direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Noordermiddenweg 19 en 21 te Creil
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00675-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Noordermiddenweg 19 en 21 te Creil is een aan het buitengebied gerelateerd bedrijf aanwezig. Het bedrijf levert fourage- en kunstmestproducten (zoals stro, hooi, kuilgras, mais, et cetera) en prefab betonproducten (zoals silowanden, keerwanden, betonplaten, et cetera) aan agrarische bedrijven. Daarnaast verricht het bedrijf transporten voor agrarisch bedrijven. Het bedrijf heeft hierdoor een sterke binding met het landelijk gebied.

De huidige activiteiten zijn ooit als neventak bij het voormalige agrarisch bedrijf op het perceel begonnen. Inmiddels zijn de agrarische activiteiten beëindigd en is alleen nog sprake van de hiervoor genoemde bedrijfsactiviteiten. Het perceel Noordermiddenweg 19 heeft echter nog altijd een agrarische bedrijfsbestemming en het perceel Noordermiddenweg 21 heeft een woonbestemming. Dit betekent dat de huidige activiteiten worden uitgeoefend in strijd met de geldende beheersverordening. Daarnaast heeft reeds een uitbreiding aan de achterzijde van het erf plaats gevonden. Ook deze situatie is in strijd met de geldende beheersverordening.

Daarnaast is het bedrijf voornemens een nieuwe bedrijfsloods te realiseren. De uitbreiding is noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van het bedrijf. Paragraaf 2.2 gaat nader op de noodzaak in. Daarom wil het bedrijf aan de achterzijde (zuidwestkant) uitbreiden met een nieuw te bouwen loods. Doordat de loods buiten het bebouwingsvlak is gepositioneerd, zoals opgenomen in de beheersverordening, en de huidige regels niet overeenkomen met het feitelijk gebruik, kan deze niet op basis van de beheersverordening worden gerealiseerd.

Om de huidige én toekomstige situatie planologisch te regelen is een actualisatie van de beheersverordening nodig. De gemeente wil juridisch-planologisch medewerking verlenen door het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Noordoostpolder op ongeveer 900 meter ten zuiden van de kern Creil. De ligging is globaal aangegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00675-VS01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied (zie rode pion)

1.3 Planologisch regime

Het plangebied is geregeld in de beheersverordening Landelijk gebied, die is vastgesteld op 21 maart 2016. Hierin is het voorheen geldende bestemmingsplan weer van toepassing verklaard. Het plangebied valt onder het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004.

De gronden hebben nu de bestemming 'Agrarisch gebied' en 'Wonen' met een bebouwingsvlak. Bedrijfsgebouwen moeten binnen het bebouwingsvlak binnen de bestemming 'Agrarisch gebied' worden gebouwd. Het wonen binnen de bestemming 'Wonen' is alleen ten behoeve van regulier woongebruik toegestaan.

Omdat de gewenste loods gedeeltelijk buiten het bebouwingsvlak staat en de woning inclusief het perceel ook gebruikt wordt door het bedrijf als bedrijfswoning en opslagruimte, is de aanvraag in strijd met de bestemmingen. Daarnaast is het huidige gebruik van het perceel 'het uitoefenen van een bedrijf dat zich bezighoud met fouragehandel, groothandel in kunstmeststoffen, groothandel in betonelementen voor agrariërs en transport ten dienste van agrariërs' in strijd met de bestemming 'Agrarisch gebied' en 'Wonen'. Op basis van de bestemming is namelijk alleen een grondgebonden agrarisch bedrijf op het perceel Noordermiddenweg 19 toegestaan en is op het perceel Noordermiddenweg 21 alleen de woonfunctie toegestaan. Het gebruiken van bedrijfsgebouwen voor andere gebruik is alleen in de vorm van een tweede tak toegestaan.

In figuur 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00675-VS01_0002.png"

Figuur 1.2. Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie, de gewenste ontwikkeling en op de hiervoor opgestelde randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het agrarisch gebied in het noordwesten van de gemeente Noordoostpolder. Het gebied kent een karakteristieke regelmatige verkavelingsstructuur, waarin bebouwingspercelen solitair of in clusters van 2 of 4 kavels en weerszijden van de wegen zijn gelegen.

Bij het uitgeven van de kavels in de jaren 50 en 60 gold het aanbrengen van een erfsingel als voorwaarde. In de huidige situatie voldoet het perceel daar niet aan. Rondom de reeds ingerichte uitbreiding van het perceel is namelijk geen sprake van een erfsingel.

De huidige eigenaar van het bedrijf is inmiddels 27 jaar gevestigd op het perceel Noordermiddenweg 19 (zuidkant). Voorheen werd hier een vleeskuikenstal geëxploiteerd met daarnaast in bescheiden omvang enige fouragehandel. In 2002 zijn de kuikens afgestoten en is het bedrijf als hoofdtak verder gegaan met fouragehandel. Deze bedrijfsvoering vindt plaatst in afwijking van het huidig planologisch toegestane gebruik.

De vorige eigenaar had ook een pluimveebedrijf en heeft destijds met het oog op een erfuitbreiding (die

juridisch nooit zijn beslag heeft gekregen) het kadastrale perceel vergroot en de erfsloten verlegd. Aan de westzijde is het perceel met circa 30 meter verlengd en aan de zuidzijde met circa 35 meter. De huidige eigenaar heeft het perceel als zodanig gekocht. Het perceel Noordermiddenweg 21 (noordkant) is in 2015 door het bedrijf verworven. Enerzijds met het oog op het voorkomen van milieu-ruimteconflicten met potentiele nieuwe bewoners, anderzijds om een gedeelte van de bedrijfsvoering uit te oefenen (parkeren en buitenopslag). Beide oorspronkelijke agrarische bedrijfswoningen worden feitelijk gebruikt als bedrijfswoningen bij het bedrijf.

De strook tussen het originele erf en de verlegde erfsloot wordt momenteel gebruikt voor het hobbymatig houden van paarden. Hiertoe zijn verschillende hekwerken geplaatst. Aan de westzijde van het perceel zijn een rijbak en een paddock aangelegd.

Het perceel, circa 2,5 hectare groot, is in de huidige situatie ingericht ten behoeve van een agrarisch dienstverlenend bedrijf. Het bedrijf levert fourage- en kunstmestproducten (zoals stro, hooi, kuilgras, mai's, etc.) en prefab betonproducten (zoals silowanden, keenrvanden, betonplaten, etc.) aan agrarische bedrijven. Daarnaast verricht het bedrijf transporten voor agrarisch bedrijven. Er staat circa 1.883 m2 aan bedrijfsbebouwing, exclusief de bedrijfswoningen. Op het perceel staan 2 bedrijfswoningen.

Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1. Een aanzicht is weergegeven in figuur 2.2 en 2.3. Figuur 2.4 weergeeft een plattegrond van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00675-VS01_0003.png"

Figuur 2.1. Luchtfoto bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00675-VS01_0004.png"

Figuur 2.2. Vooraanzicht vanaf de Noordermiddenweg (noordkant) (Bron: Google Street view)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00675-VS01_0005.png"

Figuur 2.3. Vooraanzicht vanaf de Noordermiddenweg (zuidkant) (Bron: Google Street view)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00675-VS01_0006.png"

Figuur 2.4. Plattegrond huidige inrichting

2.2 Nut en noodzaak

Het bedrijf was in het verleden begonnen als pluimveebedrijf maar heeft zijn bedrijfsvoering inmiddels gewijzigd naar de huidige bedrijfsactiviteiten. Omdat het bedrijf aan het groeien is, ervaart de ondernemer in de huidige situatie een capaciteitstekort ten behoeve van de opslag van zijn producten. Daarom bestaat de noodzaak om een nieuwe loods te realiseren. Daarnaast ervaart het bedrijf een knelpunt wat betreft manoeuvreren van vrachtbewegingen door het gebrek aan manoeuvreerruimte. Dit kan leiden tot gevaarlijke situaties op het perceel, maar mogelijk ook bij het uitrijden van de vrachtwagens op de openbare weg. Om dit knelpunt op te lossen heeft het bedrijf behoefte aan een groter perceel waar meer ruimte is voor het veilig manoeuvreren van vrachtbewegingen.

