gebiedsontwikkeling Overijssels Vechtdal staan toekomstvast garanderen van de waterveiligheid, realisatie van de natuuropgaven en versterking van de sociaal-economische infrastructuur in het Vechtdal centraal. Rust en ruimte zijn het visitekaartje van het Vechtdal. Tegelijk moet het gebied leefbaar en aantrekkelijk blijven voor wie hier woont, werkt en recreëert. Dat vraagt om investeringen, met aandacht voor de bijzondere waarden voor veiligheid en natuur, recreatie en voor wonen en werken.

Doordat het project is opgenomen in de Crisis- en herstelwet, moet onder meer bij beroep binnen 6 maanden uitspraak worden gedaan door de Raad van State.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van een bestemmingsplan dat een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking worden doorlopen. De ladder voor duurzame verstedelijking geeft aan welke stappen moet worden doorlopen om de behoefte van de stedelijke ontwikkeling op de voorgenomen locatie te onderbouwen.

Het moet dus allereerst gaan om een stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Wat onder 'andere stedelijke voorzieningen' valt wordt steeds nader ingevuld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

In de uitspraak van 28 oktober 2015 (201500880/1/R2, bestemmingsplan "Tuin de Lage Oorsprong 2013) ging het onder meer om de vraag of een kijk- en educatietuin met mogelijkheden voor rondleidingen, tentoonstellingen, culturele programma's en activiteiten met daaraan ondergeschikte horeca en detailhandel in het buitengebied van Oosterbeek, een nieuwe stedelijke ontwikkeling is zoals bedoeld in het Bro. Het bestemmingsplan maakte een bebouwing van circa 460 m2 mogelijk. De gemeenteraad stelde dat de ladder uit het Bro niet behoefde te worden doorlopen gezien de kleinschaligheid en de specifieke functie van de mogelijk gemaakte ontwikkeling. De gemeente is in het gelijk gesteld.

In dit bestemmingsplan wordt naast de bouw van een sluis een kleinschalige horecagelegenheid mogelijk gemaakt. De totale oppervlakte van de horecagelegenheid met bijgebouw mag niet meer bedragen dan 200 m2.

In lijn met de bovengenoemde uitspraak, is de ontwikkeling van de kleinschalige horecagelegenheid niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling op grond van artikel 3.1.6, tweede lid Bro en behoeft de ladder voor duurzame ontwikkeling niet te worden doorlopen.

Conclusie

Het merendeel van het hiervoor genoemde rijksbeleid is gericht op nationale belangen, welke in dit plan niet in het geding zijn. Er worden geen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt die in strijd zijn met het rijksbeleid. De Crisis- en herstelwet is wel direct van toepassing op onderliggend plan. Als gevolg hiervan kan het planproces versneld worden.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie provincie Overijssel is de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Hierin worden de ambities nader uitgewerkt om samen met andere partijen te komen tot een verbeterde ruimtelijke kwaliteit, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De omgevingsvisie is in 2009 vastgesteld en gaat uit van een integrale benadering. De visie heeft de status van een regionaal waterplan, provinciale verkeers- en vervoersplan, milieubeleidsplan en bodemvisie. Belangrijke onderdelen van de Omgevingsvisie zijn ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid (Provincie Overijssel, 2009). De provincie Overijssel wil met de Omgevingsvisie Overijssel 2009 nadrukkelijker sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.

Ruimtelijke kwaliteit wordt gedefinieerd als het – bedoeld en onbedoeld – resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit is de optelsom van toekomstwaarden, gebruikswaarden en belevingswaarden. Ruimtelijke kwaliteit is niet alleen de waarden die objecten en gebieden hebben, maar ook de potenties die gebieden en objecten hebben om waarden tot ontwikkeling te brengen. Het zijn waarden die te maken hebben met eigenheid, identiteit, herkenbaarheid, bruikbaarheid en continuïteit. Ruimtelijke kwaliteit is niet alleen wat gebieden en objecten hebben, maar vooral hoe dit beleefd wordt.

Duurzaamheid is in de Omgevingsvisie Overijssel gedefinieerd als een duurzame ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Duurzaamheid vraagt om een afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Uitvoeringsmodel
De omgevingsvisie neemt een nieuwe werkwijze met zich mee, welke de provincie heeft vastgelegd in het uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Generieke beleidskeuzes
  • Ontwikkelingsperspectief
  • Gebiedskenmerken

Deze sturingsfilosofie wordt hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwater- beschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Beoordeling plangebied

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Hieronder wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken in relatie tot onderliggend bestemmingsplan.

Generieke beleidskeuze

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Grote belemmeringen zijn niet naar voren gekomen. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 4 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.

Ontwikkelingsperspectief

Voor het plangebied geldt op basis van de Omgevingsvisie het ontwikkelingsperspectief "Zone Ondernemen met natuur en water". Het gebied is onderdeel van een samenhangend netwerk van gebieden met natuurkwaliteit, water en landschappelijke kwaliteit. Deze zone bestaat uit de EHS, de gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) en (landbouw)gebieden waar ruimte is voor ontwikkeling van economische dragers. De toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving richt zich in de gebieden buiten de EHS op beheer en versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap (zie kopje Gebiedsverordening).

Gebiedskenmerken  

Het plangebied en haar omgeving is op de gebiedskenmerkenkaart "Natuurlijke laag" aangeduid met de gebiedstypen "dekzandvlakte en ruggen" en "beekdalen en natte laagtes". Ambitie bij het eerste gebiedstype is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Ambitie van het tweede gebiedstype is om de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" aangemerkt als "Rivierlandschap, Oeverwallen en Komgronden". De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken.

Het plangebied is niet opgenomen in de stedelijke laag van de provinciale gebiedskenmerkenkaart.

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart van de ‘lust- en leisurelaag’ de aanduiding ‘donkerte’, daarnaast is de Junnerweg aangewezen als recreatieve route. De donkere gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier. Binnen deze aanduiding is de ambitie de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Hiermee wordt rekening gehouden bij de ontwikkeling van de geplande sluis en horecagelegenheid.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling voldoet aan de ambities die verwoord zijn in de Omgevingsvisie van Overijssel. Daarnaast conflicteren de ontwikkelingen niet met de Catalogus Gebiedskenmerken, wel dient er bij nieuwe initiatieven rekening te worden gehouden onder meer de aanduiding 'donkerte'.

Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsverordening is een van de juridische instrumenten die door de provincie wordt ingezet om de doorwerking van ambities uit de Omgevingsvisie af te dwingen. De inzet van de verordening blijft beperkt tot onderdelen die de provinciale belangen waarborgen of om uitvoering te geven aan wet- en regelgeving.

Voor onderliggend project zijn de volgende artikelen uit de omgevingsverordening van belang.

  • 2.1.5 en 2.1.6 Ruimtelijke kwaliteit en KGO
  • 2.7 (EHS)
  • 2.14 (watergebiedsreservering)
  • 2.16 (basisrecreatietoervaartnet)
  • 2.17 (recreatie)

Hieronder is per artikel beschreven hoe hier mee wordt omgegaan in onderliggend bestemmingsplan.

2.1.5 en 2.1.6 Ruimtelijke kwaliteit en KGO

In de Omgevingsvisie Overijssel is het programma Ruimte voor de Vecht als voorbeeldprogramma omschreven. De vijf statements zoals die in het Masterplan Ruimte voor de Vecht zijn verwoord vormen, samen met de bestaande ruimtelijke kwaliteiten, de basis voor de omgevingsvisie voor het Vechtdal. Hiermee voldoet de met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling aan dit beleidskader.

Toetsing van het initiatief aan de KGO

In voorliggend geval is sprake van het realiseren van een recreatieve voorziening in een smal bosperceel nabij de nieuw te bouwen sluis van Junne. De situering van de recreatieve voorziening is gebaseerd op de ligging van de toekomstige sluis, zodat het fysiek gezien er nauw op aansluit en er ook recreatieve interactie ontstaat.

Met de situering is tevens rekening gehouden met de ecologische waarden ter plaatse en de ligging in de EHS. De ecologische waarden worden gecompenseerd conform de vereisten, die de provinciale omgevingsverordening ten aanzien van kleinschalige ingrepen in de EHS vereist.

Wat betreft landschappelijke inpassing wordt opgemerkt dat de recreatieve bestemming zodanig is gesitueerd dat de te realiseren recreatieve voorziening in basis goed landschappelijk is ingepast. Middels het stellen van nadere eisen kan op de situering gestuurd worden om de landschappelijke inpassing te waarborgen. Daarmee wordt voldaan aan de basisinspanning.

