direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Zwartemeerweg 50 te Kraggenburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00673-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Zwartemeerweg 50 te Kraggenburg werd voorheen een agrarisch bedrijf geëxploiteerd, met daarbij een bedrijfswoning. Inmiddels zijn de bedrijfsmatige activiteiten beëindigd en is het perceel in gebruik ten behoeve regulier wonen. Het voornemen is om op de locatie een tweede woning in de oorspronkelijke schuur te realiseren.

Deze ontwikkeling past niet binnen de mogelijkheden van de geldende beheersverordening 'Landelijk Gebied'. De gemeente wil in principe medewerking verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw juridisch-planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan dient hiervoor.

1.2 Ligging

Het plangebied betreft het perceel Zwartemeerweg 50 te Kraggenburg. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale perceelsgrenzen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00673-VS01_0001.png"

Figuur 1. De ligging van het plangebied (bron: Kadaster)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is nu geregeld in de beheersverordening 'Landelijk gebied'. In de beheersverordening wordt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' van toepassing verklaard. Dat bestemmingsplan is op 11 januari 2008 onherroepelijk geworden. Het heeft nu de bestemming 'Wonen' (zie uitsnede figuur 2). Binnen deze bestemming is één woning toegestaan, tenzij op de kaart anders aangegeven. In dit geval is geen aanduiding op de kaart aangegeven. De realisatie van een tweede woning is dan ook niet toegestaan.

De gewenste situatie kan juridisch - planologisch mogelijk worden gemaakt middels het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00673-VS01_0002.png"

Figuur 2. Fragment geldend bestemmingsplan Landelijk gebied 2004

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkelingen en ruimtelijke inpassing daarvan en de vertaling naar uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het plan besproken.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beschrijving ontwikkeling

2.1 Huidige situatie

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel van een voormalig agrarisch bedrijf ten zuidoosten van de kern Kraggenburg. Het perceel maakt deel uit van een cluster van een twee erven. Het perceel ligt aan de Zwartemeerweg 50 en bestaat uit een bebouwingslint van afwisselend grondgebonden (agrarische) bedrijven en woonfuncties.

2.1.1 De omgeving

Het plangebied is gelegen in een open agrarisch gebied. De bebouwing in het buitengebied van de Noordoostpolder bestaat uit een herkenbaar en helder ritme. De agrarische percelen in de omgeving hebben afwisselend een solitair- en een geclusterd dubbel erf karakter. Tussen de langs de weg gelegen bebouwingsclusters bevindt zich open ruimte.

De erven van de boerderijen liggen vrijwel altijd aan de weg en in een hoek van de kavel. Het meestal rechthoekige erf wordt altijd omgeven door erfbeplanting, die zich opent naar de weg. De inritten naar het erf werden gemarkeerd door witte dampalen.

Ten oosten van het perceel bevindt zich een twee-onder-een kapwoning.

2.1.2 Het plangebied

Op het perceel was in het verleden een agrarisch bedrijf gevestigd. De bedrijfsvoering is beëindigd. Het perceel wordt nu gebruikt ten behoeve van reguliere bewoning. De bebouwing die in de huidige situatie aanwezig is betreft een zogeheten schokbetonschuur. Deze heeft een footprint van circa 36 x 18 meter en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk circa 3 -en 11.1 meter. Op het erf staat verder een bestaande woning.  Deze heeft een footprint van circa 9 meter bij 16 meter en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk circa 3 -en 8 meter. Een luchtfoto van de actuele situatie van het plangebied is weergegeven in figuur 3.

Het perceel is ingepast door middel van (hoog)opgaande erfbeplanting aan de noord en westkant welke kenmerkend is voor de planmatig opgezette verkaveling in de omgeving. Een foto van het vooraanzicht van het perceel is weergeven in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00673-VS01_0003.png"

Figuur 3. Luchtfoto bestaande situatie (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00673-VS01_0004.png"

Figuur 4. Vooraanzicht vanaf de Zwartemeerweg (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 De gewenste situatie

2.2.1 De ontwikkeling

Concreet behelst de ontwikkeling het inpandig verbouwen van de oorspronkelijke schuur tot een woning. De extra woning wordt gerealiseerd binnen het volume en op de voetprint van de oorspronkelijke schuur. Hier vinden slechts inpandige wijzigingen plaats. Daarnaast worden de gronden ten zuiden van het erf en binnen de kavelsloot eveneens in voorliggend plan meegenomen om ter plaatse tevens semi-agrarisch gebruik mogelijk te maken.

Bij beide woningen wordt met dit bestemmingsplan de mogelijkheid gegeven om maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken te plaatsen. Dit is inclusief de oppervlakte van de bestaande bijbehorende bouwwerken.

Om verval van vrijkomende agrarische erven te voorkomen en een vitaal platteland te behouden heeft de gemeente Noordoostpolder de regeling 'Extra woningen op vrijkomende erven' vastgesteld. Initiatiefnemer is voornemens om aan deze regeling deel te nemen. Het plan bestaat uit het mogelijk maken van twee woningen in het plangebied.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Van belang is dat nieuwe functies en bebouwing op een goede manier worden ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Voor de inpassing van de nieuwe woning wordt aangesloten bij de bestaande landschappelijke elementen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken zoals genoemd bijlage 2 'Historische singels'.