2.3 Toekomstige situatie

Het initiatief omvat de bouw van een nieuwe loods, circa 1.100 m2, gelegen aan de zuidwestkant van het perceel. Hiervoor dient het perceel in zuidelijke richting vergroot te worden. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan een tweetal erven samengevoegd. In de gewenste situatie voorziet het plangebied in circa 3.121 m2 aan bedrijfsgebouwen. Om eventuele toekomstige uitbreidingen mogelijk te maken wordt met dit bestemmingsplan de totale toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen begrenst op maximaal 4.000 m2. Dit conform het beleid van de gemeente om per erf niet meer dan 2.000 m2 aan bedrijfsgebouwen toe te staan. De bedrijfsgebouwen krijgen een maximale goothoogte van 8,5 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter.

De uitbreiding is noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van het bedrijf. De huidige, verouderde, gebouwen zijn naar de huidige maatstaven niet meer afdoende bruikbaar ten behoeve van een optimale bedrijfsvoering en zijn derhalve aan vervanging toe. De gebouwen zijn namelijk te laag, voorzien van asbesthoudende daken en bieden te weinig ruimte voor het opslaan van producten. Het is daarom de wens om een hogere loods te bouwen ten behoeve van een efficiënte bedrijfsvoering. Hierdoor ontstaat meer ruimte op het perceel, wat ten gunste komt van het veiliger verloop van het vracht- en landbouwverkeer.

sloop bestaande bebouwing

Voor de gewenste situatie wordt een bestaande loods van 527 m2 gesloopt in verband met de aanwezigheid van asbest. Dit vormt de aanleiding om het terrein opnieuw in te delen. Tevens wordt aan de zuidkant van het te vergroten perceel de bestaande ontsluiting verlegd. De uitbreiding gaat gepaard met de aanleg van een erfsingel. Een overzicht van de toekomstige situatie is weergeven in figuur 2.4.

hobbymatig houden van paarden

Daarnaast blijven de gronden aan de westkant van het plangebied in gebruik ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden.

buitenopslag

Tevens is er vanuit de gemeente de voorwaarde meegegeven dat er geen sprake mag zijn van buitenopslag. In dit bestemmingsplan is derhalve een regeling opgenomen dat buitenopslag niet is toegestaan. Hiermee wordt verrommeling van het landelijk gebied voorkomen.

toekomstig bouwperceel en erfsingel

In de toekomstige situatie wordt een bouwperceel van circa 2,5 hectare voorgesteld. De uitbreiding gaat gepaard met de aanleg van een erfsingel van 12 meter conform de gemeentelijke structuurvisie. Een overzicht van de toekomstige situatie is weergeven in figuur 2.5. Paragraaf 2.4 gaat nader op de landschappelijke inpassing van de gewenste situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00675-VS01_0007.png"

Figuur 2.5. Plattegronden beoogde situatie versie 12-02-2021

2.4 Landschappelijke inpassing

Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Voor de inpassing van de nieuwe bebouwing wordt aangesloten bij de bestaande landschappelijke elementen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken zoals genoemd bijlage 1 'Historische singels'.

De erfsingels rond de erven zijn van groot cultuurhistorische en landschappelijke waarde voor de Noordoostpolder. Het levert de typering ‘groene eilanden in een open akkerbouwlandschap’ op, geeft een menselijk maat en verbetert de bewoonbaarheid. Om die reden worden zowel bij bestaande erven als bij aanpassing en verruiming van erven een erfsingel voorschreven. Deze erfsingel is minimaal 6 meter breed. Verder moet aan de binnenzijde een bebouwingsvrije ruimte van nog eens 6 meter aanwezig zijn. Dit komt neer op een erfsingelgrensbepaling van 12 meter tussen het hart van de erf-/kavelsloot en de bebouwing.

In de huidige situatie is voor dit specifieke perceel nooit de eis gesteld om deze in te passen in de voor het landschap kenmerkende erfsingels. Derhalve wijkt de huidige kavelinrichting af van de karakteristieke regelmatige kavelstructuur.

De uitbreidingsplannen van het bedrijf bieden de kans om een goede landschappelijke inpassing te waarborgen. Derhalve worden rondom het perceel nieuwe erfsingels aangelegd. Ter plaatse van de opgang van het bestaande kavelpad naar de akker achter de erven is een onderbreking in de erfsingel ingetekend. De aanleg en instandhouding van de erfsingel van ten minste 6 meter breed is gewaarborgd via een voorwaardelijke verplichting in de regels. Een uitsnede van de landschappelijke inpassing is weergeven in figuur 2.5.

2.5 Functionele inpassing

Het bedrijf is een agrarisch aanverwant bedrijf. De mogelijkheden voor een agrarisch aanverwant bedrijf leveren geen zwaardere milieubelasting op ten opzichte van de huidige planologisch toegestane bedrijfsactiviteiten. Paragraaf 4.2 gaat hier nader op in. Vanuit dat oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de gewenste situatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De ontwikkeling van het plan moet passen in de geldende beleidskaders van respectievelijk het Rijk, de provincie en de gemeente. Uit dit beleidskader kunnen uitgangspunten voortvloeien waarmee in dit bestemmingsplan rekening gehouden moet worden. Naast dit beleid is ook sprake van Europese regelgeving die doorwerkt in het bestemmingsplan. Deze regelgeving komt aan de orde bij de omgevingsaspecten in het volgende hoofdstuk.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd aan artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening. De inwerkingtreding was op 1 oktober 2012. Op 1 juli 2017 is de gewijzigde (nieuwe) Ladder inwerking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Beschrijving 'Ladder'

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.

De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Initiatief in relatie tot de 'Ladder'

Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de vragen of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, in hoeverre wordt voorzien in een behoefte en in hoeverre vestiging op bestaande bedrijventerreinen respectievelijk binnen bestaand stedelijk gebied wenselijk en mogelijk is.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling: of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorziet het plan in de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het om een functiewijziging gaat, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.

Het initiatief dient te worden beschouwd als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is namelijk géén sprake van vestiging of uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf. Het plan maakt de realisatie van niet-agrarische bedrijvigheid mogelijk. Voorts ziet het plan op de realisatie van meer dan 500 m2 (extra) bebouwing en/of meer dan 500 m2 gebruikswijziging van gronden.

Behoefte: bij het bepalen van de behoefte kan gebruik gemaakt worden van lange termijn prognoses over bedrijventerreinen voor het betreffende verzorgingsgebied in de komende 10 jaar. Alle ontwikkelingen van bedrijventerreinen in bestaande plancapaciteit die in de behoefte voorzien moeten worden meegewogen. Is er een kwantitatief overaanbod dan kan een planologische toevoeging om kwalitatieve redenen toch nodig worden geacht. Dat vergt wel een aanvullende motivering. Hoe meer de kwalitatieve aspecten publiekrechtelijk geborgd zijn, des te makkelijker de motivering. Kwalitatieve redenen kunnen bijvoorbeeld zijn:

  • het aanbieden van grote kavels die binnen de bestaande harde plancapaciteit niet realiseerbaar zijn;
  • hogere milieucategorieën dan mogelijk binnen de bestaande harde plancapaciteit.