Naast de basisinspanning wordt er in voorliggend geval ook een aanvullende kwaliteitsprestatie geleverd. De mate van de kwaliteitsimpuls hang van drie criteria af:

  • 1. gebiedsvreemde of gebiedseigen functie;
  • 2. schaal/impact op de omgeving;
  • 3. eigen belang of algemeen belang.

De gevraagde recreatieve voorziening met horeca is in beginsel een niet aan het buitengebied gebonden functie. In dit geval ligt dat genuanceerder, nu het een recreatieve voorziening betreft die nadrukkelijk aanhaakt op de sluis en zich bevindt op een knooppunt van recreatieve routes. Anders gezegd: deze functie zou elders niet gehuisvest kunnen worden, zonder afbreuk te doen aan de functie.

De schaal van de functie is gering. In totaal is 200 m² aan bebouwing toegestaan en een 200 m² groot terras. Ook de impact van de functie alsmede de bebouwing op de omgeving is beperkt.

Wel dient de voorziening een eigen belang. Er kan volstaan worden met een relatief beperkte invulling van de KGO. Voor de invulling is gezocht naar mogelijkheden op landgoed Junne, eigenaar van het bosperceel waarop de recreatieve voorziening wordt gerealiseerd. Binnen de kern Junne is op kavel landschapsontsierende bebouwing gesloopt, zonder dat daarbij terugbouwmogelijkheden bestaan. Landgoed Junne is bezig met het opstellen van een landgoedvisie. In die landgoedvisie zal in worden gegaan op uitruiling van functies, rood voor groen constructies etc. De hier gegeven invulling van de KGO past goed in zowel het provinciale beleid alsmede ook in de landgoedvisie: er is een goede balans gevonden in de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en de nieuw geboden ontwikkelingsruimte.

In bijlage 9 is een modellenstudie van adviesbureau Boom opgenomen. In deze rapportage zijn referentiebeelden opgenomen van de te realiseren horecavoorziening.

2.7 (EHS)

Zie beschrijving in paragraaf 4.2 in deze toelichting.

2.14 (watergebiedsreservering)

Zie beschrijving in paragraaf 4.4 in deze toelichting.

2.16 (basisrecreatietoervaartnet)

De Vecht maakt aan de westkant van de sluis onderdeel uit van het Basisrecreatietoervaarnet. Het voornemen tot de ontwikkeling van de sluis, zorgt ervoor dat het Basisrecreatietoervaarnet aan de oostkant van de sluis kan worden uitgebreid.

2.17 (recreatie)

Op kaart Recreatie is te zien dat zich in het plangebied recreatieve routes en vaarwegen bevinden. In de verordening is de Junnerweg aangewezen als onderdeel van Bovenlokale fiets- en wandelstructuren. De ontwikkeling van de sluis en de kleinschalige horecagelegenheid dragen bij aan de aantrekkelijkheid van de de verschillende recreatieve routes en vaarwegen.

Conclusie

Het bestemmingsplan sluit aan bij en voldoet aan hetgeen is gesteld in de provinciale omgevingsverordening.

3.4 Regionaal beleid

Ruimte voor de Vecht

Al sinds 1994 spreken verschillende partijen langs de Vecht de wens uit om te werken aan een ‘levende rivier’. Deze wens kwam tot uitdrukking in het gebiedsgerichte beleid Vecht-Regge. Dit samenwerkingsproject richtte zich op een duurzame ontwikkeling van het Vecht-Regge-gebied. Voor het Nederlandse gedeelte van de Vecht werd in 1997 een ‘Vechtvisie’ opgesteld. De combinatie van de Vechtvisie en samenwerkingsproject Vecht-Regge bood goede aanknopingspunten voor de Vecht als drager voor een brede gebiedsontwikkeling van het Vechtdal (Provincie Overijssel et al., 2009).

De provincie Overijssel gaf in 2005 een opdracht aan het Atelier Overijssel om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van deze gebiedsontwikkeling van het Vechtdal. Naar aanleiding van dit onderzoek werd enkele jaren later ‘De levende Vecht’ gepresenteerd. Tien jaar na de eerste Vechtvisie werd een nieuwe visie opgesteld. Nu werden echter niet alleen Nederlandse, maar ook Duitse overheden bij de ontwikkeling betrokken. Zo ontstond een grensoverschrijdende Vechtvisie. Uiteindelijk hebben de talrijke initiatieven geleid tot het samenwerkingsprogramma ‘Ruimte voor de Vecht’, waarin gemeenten, waterschappen, het Overijssels Particulier Grondbezit, het Regionaal Bureau voor Toerisme, Staatsbosbeheer en de provincie Overijssel zijn vertegenwoordigd.

In 2008 is het Startdocument ‘Masterplan Ruimte voor de Vecht’ door de betrokken overheden vastgesteld. In het startdocument is de gezamenlijke visie uitgewerkt in vijf statements:

1. ga voor de volle winst van de levende rivier;

2. maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur, recreatie en landschap;

3. maak de rivier de voorkant van het Vechtdal;

4. organiseer de bezoekersstromen;

5. maak de Vecht manifest (Provincie Overijssel et al., 2009).

Deze statements zijn richtinggevend voor de planvorming en uitvoering van de gebiedsontwikkeling Ruimte voor de Vecht. Met de vaststelling van het startdocument werd tevens de opdracht gegeven voor het uitwerken van een masterplan Ruimte voor de Vecht. Dit masterplan is in 2009 door verschillende overheden vastgesteld en bevat de visie en uitvoeringsstrategie om deze visie te realiseren. Ook is er een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin de uitvoeringsprojecten vanaf 2009 beschreven zijn. Ten slotte is aan het masterplan Ruimte voor de Vecht een beeldmanifest toegevoegd waarin de visie is gevisualiseerd.

Het plan voor de sluis Junne voorziet nadrukkelijk in de aspecten 'maak de rivier de voorkant' en 'organiseer de bezoekersstromen'. Zowel overheden als groene partijen zien een oversteek als die bij Junne als een druk punt waar je bezoekersstromen ziet samenkomen en ook wilt faciliteren. Ter plaatse lopen al LAW-routes en provinciale fietsroutes langs. Het initiatief voor een sluis en een een kleinschalige horecagelegenheid sluiten dan ook aan bij de uitvoering van de Ruimte voor de Vecht gedachte.

Reeds voor de vaststelling van het masterplan is de realisatieovereenkomst Ruimte voor de Vecht 2009 ondertekend. Het besluit voor de realisatieovereenkomst laat zien dat de samenwerkende partijen daadkrachtig willen werken aan de gezamenlijke doelen.

Conclusie

Het uitgangspunt van het programma Ruimte voor de Vecht is meer (ruimtelijke) kwaliteit in het Vechtdal. De vijf statements geven richting aan die kwaliteit. Het samenwerkingsprogramma en de vijf statements zijn daarom leidend voor de ontwikkelingen rond de sluis bij Junne. De ontwikkelingen die binnen dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, sluiten aan bij het programma Ruimte voor de Vecht.

Vaarbesluit de Vecht

Voormalige Waterschap Velt en Vecht en Waterschap Groot Salland hebben in 2012 een vaarbesluit voor varen op de Vecht vastgesteld. Door het besluit van waterschap Velt en Vecht is het nu officieel toegestaan om te varen op de Vecht bovenstrooms van Ommen. Hierbij is een maximale vaardiepte van 0,50 meter toegestaan. Het vaarbesluit van het waterschap sluit aan bij de ambitie van realisatie van passende bevaarbaarheid op de Vecht.

Waterbeheerplan (2010-2015)

Het Waterbeheerplan van voormalig waterschap Velt & Vecht (nu Vechtstromen) is in samenwerking met vier omliggende waterschappen opgesteld en is in 2010 in werking getreden. In het beheersplan zijn de missie, visie en strategie overgenomen die in 2007 door de Nederlandse waterschappen gezamenlijk geformuleerd zijn in het document Water Wegen. In Water Wegen beschrijven de waterschappen hoe zij omgaan met de toekomstige wateropgaven in een steeds veranderlijker omgeving. De vijf samenwerkende waterschappen (Velt & Vecht (nu Vechtstromen), Reest & Wieden, Groot Salland, Regge & Dinkel (nu Vechtstromen) en Rijn & IJssel) maken deel uit van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Dit deelstroomgebied heeft de opgave om te zorgen voor voldoende water, schoon water en veilig wonen en werken. De klimaatverandering heeft echter gevolgen voor de waterveiligheid, waterberging en waterbeheer. Het is daarom van belang om water in het stedelijk en landelijk gebied meer ruimte te geven. Bovendien moet steeds vaker gezocht worden naar meervoudig ruimtegebruik, waarbij een integrale benadering van water en ruimte van belang is. Hierbij is een goede samenwerking tussen Rijkswaterstaat, provincie, gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers onontbeerlijk. Niet alleen de waterveiligheid staat in het waterbeheersplan centraal, ook wordt rekening gehouden met de economische, ecologische en recreatieve belangen. Samen met andere partijen worden middelen ingezet om te werken aan een duurzame en integrale ontwikkeling van het stedelijke en landelijke gebied.