De gemeente heeft ten aanzien van de landschappelijke inpassing aangegeven dat de erfsingel op de oorspronkelijke plek moeten staan. Voor de bestaande landschappelijke elementen is een beplantingsplan opgesteld (zie figuur 5 en bijlage 1). Op deze manier is in de toekomstige situatie sprake van een continuering en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving. De geschiedenis van de agrarische erven blijft met de beoogde ontwikkeling afleesbaar.

In het bestemmingsplan wordt een 12 meter brede bestemming 'Groen - Erfsingel' opgenomen. Voor de handhaving van de landschappelijke inpassing wordt in de regels een voorwaardelijke verplichting verbonden aan het in gebruik nemen van de woningen. Het beplantingsplan (inclusief type beplanting) wordt opgenomen als bijlage bij de planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00673-VS01_0005.png"

Figuur 5. Beplantingsplan

2.2.3 Beeldkwaliteitseisen

Regeling extra woningen op erven

De regeling 'extra woningen op erven' kent een dubbele doelstelling. Namelijk een kwaliteitsverbetering van voorheen agrarische erven door verwijdering van voormalige niet-oorspronkelijke bedrijfsbebouwing (minimaal 700 m²) èn behoud van de oorspronkelijke bebouwing door hierin extra wonen toe te staan. Hiermee willen we de vitaliteit van het landelijk gebied bevorderen.

De uitwerking van deze regeling kan per erf verschillen en is afhankelijk van de kenmerken van het oorspronkelijke erf, het karakter van de omgeving waar het erf ligt en uiteraard de wensen van de initiatiefnemer. Kortom, het is maatwerk.

Met dit maatwerk willen we bijdragen aan de kwaliteit van het erf en willen we samen met de eigenaren op zoek naar een vorm en inrichting die gebruik maakt van oorspronkelijke ontwerpprincipes van deze erven. Op deze manier willen we de unieke cultuurhistorie van Noordoostpolder 'levend houden'.

De vorm waarin dit gedaan wordt kan per erf verschillen. Hier is geen blauwdruk voor. Wel denkt de gemeente in de richting van een schuurachtige woning waarbij gebruik wordt gemaakt van de kenmerken van de oorspronkelijke bebouwing. Daarbij wordt gedacht aan de situering, de nokrichting, het volume, de vorm en/of maatverhoudingen, kleurgebruik en/of details. Hiermee wil de gemeente eigentijds zijn en tegelijk voorkomen dat woningen een architectuur hebben die teveel afwijkt van het eigene van Noordoostpolder, waardoor het onderscheidend vermogen van de polder vervaagt.

Initiatief en de historie van het erf

De nieuwe eigenaar wil met behulp van de regeling 'extra woningen op erven' een extra woning realiseren in de bestaande schuur. Daarnaast blijft ook de oorspronkelijke bedrijfswoning beschikbaar voor bewoning.

Met het toevoegen een woning wordt een extra economische drager gevonden voor behoud van het erf. De oorspronkelijke inrichting van het erf is nog altijd goed herkenbaar – er is geen niet-oorspronkelijke bebouwing aanwezig op het erf.

De boerderij is in 1953 gebouwd is daarmee relatief vroeg gebouwd. De eerste serie boerderijen die in de Noordoostpolder gebouwd werden, waren bedoeld voor de boeren die de Polder zouden 'ontginnen en in cultuur brengen.'

Deze boerderijen kregen in eerste instantie een groot gebied toegewezen om in cultuur te brengen, ca. 500 hectare. (500 bunder). Toch werd bij de bouw al rekening gehouden met aanpassingen die nodig zouden zijn om de boerderij later te kunnen verpachten.

Ze staan voornamelijk aan de oostkant van de polder, meestal aan het begin van een weg. Ook voor Zwartemeerweg 50 is dit het geval.

Door de nieuwe woning te realiseren in het schuurgedeelte van de boerderij blijft de oorspronkelijke inrichting intact. Het plan draagt daarmee bij aan het beleefbaar houden van het verhaal van de inpoldering van Noordoostpolder. Door de inrichting grotendeels te behouden (schokbetonschuur met (oorspronkelijk) een pachterswoning, erfsingel, schuur en entree) blijft het oorspronkelijke beeld van erf herkenbaar.

Daarbij is het belangrijk dat het erf ook in de toekomst als één erf ervaren wordt. De nieuwe woning in het schuurgedeelte van de schokbetonschuur eist bij voorkeur niet alle aandacht op maar de nadruk ligt juist op het samenspel van bedrijfswoning en schuurgedeelte. Zo blijft het oorspronkelijke 'ensemble' intact. Verder is het wenselijk dat het erf gevrijwaard blijft van bouwwerken (lees: erfafscheidingen) die het erf ongewild opsplitsen.