Voor zover er leegstand is van bestaande bedrijfsgebouwen, moet onderzocht worden of de leegstand geen optie biedt voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Verder dient gemotiveerd te worden, dat de planologische toevoeging geen onaanvaardbare extra leegstand tot gevolg heeft.

De bestaande activieiten van het bedrijf zijn hier op een organische wijze totstand gekomen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.1. Het huidige perceel is derhalve al ingericht ten behoeve van het bestaande bedrijf. Een nut en noodzaak voor de uitbreiding is weergeven in paragraaf 2.2. Het bedrijf levert producten en diensten aan agrarische bedrijven, waardoor er een logische behoefte bestaat om de bedrijfsvoering in de directe nabijheid van de agrarische bedrijven te exploiteren.

Mogelijkheid voor vestiging op bestaande bedrijventerreinen: de in de gemeente Noordoostpolder aanwezige bestaande bedrijventerreinen zijn minder (lees: grotendeels niet) geschikt voor de vestiging van agrarische dienstverlenende bedrijven. Dit heeft vooral te maken met het ruimtebeslag van de bedrijven, de aard en ruimtelijke uitstraling van de bedrijvigheid, de aard van de transportbewegingen van en naar het bedrijf, etc. De gemeente Noordoostpolder beschikt niet of nauwelijks over bedrijfsgronden binnen bestaand stedelijk geschikt, die geschikt zijn om plaats te bieden aan het bedrijf.

Conclusie

De vestiging van het bedrijf op een voormalige agrarische bedrijfsperceel in het landelijk gebied kan beschouwd worden als een gewenste ontwikkeling, waaraan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet in de weg staat. Met de vestiging van deze bedrijven in het landelijk gebied is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Vrijkomende agrarische bedrijfspercelen krijgen een nieuwe functie, waarmee leegstand wordt voorkomen. De bedrijvigheid heeft een sterke binding met het landelijk gebied. Voorts is de aard en omvang van de aanwezige bebouwing minder geschikt voor plaatsing binnen het bestaand stedelijk gebied. Het gaat feitelijk om de uitbreiding van een bestaand bedrijf, dat een duidelijk binding heeft aan het landelijk gebied. Hoewel het geen 'grondgebonden' bedrijf betreft, ligt een verplaatsing naar een bedrijventerrein niet voor de hand. De toeleveranciers van het bedrijf bevinden zich namelijk in het omliggende landelijk gebied. Bovendien is het bedrijf al enige tijd op de locatie aanwezig. De behoefte voor de uitbreiding volgt overigens uit een concreet knelpunt in de bedrijfsvoering.

De Ladder voor duurzame verstedelijking staat niet in de weg aan vaststelling van het bestemmingsplan.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Flevoland - FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 september 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de jongste provincie van Nederland vormt de basis van de visie.

In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa 10 tot 15 jaar.

De 3 kernopgaven zijn: het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving) en ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving). De strategische opgaven zijn: duurzame energie, regionale kracht, circulaire economie, landbouw: meerdere smaken.

Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken, zijn de opgaven: het verhaal van Flevoland, ruimte voor initiatief, circulaire economie en landbouw: meerdere smaken de opgaven waaraan bijdragen wordt.

De ontstaansgeschiedenis van de polder is terug te zien in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt landbouw op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe, van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw.

In Flevoland vinden nieuwe ontwikkelingen, bedrijfsvormen, technieken en kennis de weg naar de praktijk. Flevolandse agrarische bedrijven zijn het praktijklaboratorium. Hier brengt de provincie innovaties in praktijk. De provincie maakt geen verschil in de soort vernieuwing. Het is een vanzelfsprekend vervolg op de oorsprong van ´s werelds beste landbouwgebied. Er wordt aanvullend gewerkt op andere agrarische hotspots in de omliggende regio’s. In Flevoland doen ontwikkelaars en agrarische ondernemers het samen. "Door te doen, leren we en wat we leren dragen we uit: binnen en buiten Flevoland."

Met dit plan is sprake van een particulier initiatief waarmee de kans wordt aangegrepen om complementair te kunnen te zijn aan de agrarische sector. Hiermee blijft het karakter van de provincie als landbouwprovincie behouden en biedt het een betere voorwaarde voor economische groei.

Omgevingsprogramma Provincie Flevoland

Op 27 februari 2019 is het Omgevingsprogramma Flevoland vastgesteld. Het Omgevingsprogramma is een verdere uitwerking van wat de provincie belangrijk vindt en wil doen om te zorgen voor een goede leefomgeving. Hierin staat beschreven wat het te voeren beleid is en welke maatregelen of acties worden ondernomen om de doelstellingen te kunnen bereiken. Dit kan gaan over bijvoorbeeld de ontwikkeling, het gebruik en beheer van onder andere wegen, natuur en bodem: de 'fysieke leefomgeving'.

Om het economisch draagvlak te verbreden wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied en deze verweven met de bestaande landbouwfuncties. Vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of aansluitend aan het bebouwde gebied worden in principe niet toegestaan. De activiteiten moeten in principe kleinschalig van karakter zijn. De bebouwingsmogelijkheden dienen hierop te zijn afgestemd. Effecten die milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking) ongewenst zijn, moeten worden voorkomen. Zo mogen nieuwe functies de landschappelijke en cultuurhistorische kern- en basiskwaliteiten van het gebied niet aantasten. De provincie ziet erop toe dat de mogelijkheden van verstedelijking in het landelijk gebied afdoende gemotiveerd zijn boven het gebruik maken van mogelijkheden in het stedelijk gebied. Zo ziet de provincie ook toe op een goede omgang met de Ladder voor duurzame verstedelijking van het Rijk.

In het voorliggende geval is sprake van een agrarisch dienstverlenend bedrijf en daarmee complementair aan de agrarische sector. Onderhavig bedrijf heeft een sterke binding met het agrarisch gebied. Voor een nadere beschrijving hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 2. Het bedrijf was oorspronkelijk een agrarisch bedrijf. Van daaruit is de nevenactiviteit fouragehandel ontstaan en in de loop der jaren is het bedrijf zich verder gaan uitbreiden tot de huidige bedrijfsvoering, waarbij er nog steeds sprake is met een sterke band met het agrarisch gebied. Het bedrijf levert namelijk alleen aan agrarische bedrijven. Een verplaatsing naar een bedrijventerrein is derhalve niet wenselijk vanwege de grote binding met het agrarisch gebied. Het realiseren van het bedrijf op een bedrijventerrein zou daarnaast tot onnodige verkeersbewegingen leiden.

Gelet op de aard van de werkzaamheden is het van belang dat het bedrijf een goede verbinding houdt met het land en is gekozen voor een vestiging in het landelijke gebied in plaats van op een bedrijventerrein. Met dit bestemmingsplan wordt overigens gestreefd naar een kleinschalig karakter waar naast het bestaande bedrijf alleen andere bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het bedrijf passend. Zie hiervoor 4.2. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan maximaal 4.000 m2 aan bedrijfsgebouwen toegestaan. Dit conform het gemeentelijk beleid waarbij per erf de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet meer dan 2.000 m2 bedraagt. Met dit bestemmingsplan worden 2 erven samengevoegd tot één erf. Door de maximale oppervlakte van bedrijfsgebouwen te beperken tot 2.000 m2 per erf wordt overmatige verstening van het landschap tegengegaan en wordt bewerkstelligd dat de ruimtelijke uitstraling van de bedrijfsactiviteiten van een dusdanig kleinschalig karakter blijft dat er geen onevenredige impact op de omgeving ontstaat. Het toevoegen van nieuwe bedrijfsgebouwen tot een maximale oppervlakte van 4.000 m2 is daarom acceptabel.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat de legalisatie en de uitbreiding van het aan het landelijk gebied gebonden bedrijf aansluit bij het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland.