Het programma Ruimte voor de Vecht is ook in het waterbeheerplan opgenomen en sluit aan op de opgave waarvoor de gezamenlijke waterschappen zich gesteld zien. De Vecht moet een halfnatuurlijke laaglandrivier worden. Hierdoor ontstaan dynamische processen die voor een grotere variatie aan leefmilieus voor planten en dieren zorgen. Een andere belangrijke opgave is de vergroting van de ecologische waterkwaliteit vanwege de Kaderrichtlijn Water. De Vecht zal een ecologisch waardevolle rivier worden die voldoet aan de Europese Kaderrichtlijn water. Een halfnatuurlijke rivier biedt een grotere belevingswaarde met meer kansen voor recreatie. Waterveiligheid blijft echter gewaarborgd (Velt & Vecht, 2010).

Conclusie

De ontwikkelingen die binnen dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, sluiten aan bij het plan.

3.5 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen

December 2012 heeft de gemeenteraad van Ommen het Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen (GOP) vastgesteld. In het Gemeentelijk Omgevingsplan wordt de missie uit het Ommer Motief concreet uitgewerkt. Het plan bundelt de ambities op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek. Het plan dient tevens als structuurvisie, in de zin van de Wet op de ruimtelijke ordening. Het belangrijkste wat de gemeente met het nieuwe omgevingsplan wil bereiken is dat inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en partners in één oogopslag een helder beeld krijgen waar Ommen voor staat en op welke ontwikkelingen zij inzet.

In relatie tot de ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden in dit bestemmingsplan zijn in het bijzonder twee thema's die in de GOP belicht worden van belang. Namelijk de thema's "Natuur en landschap, water en erfgoed" en "Recreatie en toerisme". Binnen het thema "Natuur en landschap, water en erfgoed" heeft de gemeente de volgende 5 ambities

  • 1. Behouden en versterken ruimtelijke kwaliteit en verscheidenheid, in met name Vecht- en Reggedal
  • 2. Versterken ruimtelijke kwaliteit vanuit een gebiedsgerichte functionele zonering
  • 3. Versterken toegankelijkheid en beleefbaarheid van landschap en rivieren
  • 4. Veilig en duurzaam waterbeheer (o.a. anticiperen op klimaatverandering)
  • 5. Koesteren cultureel erfgoed als identiteit en kwaliteit Ommen

Voor "Recreatie en toerisme" gelden onderstaande 5 ambities.

  • 1. Topspeler op het gebied van innovatieve recreatie en toerisme
  • 2. Versterken toeristisch recreatieve verblijfsfunctie en bijbehorend voorzieningenaanbod
  • 3. Versterken promotie: innovatief toeristisch aanbod en Vechtdal als A-merk
  • 4. Versterken toeristische recreatieve infrastructuur: bereikbaarheid, verbindingen, medegebruik en routenetwerken
  • 5. Stimuleren watergebonden recreatie op en aan het water.

Deze ambities sluiten aan bij de ontwikkeling van de sluis Junne en naastgelegen horecavoorziening. Door het bevaar maken van de Vecht middels sluisjes wordt onder meer de toeristische recreactieve infrastructuur versterkt en de watergebonden recreatie op en aan het water gestimuleerd.

In het gemeentelijk omgevingsplan heeft Ommen tevens het voornemen belicht dat zij binnen kaders, meer ontwikkel- en gebruiksruimte en flexibiliteit gaat bieden aan haar burgers, agrariërs, ondernemers, recreatiebedrijven en landgoedeigenaren, om op eigen kracht te investeren in de kwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid van de eigen leefomgeving. Het bieden van meer ontwikkelruimte en stellen van minder regels doet nadrukkelijk ook een beroep op alle partijen die daar gebruik van willen maken. Het brengt voor deze partijen een aantal basale spelregels mee waaraan zij zich moeten houden:

  • Het tijdig informeren van belanghebbenden over voorgenomen initiatieven;
  • Het verkrijgen van acceptatie/draagvlak voor het initiatief bij belanghebbende partijen;
  • Het aantoonbaar op duurzame wijze realiseren van het voorgenomen initiatief;
  • Het vanuit het initiatief bijdragen aan het versterken van de omgevingskwaliteit;
  • Het vanuit het initiatief bijdragen (Noaberschap) aan de leefbaarheid van wijk of buurt;
  • Het adequaat compenseren van eventuele negatieve effecten op de omgevingskwaliteit, leefbaarheid of duurzaamheid.

In het kader van de ontwikkeling van de plannen voor de sluis en de horecavoorziening is uitgebreid gesproken met betrokken overheden, grondeigenaren, natuurorganisaties en reacreatieondernemers. Door het gedurende het proces meermalen te informeren is draagvlak gecreëerd voor het initiatief. Bij het ontwerp van de sluis wordt nagedacht over duurzame manieren om de sluis te laten werken. Tevens wordt bij het ontwerp van zowel de sluis en de horecavoorziening aandacht besteed aan de versterking van de omgevingskwaliteit en de leefbaarheid van de omgeving. Over eventuele negatieve effecten is op voorhand nagedacht. Zo is het aantal benodigde parkeerplaatsen reeds beschouwd en is vastgesteld dat de reeds aanwezige parkeerplaatsen aan de Junnerweg voldoende ruimte bieden voor bezoekers van de sluis en de horecagelegenheid.

Conclusie

Onderliggend bestemmingsplan sluit aan bij alle benoemde ambities in het Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen. Tevens past het initiatief binnen de zes basale spelregels waarbinnen ontwikkelruimte wordt toegestaan. Bij de inpassing wordt gebruik gemaakt van het Handvest "Nieuwe Ruimte voor kwaliteit" dat door landgoedeigenaren in samenwerking met gemeente en provincie is opgesteld.

Handvest Nieuwe Ruimtelijke Kwaliteit

In navolging van het Gemeentelijk Omgevingsplan hebben vijf Overijsselse landgoederen in 2012 het Handvest Nieuwe Ruimtelijke Kwaliteit opgesteld. In dit handvest laten de vijf landgoederen zien dat zij vanuit hun particuliere betrokkenheid beschikken over een integrale visie en werkwijze, waarbij de leefbaarheid, een duurzame ontwikkeling en behoud van de fysieke en ruimtelijke kwaliteit centraal staan. Bij de tot stand koming van onderliggend bestemmingsplan is de eigenaar van het nabij gelegen landgoed Junne nauw betrokken. Op hun initiatief biedt het bestemmingsplan onder meer ruimte aan een lichte vorm van recreatie (horeca).

Conclusie 

De ontwikkelingen in dit bestemmingsplan sluiten aan bij de in het Handvest vastgelegde visie van landgoed Junne. Hierin is onder meer vastgelegd dat zij bij het realiseren van nieuwe economische dragers, naast het behoud van de bestaande kwaliteiten, ook een gericht relevante bijdrage wil leveren aan de lokale gemeenschap.

Hoofdstuk 4 Onderzoekskader

4.1 Bodem

In het kader van de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan moet op basis van artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen, in dit geval de bestemmingen Recreatie en Water (sluis), moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.

Plangebied

In opdracht van Waterschap Vechtstromen hebben de adviesbureaus Mos Milieu (in 2014) en Geofox-Lexmond (2015) een milieutechnisch verkennend bodem- en asfaltonderzoek uitgevoerd op de planlocatie (zie bijlage 1 en 2). Doel van het onderzoek is enerzijds het vaststellen van de milieuhygienische kwaliteit van de bodem op de locatie en anderzijds het vaststellen van de herbruikbaarheid van het vrijkomende asfalt.

Conclusie van het onderzoek is dat er op basis van het vooronderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grondmonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek er met de huidige milieuhygienische kwaliteit van de bodem evenwel geen belemmeringen te verwachten zijn bij de voorgenomen realisatie van de sluis.