De initiatiefnemer heeft aangegeven de nieuwe woning zoveel mogelijk in de stijl van de oorspronkelijke schuur uit te willen voeren. Dat doet recht aan de historie van erf. Wat betreft de gemeente is het ook mogelijk om vernieuwende ontwerpen toe te passen op voorwaarde dat het in afstemming is met de oorspronkelijke bebouwing. Dit kan met behulp van de vormgeving maar ook in materiaal, kleur en detaillering. In voorliggende geval zal de oorspronkelijk nokrichting van zowel de bedrijfswoning als de schuur gerespecteerd moeten worden.

Beeldkwaliteitsparagraaf - de criteria

Voor de verdere uitwerking bestaat geen blauwdruk. Wel benoemen we beeldkwaliteitscriteria die bij kunnen dragen aan het gewenste beeld. Deze criteria zijn of worden vastgesteld door de gemeenteraad. Daarmee wordt het een formeel toetsingskader voor Welstand. Voor zover het geldende welstandsbeleid iets noemt over nieuwbouw op erven, zijn die criteria overgenomen in deze beeldkwaliteitsparagraaf.

Voor de oorspronkelijke bedrijfswoning volstaan de beeldkwaliteitseisen uit de welstandsnota. Voor de schuur moeten op basis van maatwerk nieuwe beeldkwaliteitseisen geformuleerd worden. Het huidige welstandsbeleid voorziet voor het schuurgedeelte namelijk niet in criteria voor deze situatie. Uiteraard sluiten de specifieke criteria voor de schuur wel zoveel mogelijk aan op de algemene welstandscriteria. De specifieke beeldkwaliteitseisen voor de het schuurgedeelte zullen tegelijkertijd met het bestemmingsplan worden vastgesteld door de gemeenteraad en deel uit gaan maken van de gemeentelijke welstandsnota.

Stedenbouwkundige kaders zoals bouwhoogte, goothoogte, maximaal volume, dakhelling en plaatsing van de voetprint worden vastgelegd in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan.

De beeldkwaliteitscriteria voor nieuwbouw zijn ingedeeld naar criteria voor plaatsing, vormgeving en detail/kleur/materiaal.

2.2.3.1 Beeldkwaliteitseisen oorspronkelijke bedrijfswoning

Voor het vervangen van de oorspronkelijke bedrijfswoning gelden de bestaande criteria uit de Welstandsnota van 2016:

Plaatsing

  • 1. De bebouwing is asymmetrisch gesitueerd op de kavel.
  • 2. De nok-richting is gelijk aan die van de oorspronkelijke bebouwing.

Vormgeving

  • 3. De bebouwing heeft een heldere hoofdvorm die qua breedte, hoogte en diepteverhouding refereert aan de oorspronkelijke bebouwing en voorzien is van een zadeldak of schilddak.
  • 4. Bij een aangekapte dakkapel is de omvang ondergeschikt aan het dakvlak.

Detaillering, kleuren en materialen

  • 5. Glimmende dakbedekking is niet toegestaan, met uitzondering van zonnepanelen.
  • 6. Gebruik of refereer aan de stijlkenmerken van de oorspronkelijke bebouwing.

2.2.3.2 Beeldkwaliteitseisen schuurgedeelte

Voor hergebruik van het bestaande schuurgedeelte van de schokbetonschuur voor wonen nemen we de volgende criteria op:

Vormgeving

  • 1. De bebouwing behoudt zijn robuuste volume en heldere hoofdvorm.
  • 2. De hoofdvorm bestaat uit een rechthoekig volume met kap waarvan de dakhelling gelijk is aan de oorspronkelijke dakhelling en is voorzien van een zadeldak. De wolfskappen blijven behouden.

Detail/materiaal/kleur

  • 3. Behoud de oorspronkelijke kleur dakpannen van de schuur.
  • 4. Glimmende dakbedekking is niet toegestaan, met uitzondering van zonnepanelen voor zover deze integraal onderdeel zijn van de architectuur.
  • 5. Vernieuwende toepassingen zijn mogelijk, mits afgestemd op de oorspronkelijke bebouwing.
  • 6. Wees terughoudend in detailleringen en grote openingen in het dakvlak van de schuur.

Overig

  • 7. De wegzijde van het erf, van de weg tot de voorgevel van de schoktbetonschuur, vrijwaren van bebouwing en bouwwerken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat bij de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Een plan om een extra woning te realiseren wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro gezien (Raad van State, 27 augustus 2014, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsprogramma Provincie Flevoland

Op 27 februari 2019 is het omgevingsprogramma Provincie Flevoland vastgesteld. In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. De komende jaren wordt een forse leegstand van agrarische bedrijfslocaties verwacht. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. In Flevoland is tussen nu en 2030 sprake van 400 tot 600 bedrijfsbeëindigingen. Recente berekeningen van Alterra laten zien dat er tot 2030 naar verwachting in Flevoland zo’n 1,3 miljoen vierkante meter agrarische bebouwing beschikbaar komt: in totaal een grotere oppervlakte dan de nu leegstaande kantoren. Zo’n 70% hiervan bevindt zich in de gemeente Noordoostpolder. Door ruimte te bieden voor invulling van vrijkomende agrarische bebouwing wil de provincie de unieke structuur van Flevoland behouden.

De vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning, waarbij wordt uitgegaan van één woning per (voormalig) agrarisch bouwperceel. In het experimentenkader ‘Extra woningen op erven’ is een uitzondering gemaakt voor de toevoeging van 26 woningen in het landelijk gebied op erven in de gemeente Noordoostpolder (max. vier woningen per erf). Nieuwe (agrarische) bouwpercelen worden in principe niet toegestaan.

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt valt onder het experimentenkader ‘Extra woningen op erven’. Paragraaf 3.3 gaat hier nader op in.

Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Indien het beleidskader van het Omgevingsplan en deze beleidsregel te beperkend blijken voor ontwikkelingen die bijdragen aan de vitaliteit van het landelijk gebied, dan is de provincie bereid dat kader op experimentele basis te verruimen.

Voor dit plan is de beleidsregel te beperkend. Per (voormalig) agrarisch bouwperceel wordt namelijk uitgegaan van één woning en is splitsing van het erf niet toegestaan. Het planologisch regime wordt daarom op experimentele basis verruimd. Voorwaarde is dan wel dat hieraan een tussen gebiedspartners overeengekomen integraal plan voor dat gebied ten grondslag ligt, waarin een kwaliteitsimpuls voor het gebied wordt aangetoond. Dit plan moet inzicht bieden in:

  • de ambities voor het versterken van de vitaliteit van het landelijk gebied;
  • het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van het landelijk gebied (natuur, landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, extensieve vormen van recreatie), bijvoorbeeld door eisen van verevening en randvoorwaarden voor nieuwe functies te stellen;
  • de wijze waarop met de bestaande situatie en functies in het gebied wordt omgegaan;
  • de wijze waarop hierbij omgegaan wordt met natuurwaarden (saldobenadering);
  • de wijze waarop het experiment past binnen de ontwikkelingsvisie 2030 en bijdraagt aan de provinciale opgaven voor de speerpunten.

De ambitie voor het onderhavige gebied is helder, namelijk een herontwikkeling van een voormalig agrarisch, maar huidig woonperceel, zonder afbreuk te doen aan het karakter van het landelijk gebied. Dit volgt zowel uit het Omgevingsplan als uit het beleid van de gemeente Noordoostpolder (zie paragraaf 3.3).

De kwaliteit van het landelijk gebied wordt verbeterd/ blijft behouden door een herstructureringslocatie een nieuwe invulling te geven die qua aard en schaal past in de omgeving en bovendien op een goede manier landschappelijk wordt ingepast. Het erf behoud in de toekomstige situatie zijn oorspronkelijke omvang.

Bestaande functies worden niet benadeeld door de ontwikkeling. Agrarische bedrijven liggen op voldoende afstand van de woonfunctie. Ook wordt er geen afbreuk gedaan aan natuurwaarden in de omgeving. Dit wordt in paragraaf 4.8 beschreven.

De gemeente Noordoostpolder heeft, door toepassing van het experimentenkader van het Omgevingsplan Flevoland 2006 waarbij afgeweken kan worden van het provinciale omgevingsbeleid, in 2016 een verzoek bij de provincie ingediend om met haar beleidsuitwerking voor extra woningen op vrijkomende agrarische erven mee te werken.

Het college van Gedeputeerde Staten heeft besloten om onder voorwaarden een positieve grondhouding aan te nemen ten aanzien van het verzoek. Deze voorwaarden zijn vervolgens uitgewerkt in de beleidsuitwerking 'Mogelijkheden voor extra wonen op vrijkomende erven' (zie paragraaf 3.3). De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is passend binnen de voorwaarden zoals zijn opgenomen in de beleidsuitwerking. Hier wordt in paragraaf 3.3 nader ingegaan.

Omgevingsvisie FlevolandStraks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld door Provinciale Staten op 8 november 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst.

Flevoland is gemaakt voor ontwikkeling. De ontwikkelingsgerichtheid is onderdeel van onze identiteit. Hier grijpt de provincie met lef de kansen van nieuwe ontwikkelingen. En de ontwikkelingen blijven doorgaan. Denk aan opgaven zoals woningbouw, bedrijvigheid, herontwikkelingen, nieuwe voorzieningen, klimaatverandering, bodemdaling, waterveiligheid, transformatie in landbouw, duurzame energie. Alle opgaven - klein of groot - omarmt de provincie op een wijze, waarbij ze de kenmerkende elementen van de polder koesteren. Binnen deze kenmerken geven ze ruimte aan ontwikkelingen. De overheden hebben de polders aangelegd en ingericht. Het is een plek waar inwoners, organisaties en ondernemers hun idealen kunnen realiseren. Hierdoor krijgt de provincie meer verrassing, spontaniteit en variatie. Mensen maken Flevoland.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De structuurvisie 2025, die is vastgesteld op 9 december 2013, beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten van de gemeente en kijkt daarbij vooruit naar 2025. Noordoostpolder is van oudsher een agrarische gemeente en ook vandaag de dag is de landbouw - en dan vooral de akkerbouw - belangrijk. De agrarische sector vormt een belangrijk onderdeel van de economie en is beeldbepalend voor het landschap. De landelijke trend van verdergaande schaalvergroting, verbreding en verduurzaming is ook in de gemeente Noordoostpolder zichtbaar.