RO Visie Werklocaties Flevoland

In de RO Visie Werklocaties, die 28 juni 2016 is vastgesteld, staat beschreven wat nodig is om te komen tot sterke werklocaties met toekomstwaarde in de provincie Flevoland. Belangrijkste reden voor deze visie is, dat er sprake is van een nieuwe realiteit: de afgelopen decennia is Flevoland sterk gegroeid. In de toekomst is de vraag echter minder groot dan in de vorige Visie Werklocaties Flevoland werd verwacht. Daarnaast is er sprake van een kwalitatief andere vraag. Hierdoor beantwoordt het aanbod van nu regelmatig niet meer aan de vraag van vandaag en morgen. Met de Visie Werklocaties Flevoland wordt ingespeeld op deze nieuwe realiteit.

Het agrarisch landschap van Flevoland staat de komende jaren onder druk. Er komt namelijk een flink aantal agrarische bedrijfslocaties vrij. Dit wordt onder andere veroorzaakt door bedrijfsbeëindigers die geen opvolger hebben en door schaalvergroting. Bij de schaalvergroting blijft het gebruikte areaal gelijk, maar krimpt het aantal agrarische bedrijven. Het probleem speelt voornamelijk in de gemeente Noordoostpolder, waar tot 2020 ruim 90 hectare agrarische bestemming leeg komt te staan. Een oplossing voor de vrijkomende erven is bijvoorbeeld hergebruik of transformatie.

In het onderhavige geval is sprake van een vrijkomende agrarische bedrijfslocatie. Vestiging van een bedrijf gerelateerd aan het landelijk gebied wordt beschouwd als een passende nieuwe invulling van dergelijke locaties. Dit gelet op de binding van het bedrijf met het agrarisch gebied. Met deze nieuwe invulling wordt leegstand voorkomen. Het bestemmingsplan sluit hierdoor aan bij de RO Visie Werklocaties Flevoland.

 

Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008

De Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008 is door Gedeputeerde Staten van Flevoland vastgesteld op 27 juni 2008. In deze beleidsregel worden de criteria aangegeven wanneer Gedeputeerde Staten zienswijzen zullen indienen en voorts wanneer Gedeputeerde Staten voornemens zijn van deze bevoegdheden gebruik te maken.

Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en het vergroten van (voormalig) agrarische bouwpercelen. Hierbij kunnen de bestaande activiteiten en functies niet gehinderd worden, het landelijk gebied niet verstedelijkt worden en moet het landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig goed worden ingepast. Daarbij dienen de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw behouden te blijven of verder versterkt te worden.

Er is een aantal voorwaarden waaraan voldaan moet worden bij de vergroting van (voormalig) agrarische bouwpercelen en de ontwikkeling van niet agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten. Het gaat om de volgende voorwaarden:

  • Bij niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten moet de erfsingel behouden blijven of hersteld worden.
  • De vergroting van het (voormalig) agrarische bouwperceel wordt landschappelijk ingepast, door middel van het herstellen of opnieuw aanplanten van de erfsingel.
  • De vorm van het (voormalig) agrarische bouwperceel dient te passen in het aanwezige landschap.

Ook moet er rekening gehouden worden met de verkeerskundige inpassing. Hierbij geldt dat:

  • Voorzien moet worden in voldoende manoeuvreerruimte op het eigen (voormalig) agrarische bouwperceel.
  • Er is bij voorkeur geen sprake van meer dan één uitrit.
  • Parkeren vindt plaats op het eigen (voormalig) agrarische bouwperceel.
  • De activiteiten zijn afgestemd op de aard en capaciteit van de weg waaraan het betreffende bouwperceel is gelegen.

 

In het onderhavige geval is sprake van een agrarisch dienstverlenende activiteit. Door middel van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels wordt geborgd dat de erfsingel wordt aangelegd/hersteld en behouden blijft. Ten aanzien van de vorm van het bouwperceel kan worden vastgesteld dat deze niet afwijkt van wat gebruikelijk is in de Noordoostpolder.

Voor wat betreft de aspecten verkeer en parkeren wordt verwezen naar paragraaf 4.7 van deze toelichting. De ontwikkeling levert geen strijd op met de beleidsnotitie 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied'.

Conclusie

Het initiatief is in overeenstemming met de, gelet op het initiatief relevante, provinciale beleidskaders.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in december 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. De Structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen en hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en de leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.

In de gemeente Noordoostpolder is in grote mate sprake van schaalvergroting. Van de oorspronkelijke 1.600 agrarische erven in de Noordoostpolder zijn er door de schaalvergroting nog geen 1.000 over. Dat aantal daalt nog verder. Tot nu toe zijn vooral oorspronkelijke erven vrijgekomen met weinig extra bebouwing, maar dat gaat de komende jaren veranderen wanneer ook erven vrijkomen die al eens zijn uitgebreid en waarvan de erfsingel vaak ontbreekt. Het herstellen van de oorspronkelijke kwaliteit van deze vrijkomende agrarische bedrijfskavels (vab's) blijkt een grote uitdaging.

De meeste vab's zijn uitermate geschikt voor de uitoefening van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten in de lichte milieucategorieën, kleinschalige voorzieningen, recreatie en alternatieve woonvormen zoals 'rood voor rood'. Hieraan worden wel voorwaarden gesteld om negatieve effecten te vermijden met betrekking tot de (ontwikkeling van de) kernen en de mogelijk negatieve effecten op omliggende bedrijven. De uitvoering van het beleid zal nadrukkelijk worden gemonitord en indien nodig zal het beleid worden bijgesteld.

Agrariërs kunnen hun bedrijfsvoering onder andere rendabel houden door werkzaamheden op te pakken die in het verlengde daarvan liggen: er is dan sprake van ‘ketenverlenging’. Te denken valt aan de opslag en/of het schonen en verwerken van agrarische producten van de betreffende agrariër zelf maar ook van producten van andere, nabijgelegen agrarische bedrijven.

De gemeente biedt daarom ruimte aan ketenverlenging op agrarische erven. Daaraan wordt een aantal randvoorwaarden gesteld:

  • aansluiting bij de karakteristiek van de polder: landschappelijke inpassing door behoud dan wel (bij erfuitbreiding) opnieuw aanplanten van erfsingels en aandacht voor kleur van gebouwen;
  • uitbreiding kan tot maximaal 3,0 hectare (bruto) of tot maximaal 6,0 hectare als 2 erven kunnen worden samengevoegd (zie onder ‘Verruimen van agrarische erven’). Als bedrijven verder door willen groeien kan dit op de gemengde bedrijventerreinen bij Emmeloord. De grote maat van dergelijke bedrijven maakt vestiging op de lokale bedrijventerreinen bij de dorpen ongewenst, omdat ze landschappelijk gezien in geen verhouding staan tot de geringe afmetingen van de dorpen;
  • geen belemmeringen voor bewoners: maximaal categorie 3.1. en zo nodig maatregelen om hinder te beperken;
  • een geringe verkeersaantrekkende werking of garanties van een goede ontsluiting/bereikbaarheid.

De ontwikkeling heeft geen betrekking op de realisatie van een bedrijf van meer dan 3,0 hectare (bruto). Gelet op de binding met het landelijk gebied en het ruimtebeslag van de activiteiten, ligt vestiging op of verplaatsing naar een bedrijventerrein niet voor de hand of is dit niet mogelijk en wenselijk, gelet op de beschikbaarheid van bedrijfskavels en de schaal van de bedrijventerreinen. Door middel van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels wordt geborgd dat de erfsingel wordt aangelegd/hersteld en behouden blijft.