Conclusie

Vanuit het aspect bodem bezien, is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.2 Ecologie

In Nederland is de wetgeving omtrent de bescherming van natuurwaarden gesplitst in soortbescherming en gebiedsbescherming. De bescherming is geregeld in respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet en Wro.

Flora- en faunawet

De bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland is geregeld via de Flora- en faunawet. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Een ontheffingsaanvraag wordt beoordeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken.

Natuurbeschermingswet en Wro

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Vanuit de Natuurbeschermingswet (NB-wet) zijn dat Natura 2000-gebieden. Daarnaast zijn er gebieden aangewezen die behoren tot de ecologische hoofdstructuur (EHS), deze zijn beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.

Plangebied

In opdracht van provincie Overijssel heeft Tauw onderzoek gedaan naar de consequenties van natuurwetgeving voor de realisatie van de sluis bij Junne. Het gebied is in twee fases onderzocht zie figuur 4.1. In 2012 en 2014 (actualisatie) is het rood omlijnde gebied onderzocht (R001-4813582SIH-mfv-V03-NL, 25 februari 2014) (zie bijlage 3) en in 2014 het blauw omlijnde gebied (N001-1226950VJW-bom-V01, 28 november 2014) (zie bijlage 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0006.jpg"

Figuur 4.1 Plangebied sluis Junne

Natura2000

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bij stuw Junne betreft het gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' en ligt op ruim 500 m afstand. Om te bepalen of sprake is van negatieve effecten op Natura2000 als gevolg van de sluis en de geplande horeca heeft onderzoek plaats gevonden. In 2012 is het bevaarbaar maken van de Vecht onderzocht en daarmee de aanpassing aan de Vecht ter hoogte van Junne en de komst van de Sluis. In 2015 is de geplande horeca onderzocht.


Aanpassing de Vecht en sluis

Uit onderzoek in 2012 blijkt dat er geen sprake is van een negatief effect op Natura2000 als gevolg van de sluis. Dit is ook vastgelegd in de op 4 juli 2012 verleende natuurbeschermingswetvergunning (Nbwet-vergunning). Deze vergunning is toentertijd verleend voor het bevaarbaar maken van de Vecht tussen Ommen en de Haandrik, om zo doorgaande en passende recreatievaart mogelijk te maken. In de Nbwet-vergunning is onder meer vastgelegd hoeveel boten de sluizen dagelijks maximaal mogen passeren. Waar rustpunten gerealiseerd mogen worden en welke typen schepen er mogen varen.

De voornaamste conclusies van het onderzoek dat voorafging aan het verlenen van de Nbwet-vergunning zijn:

  • Er treden geen negatieve effecten op op de kwalificerende habitattypen van het Natura 2000-gebied, omdat deze voor een groot deel niet nabij de oevers van de Vecht voorkomen. Daarnaast is betreding van aanwezige kwetsbare habitattypen in de oevers van de Vecht niet aan de orde. In Natura 2000-gebied mag namelijk niet worden aangelegd en de oevers mogen hier ook niet worden betreden (artikel 7 en 8 van het Verkeersbesluit);
  • De Kamsalamander komt niet langs de oevers van de Vecht voor, waardoor negatieve effecten op deze soort zijn uitgesloten;
  • De Meervleermuis komt uitsluitend na zonsondergang langs de Vecht foeragerend voor. Omdat op grond van artikel 2 van het verkeersbesluit tussen zonsondergang en zonsopgang niet op de Vecht mag worden gevaren, zijn negatieve effecten door lichtverstoring uitgesloten.
  • Negatieve effecten op de Grote modderkruiper en Bittervoorn worden niet verwacht, omdat ze niet tot nauwelijks langs de oevers van de Vecht voorkomen. Omdat er binnen Natura 2000-gebied een aanlegverbod voor boten geldt en een verbod om oevers te betreden, zullen eventuele kwetsbare oevers langs de Vecht met paailocaties en eiafzetlocaties van Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad ook niet worden verstoord.

Horeca

In 2015 heeft adviesbureau Tauw (N001-1234853LBE-wga-V01-NL, 9 november 2015) (zie bijlage 5) onderzocht wat de effecten zijn van de geplande horeca nabij de sluis. Daarbij is gekeken naar de impact van de horeca-inrichting en naar het effect van de verkeersaantrekkende werking van de horeca. Bij de verkeersaantrekkende werking is voor de volledigheid ook de verkeersaantrekkende van sluis meegenomen.

In het onderzoek is vastgesteld dat de afstand tussen de Vecht en het Beneden Regge gebied te groot is om vanuit de nieuw te vestigen kleinschalige horecagelegenheid effecten op de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen veroorzaken. In het onderzoek van Tauw is ook vastgesteld dat de verkeersaantrekkende werking geen significant negatieve effecten op de instandingsdoelstellingen van de stikstofgevoelige kwalificerende habitats en soorten in het Natura2000 gebied kan hebben. Ook is er geen sprake van andere significant negatieve effecten (oa. licht en geluid) op de instandhoudingsdoelstellingen. Daarmee is aangetoond dat het beoogde kleinschalige horecagelegenheid en de sluis vanuit het perspectief van de Natuurbeschermingswet 1998 inpasbaar zijn naast de stuw in de Vecht bij Junne.

Flora- en faunawet

Uit het onderzoek blijkt dat op basis van de verspreidingsgegevens uit de beschikbare literatuurbronnen, het oriënterende veldbezoek en veldbezoeken in het voortraject, wordt verwacht dat de strikt beschermde soorten Lange ereprijs, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad een effect kunnen ondervinden van de aanleg van de sluizen. Dit betreffen allen tabel 2-soorten. Bij ruimtelijke ingrepen kan voor tabel 2-soorten gebruik worden gemaakt van een gedragscode. Bij het treffen van afdoende mitigerende maatregelen is geen sprake van een overtreding van de Flora- en faunawet. Om effecten te voorkomen op deze soorten kan gewerkt worden conform de gedragscode van de Unie van Waterschappen. De mitigerende maatregelen dienen in een werkprotocol opgenomen te worden.

Adviesbureau Tauw heeft een werkprotocol opgesteld (N002-4813582BKR-mfv-V01-NL, 4 december 2012) (zie bijlage 6). Dit document geeft weer welke ecologische maatregelen getroffen dienen te worden om effecten op bovenstaande beschermde soorten te voorkomen.

Vleermuizen

Het plangebied kan voor meerdere vleermuizensoorten voldoen als foerageergebied. Vleermuizen die voor kunnen komen in de ruime omgeving van het plangebied zijn de watervleermuis, franjestaart, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis, meervleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, gewone dwergvleermuis en gewone baardvleermuis (allen tabel 3).

In het in figuur 4.1 blauwomrande gebied kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden mogelijke paarverblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis en foerageergebied en vliegroutes voor vleermuizen verloren gaan. In de omgeving van het blauwomrande gebied blijft echter voldoende alternatief leefgebied onaangetast. De zuidelijke bosrand blijft geschikt als vliegroute voor vleermuizen.

Een vereiste is wel dat zowel tijdens de realisatie- als de gebruiksfase kunstmatige verlichting wordt gebruikt die uitsluitend het te bebouwen gebied beschijnt. Verstrooiing van verlichting tot buiten het te bebouwen gebied en in het bijzonder de omstaande bomen, dient voorkomen te worden door aangepaste armaturen of het gebruik van vleermuisvriendelijke (amberkleurige) verlichting.

Das 

In 2016 is gebleken dat de beschermde diersoort das zich ophoudt in het plangebied. Uit nader onderzoek (N003-1234853XAB-evp-V01-NL, 15 juni 2016) (zie bijlage 11) blijkt dat een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is voor het fysiek aantasten van een vaste verblijfplaats van de das. Artikel 11 wordt daarbij overtreden. In het kader van de ontheffingsaanvraag is een projectplan das opgesteld, waarin mitigerende maatregelen zijn vastgelegd. Het is aannemelijk dat de ontheffing verkregen wordt (er worden voldoende mitigerende / compenserende maatregelen getroffen), omdat de functionaliteit van de leefomgeving van de das niet of nauwelijks wordt aangetast. Er is geen effect op de gunstige staat van instandhouding van de lokale dassenpopulatie, omdat er veel leefgebied (en verblijfplaatsen) in de directe omgeving behouden blijft. Op basis van het projectplan das wordt een ontheffing aangevraagd.

Ecologische hoofdstructuur

Plangebied rode contour

Vanuit de toetsing aan de EHS blijkt dat door de aanleg van de sluis de kernwaarden rust en stilte kunnen worden verstoord. Hiermee kunnen ze ook een tijdelijke verstoring op aanwezige fauna hebben. Na inrichting van het gebied zullen deze kernwaarden weer ongestoord aanwezig zijn. Hooguit zal er een extra lamp aanwezig zijn voor de verlichting van de sluis, dan wel de aanduiding van de bevaarbaarheid van de sluis. In de huidige situatie is echter ook verlichting aanwezig. Er wordt niet verwacht dat de nieuwe inpassing een groter effect heeft. Effecten op de EHS kunnen worden uitgesloten.

Plangebied blauwe contour

De realisatie van een horecavoorziening binnen een deel van de blauwe contour leidt tot de vernietiging van 775 m2 EHS. Daarnaast leidt de realisatie en het gebruik van de te realiseren horecavoorziening tot verstoring van stilte en rust van de EHS. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken, kan worden terug gevallen op een afwijkingsmogelijkheid uit de provinciale verordening. Hierin is vastgelegd dat de gemeenteraad bevoegd is om bij de vaststelling (artikel 2.7.4) van een bestemmingsplan voor relatief kleinschalige ontwikkelingen binnen de EHS af te wijken van het beschermingsregime zoals vastgelegd in artikel 2.7.3 mits is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:

    • a. de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast,
    • b. per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS, of een vergroting van de oppervlakte van de EHS,
    • c. plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties.

Door de horecavoorziening zorgvuldig in te passen in de bestaande groenstructuur kan het recreatieve deel binnen het bestemmingsplan worden geschaard onder een kleinschalige ontwikkeling. Er hoeft dan ook geen compensatieplan opgesteld te worden. Over de compensatie van het opppervlakte aan EHS dat verloren gaat, heeft Waterschap Vechtstromen reeds afspraken gemaakt met de provincie Overijssel. De benodigde kwantitatieve compensatie van 775 m2 EHS wordt meegenomen in een verzamelperceel voor meerdere compensatiemaatregelen ter grootte van 1 hectare ten oosten van Diffelen (perceelnummer HDB01 AE 1300). De uitwerking van de compensatie in dit perceel is vastgelegd in de vorm van een inrichtingsplan (zie bijlage 10). Het betreffende perceel heeft reeds de bestemming natuur.

Aan de hierboven gestelde voorwaarden a, b en c wordt voldaan.

a

De recreatie bestemming is zo ingepast dat de een groot deel van de bestaande groenstructuur in tact blijft. In het bestemmingsplan is rondom de bestemming Recreatie aan de noord-, noordwest- en noordoostzijde een bestemming Natuur opgenomen. Binnen de Natuur en Recreatie (binnen de EHS) bestemming worden de bomen met een diameter > 0,30 m gehandhaafd.

b

De locatie van de toekomstige recreatieve bestemming ligt op een hoger gelegen oude meanderrug aan de Vecht. Deze steilrand wordt gehandhaafd. Als impuls voor de plek worden exoten als Amerikaanse eik vervangen en wordt het bosje worden versterkt met inheemse soorten als eik en berk. Aan de zuidwestrand wordt de houtwal met een breedte van minimaal 5 meter intact gelaten en aangevuld met een onderbegroeiing van gebiedseigen plantmateriaal. Ook het oostelijk deel van de houtwal, met de groeiplaatsen van o.a. Salomonszegel en Stekelvaren wordt gehandhaafd. Met deze maatregelen worden de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS versterkt.

c

In het voortraject van onderliggend bestemmingsplan heeft in december 2013 een afweging plaatsgevonden ten behoeve van de locatiekeuze. Daarbij is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen verschillende locaties. Hierbij is ondermeer rekening gehouden met het verbod om te bouwen in het winterbed, de bereikbaarheid van de horecavoorziening en de koppeling met de sluis.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie bezien, is dit bestemmingsplan uitvoerbaar. Mits er tijdens de realisatie van de sluis en de recreatievoorziening gewerkt wordt via het ecologisch werkprotocol en er rekening wordt gehouden met vleermuizen bij het plaatsen van verlichting binnen de Recreatie bestemming. Daarnaast is er ontheffing voor de das nodig. Gezien het feit dat de functionaliteit van de leefomgeving van de das niet of nauwelijks wordt aangetast, is het aannemelijk dat de ontheffing verkregen wordt.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dat moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard.

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Plangebied

Het archeologiebeleid van de gemeente Ommen is vastgelegd in de Beleidsnota Archeologie en de Archeologische verwachtingskaart (Van Heeringen en Schrijvers, 2008). Op de verwachtingskaart is per zone vastgelegd welke archeologische verwachting een gebied heeft. Daarop heeft het plangebied een gebied met een ‘specifieke archeologische verwachting – beekdalen’. Voor gebieden met een dergelijke archeologische verwachting geldt een archeologische onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een omvang vanaf 2.500 m2 en 50 cm –Mv. Omdat de voorgenomen bodemingrepen naar verwachting het vrijstellingscriterium overschrijden, dient hier archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Archeologisch adviesbureau Transect heeft in januari 2014 een archeologisch verkennend onderzoek uitgevoerd voor een deel (rode contour in figuur 4.1) van het plangebied aan de Junnerweg in Junne (gemeente Ommen) (zie bijage 7). Een verkennend onderzoek houdt in dat door middel van boringen vastgesteld wordt of het plangebied in het verleden geschikt is geweest voor bewoning en of er diepe bodemverstoringen aanwezig zijn.

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouw in het plangebied. Het terrein is reeds grotendeels verstoord, kent een lage verwachting en is daarmee vanuit archeologische optiek geschikt voor de toekomstige inrichting. Er hoeven daarmee ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (AMZ) geen aanvullende maatregelen te worden genomen. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke plicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Ommen).

Het deel van het plangebied met de blauwe contour is februari 2015 (zie ook rapportage bijlage 6) onderzocht. In deelgebied 2 geldt vanwege een gedeeltelijke intacte bodemopbouw en het aantreffen van prehistorisch aardewerk een hoge archeologische verwachting op resten uit deze periode. Voor de Nieuwe tijd bestond op basis van het bureauonderzoek in beide gebieden reeds een lage archeologische verwachting.

Vanwege de hoge verwachting in deelgebied 2 dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van archeologische resten. Afhankelijk van de omvang van de gewenste ingreep in dit gebied is nader archeologisch onderzoek noodzakelijk. In het bestemmingsplan wordt daarom aan deelgebied 2 een archeologische dubbelbestemming toegekend (gelijk het gemeentelijk beleid). In deze dubbelbestemming is opgenomen bij welke omvang van een ingreep nader archeoloigsch onderzoek in de vorm van proefsleuven noodzakelijk is. De dubbelbestemming archeologie geldt niet voor het recreatieve gedeelte omdat de grootte van deze bestemming niet de ondergrens haalt van 2.500 m², deze is namelijk maar 1.150 m² groot is.

Binnen beide plangebieden zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig die door de geplande ontwikkelingen geschaad worden.

Conclusie

Vanuit de aspecten en cultuurhistorie en archeologie bezien, is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.4 Water

Inleiding

De provincie Overijssel heeft samen met verschillende partners, waaronder waterschappen en gemeenten de ambitie om de Vecht bovenstrooms van Ommen weer bevaarbaar te maken. Hierdoor wordt een doorgaande vaarroute gerealiseerd tot het kanaal Almelo - Coevorden. Bevaarbaar betekent in dit geval bevaarbaar voor scheepjes en/of boten die qua dimensie aantallen en uitstraling passen bij een halfnatuurlijke laaglandrivier.

Het inrichten van de Vecht als laaglandrivier en het mogelijk maken deze rivier te bevaren met passende scheepjes en/of boten is één van de onderdelen van het grotere plan ‘Masterplan ruimte voor de Vecht’, opgesteld in 2009. In dit masterplan wordt de ambitie uitgesproken dat de Vecht geschikt is voor avontuurlijke waterrecreatie. Concreet worden in het masterplan mogelijkheden aangereikt voor het varen met sloepen en zompen met een stille motor, kanoën en vlotvaren.

De stuwen ter hoogte van Junne, Mariënberg (en De Haandrik) belemmeren een doorgaande vaarroute van Ommen tot en met het kanaal Almelo - Coevorden. Om vaarrecreatie te realiseren moeten op deze locaties stuwpassages worden aangelegd. Ter hoogte van Junne wordt in dat kader een sluis gerealiseerd. Daarnaast wordt er ter hoogte van deze sluis een kleinschalige horecavoorziening mogelijk gemaakt. Omdat de realisatie van een sluis en recreatie niet mogelijk is binnen het geldende bestemmingsplan wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

Bestaande situatie

Het plangebied is volledig gelegen in het winterbed van de Vecht en bestaat in de huidige situatie grotendeels uit grasland en een deel van een bosperceel. Aan de noordkant liggen enkele bosschages waarin een vistrap verscholen ligt. Ten noorden hiervan ligt een stuw in de Vecht. Het plangebied wordt doorsneden door de Junnerweg. In de omgeving van het plangebied liggen enkele woningen en agrarische bedrijven. In figuur 4.2 is het plangebied rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0007.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied

De huidige maaiveldhoogten zijn weergegeven in figuur 4.3. De locatie van het toekomstige recreatie/kleinschalige horeca is gelegen op de hogere gronden met een maaiveldhoogte hoger dan NAP + 6,75 meter. De locatie van de toekomstige sluis is lager gelegen. De maaiveldhoogte is hier circa NAP + 5,50 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0008.jpg"

Figuur 4.3 Huidige maaiveldhoogten

Het plangebied is buitendijks gelegen in het winterbed van de Vecht. In figuur 4.4 is het blauw gearceerde deel het winterbed. De zwarte lijn is de regionale waterkering. Deze keringen vallen onder de verantwoordelijkheid van de provincie en worden beheerd door Waterschap Vechtstromen. Voor deze kering is een norm vastgesteld die uitgaat van een overstromingskans van eens in de 200 jaar. De huidige, wettelijke maatgevende hoogwaterstand in het plangebied is NAP + 6,73 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0009.png"

Figuur 4.4 Winterbed en regionale waterkering

Nieuwe situatie

Sluis in de Vecht

De ambitie is om een passende bevaarbaarheid voor de Vecht te realiseren waarbij de bootjes /scheepjes passen bij de dimensie en uitstraling van een halfnatuurlijke laaglandrivier. De huidige stuw bij Junne vormt op dit moment blokkade. Om deze blokkade op te heffen wordt een nevengeul met een sluis op de linkeroever van de Vecht gerealiseerd. De nevengeul en de sluis komen volledig buitendijks in het winterbed van de Vecht te liggen. Ter plaatse van de kruising van de nevengeul met de Junnerweg komt een brugconstructie. In figuur 4.5 is de situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0010.png"

Figuur 4.5 Nieuwe situatie sluis en brug in nevengeul

Recreatie/kleinschalige horeca

Naast de aanleg van de nevengeul en sluis wordt binnen het plan tevens de realisatie van een kleine horecagelegenheid mogelijk gemaakt. Deze is bedoeld voor recreanten als wandelaars, fietsers en waterrecreanten. Ter plaatse van de zuidelijke bosschage wordt een oppervlakte van 1.150 m² aangewezen voor nadere invulling (bijvoorbeeld een theehuis) met de bestemming recreatie. Op de te realiseren horecavoorziening zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • een horecagebouw met een maximale oppervlakte van 125 m²;
  • De goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan 3 m respectievelijk 6 m bedragen;
  • een terrasoppervlakte van maximaal 200 m²;
  • De oppervlakte van een tweede gebouw ten behoeve van opslag, kleedruimte en sanitaire voorzieningen mag niet meer dan 75 m2 bedragen.

Naast deze voorwaarden kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en de materialisering van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. bescherming van de natuur- en landschapswaarden.

In figuur 4.6 is de recreatiebestemming ten opzichte van de sluis weergegeven (in rood).

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0011.jpg"

Figuur 4.6 Ligging recreatiegedeelte

Beleidslijn winterbed Overijsselse Vecht

Waterschap Vechtstromen is beheerder van de Overijsselse Vecht. In het kader van het beheer van de Overijsselse Vecht is de beleidslijn Ruimte voor de Rivier gedeeltelijk van toepassing verklaard op de Vecht. Ontwikkelingen die rivierverruiming nu en in de toekomst onmogelijk maken moeten worden tegengaan. Dat houdt in dat alle activiteiten in het watervoerend deel van het winterbed aan de beleidslijn moeten worden getoetst. Te noemen activiteiten zijn,

  • onderhoud van vegetatie in stroomvoerende delen van het winterbed
  • agrarische en bouw activiteiten in stroomvoerende en bergende delen van het winterbed
  • Ruimte voor de Rivier maatregelen (nevengeulen, hermeanderen, etc.)

Een belangrijke functie van het winterbed is het afvoeren en bergen van water tijdens hoge rivierafvoeren. De hoofdgeul en het winterbed bepalen samen de afvoercapaciteit van de rivier. Voor het op veilige wijze verwerken van hoge rivierafvoeren is een obstakelvrije ruimte nodig die, vanuit hydraulisch perspectief, een tweeledige functie heeft:

  • stroomvoering (afvoeren van water) en
  • berging (tijdelijk opslaan van water).

Beide functies zijn essentieel bij het beperken van de hoogst optredende waterstand tijdens het passeren van een afvoergolf.

In het stroomvoerend gedeelte van het winterbed kunnen obstakels stromingsweerstand opleveren. In het bergend gedeelte van het winterbed kunnen obstakels het bergend volume beperken. In alle gevallen waarbij één of beide functies dreigen te worden beperkt, moet aan de Beleidslijn worden getoetst en is mogelijk compensatie vereist.

Toetsing van de ontwikkeling

De ontwikkeling van de sluis in de Vecht valt conform de beleidslijn onder de activiteit ‘bouw activiteiten’. De sluis inclusief de nevengeul bevinden zich volledig in het ‘stroomvoerende’ gedeelte van het winterbed. Het stroomvoerende gedeelte van het winterbed voert tijdens hoogwatersituaties water af. Met de aanleg van de nevengeul in het winterbed van de Vecht wordt de doorstroom capaciteit tijdens hoge afvoeren vergoot. De sluis constructie bevindt zich onder het huidige maaiveld van het winterbed. Tijdens hoog water overstroomd de sluis volledig en vormt de sluis geen obstakel voor de water afvoer.

De kleinschalige horecagelegenheid is voorzien op de hoger gelegen zandgronden, aangewezen als ‘hoogwatervrij’ gebied. Binnen de winterbedbegrenzing inunderen de hoogwatervrije gebieden niet tijdens een maatgevende hoogwatersituatie. De ontwikkeling van de kleinschalige horecagelegenheid op de hoger gelegen zandgronden heeft geen negatief effect op de afvoer van water tijdens een hoogwatersituatie. In figuur 4.7 is de locatie van de ontwikkeling op de kaart behorend bij de beleidsregels van de Overijsselse Vecht weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0012.jpg"

Figuur 4.7 Kaart bij beleidsregels Overijsselse Vecht (in rood het plangebied)

Vuil- en hemelwater

Het vuilwater en het hemelwater afkomstig van het plangebied dient gescheiden te worden afgevoerd. In de omgeving van het plangebied is geen riolering aanwezig. Geadviseerd wordt om het vuilwater te lozen via de aanleg van een Individuele Behandeling Afvalwater (IBA). Het hemelwater mag rechtstreeks afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de materialen, die in aanraking komen met regenwater niet uitlogen en verontreinigd raken.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder is in werking gesteld om geluidshinder als gevolg van wegverkeer, railverkeer en industrie te voorkomen of te beperken. De wet stelt voorschriften aan het geluidsniveau dat geldt in een bepaald gebied. De Wet geluidhinder stelt eisen indien er geluidsgevoelige functies in een gebied worden gerealiseerd. Dit bestemmingsplan biedt geen ruimte voor geluidsgevoelige functies, zoals woningen en scholen. Wel wordt er een horecagelegenheid gerealiseerd welke mogelijk impact heeft op geluidsgevoelige bestemmingen in de omgeving. Conform de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) wordt een richtafstand gehanteerd van minimaal 10 meter tussen een horecagelegenheid (restaurant/café) en een geluidsgevoelige bestemming. In dit geval ligt de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige bestemming op circa 130 meter afstand van de geplande horecagelegenheid. Dit levert dus geen belemmering op voor de realisatie van een horecagelegenheid binnen het daarvoor in het bestemmingsplan aangewezen gebied.

Ook voor de sluis geldt dat er, door de toename van het aantal bezoekers van het gebied, sprake is van een toename van geluidsuitstraling naar de omgeving. Door de beperkte openingstijden van de sluis vindt deze verhoogde geluiduitstraling enkel in de dagperiode plaats. Doordat de dichtstbijgelegen geluidsgevoelige bestemming op meer dan 100 meter afstand ligt, zal deze woningen nagenoeg geen geluidhinder ondervinden van de sluis.

Naast de bevindingen op basis van de VNG publicatie heeft adviesbureau Tauw een akoestisch onderzoek uitgevoerd (N005-1234853HDI-evp-V02-NL ) (zie bijlage 12) naar de geluidsbelasting van de ontwikkelingen op de omgeving.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de activiteiten in het Bestemmingsplan Buitengebied Ommen, Sluis Junne niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden. Met betrekking tot het geluid van de bestaande stuw wordt nog opgemerkt dat de bestaande stuw veel dichter bij de maatgevende woning aan de Junnerweg 9 ligt en naar verwachting veel meer geluid veroorzaakt en daarom maatgevend zal zijn bij deze woning. Het geluid van de sluis en de horeca is daarentegen gering en zal naar verwachting gemaskeerd worden door het geluid van de stuw. Het is dan ook niet de verwachting dat er sprake zal zijn van een hoorbare toename van geluid bij deze woning.

Conclusie

Vanuit het aspect geluid bezien, is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.6 Luchtkwaliteit

De 'Wet luchtkwaliteit' is op 15 november 2007 in werking getreden (Stb. 2007, 434) en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De aanleiding hiervan is de maatschappelijke discussie die ontstaan is als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de nieuwe 'Wel luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekende maten bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekende maten bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekende mate' (NIBM)'' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 500 nieuwe woningen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen de uitbreidingslocaties 1.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een drempel van 33.333 m2. Wanneer projecten wel in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt dragen niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en luchtonderzoek dient dan ook niet uitgevoerd te worden.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit bezien, is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.7 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten een inrichting. Hierin wordt gesteld dat er geen kwetsbaar object binnen de 10-6 per jaar veiligheidscontour mag liggen. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen. Met kwetsbare objecten worden onder andere bedoeld, verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van twee woningen per hectare.

Plaatsgebonden risico

Plaatsgebonden risico is de kans, dat zich op een bepaalde plaats over een periode van één jaar een dodelijk ongeluk voordoet, als direct gevolg van een incident in een bedrijf, indien zich op die plaats iemand bevindt. Hierbij is het dus niet van belang of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. In Nederland heeft de overheid bepaald dat het plaatsgebonden risico in principe nergens groter mag zijn dan 10-6, oftewel de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een bedrijfs- of transportongeval, mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans op het aantal mogelijke slachtoffers ten gevolge van een incident bij een inrichting. Het groepsrisico wordt bepaald op basis van het eerder berekende plaatsgebonden risico (PR) en de aanwezigheid van mensen binnen het invloedsgebied. De bevolkingsgegevens geven een gemiddelde dichtheid van mensen in het gebied voor zowel de dag- als nachtsituatie.

Binnen het plangebied worden geen Bevi-inrichtingen toegestaan en ook geen gevoelige bestemmingen. Buiten het plangebied zijn er geen Bevi-inrichtingen die van invloed kunnen zijn op de het plangebied. Dit is geverifieerd via de risicokaart van de provincie Overijssel. Hiermee is het aspect externe veiligheid voldoende verantwoord.

Conclusie

Vanuit het aspect externe Veiligheid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.8 Verkeer en parkeren

In dit bestemmingsplan wordt de realisatie van een sluis en een horecavoorziening mogelijk gemaakt. De ter plaatse aanwezige weg (Junnerweg) wordt doorsneden door de vaarweg van de nieuwe sluis. Om er voor te zorgen dat de Junnerweg een doorgaande route blijft, wordt een brug over de afvaart van de sluis aangelegd.

Verkeer

De komst van de sluis en het mogelijk maken van een horecavoorziening zorgt voor extra verkeer (bezoekers) op de Junnerweg. De verkeerstoename is beschouwd in bijlage 8 (N004-1234853PTL-evp-V02-NL, 9 augustus 2016). Hieruit valt af te lezen dat er gedurende de openingsdagen van de horecagelegenheid gemiddeld 11 extra auto's en 39 extra fietsers naar het plangebied komen. Deze toename is gering te noemen. Er is dan ook geen sprake van een negatief effect op de verkeersveiligheid ter plaatse.

Parkeren

Om na te gaan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor de ontwikkeling van de sluis en de horeca is gebruikt van de CROW parkeernormen uit de CROW-publicatie nr. 317. De onderbouwing van het aantal parkeerplaatsen is uitgewerkt door adviesbureau Tauw (N004-1234853PTL-evp-V02-NL, 9 augustus 2016) (zie bijlage 8). Uit de onderbouwing blijkt dat er conform de CROW normen voor de horeca 20 parkeerplaatsen nodig zijn. Daarnaast zijn er 7 parkeerplaatsen nodig ten behoeve van de stuw/sluis. Dit maakt dat in totaal 27 parkeerplaatsen nodig zijn.

Nabij het plangebied zijn er op dit moment circa 25 plaatsen beschikbaar. Dit aantal parkeerplaatsen kan opgehoogd worden door de inrichting van de huidige parkeergelegenheid te optimaliseren (onder meer door weergave parkeervakken) en door een aantal extra parkeerplaatsen te realiseren binnen de verkeersbestemming ter plaatse. In onderstaande figuur is een uitsnede van het bestemmingsplan Buitengebied Ommen opgenomen. Daarin is te zien hoe breed de verkeersbestemming is. Binnen de weergegeven afstanden kunnen naast de aanwezige parkeergelegenheid extra parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0175.201310008001-va01_0013.png"

Figuur 4.8 Breedte verkeersbestemming in bestemmingsplan Buitengebied Ommen

In de NEN norm 2443 'Parkeren en stallen van personenauto's op terreinen en in garages' is een minimale breedte voor een parkeerplaats opgenomen van 2,4 meter. Wanneer dit als uitgangspunt genomen wordt, kunnen er binnen de verkeersbestemming 78/2,4= 32,5 parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Hiermee kunnen er ruim voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden ten behoeve van de horeca en de sluis. Zoals de CROW in haar publicatie vermeld, moeten de cijfers als globale parkeerkencijfers worden beschouwd, waarbij een forse marge in acht moet worden genomen. De vijf extra plaatsen kunnen beschouwd worden als deze forse marge.

Conclusie 

Vanuit de aspect verkeer en parkeren bezien is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.9 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook liggen er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de directe omgeving van het plangebied. Het aspect kabels en leidingen levert derhalve geen ruimtelijke belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. Voorafgaand aan de uitvoering dient wel een KLIC-melding (Kabels en Leidingen Informatie Centrum, onderdeel Kadaster) gedaan te worden.

Conclusie 

Vanuit het aspect kabels en leidingen bezien is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk gaat in op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding (plankaart) het juridische deel van het bestemmingsplan. De regels sluiten zo veel mogelijk aan op het moederplan, zijnde het bestemmingsplan Buitengebied, herziening 2013-2 welke op 30 oktober 2014 is vastgesteld door de raad van de gemeente Ommen.

5.2 Opbouw bestemmingsplan

Hoofdstuk 1: inleidende regels

Voorafgaand aan de bestemmingsregels wordt in de planregels begonnen met de inleidende regels (hoofdstuk 1). De inleidende regels bevatten de begripsbepalingen die gehanteerd worden en de wijze van meten. Deze zijn opgenomen ter bevordering van de rechtszekerheid. Het gaat hierbij vooral om het verminderen van de kans op interpretatieverschillen.

In artikel 1 'Begrippen' zijn onder meer de definities gegeven van de begrippen, zoals bouwwerk, dagrecreatieve voorzieningen, horecabedrijf, ruimtelijke kwaliteit en recreatief medegebruik. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

In artikel 2 'Wijze van meten' wordt opgesomd op welke wijze bij de toepassing van de planregels moet worden gemeten, bijvoorbeeld op welke wijze gemeten moet worden bij de goot- en/of bouwhoogte te bepalen. In de SVBP 2012 is hiertoe een standaard opgenomen die in alle bestemmingsplannen dient te worden gehanteerd.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In de algemene regels zijn regels opgenomen waarvan het wenselijk is om deze ten behoeve van de leesbaarheid en raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan in één keer op één plaats in de planregels weer te geven. Zo kunnen in het plan naast de bestemmingsspecifieke aanduidingen ook gebiedsaanduidingen voorkomen die in meerder bestemmingen gelegen zijn. In de algemene regels zijn verder de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels en de algemene afwijkingsregel opgenomen. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat er dubbel gebruik gemaakt wordt van bouw- en gebruiksmogelijkheden. De algemene afwijkingsregels geven aan onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders van de planregels kunnen afwijken. Het gaat om een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden, waaronder een afwijking van de maatvoering tot maximaal 10%.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotbepalingen

Het afsluitende hoofdstuk bevat de Overgangs-en slotregels. De overgangsregel is – evenals de antidubbeltelregel – opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en dus voor alle bestemmingsplannen verplicht om over te nemen. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de Slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

5.3 Toelichting op de bestemmingsregels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om met behulp van een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde regels. Deze bevoegdheid maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd blijft.