Jaarlijks komen er tien tot twintig agrarische erven vrij door schaalvergroting (grond wordt verkocht, maar het erf blijft bestaan). Om de erven een andere invulling te kunnen geven, wil de gemeente de woonfunctie toestaan ondereen aantal voorwaarden. Onder het kopje 'Beleidsuitwerking 'Mogelijkheden voor extra wonen op vrijkomende erven' wordt nader op deze voorwaarden ingegaan.

Het hergebruiken van een vrijgekomen agrarisch bouwperceel inclusief de realisatie van een extra woning past binnen de voorwaarden om de woonfunctie toe te staan. Hieronder wordt op de voorwaarden ingegaan.

Beleidsuitwerking 'Mogelijkheden voor extra wonen op vrijkomende erven'

Als reactie op de toenemende leegstand van agrarische erven heeft de gemeente Noordoostpolder in haar 'Structuurvisie Noordoostpolder 2025' aangegeven ruimte te willen bieden aan extra wonen op erven. De regels hiervoor zijn uitgewerkt in de beleidsregel 'Mogelijkheden voor extra wonen op vrijkomende erven'. Op grond van deze uitwerking gelden er zes voorwaarden voor het realiseren van nieuwe woningen:

  • 1. Het woonerf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang en schuren buiten het erf worden gesloopt.
  • 2. De erfsingel wordt behouden, of wel opnieuw aangeplant.
  • 3. In totaal zijn maximaal vier woningen per erf toegestaan, in maximaal drie bouwvolumes. Dit kan door te wonen in de huidige bebouwing maar ook door 'rood voor rood' (nieuwbouw in ruil voor sloop van bestaande gebouwen). In de beleidsuitwerking is dat nader uitgewerkt:
    • a. Streven naar behoud van de oorspronkelijke erven met hun oorspronkelijke bebouwing, waar in deze oorspronkelijke bebouwing een tweede of derde woning mogelijk is. Ook sloop en nieuwbouw van de oorspronkelijke woning en/of (schokbeton)schuur is mogelijk. Hiervoor zal maatwerk worden geboden.
    • b. In ruil voor het slopen van minimaal 700 m2 niet-oorspronkelijke bebouwing op het eigen erf wordt de bouw van een extra woning mogelijk gemaakt.
    • c. Voor het realiseren van nieuwe bebouwing (onder a. en b.) wordt via welstandbeleid en/of een maatwerk-beeldkwaliteitsplan voorwaarden gesteld aan de situering, vormgeving, materiaal en kleurgebruik. Hierbij moet een duidelijke link met de oorspronkelijke bebouwing worden gelegd.
  • 4. Het woonmilieu/woningtype mag niet concurreren met woningen in dorpen.
  • 5. Er mogen geen negatieve effecten optreden voor omliggende bedrijven. Bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
  • 6. De gemeente houdt een overzicht bij van de lopende aanvragen. Er geldt voor de periode tot 2022 dat er maximaal 26 extra woningen op erven in Noordoostpolder mogen komen. Van belang is om te toetsen of het plan concreet genoeg is.

Hieronder wordt op de regels ingegaan:

  • 1. Dit bestemmingsplan richt zich uitsluitend op het oorspronkelijk agrarische erf. Er staan geen schuren buiten het oorspronkelijke erf, er hoeft dus niets gesloopt te worden;
  • 2. In het kader van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is een erfinrichtingsplan opgesteld (zie paragraaf 2.2.2 en bijlage 1). Hierin is te zien en tevens beschreven dat de bestaande erfsingel behouden blijft. Voor de handhaving van de landschappelijke inpassing wordt in de regels een voorwaardelijke verplichting verbonden aan het in gebruik nemen van de woning.
  • 3. Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 2 woningen en vindt plaats in de oorspronkelijke, huidige bebouwing. Aan de gestelde voorwaarde, onder 3 a wordt daarmee voldaan.
  • 4. In de kernen is het niet mogelijk een vergelijkbare woning (volume woning, oppervlakte hobbyruimte, erfgrootte) te realiseren. Daarmee concurreert het woonmilieu en het woningtype niet met woningen in dorpen.
  • 5. In paragraaf 4.2 wordt beschreven dat bedrijven in de omgeving niet worden gehinderd. Hiermee voldoet het plan aan dit criterium.
  • 6. Het quotum voor extra woningen is nog toereikend voor de woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. De gemeente heeft aangegeven dat het plan concreet genoeg is om 'een woning van het quotum te reserveren.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bij het doorlopen van een ruimtelijke procedure moet rekening worden gehouden met mogelijke verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Daarin is vastgelegd wanneer een milieueffectrapport (MER) of een mer-beoordelingsnotitie moet worden opgesteld. In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het ruimtelijke plan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Qua oppervlakte ligt de drempelwaarde op 100 hectare. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.

Met dit bestemmingsplan wordt ten opzichte van de huidige planologische regeling een extra woning mogelijk gemaakt. Deze worden ontsloten op de bestaande weg. Hiervoor hoeven geen andere ontwikkelingen plaats te vinden, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarnaast is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving, waarbij geen sprake is van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor de hele stad of een stadswijk. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject.