De ter plaatse toegestane activiteiten zijn te beschouwen als activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving passend zijn in het landelijk gebied en verenigbaar zijn met woonfuncties in de omgeving van het plangebied. Het bedrijf krijgt een specifieke bedrijfsbestemming die naast bedrijven in milieucategorie 1 en 2 uitsluitend fouragehandel, groothandel in betonelementen ten behoeve van agrariërs en transport van agrarische producten toestaat.

Het bestemmingsplan kent geen beperking ten aanzien van de ter plaatse toegestane categorieën van bedrijvigheid. Voor een nadere motivering wordt verwezen naar paragraaf 4.2 (milieuzonering). Voor wat betreft de aspecten verkeer en parkeren wordt verwezen naar paragraaf 4.7 van deze toelichting. Het initiatief is passend binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie.

Visie Werklocaties Noordelijk Flevoland

De Visie Werklocaties Noordelijk Flevoland is door de gemeenteraad vastgesteld op 22 december 2017. De Visie Werklocaties biedt de kaders en uitgangspunten voor een zorgvuldige ontwikkeling van- en een goede ruimtelijke ordening voor de bedrijfslocaties in Noordelijk Flevoland, bestaande uit de gemeenten Noordoostpolder en Urk.

Noordelijk Flevoland zit post-crisis economisch weer in de lift. Bedrijven groeien en investeren, de werkgelegenheid stijgt en het algehele ondernemerssentiment is positief.

In de visie wordt aangegeven dat agrariërs hun bedrijfsvoering onder andere rendabel kunnen houden door werkzaamheden op te pakken die in het verlengde daarvan liggen: er is dan sprake van ketenverlenging. Dit kan zowel als nevenactiviteit of als hoofdactiviteit. Te denken valt aan opslag, en/of het schonen en verwerken van agrarische producten van de betreffende agrariër zelf of van producten van andere agrarische bedrijven. Deze activiteiten zijn zo verbonden met de agrarische keten, dat vestiging op een regulier bedrijventerrein onlogisch is.

Deze bedrijven worden wat betreft uitbreidingsmogelijkheden gelijk gesteld aan volwaardige agrarische bedrijven. Dat betekent dat een erf kan uitbreiden tot 3 hectare (bruto) en afhankelijk van de ruimtelijk ligging kan verdubbelen tot 6 hectare, wanneer twee erven samengevoegd kunnen worden.

Het bedrijf levert fourage- en kunstmestproducten (zoals stro, hooi, kuilgras, maïs, etc.) en prefab betonproducten (zoals silowanden, keerwanden, betonplaten, etc.) aan agrarische bedrijven. Daarnaast verricht het bedrijf transporten voor agrarisch bedrijven. Het gaat hierbij om een hoofdactiviteit, aangezien op het perceel geen activiteiten meer plaatsvinden die direct betrekking hebben op de teelt van gewassen of het houden van dieren. De ontwikkeling heeft geen betrekking op de realisatie van een bedrijf van meer dan 3,0 hectare (bruto). De ontwikkeling past daarmee binnen de Visie op werklocaties.

Conclusie

Het initiatief is in overeenstemming met de, gelet op het initiatief relevante, gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (onderdeel C en D), projectmer-plichtig (onderdeel C) of mer-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Agrarische aanverwante (hulp)bedrijven zijn niet genoemd in de bijlagen bij het Besluit m.e.r. In onderdeel D is wel een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Gelet op de aard van dit plan, namelijk een agrarisch en daarmee sterk landelijk georiënteerd project, kan dit niet als stedelijk ontwikkelingsproject worden aangemerkt. Het is daarmee niet nodig om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Overigens heeft de toets aan de omgevingsaspecten, zoals opgenomen in dit hoofdstuk, in voldoende mate aangetoond dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen aan de orde zijn, gelet op de aard en relatief kleine omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen.

Omdat functiemenging (blokjes arbeiderswoningen naast agrarische bedrijven) al vanaf het allereerste ontwerp van de Noordoostpolder plaatsvindt kan het gehele landelijke gebied aan als 'gemengd' gebied beschouwd worden. Dit betekent dat de richtafstanden met één stap teruggebracht kunnen worden. De aanvaardbaarheid van het woonklimaat is afhankelijk van de verwachting. Deze norm ligt in een rustige woonwijk anders dan in een gemengde omgeving. Het plangebied ligt in een overwegend agrarisch lint, waarin bedrijven en (bedrijfs)woningen naast elkaar liggen. Dit is een gemengd gebied.

Ter plaatse worden de volgende activiteiten uitgeoefend (tussen haakjes in de bijbehorende milieucategorie aangegeven:

  • Fouragehandel (Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders, cat. 3.1);
  • Groothandel in kunsfmestsfoffen (Groothandel in kunstmeststoffen, cat. 2);
  • Groothandel in betonelementen ten behoeve van agrariërs (Groothandel in hout en bouwmaterialen - algemeen b.o. >2.000m2, cat. 3.1);
  • Transport van agrarische producten (Goederenwegvervoersbedrijven (zonder schoonmaken tanks) - b.o. <= 1.000 m2, cat. 3.1).

Het bedrijf voert derhalve werkzaamheden uit die vallen in milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand van 30 meter, in gemengd gebied, geldt. Binnen deze afstand vanaf het plangebied zijn geen woningen van derden aanwezig. De dichtsbijzijnde woning (Noordermiddenweg 8-2) bevindt zich op ruim 110 meter afstand. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.

4.3 Water

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening.

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden door de verankering in het Besluit ruimtelijke ordening. Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Zuiderzeeland.

Deze 'waterparagraaf' gaat in op relevante waterhuishoudkundige aspecten. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Wet- en regelgeving en beleid

De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is hier opgenomen.

KRW

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen. Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw(WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Waterwet

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het gebiedseigen water wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke ambities hierin zijn het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water

biedt te benutten. Nederland voldoet met dit plan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS), het plan geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland

Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema water en ruimte. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.

Toetsing

Voor dit plan is de digitale watertoets doorlopen (d.d. 23 juli 2020, dossiercode 20200723-37-23898). Op basis van deze toets dient de normale procedure gevolgd te worden. Als basis hierop is een uitgangspuntennotitie opgesteld. De watertoets is als bijlage 2 toegevoegd.

De relevante voorwaarden voor het plan zijn in de uitkomst van de watertoets onder 7 streefbeelden gerangschikt op basis van 3 waterthema's: Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water. In het toetsresultaat zijn de belangrijkste voorwaarden met betrekking tot deze thema's weergegeven. In deze paragraaf zijn de belangrijkste conclusies op het gebied van deze 3 thema's met betrekking tot dit plan uiteengezet.

Thema Veiligheid

Het plan ligt niet buitendijks of in de beschermingszone van een waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende water

Wateroverlast

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen. Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen.

De beleidsregel 'Compensatie toename verhard oppervlak en versnelde afvoer' is begin 2013 door het waterschap vastgesteld. Vanaf het moment van vaststelling van de beleidsregel is de situatie van het beheergebied op dat moment het referentiekader geworden, oftewel de nulsituatie. De compensatieplicht geldt zodanig voor de netto toename van het verhard oppervlak sinds begin 2013.'

De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Voor projecten geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dit wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen.

In de huidige situatie bedraagt de verharding (gebouwen plus verharding op het erf) 7.616 m2. In de toekomstige situatie bedraagt de totale verharding 11.733 m2. De toename ten opzichte van de huidige situatie is 4.117 m2. Omdat de toename groter dan is dan 2.500 m2 is compensatie noodzakelijk. Over de exacte locatie van compenseren gaat de initiatiefnemer nog in overleg met het waterschap. Uiteindelijk zal voor de compensatie een watervergunning nodig zijn.