Artikel 3: Natuur

Het gebied rondom de gronden met de recreatieve bestemming heeft de bestemming Natuur. Hiermee wordt beoogd de huidige natuur- en landschappelijke waarden te beschermen en te behouden. De bestemmingsregeling komt overeen met de regeling van de bestemming Natuur uit het bestemmingsplan Buitengebied, herziening 2013-2. Omdat hier geen gebouwen aanwezig zijn, is de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet gerelateerd aan de ligging voor of achter de voorgevelrooilijn. Er geldt één maat, namelijk 1,5 m. Verder is toegevoegd dat geen omgevingsvergunning is vereist voor het vellen/rooien van houtopstanden met een kleinere stamdiameter dan 30 cm.

Artikel 4: Recreatie

Het gebied in het zuidoosten van het plangebied is onder een recreatieve bestemming gebracht. Binnen deze bestemming is ruimte voor een gebouw en een bijgebouw ten behoeve van een horecabedrijf categorie 1 en 2 (bijvoorbeeld een restaurant of theehuis). De goot- en bouwhoogte mogen respectievelijk 3 en 6 meter bedragen. Onder meer ter bescherming van het milieu, natuur- en landschapswaarden kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de ligging van de gebouwen, de afmetingen en de materialisering daarvan. Ter bescherming van de natuur- en landschappelijke waarden van de aanwezige bomen, is voor het vellen/rooien van houtopstanden met een grotere stamdiameter dan 30 cm een omgevingsvergunning vereist. Uitzondering daarop zijn amerikaanse eik en berk met een stamdiameter groter dan 30 cm. In de regels is vastgelegd dat het geopend hebben van een horecagelegenheid voor bezoekers of het daarin of op het terras laten verblijven van bezoekers tussen 22.00 uur en 9.00 uur strijdig is met de bestemming. Deze openingstijden zijn opgenomen om de impact van het recreatieve gebruik richting omgeving te beperken (geluid, natuur, verkeer) en het toegestane horecagebruik (cat 1 en 2) nader te begrenzen. Onder de specifieke gebruiksbepalingen is tevens opgenomen dat er alleen gebruik kan worden gemaakt van verlichting welke niet uitstraalt richting omliggende foerageergebieden en/of vliegroutes van vleermuizen. Als gebruik strijdig met de bestemming is hiervoor opgenomen, het gebruik van gronden en bouwwerken voor verlichting zonder afscherming van lichtuitstraling over foerageergebieden en/of vliegroutes van vleermuizen.

Artikel 5: Verkeer

De openbare weg, Junnerweg, en bijbehorende voorzieningen zoals fiets- en voetpaden en andere verhardingen, bermen en bermsloten, parkeer- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer'.

Artikel 6: Water

De nevengeul en sluis met bijbehorende voorzieningen zijn bestemd als water. De bestemming water biedt naast ruimte voor waterhuishoudkundige voorzieningen, ook ruimte voor bruggen, dammen, steigers, vispassages en energieopwekking (uit waterkracht) en recreatief medegebruik. Ook de oevers en het groen tussen de sluis met watergang en de Vecht zijn in deze bestemming ondergebracht.

Het bestemmingsplan staat de aanleg van een sluis bij recht toe. Er worden geen gebouwen bij deze sluis toegestaan. Bovendien worden er geen eisen gesteld ten aanzien van oppervlakte van het bouwwerk, maar alleen eisen ten aan zien van de hoogte.

Artikel 7: Waarde – Rivieroevers met natuurwaarden

Het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Ommen kent een aanpak in twee lagen, waarbij het bestemmingsplan bestemmingen op perceelsniveau en bestemming op gebiedsniveau kent. In hoofdstuk III van de regels van dit bestemmingsplan Buitengebied wordt van deze bestemmingen per gebied de gewenste ontwikkelingsrichting tot uitdrukking gebracht inzake agrarische productierichtingen, natuurontwikkeling, recreatie en neven- en vervolgfuncties op bouwvlakken. Aangezien deze wijze van bestemmen niet aansluit bij de huidige (verplichte) RO-standaarden, is ervoor gekozen om deze 'zone Rivieroevers met natuurwaarden' op te nemen als dubbelbestemming en op deze wijze de 'lagensystematiek' planologisch door te vertalen in dit plan.

Artikel 8: Waterstaat – Waterstaatkundige functie

Deze gronden zijn - behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen - mede bestemd voor de waterhuishouding, waaronder begrepen de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging alsmede dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

Artikel 9: Waarde - Archeologische verwachting 1

De gemeente heeft in 2008 een Erfgoednota vastgesteld met als onderdeel daarvan een archeologiekaart. Op basis van deze archeologiekaart heeft een doorvertaling naar zones plaatsgevonden, in die zin dat gronden aangeduid als "Beschermd monument" of "Archeologische waarde" zijn bestemd tot "Waarde – Archeologie". In dit geval komt dat er op neer dat onderliggende gronden op gemeentelijke beleidskaart een 'specifieke archeologische verwachting – beekdalen' hebben, welke in het bestemmingsplan is doorvertaald naar de bestemming "Waarde – Archeologische verwachting 1".

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op de bestemmingsplanprocedure is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het ontwerpbestemmingsplan zal ter voldoening hieraan zes weken ter inzage worden gelegd.

Ter voorbereiding zijn de plannen voor de sluis al uitgebreid voorgelegd aan verschillende stakeholders in de omgeving. In meerdere werksessies in 2012, 2013 en 2014 hebben zij hun visie gegeven op de plannen voor de sluis. Bij deze sessies waren de volgende partijen aanwezig:

  • Staatsbosbeheer
  • Landgoed Junne
  • Natuur en Milieu Vechtstreek
  • Plaatselijk belang Stegeren Junne
  • Plaatselijk belang Beerze
  • Plaatselijk belang Beerzerveld-Mariënberg

Met de standpunten van de verschillende stakeholders is rekening gehouden bij het bepalen van de positie van de sluis. Ook bij het uiteindelijke ontwerp van de sluis is de input uit de werksessies medebepalend.

Voor de specifieke inpassing van de recreatiebestemming is de omgeving ook betrokken. Hiervoor is in het najaar van 2014 een inloopmiddag georganiseerd. Waarbij de plannen zijn toegelicht. Daarnaast heeft er in 2015 intensief overleg plaats gevonden tussen gemeente, waterschap, provincie en landgoed Junne om te komen tot de invulling van de recreatiebestemming. Waarbij onder meer aandacht besteed is aan het beschermingsregime van de EHS en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Gedurende de zienswijzenperiode kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht en is het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties, in het kader van het Vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Vooroverleg wordt gevoerd met de volgende betrokken diensten en instanties:

• provincie Overijssel

• waterschap Vechtstromen

Van alle ingekomen reacties wordt een standpunt bepaald. Na afweging van de eventuele zienswijzen zal het college van burgemeester en wethouders de Raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt vervolgens met het vaststellingsbesluit gepubliceerd en 6 weken voor eventueel beroep ter inzage worden gelegd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de economische uitvoerbaarheid gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek te worden in gesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Provincie Overijssel draagt de kosten voor de realisatie van de sluis. De locatie waar de oostelijke afvaart moet worden gerealiseerd, is in eigendom van Delta Lloyd. De locatie waar de zuidelijke afvaart komt, is in eigendom van één particulier en deels in eigendom van het waterschap. De kosten voor beheer en onderhoud worden gedragen door Waterschap Vechtstromen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Het concept ontwerpplan is ook aangeboden aan de overlegpartners provincie Overijssel en waterschap Vechtstromen. Hun reacties hadden met name betrekking op de toelichting van het conceptplan en zijn verwerkt in het ontwerpplan.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 maart 2016 tot 10 mei 2016 ter inzage gelegen. De resultaten uit deze tervisielegging zijn opgenomen in bijlage 13.