Daarnaast blijkt uit de beoordeling in de hierna beschreven paragrafen dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

4.2 Milieuzonering

Toetsingskader

Met het oog op het voorkomen van overmatige milieuhinder moet ervoor worden gezorgd dat voldoende afstand wordt aangehouden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.

Bij het omzetten van een agrarische bestemming naar een gevoelige functie (zoals burgerbewoning) moet in het kader van milieuzonering gekeken worden naar de afstand tussen de woning en de naastgelegen belastende bestemmingen. Hierbij moet in eerste instantie niet uitgegaan worden van de feitelijke situatie maar van de planologische mogelijkheden op de naastgelegen percelen. Milieuzonering werkt twee kanten op. Aan de ene kan mag het plan naastgelegen bedrijven niet onevenredig beperken in de bedrijfsvoering. Aan de andere kant moet het goede woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen in voldoende mate aangetoond worden.

De VNG heeft in haar publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) richtafstanden opgenomen, waarbij de aan te houden afstand afhankelijk is van de aard en omvang van het bedrijf, de omgeving waarin de hindergevoelige functie zich bevindt (rustige woonomgeving of gebied waarin meerdere - ook milieubelastende - functies naast elkaar bestaan) en van de daarbij over het algemeen voorkomende milieueffecten. Wanneer deze richtafstanden worden toegepast in een ruimtelijk plan wordt in de meeste gevallen voldoende afstand tussen de hindergevoelige en de hinderbron aangehouden.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstand worden aangehouden.

Beoordeling

Het plangebied bevindt zich in het buitengebied. Aan weerszijden van het plangebied bevinden zich twee actieve akkerbouw bedrijven (Zwartemeerweg 46, 52 en 54). Op het perceel Paardenweg 15 bevindt zich daarnaast een intensieve veehouderij.

Op de percelen Zwartemeerweg 46, 52 en 54 rust een agrarische bestemming. Hier is als hoofdfunctie een grondgebonden agrarisch bedrijf (bv. akkerbouw, melkveehouderij) toegestaan (hoogste milieucategorie 3.2, richtafstand 100 meter). Als ondergeschikte nevenfunctie is hier ook intensieve veehouderij (bv. legkippen en varkensfokkerij) toegestaan (milieucategorie 4.1, richtafstand 200 meter). Op het perceel Paardenweg 15 is een intensieve veehouderij (bv. legkippen en varkensfokkerij) toegestaan (milieucategorie 4.1, richtafstand 200 meter).

Omdat functiemenging (blokjes arbeiderswoningen naast agrarische bedrijven) al vanaf het allereerste ontwerp van de Noordoostpolder plaatsvindt kan het gehele landelijke gebied aan als 'gemengd' gebied beschouwd worden. Dit betekent dat de richtafstanden met één stap teruggebracht kunnen worden naar respectievelijk 50 meter en 100 meter. Aan deze richtafstanden wordt voldaan. Alle agrarische percelen bevinden zich op een afstand groter dan 300 meter. Het goede woon en leefklimaat in de nieuwe woning in de schokbetonschuur is daarmee voldoende aannemelijk gemaakt.

4.3 Geluid

Voor geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor dit plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het plangebied ligt in de geluidszone van de Zwartemeerweg. Dit betreft een 60 km per uur weg die voornamelijk door bestemmingsverkeer gebruikt wordt en heeft dan ook geen belangrijke ontsluitende functie.

Omdat de woning in een geluidszone is gelegen, is een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de hoogste belasting 48 dB bedraagt. In figuur 6 is te zien dat het om de naar de weggekeerde gevel gaat. Dit betekent dat ter plaatse van de in de bestaande schuur te realiseren nieuwe woning wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wgh. Het aspect wegverkeerslawaai is derhalve geen belemmering. Een hogere waarde procedure is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00673-VS01_0006.png"

Figuur 6 Overzicht akoestisch rekenmodel en de berekende geluidbelasting vanwege de Zwartemeerweg

4.4 Water

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening.

Deze 'waterparagraaf' gaat in op relevante waterhuishoudkundige aspecten. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Wet- en regelgeving en beleid

De belangrijkste wet- en regelgeving en beleid op het gebied van water is hier opgenomen.

KRW

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen. Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. Daarnaast zal de onttrekking van grondwater in evenwicht worden gebracht met de aanvulling van het grondwater.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw(WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Waterwet

De Waterwet is op 22 december 2009 in werking getreden. Deze Waterwet bestaat uit een achttal wetten die zijn samengevoegd tot één wet. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering' centraal. De verantwoordelijkheden in het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer van Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten zijn in de Waterwet helderder vastgelegd. De voornaamste veranderingen zijn de invoering van de watervergunning en een verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.

Op grond van o.m. de Waterwet is voor gemeenten, naast het inzamelen en transporteren van vrijkomend stedelijk afvalwater een formele taak weggelegd voor het afvoeren van overtollig regenwater. In zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, vindt deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater plaats. Het gebiedseigen water wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op locatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Tot slot heeft de gemeente een watertaak waterhuishoudkundige maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming(en) zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke ambities hierin zijn het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water

biedt te benutten. Nederland voldoet met dit plan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS), het plan geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland

Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema water en ruimte. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.