Goed functionerend watersysteem (WF)

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

De aanleg van de kavelsloten dateert van de periode van inrichting en verkaveling van het Flevolandse landelijke gebied. Daarvoor zijn destijds geen vergunningen door de rechtsvoorganger van het waterschap afgegeven.

Het functioneren van het huidige watersysteem, (doorstroming, afwatering, realiseren van het gewenste peil) verslechtert door het project niet. Ook het streefpeil blijft ongewijzigd. Het project heeft geen nadelige gevolgen voor (grond)water in de omgeving.

Voor de bestaande kavelinrichting geldt dat deze begin jaren '90 is ontstaan. Vooralsnog is onbekend of voor de huidige kavelsloten destijds een watervergunning is afgegeven.

Schoon water

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar de realisatie van een ecologisch gezond watersysteem. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor. In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Er worden bij eventuele bouwwerkzaamheden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt.

Afvalwater

In de nabijheid van het perceel bevindt zich op dit moment geen openbaar rioolstelsel. Hemelwater van nieuwe bebouwing en erfverharding wordt direct in oppervlaktewater geloosd, de kwantitatieve afvoer van hemelwater neemt als gevolg van dit project niet significant toe door aanleg van een compenserende waterberging. Het spoelwater afkomstig van de bedrijfsvoering blijft ongewijzigd en wordt hergebruikt. Het spoelwater wordt gerecirculeerd en niet in oppervlaktewater geloosd. Voor de afvoer van afvalwater afkomstig van het kantoor/kantine wordt een nieuwe Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA) aangelegd waaruit in oppervlaktewater wordt geloosd.

Wateradvies

Het waterschap Zuiderzeeland wordt in het kader van het overleg op het voorontwerpbestemmingsplan gevraagd op de plannen te reageren. Eventuele opmerkingen worden ter zijner tijd verwerkt in de waterparagraaf.

4.4 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom spoorwegen en wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidzones van toepassing. Als er geluidgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Noordermiddenweg. Dit bestemmingsplan stelt geen nieuwe geluidgevoelige functies voor. Er ontstaan dan ook geen strijdigheden met de Wgh. Wat betreft geluid zijn dan ook er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.5 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

In de huidige situatie is het perceel al in gebruik ten behoeve van de huidige en beoogde bedrijfsvoering. Hier vinden geen wijzigingen aan plaats. Gezien het huidige functiegebruik in het plangebied is het aannemelijk dat de bodem geschikt is ten behoeve van het functiegebruik. Het omgevingsaspect bodem vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat. Als gevolg van dit bestemmingsplan treden dan ook geen (extra) risico's voor de volksgezondheid op.

Voor de volledigheid is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd. Op de locatie is op diverse locaties een bijmenging met ondefinieerbaar puin waargenomen. Tevens is ter plaatse van een tweetal loodsen asbestverdachte dak- en wandbeplating aanwezig. Het voorkomen van ondefinieerbaar puin in de bodem dient als indicator voor de mogelijke aanwezigheid van asbest te worden beschouwd. Met name ter plaatse van de westelijk gelegen loods zijn beschadigingen aan de wandbeplating waargenomen en is asbestverdacht materiaal op het maaiveld en in de bodem aangetroffen.

Uit de analyseresultaten blijkt, dat in de samengestelde mengmonsters van de boven- en ondergrond hoogstens voor lood, koper, zink, minerale olie en OCB’s licht verhoogde gehalten zijn gemeten. De licht verhoogd gemeten gehalten in de grond zijn vermoedelijk te relateren aan de bijmenging met bodemvreemde materialen (puin) en het langdurige (bedrijfsmatige) gebruik van de locatie. Passieve geurwaarnemingen tijdens de veldwerkzaamheden betreffende de mogelijke verontreiniging met brandstoffen zijn analytisch niet bevestigd.

In de geanalyseerde grondwatermonsters zijn voor barium en nikkel licht verhoogde concentraties aangetoond. Tevens is een voor nikkel een matig verhoogde concentraties gemeten.

Algehele conclusie

  • Formeel gezien overschrijdt de gemeten concentratie aan nikkel in het grondwater het criterium van nader onderzoek. Overwogen kan worden om in eerste instantie een herbemonstering van de peilbuis uit te laten voeren. Aangezien er in de grond geen sprake is van verhoogde gehalten aan nikkel, zijn deze concentraties mogelijk van nature aanwezig. Ook zou sprake kunnen zijn van een (nog) niet volledig hersteld chemisch bodemevenwicht, na plaatsing van de peilbuis. Derhalve is de zin van een aanvullend onderzoek naar de gemeten concentratie aan nikkel in deze fase arbitrair. Uiteraard is dit ter beoordeling van de bevoegde instantie(s);
  • Geadviseerd wordt aanvullend een asbestonderzoek (conform NEN 5707) uit te laten voeren. Dit in verband met de aanwezigheid van ondefinieerbaar puin, asbesthoudende dak- en wandbeplating en de lokaal aangetroffen asbestverdachte materialen op en in de bodem. Mogelijk is sprake met een verontreiniging met asbest.

De Omgevingsdienst heeft een advies op het bodemrapport gegeven en kan zich vinden in de conclusie van het bodemonderzoek vinden. Er is geen sprake van een ernstige verontreiniging en dit houdt in dat er geen sprake is van een belemmering voor de wijziging van het bestemmingsplan.

De matige verhoging in het grondwater met nikkel is vermoedelijk van natuurlijke aard. Herbemonstering wordt in deze fase niet zinvol geacht.

De schuur die op aangegeven locatie wordt gesloopt is voor 1993 gebouwd. Volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit 2005 moet er bij gebouwen die voor 1 juni 1993 zijn gebouwd voorafgaand aan de sloop een asbestinventarisatie conform SC 540 worden opgesteld. Als bij de sloop van de schuur grondwerkzaamheden plaatsvinden moet aanvullend onderzoek op asbest conform de NEN 5707 worden uitgevoerd.

4.6 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 16 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 9 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied.

Op basis van de kentallen van het CROW (Publicatie 317) heeft het bedrijf een theoretische verkeersgeneratie van 3,9 tot 5,7 motorvoertuigen per etmaal per 100 m2 bvo. Voor de 4.000 m2 aan gebouwen zou dit neerkomen op 156 tot 228 mvt/etmaal. Op basis van de NIBM-rekentool van het ministerie draagt deze verkeerstoename niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.7 Verkeer en parkeren

In de gewenste situatie wordt de bestaande loods gesloopt en wordt een nieuwe loods aansluitend op de bestaande loods gebouwd (in dezelfde rooilijn). Hierdoor ontstaat er meer ruimte op het perceel om veilig te kunnen manoeuvreren in de vorm van een draaicirkel. Hierdoor is het gemakkelijker om met de voorkant van de voertuigen op de uitrit uit te komen en het derhalve veiliger en overzichtelijk wordt bij het oprijden van de weg. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede. Daarnaast zorgt de uitbreiding ervoor dat het aantal verkeersbewegingen, door een effectiviteitslag, nauwelijks toeneemt.

Het bedrijf heeft een goede en overzichtelijke aansluiting op de Noordermiddenweg, dat op zijn beurt direct is aangesloten op de provinciale weg N712 via de Noorderdwarspad. De weg heeft voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie met betrekking tot het plangebied op te vangen. Het plan vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid.

Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Volgens het gemeente parkeerbeleid wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen in de regels verankerd dat voldaan moet worden aan de parkeernormen van de gemeente. In dit bestemmingsplan is dit geregeld in artikel 6. De gemeentelijke Nota Parkeernormen Noordoostpolder vormt daarbij het toetsingskader. Op deze manier is gewaarborgd dat er in de toekomst geen parkeerknelpunten ontstaan.

4.8 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/gemeenteraad in 2018 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden. De archeologische waarden zijn in de geldende beheersverordening beschermd middels dubbelbestemmingen.

Op het plangebied is in dit geval geen dubbelbestemming van toepassing. Op basis van de beleidskaart (zie figuur 4.1) geldt 'geen' archeologische verwachting. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform de Erfgoedwet, het verplicht om dit bij de minister te vermelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00675-VS01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00675-VS01_0009.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologie kaart

4.9 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen. In dit geval worden de huidige verkavelingspatronen en erfsingels gerespecteerd en worden kenmerkende erfsingels hersteld. Zo worden de aanwezige karakteristieken gerespecteerd. In de huidige situatie is voor dit specifieke perceel nooit toepassing gegeven om deze in te passen in de voor het landschap kenmerkende erfsingels. Derhalve wijkt de huidige kavelinrichting af van de karakteristieke regelmatige kavelstructuur. Deze situatie is begin jaren '90 ontstaan. Derhalve wordt dit met dit bestemmingsplan recht gezet. Zoals in paragraaf 2.4 opgenomen is bij het opstellen van de inrichtingstekening rekening gehouden met de landschappelijke inpassing. Op de tekening is een zes meter brede erfsingel opgenomen die het erf inpast in het landschap.

Om dit te waarborgen is een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen. Het is niet noodzakelijk om andere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.10 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Daarnaast is in elke provinciale verordening een uitwerking van de Wnb opgenomen. In de provincie Flevoland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebieden en NNN-gebieden. Het dichtsbzijnde NNN-gebied ligt op ruim 3,5 kilometer. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat de afstand dusdanig groot is dat geen negatieve effecten zullen optreden.

De effecten van agrarische (hulp) bedrijven op natuurgebieden over grotere afstanden is het gevolg van een toename in stikstofdepositie. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied kunnen directe effecten zoals verstoring (door licht of geluid) of verdroging (door het onttrekken van water) worden uitgesloten en is er geen sprake van areaalverlies. Het IJsselmeer is daarnaast geen stikstofgevoelig gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelig gebied ligt op ruim 14 kilometer. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat de afstand dusdanig groot is dat geen negatieve effecten zullen optreden.

Soortenbescherming

Om het gebouw te kunnen realiseren wordt een gebouw met een oppervlakte van 527 m2 gesloopt. Dit gebouw kan geschikt zijn voor beschermde diersoorten. Daarom is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 6 toegevoegd. Uit dit onderzoek is gebleken dat er in het plangebied mogelijk beschermde soorten aanwezig zijn. Voor deze soorten wordt een nader onderzoek uitgevoerd. Mogelijk is voor de ontwikkeling een ontheffing in het kader van de Wnb nodig. Bij deze aanvraag hoort ook aan activiteitenplan met daarin te nemen mitigerende maatregelen. Met inachtneming van de eventueel te nemen maatregelen in het activiteitenplan worden negatieve effecten op soorten uitgesloten.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

4.11 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die invloed hebben op het plangebied. Ook ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicobronnen die op grotere afstand liggen. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.12 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteits- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdkabels of -leidingen. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische beschrijving

5.1 Beschrijving van de bestemming

Bedrijf

In het plangebied wordt, naast bedrijven uit milieucategorie 1 en 2, een een agrarisch dienstverlenend bedrijf toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch dienstverlenend bedrijf'. Dit op de wijze van:

    • 1. het leveren van fourage- en kunstmestproducten (zoals stro, hooi, kuilgras, mais, en naar de aard daarmee gelijk te stellen producten) aan agrarische bedrijven;
    • 2. prefab betonproducten (zoals silowanden, keerwanden, betonplaten, en naar de aard daarmee gelijk te stellen producten) aan agrarische bedrijven;
    • 3. het verrichten van transporten voor agrarisch bedrijven;
    • 4. alsmede naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare agrarisch dienstverlenende bedrijfsmatige activiteiten.

De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Buiten het bouwvlak bestaan beperkte mogelijkheden voor bouwwerken, niet zijnde gebouwen. De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 8,5 en 11 meter. Voor de bedrijfswoningen geldt dat deze ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gebouwd moeten worden. In dit geval zijn deze aanduidingen rondom de bestaande woningen gelegd.

Daarnaast is in de regels opgenomen dat buitenopslag niet is toegstaan en wordt middels een voorwaardelijke verplichting de uitvoering en het in stand houden van de landschappelijke inpassing gewaarborgd. Tot slot geldt een maximale oppervlakte van 200 m2 silo's waar de bouwhoogte maximaal 10 meter hoog mag zijn.

Agrarisch

De gronden die niet in gebruik zijn ten behoeve van het agrarisch bedrijf krijgen de bestemminng 'agrarisch' zonder bouwmogelijkheden. Dit betreft een klein gedeelte ter hoogte van de zuidwest kant van het perceel Noordermiddenweg 21 en tevens de gronden die gebruikt worden ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden zoals beschreven in paragraaf 2.3. Deze gronden zijn tevens voorzien van de functieaanduiding 'semi-agrarisch gebruik toegestaan'. Het ruimtelijk beleid van de gemeente is er op gericht om niet-agrarische activiteiten en bouwmogelijkheden te beperken tot het terrein binnen de erfsingels. Dit geldt ook voor het hobbymatig houden van paarden en de bouwwerken die hierbij horen (hekwerken, paardenbakken, lichtmasten etc.). De gehele Noordoostpolder is door het Rijk aangewezen als wederopbouwgebied. Dit betekent dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) er op toe ziet dat de oorspronkelijk opbouw van de polder zoveel als mogelijk gehandhaafd blijft. Deze oorspronkelijke opbouw bestaat uit clusters van erven die ingepakt in een erfsingel als 'eilandjes' in een verder open landschap liggen. Omdat de gemeente veel situaties tegenkomt waarbij gronden niet meer in handen zijn van een agrariër, heeft de gemeente gekeken wat er nog wel mogelijk is op deze gronden die buiten een erfsingel liggen en niet meer door een boer voor landbouwactiviteiten gebruikt worden. Gelet op de status van wederopbouwgebied is gekozen voor een drietal functies die geen verdichting van het landschap met zich meebrengen. Het betreft speelweide, moestuin en dierenweide. Deze gebruiksmogelijkheden kunnen met een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - semi agrarisch gebruik' aan de agrarische bestemming worden toegevoegd. Bouwwerken anders dan terreinafscheiding bestaande uit palen met draad zijn ook niet toegestaan.

De strook van circa 30 meter aan de westzijde van het perceel Noordermiddenweg 19 krijgt met dit bestemmingsplan een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - semi agrarisch gebruik'. Hierdoor wordt het mogelijk om ter plaatse paarden te weiden. Het bouwen van paardenbakken (op grond van rechtspraak wordt een grondverbetering in combinatie met een hekwerk aanmerk als een bouwwerk) is niet mogelijk. De bouw van een terreinafscheiding bestaande uit palen met draad is wel mogelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft overleg plaatsgevonden met waterschap en provincie. Het voorontwerp wordt niet voor inspraak ter inzage gelegd.

Waterschap Zuiderzeeland heeft op 30 april 2021 een vooroverlegreactie gegeven (zie: bijlage 3). Het waterschap geeft aan onder voorbehoud van enige aanpassingen een positief wateradvies te geven. Op 15 juli 2021 heeft het waterschap aangegeven dat de voor voorgestelde aanpassingen correct zijn doorgevoerd.

De provincie Flevoland heeft op 22 juni 2021 een vooroverlegreactie gegeven (zie: bijlage 7).

De gemeente deelt de vooroverlegreactie van de provincie niet.

Aard activiteiten:

De provincie geeft aan de transportactiviteiten als een niet-agrarische activiteit te beschouwen die qua aard op een bedrijventerrein 'thuishoort'. De gemeente wijst de provincie op artikel 4.2 in combinatie met tabel 1 van haar beleidsregel. In deze tabel worden toeleveringsbedrijven specifiek benoemd als agrarisch hulpbedrijven die als agrarisch aanverwante activiteiten als vervolgfunctie in aanmerking komen. De firma Van der Wal is bij uitstek aan te merken als een agrarisch toeleveringsbedrijf (fouragehandel, groothandel in betonelementen voor agrariërs en agrarisch transport). Voorwaarde is wel dat de activiteiten kleinschalig zijn en blijven.

In het voorliggend bestemmingsplan is 'eng' bestemd, naast de aangevraagde activiteiten worden geen andere functies met een milieucategorie van 3.1 of hoger toegestaan. Dit in combinatie met de beperkte bouwmogelijkheid borgt voldoende dat de activiteiten kleinschalig blijven.

Kleinschaligheid:

In de beleidsregel wordt aangegeven (4.2, onder d.) dat voor agrarisch aanverwante activiteiten geen maximum bebouwd oppervlakte gesteld wordt. De gemeente heeft echter de maximum oppervlakte wel beperkt, juist om zo de kleinschaligheid te borgen. In het bestemmingsplan is aangeven dat er op de Noordermiddenweg 19 en 21 maximaal 4.000 m2 aan bebouwing toegestaan is. Dit is minder dan 17% van het totale bestemmingsvlak van beide percelen samen. Als alleen gekeken wordt naar Noordermiddenweg 19 dan wordt met het nieuwe plan 21% van het bestemmingsvlak bebouwd (indien uitgegaan wordt van het huidige agrarische bebouwingsvlak ca. 27%). Ook indien de activiteit aangemerkt zou worden als 'niet-agrarisch' (zoals de provincie betoogt) dan wordt het maximale bebouwingspercentage van 30% dat in de beleidsregel wordt gehanteerd (als indicatie van de kleinschaligheid) niet overschreden.

In haar reactie geeft de provincie aan dat de activiteit meer dan 30% van het perceel beslaat. Dit is echter op basis van de beleidsregel geen criterium. In de beleidsregel is slechts een beperking opgenomen die voorkomt dat (bij 'niet-agrarisch') meer dan 30% van het (voormalig) agrarisch bouwperceel wordt bebouwd. Hierboven is omschreven dat aan deze voorwaarde wordt voldaan.

De verkeersbewegingen kunnen ter plaatse goed afgehandeld worden.

Het aantal werknemers dat op het erf werkzaam is ligt beneden de vijf – het aantal dat in de toelichting de beleidsregel als indicatie aangegeven wordt.

Legalisatie en maatwerk

De gemeente is altijd gehouden te onderzoeken of een illegale situatie gelegaliseerd kan worden. In voorliggend geval is dit mogelijk binnen de bestaande kaders (zie hierboven). Er hoeft dus geen beleid aangepast te worden. De provincie stelt verder dat de gemeente het beleid passend wil maken voor voorliggende casus. Deze stelling klopt niet. De gemeente wijst erop dat de provinciale beleidsregel geen verordening is en derhalve geen directe doorwerking heeft. De gemeenteraad is bevoegd gezag voor het vaststellen van bestemmingsplannen. Het is aan de provincie om te borgen dat dit niet gebeurd in strijd met het provinciaal belang. De gemeente meent dat voorliggend plan niet in strijd is met enig provinciaal belang.

VNG-lijst

De provincie stelt dat de gemeente een deel van de activiteiten incorrect linkt aan de milieucategorieën uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. De gemeente deelt deze (verder niet onderbouwde) stelling van de provincie niet. De gemeente deelt ook de mening dat groothandel bij uitstek thuishoort op bedrijventerreinen niet. Dit omdat de provincie zelf in haar beleidsregel expliciet ruimte geeft voor agrarische hulpbedrijven in de zin van toeleveringsbedrijven. Het betreft overigens een indicatieve lijst. Of iets ergens 'thuishoort' vindt de gemeente van minder belang dan de vraag of een bepaalde activiteit 'wenselijk' en 'inpasbaar' is. Gelet op de duidelijke link met het agrarisch productieproces, de kleinschaligheid en de milieutechnische inpasbaarheid acht de gemeente het plan van de firma Van der Wal wenselijk en inpasbaar.

Wenselijkheid

Door de schaalvergroting in de landbouw in combinatie met de relatief kleine bedrijven die na de drooglegging in de polder zijn uitgegeven vallen er in de gemeente Noordoostpolder relatief veel erven vrij. Op termijn zijn er mogelijk slechts ongeveer 500 van de circa 1500 oorspronkelijke agrarische bedrijven over. Voor de vrijgekomen erven moet een geschikte invulling gevonden worden. De gemeente vindt een bedrijf dat nadrukkelijk bijdraagt aan de agrarisch productieketen met voldoende borging voor kleinschaligheid en zonder het beperken van de bedrijfsvoering of het woongenot van derden een goede invulling voor een vrijgekomen erf. Initiatiefnemer geeft aan dat het voor hem belangrijk is om tussen zijn klanten te zitten. Verplaatsing van het bedrijf (zoals de provincie voorstelt) naar een bedrijventerrein elders in de gemeente is voor hem ongewenst. Het voorliggende bestemmingsplan biedt genoeg ruimte om de huidige bedrijfsvoering voort te zetten. Dit biedt initiatiefnemer voldoende toekomstperspectief. Het is bij initiatiefnemer bekend dat doorgroei op deze locatie buiten de kaders van het bestemmingsplan niet mogelijk is. Hij kan hier mee uit de voeten.

De provincie stelt dat uit de website blijkt dat het bedrijf zich bij uitstek toelegt op het transport van betonelementen. Deze opmerking schets wat ons betreft een onvolledig beeld van de bedrijfsvoering. Het betreft een toeleveringsbedrijf met verschillende takken. Het betreft fouragehandel, groothandel in kunstmeststoffen, groothandel in betonelementen voor agrariërs en agrarisch transport (zonder op- of overslag op het perceel). Wenselijkheid en inpasbaarheid van de verschillende functie zijn door de gemeente gewogen en beoordeeld.

Conclusie

De vooroverlegreactie van de provincie leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Zienswijzen

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kon eenieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Het waterschap heeft in dit kader nogmaals een positief wateradvies verstrekt. Zie hiervoor bijlage 4. Dit advies heeft niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan geleid. Ook is door de provincie een zienswijze ingediend. Deze is in een aparte zienswijzenotitie samengevat en beantwoord. Zie hiervoor bijlage 8. De zienswijze heeft niet tot een wijziging geleid.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het over voldoende financiële middelen beschikt om de ontwikkeling te kunnen financieren. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. Het project is dan ook financieel haalbaar.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

Het bestemmingsplan maakt bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk. In de Wro is opgenomen dat voor dergelijke bouwplannen, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Met deze overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Voor het overige geldt dat sprake is van een particulier initiatief en dat gemeentelijke kosten worden verhaald via de gemeentelijke leges.

Het stellen van nadere eisen en regels met betrekking tot grondexploitatie is daarnaast niet noodzakelijk. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling van het plan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.