Plan: | partiële herziening Buitengebied (paardenhouderij, Hellendoornseweg, Lemele) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0175.20091003006-va01 |
Ecologische waarden
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en faunawet, de gebiedsbescherming gebeurt via de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natuurbeschermingswet). Ook is de ecologische hoofdstructuur relevant. Voor het plangebied is in juni 2009 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 5 Quickscan Ecologiebij deze toelichting gevoegd.
Soortbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.
Uit de uitgevoerde natuurtoets blijkt dat door de bouw van de paardenhouderij mogelijk het leefgebied kan worden beïnvloeden van een aantal beschermde diersoorten. Om dit te voorkomen moeten de in het ecologisch protocol genoemde maatregelen strikt worden opgevolgd. Deze maatregelen en uitvoeringsvoorschriften voorkomen zoveel mogelijk de negatieve gevolgen voor in het wild voorkomende beschermde soorten planten en dieren.
Indien het niet mogelijk is om deze maatregelen strikt op te volgen, is een herziening van de conclusies noodzakelijk en is wellicht nader onderzoek en een ontheffingsaanvraag voor een aantal soorten noodzakelijk.
Onderstaand is een tabel opgenomen met daarin beschermde soorten waarvoor de Flora- en faunawet (mogelijk) van toepassing is.
Beschermde soorten | Verbodsbepaling Flora- en faunawet |
Broedvogels | Verstoring van broed- en verblijfplaatsen (art. 11) Verontrusten van dieren (art.10) |
Veldmuis, mol, haas, | Vernietigen van holen en/of verblijfplaatsen (art. 11) Doden en/of verontrusten van dieren (art. 9 en 10) |
Gewone dwergvleermuis, laatvlieger, grootoorvleermuis, ruige dwergvleermuis | Verontrusten van dieren (art. 10) |
Bastaardkikker, kamsalamander, rugstreeppad, poelkikker, hazelworm, levendbarende hagedis, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander, rugstreeppad | Vernietigen van verblijfplaatsen (art. 11) Doden en/of verontrusten van dieren (art. 9 en 10) |
Mogelijkheden beperking verlichting
Om lichthinder ten gevolge van het plan te voorkomen kunnen de volgende maatregelen worden genomen:
Gebiedsbescherming
Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:
Het plangebied ligt op 700 meter afstand van het Natura 2000-gebied Vecht- en beneden-Reggegebied. Er valt niet op voorhand uit te sluiten dat er geen negatieve effecten optreden in dit gebied als gevolg van de paardenhouderij (in het bijzonder vermesting). De kans op significante effecten is aanwezig. Daarom dient een Passende Beoordeling opgesteld te worden. Op grond van artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer (Wm) moet een milieueffectrapport worden opgesteld als bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet vereist is. Op de uitkomsten van deze plan-MER wordt in 3.6 Samenvatting plan-MER afzonderlijk ingegaan.
Archeologische waarden
De gemeente Ommen heeft een eigen archeologische beleids- en advieskaart. Het plangebied ligt overwegend in een zone met een lage archeologische verwachting. Een klein deel van het plangebied heeft een hoge verwachting.
Het bouwplan voor de paardenhouderij gaat gepaard met bodemverstoring, waardoor eventueel in de bodem aanwezige archeologische waarden verstoord kunnen raken. Om de archeologische potentie van het gebied nader te kunnen bepalen is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het inventariserend veldonderzoek (IVO-verkennende fase) bestaat uit een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek. Het onderzoeksdoel van het booronderzoek is het toetsen en aanvullen van het verwachtingsmodel uit de bureaustudie. Het verkennend booronderzoek is gericht op het aanwijzen van kansarme en kansrijke zones binnen het plangebied.
Op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet behoudenswaardig wordt geacht. Eventuele archeologische waarden op de dekzandrug zijn reeds vernietigd. De wetenschappelijke waarde van eventueel bewaard gebleven, mogelijk aanwezige diepere grondsporen rechtvaardigen niet de kosten van archeologisch vervolgonderzoek. Er wordt in het archeologisch onderzoek aanbevolen geen nader onderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven. Het gehele rapport is als Bijlage 6 Archeologisch onderzoek bij deze toelichting gevoegd.
Landschappelijke en cultuurhistorische waarden
Het plangebied is gelegen in het beekdallandschap (maten- en flierenlandschap) van de Regge. Het gebied ligt ten zuidoosten van de kern Lemele. Lemele is een esdorp aan de rand van de stuwwal (essen-kampenlandschap). Het landschap van het plangebied is vrij open. Oorspronkelijk waren de perceelsscheidingen van de maten (wei- en hooilanden) beplant met singels. In het huidige landschap zijn enkele singels overgebleven. Karakteristiek voor het landschap en de erfensembles in het maten- en flierenlandschap zijn:
Na overleg met Het Oversticht zijn de bouwplannen van initiatiefnemer aangepast. Het initiatief bouwt nu voort op bovenstaande karakteristieken. Onderstaand een schets van het Oversticht. Voor een toelichting op de schets: zie 4.3 Landschappelijke inpasbaarheid en Bijlage 9 Advies Het Oversticht.