Proces van de watertoets

De ontwikkeling is digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap, in dit geval het waterschap Zuiderzeeland. Op basis van deze toets heeft het waterschap aangegeven dat de procedure geen waterschapsbelang gevolgd wordt. De watertoets is als bijlage 2 opgenomen. Vervolgens heeft het waterschap een wateradvies afgegeven. Deze is als bijlage 5 opgenomen. Uit inhoudelijke beoordeling blijkt dat de korte procedure in het kader van de watertoets van toepassing is.

Wateroverlast

Voor de ontwikkeling geldt het principe 'waterneutraal bouwen' als uitgangspunt. Dat wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om de piekafvoeren op te vangen. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling niet toe. Compensatie is daarom niet nodig.

Schoon water

Het verdient de voorkeur om bij de inrichting van nieuwe terreinen preventieve maatregelen te nemen die onkruidbestrijding met behulp van chemische bestrijdingsmiddelen zoveel mogelijk voorkomen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op straatverharding uitsluitend volgens wettelijke gebruiksvoorschriften en met wettelijk verplichte DOB-methode wordt toegepast. Bij de DOB-methode wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt met als resultaat dat er minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater afstromen.

Afvalwater

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt. Indien hier sprake van gaat zijn dan wordt een melding gedaan via het Omgevingsloket Online.

Op grond van het gebiedsgerichte IBA-beleid en de beleidsregel 'Directe lozingen van afvalwater van huishoudelijke aard in het buitengebied' is voor de nieuwe lozing van huishoudelijk afvalwater een verdergaande zuiveringsvoorziening nodig (klasse III). Het waterschap adviseert om vóór melding en aanleg afstemming te hebben met het waterschap over de beoogde zuiveringsvoorziening. De initiatiefnemer is op de hoogte van het advies en neemt vóór melding en aanleg contact op met het waterschap.

Hemelwater

In tegenstelling tot huishoudelijk of bedrijfsafvalwater is het niet nodig om schoon hemelwater naar een centrale waterzuivering af te voeren. Het regenwater afkomstig van schone oppervlakken kan worden geïnfiltreerd of direct afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. Schoon hemelwater wordt afgevoerd om de kavelsloten rondom het plangebied.

4.5 Bodem

Voor het bestemmingsplan geldt als uitgangspunt dat de grond geschikt is voor de toekomstige functie. Verdachte plekken dienen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Waar nodig moeten saneringsmaatregelen worden aangegeven. Bij nieuwbouw waarborgt de Wet bodembescherming dat er geen risico's voor de volksgezondheid aanwezig zijn.

Voor de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 7 toegevoegd. In de grond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater bevat een (van nature) licht verhoogde waarden aan barium. Bij de gemeten gehalten zullen geen risico’s voor milieu en volksgezondheid voorkomen en hoeft geen vervolgonderzoek plaats te vinden. Met de gevolgde onderzoeksstrategie is de algemene milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de te verbouwen schokbetonschuur voldoende vastgelegd. Voor wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen te worden gesteld aan het gebruik van de locatie en bestaan er geen bezwaren tegen de voorgenomen de toekomstige woon- en bedrijfsfunctie van het gebouw.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig en zijn de karakteristieke structuren en kenmerken in de omgeving aanwezig, zoals de laanbeplantingen en verkavelingspatronen van cultuurhistorische waarde. In dit geval worden de cultuurhistorische waarden gerespecteerd. Zie hiervoor paragraaf 2.2.2 en 2.2.3. De aanwezige karakteristieken worden gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.7 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Archeologische basis- en beleidsadvieskaart voor het grondgebied van Noordoostpolder, vastgesteld door B&W/gemeenteraad in 2018 en de Erfgoedverordening, vastgesteld in 2012 geven inzicht in de te verwachten archeologische waarden. De archeologische waarden zijn in de geldende beheersverordening beschermd middels dubbelbestemmingen.

Het plangebied is op de archeologische waarden- en verwachtingskaart aangemerkt als beleidscategorie WA3k. Deze beleidscategorie betekent dat voor WA3 een vrijstellingsgrens van 500 m2 geldt, met een diepte tot 50 centimeter.

Deze grenswaarde wordt niet overschreden met dit plan. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform de Erfgoedwet, het verplicht om dit bij de minister te vermelden.

Ten behoeve van mogelijk voorkomende archeologische waarden in het plangebied wordt in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-3' opgenomen conform het archeologisch beleid van de gemeente Noordoostpolder. Bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 50 centimeter is archeologisch onderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00673-VS01_0007.png"

figuur 7 Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van Natura 2000-gebieden en NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied de Zwarte Meer ligt op circa 1,2 kilometer. Binnen dit Natura 2000 gebied zijn stikstofgevoelige habitats aanwezig. Gezien de aard en omvang van de voorgestelde ontwikkelingen kan worden gesteld dat dit project geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

De gewenste situatie die de initiatiefnemers voor ogen hebben voorziet niet in het kappen van bomen, slopen van gebouwen en/of het dempen van sloten. De bestaande bebouwing op het perceel wordt uitsluitend intern verbouwd. Dit gaat om een kleine aanpassing die niet in betekende mate invloed heeft. Bovendien wordt de woning in de huidige situatie al bewoond. Door de constante menselijke aanwezigheid is het niet aannemelijk dat beschermde soorten zich hier ophouden.

De plannen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving. Daarnaast dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 15 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 8 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Woningbouwlocaties (tot 1.500 woningen) komen hiervoor in aanmerking. Het toevoegen van een woning draagt dus zeker niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

Uit de risicokaart (zie figuur 8) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die invloed hebben op het plangebied. Ook ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicobronnen die op grotere afstand liggen. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00673-VS01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede risicokaart

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofd kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

4.12 Verkeer en parkeren

Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten, verkeersonveilige situaties of een gebrek aan parkeerruimte. Voor de verkeersbewegingen en parkeerplaatsen worden de CROW-kencijfers gehanteerd.

Verkeersafwikkeling

De ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of tot onveilige situaties in de verkeersafwikkeling. Het plangebied is direct ontsloten op de Zwartemeerweg. Deze heeft ruim voldoende capaciteit voor het toekomstig gebruik. De verkeerssituatie ter plaatse is overzichtelijk. Er is namelijk sprake van een rechte 60 km-weg. Vanuit de inrit is zowel in oostelijke- als westelijke richting voldoende zicht op de weg.

Parkeren

Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Volgens het gemeente parkeerbeleid wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen in de regels verankerd dat voldaan moet worden aan de parkeernormen van de gemeente. In dit bestemmingsplan is dit geregeld in artikel 9. De gemeentelijke Nota Parkeernormen Noordoostpolder vormt daarbij het toetsingskader. Op deze manier is gewaarborgd dat er in de toekomst geen parkeerknelpunten ontstaan.

Voor de woningen moet in het plangebied vijf parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Uitgangspunt is parkeren op eigen erf. Voor vrijstaande woningen geldt een norm van 2,4. Deze parkeernorm geldt voor het plangebied, omdat hier sprake is van 'buitengebied'. Op het terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Agrarisch

De gronden ten zuiden van het erf krijgen de bestemming 'agrarisch' zonder bouwmogelijkheden. Deze gronden zijn tevens voorzien van de functieaanduiding 'semi-agrarisch gebruik toegestaan'. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – semi-agrarisch’ is tevens semi-agrarisch gebruik toegestaan zoals het hobbymatig houden van vee, moestuin, speelweide, en soortgelijke functies ten behoeve van de naastgelegen bestemming ‘Wonen’.

Tot slot behoord dit gebied nadrukkelijk niet tot het achtererfgebied. Het is derhalve niet toegestaan om hier vergunningvrij te bouwen.

Groen – Erfsingel

Om de bestaande erfbeplanting op het perceel te beschermen is de bestemming 'Groen – Erfsingel' op deze gronden van toepassing. Het betreft een zone van 12 meter vanuit de erfgrens. Deze strook is bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de erfsingel. Binnen deze strook is bebouwing niet toegestaan.

Tot slot behoord dit gebied nadrukkelijk niet tot het achtererfgebied. Het is derhalve niet toegestaan om hier vergunningvrij te bouwen.

Wonen – Voormalige agrarische erven

Het nieuwe woonperceel krijgt de bestemming 'Wonen – Voormalige agrarische erven'. Woningen dienen ter plaatse van het bouwvlak gebouwd te worden. Per woning is 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Dit is inclusief de bestaande bebouwing. Deze oppervlakte telt mee in de toegestane 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken. Per bouwvlak is één woning toegestaan.

Voor de nieuwe woning in de bestaande schuur geldt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk van 3 - en 12 meter conform de bestaande maatvoering van de schuur. Voor de bestaande woning geldt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk van 3- en 8 meter conform de bestaande maatvoering van de woning.

Daarnaast wordt middels een voorwaardelijke verplichting de uitvoering en het in stand houden van de landschappelijke inpassing gewaarborgd.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-3

Ten behoeve van mogelijk voorkomende archeologische waarden in het plangebied is de bestemmingsplan 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA-3', conform het archeologisch beleid van de gemeente Noordoostpolder, opgenomen. Bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 50 centimeter is archeologisch onderzoek nodig.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft overleg plaatsgevonden met de overlegpartners. Het waterschap heeft in dit kader gereageerd. De reactie is opgenomen in bijlage 5 en is verwerkt in paragraaf 4.4.

Het voorontwerp is niet voor inspraak ter inzage gelegd.

Zienswijzen

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kon een ieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. Er is één zienswijze ingediend. Deze is in een aparte zienswijzenotitie samengevat en beantwoord. De zienswijze heeft tot een wijziging van de inrichtingtekening in bijlage 1 van toelichting en bijlage 2 van de regels geleid. In het kader van het ontwerpbestemmingsplan heeft het waterschap ook een positief wateradvies afgegeven. Zie hiervoor bijlage 6.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens gewijzigd vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren en alle kosten voor de uitvoering voor rekening neemt.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro.

Het bouwplan dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt is niet aangemerkt als een bouwplan in de zin van het Bro. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet nodig. Wel wordt met de initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten.