Plan: | Landelijk gebied, volkstuinen Gemaalweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00572-VS01 |
De grond aan de Gemaalweg, tussen de Gemaalweg 19 en Gemaalweg 21 te Rutten is sinds 22 december 1995 in eigendom van de gemeente Lemsterland. De gemeente Lemsterland is op 1 januari 2014 opgegaan in de gemeente De Fryske Marren. De gronden worden sindsdien gebruikt door de volkstuinvereniging Lemmer. Het gebruik van de grond voor volkstuinen is in strijd met de beheersverordening Landelijk gebied. Daarnaast mogen er op de grond geen bouwwerken gerealiseerd worden.
De aanwezige (tuin)percelen hebben een gemiddelde grote van 100 m2. De huurders hebben de mogelijkheid om één of meerdere (tuin)percelen te huren. Een aantal percelen hebben door hun ligging aan de rand van het complex een afwijkende maatvoering.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Dit betekent dat het verplicht is om een nieuw bestemmingsplan in digitale vorm vast te stellen. Ook moet van het plan een analoge versie op papier worden vastgesteld. De digitale aspecten omvatten het in de digitale vorm vaststellen, beschikbaar stellen, kenbaar maken en verbeelden.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectieve en efficiëntere overheid.
Dit bestemmingsplan is digitaal opgezet conform de landelijk ontwikkelde standaard: het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO2012). Zodoende is het mogelijk het plan digitaal uit te wisselen (met overheden) en digitaal te gaan raadplegen.
Het bestemmingsplan "Landelijk gebied, volkstuinen Gemaalweg" bestaat uit de volgende stukken:
Voor de analoge verbeelding is de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) van het gebied Rutten en omgeving, stand januari 2016, gebruikt. De BGT is een digitale basiskaart, opgebouwd uit objecten als wegen, water, groen en spoor die in veel werkprocessen van de overheid nodig zijn.
Met de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. De bijbehorende legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen en de regels. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van het plan zijn weergegeven. Ook worden enige juridisch-technische aspecten belicht.
Het plangebied van het bestemmingsplan “Landelijk gebied, volkstuinen Gemaalweg” ligt ten noorden van Rutten in de oksel van de Gemaalweg, net voor de aansluiting met de Lemsterweg. In bijlage 1 “Situering plangebied” is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
De planregeling kenmerkt zich door gedetailleerde bestemmingen. Uitgangspunt is dat de gedetailleerde bestemming goed inzicht geeft in de gebruiksmogelijkheden. De bij de bestemming behorende regels beschrijven de gebruiksmogelijkheden.
In het navolgende is in hoofdstuk 2 uiteengezet in hoeverre de nieuwe situatie past binnen geldende beleidskaders en wettelijke bepalingen. Daaruit blijkt dat het plan in die zin uitvoerbaar is. In hoofdstuk 3 is aandacht besteed aan de juridische planopzet en in hoofdstuk 4 zal te zijner tijd aandacht worden besteed aan de reacties op het plan, waaruit de maatschappelijke uitvoerbaarheid kan blijken.
Het Rijk heeft geen specifiek beleid voor het plangebied geformuleerd dat van invloed is op de inhoud van dit bestemmingsplan.
De provincie heeft geen specifiek beleid voor het plangebied geformuleerd dat van invloed is op de inhoud van dit bestemmingsplan.
Het beleid van het waterschap is gericht op het in stand houden van de capaciteit voor het kunnen opvangen, bergen en afvoeren van hemelwater, het handhaven van het oppervlaktewater peil op de afgesproken peilhoogten en het in stand houden van en goede waterkwaliteit van het oppervlaktewater voor de functie waarvoor het water bedoeld is. Wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld, dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening ervoor te worden gezorgd dat het ruimtelijk beleid in overeenstemming is met het waterbeleid. Daarvoor is de watertoets in het leven geroepen, een procesinstrument dat deze afstemming borgt. In het kader van dit bestemmingsplan is de watertoets succesvol doorlopen. Zie hiertoe paragraaf 2.2.6.
Bestemmingsplan Landelijk gebied 2004
Het plangebied van dit bestemmingsplan valt op dit moment in het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004. Daarin is het plangebied bestemd voor 'Agrarisch gebied'. Het vigerende bestemmingsplan biedt niet de mogelijkheid om het plangebied te gebruiken als volkstuincomplex, met de daarbij behorende bebouwing.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
De gemeenteraad heeft op 9 december 2013 de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 vastgesteld. Daarin heeft de raad het ruimtelijk beleid bepaald voor de gehele gemeente op hoofdlijnen.
Op basis van deze structuurvisie voert de gemeente beleid op het gebied van recreatie. In de structuurvisie staat daarover het volgende:
"Wij gaan de rand langs het oude land met buurgemeenten recreatief verder ontwikkelen."
Conclusie: Landelijk worden volkstuincomplexen geplaatst onder de bestemming Recreatie. Daarnaast wordt dit bestemmingplan opgesteld in samenwerking met de buurgemeente De Fryske Marren. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen past binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleidskader.
Wettelijk kader
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.
Het plangebied, betreft een volkstuinencomplex dat momenteel (januari 2016) nog volop gebruikt wordt. Rondom het plangebied bevinden zich watergangen. Tussen het plangebied en het naastliggende erf bevindt zich een afgesloten watergang. In het plangebied zijn geen opgaande groenstructuren en bebouwing aanwezig. In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, het gaat om het vastleggen van de huidige situatie.
Onderzoek
Soortbescherming
Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de ‘lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten’. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.
Aangezien binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zijn er geen negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarde te verwachten. Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.
Gebiedsbescherming
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Nbw 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.
In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het Natuurbeleidsplan waarin het concept van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen.
De EHS (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Flevoland uitgewerkt in de Omgevingsplan Flevoland en de bijbehorende Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).
Het plangebied is geen onderdeel van en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998 of de EHS. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de Nbw 1998 betreft het Natura 2000-gebied IJsselmeer, gelegen op een afstand van ruim 1,5 kilometer ten noordwesten van het plangebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op een afstand van ongeveer 2 kilometer ten oosten van het plangebied. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.
Gezien de natuurwaarde van het plangebied, de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.
Conclusie: Omdat in het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt en de bestaande open ruimte niet wordt aangetast, is er geen sprake van negatieve effecten op eventueel voorkomende soorten. Noodzaak tot een nader ecologisch onderzoek is hier dan ook niet aan de orde. Ook zijn er beredeneerd vanuit flora en fauna geen beperkingen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Wettelijk kader
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Met deze inwerkingtreding werd het Verdrag van Malta, dat op 16 april 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Het Verdrag van Malta is gericht op het behouden van archeologische waarden in de bodem. Uitgangspunt hierbij is onder andere het uitvoeren van een onderzoek naar archeologische waarden in het plangebied voor het vaststellen van een ruimtelijk plan.
Ook het zogenoemde veroorzakerprincipe is een uitgangspunt van het Verdrag van Malta. Dit betekent dat diegene die mogelijke archeologische waarden in de bodem verstoord, financieel verantwoordelijk is voor voldoende onderzoek naar en het behoud van die archeologische waarden. Met de inwerkingtreding van de Wamz werd ook de Monumentenwet 1988 (Monw) gewijzigd. Op grond van de Monw moet in een ruimtelijk plan (mogelijke) archeologische waarden in de bodem van het plangebied overwogen worden.
Onderzoek
De gemeente Noordoostpolder heeft een Archeologische Basis - en Beleidsadvieskaart voor haar grondgebied op laten stellen in 2007. Op de Basiskaart staan de archeologische waarden en verwachtingen weergegeven, terwijl op de Beleidsadvieskaart maatregelen staan aangegeven die nodig zijn om het archeologisch erfgoed te beschermen. Onderdeel van de inventarisatie waren de ligging en aard van bekende archeologische vindplaatsen, terreinen en al geïnventariseerde gebieden en de archeologische verwachting van niet onderzochte gebieden. Daarnaast zijn de kwaliteit en kwetsbaarheid van archeologische resten en de verstoring en erosie van bodemlagen onderzocht.
Archeologische beleidsadvieskaart
Hiervoor is een fragment uit de beleidsadvieskaart weergegeven van het plangebied. Uit deze kaart in combinatie met de legenda blijkt dat er ten aanzien van het plangebied een gematigde verwachting bestaat met betrekking tot het aantreffen van archeologische waarden in de ondergrond. Op grond van deze classificatie is een nadere bescherming in het kader van dit bestemmingsplan noodzakelijk. Hiervoor is in de regels een dubbelbestemming opgenomen.
Conclusie: Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor het aspect archeologie.
Aanleiding en doel
De mens gebruikt de bodem op vele manier, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit ook in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat de mens al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft hij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.
Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.
Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.
Doorwerking naar het plan
In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is. Tevens dient, op basis van de Mor (Ministeriële regeling omgevingsrecht), bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in veel gevallen een rapportage van een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek toegevoegd te worden. Voor verkennend bodemonderzoek op een locatie wordt de norm NEN 5740 gehanteerd (onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek).
De bodemonderzoeksplicht geldt alleen voor bouwwerken waarvoor:
Woningwet/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Een doelstelling van de Woningwet (artikel 8, tweede lid, onder c) is dat bouwen op verontreinigde bodem wordt tegengegaan. Om hieraan te kunnen voldoen dient bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning (Wabo) voor het bouwen een bodemonderzoeksrapport te worden overgelegd.
Bovengenoemde doelstelling heeft uitsluitend betrekking op bouwwerken:
Het bodemonderzoeksrapport dient te voldoen aan de indieningvereisten zoals geregeld in de Regeling omgevingsrecht (MOR).
Ontheffingsgronden voor de onderzoeksplicht zijn onder andere geregeld in de (model) bouwverordening. Hierbij valt te denken aan:
(Historisch) gebruik
Het onderzoeksterrein heeft sinds de inpoldering tot halverwege de jaren '70 van de vorige eeuw uitgemaakt van een agrarisch perceel. Nadien is de onderzoekslocatie in gebruik genomen als volkstuinencomplex.
Kwaliteit bodem en herkomst verhoogde stoffen
Voor zover bij de gemeente bekend hebben er in de nabijheid van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd geen calamiteiten plaatsgevonden of is er bodemonderzoek uitgevoerd. Het is niet aannemelijk dat ter plaatse de bodem verontreinigd is.
De locatie valt binnen de bodemkwaliteitszone 'Buitengebied' en de ontgravingskwaliteitsklasse betreft 'Landbouw/natuur'. Uit het door de gemeente uitgevoerde dossier onderzoek blijkt dat er voor zover bij de gemeente bekend ter plaatse verder:
Conclusie: Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bestemming 'volkstuinencomplex' staat voor de eisen behorend bij bodemonderzoek qua gebruik gelijk aan de bestaande bestemmingen 'agrarisch gebied/landelijk gebied'. Er is feitelijk sprake van een gelijke functie: telen van gewassen.
Het uitgevoerde dossier onderzoek geeft samen met de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Noordoostpolder voldoende informatie over de te verwachten milieu hygiënische kwaliteit ter plaatse van het volkstuinencomplex. Zie ook bijlage 2.
Voor wat betreft de kwaliteit van de bodem hoeven er vanuit milieu hygiënisch oogpunt geen beperkingen te worden gesteld aan het gebruik van de onderzochte locatie.
Wettelijk kader
Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De luchtkwaliteitseisen betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxide (NOX), fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. Alleen voor NO2 en PM10 worden in Nederland overschrijdingen van de grenswaarden verwacht. Om deze reden zijn enkel deze stoffen onderzocht. Eveneens is PM2,5 meegewogen, waarvoor vanaf januari 2015 grenswaarden gelden.
Onderzoek
Er is geen berekening gemaakt van het aantal verkeersbewegingen. Dit bestemmingsplan legt het huidige gebruik van het volkstuinencomplex vast.
Overigens zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen extra verkeersbewegingen veroorzaken. Het betreft namelijk niet het vergroten van het volkstuinencomplex, maar het mogelijk maken van bouwwerken op het bestaande terrein.
Conclusie: Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor het aspect luchtkwaliteit.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in het PR en GR. De normen voor PR en GR hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.
Om de verschillen in gebruik van bebouwing bij de beoordeling mee te kunnen wegen, worden voor externe veiligheid kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten onderscheiden. Kwetsbare objecten, die de zwaarste vorm van bescherming genieten, zijn bijvoorbeeld scholen, verpleeghuizen en woonwijken. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde van 10-2/N2, ofwel 10-4/jaar voor 10 slachtoffers, 10-6/jaar per 100 slachtoffers. Hiervan mag het bevoegd gezag gemotiveerd afwijken; een toename van het groepsrisico moet worden verantwoord.
Onderzoek
Uit de Risicokaart Nederland blijkt dat er in de nabijheid zich een LPG station en een propaangastank bevindt die een extern risico vormen.
Externe risico's in de omgeving van het plangebied
Rond het LPG station dient een minimale afstand tot gevoelige functies te worden aangehouden. De afstand is 500 m. De afstand tot het plangebied is ruim 1000 m. Het andere nabije extern risico bestaat uit een propaangastank op het adres Noordermeerweg 69. De aan te houden afstand tot deze opslagtank bedraagt 10 m. Daaraan kan in ruime mate worden voldaan.
Conclusie: het aspect extern risico staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.
In paragraaf 2.1.3 is reeds aangekondigd dat het waterbelang binnen het kader van een bestemmingsplan dient te worden beoordeeld. In dat kader is een (digitale) watertoets uitgevoerd. Het resultaat van deze toets is in bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.
Het resultaat van de watertoets is dat de normale procedure doorlopen moet worden.
In het kader van het vooroverleg is het Waterschap gevraagd nogmaals naar deze uitkomst te kijken. Gezien de aard van voorliggend plan verwacht de gemeente dat het effect op de waterhuishouding en de afvalwaterketen namelijk nagenoeg nihil zal zijn. Het Waterschap heeft de situatie nogmaals bekeken en aangegeven geen waterschapsbelang te hebben in dit plan. Zie hiervoor ook bijlage 4 en 6.
Conclusie: Het redigeren naar de procedure "geen waterschapsbelang" betekent dat het waterschap het niet noodzakelijk acht om in vooroverleg te treden omtrent voorliggend plan.
De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. De activiteiten die in het plangebied beoogd zijn, overschrijden geen drempelwaarde uit bijlage D van het Besluit m.e.r. Het huidige complex en gebruik worden met dit bestemmingsplan niet vergroot.
Conclusie: Op basis van de resultaten van de voor dit project uitgevoerde onderzoeken worden (mogelijk na het uitvoeren van maatregelen) onaanvaardbare milieueffecten niet verwacht.
Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels en gaat vergezeld van deze toelichting. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en eventuele opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
Afstemming op de Wabo
In oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Deze wet betreft de samenvoeging van stelsels opdat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning. Ingevolge deze wet is ook een algemene maatregel van bestuur (amvb) uitgevaardigd waar ten aanzien van daarbij aangewezen activiteiten geen verbod geldt. Die amvb (Besluit omgevingsrecht-Bor) is te beschouwen als opvolger van het Besluit bouwvergunning vrij en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met bovengenoemde regelgeving met begripsbepalingen en te verwachten regels met betrekking tot vergunningsvrij bouwen en gebruik.
Afwijken van opgenomen normen
Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering ervan berust bij burgemeester en wethouders. Deze flexibiliteitsbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een afwijking van het bestemmingsplan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen zorgvuldig te vergaren.
Opzet van het plan
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bouwmogelijkheden vermeld. Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen en in hoofdstuk 4 komen o.a. het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.
Het plan kent twee bestemmingen: Recreatie - Volkstuin en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd.
Recreatie - Volkstuin
In de bestemming "Recreatie - Volkstuin" zijn regels opgenomen met betrekking tot het gebruik van de gronden als volkstuincomplex. Voor de aanwezige en te realiseren bebouwing is maatvoering opgenomen voor de bouwhoogte en het bebouwingspercentage.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd
In de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd" zijn regels opgenomen met betrekking tot bescherming van (mogelijk) aanwezige archeologische waardevolle elementen in het plangebied. Op de verbeelding is de archeologische verwachtingswaarde aangeduid. Voor de bepaling van de ligging van deze bestemming én aanduidingen is gebruik gemaakt van de Archeologische monumentenkaart (AMK) en Indicatieve kaart voor archeologische waarden (IKAW).
Voor gebieden in het plangebied waarvoor de gematigde verwachtingswaarde geldt, dient onder bepaalde voorwaarden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verkregen te worden. Overigens is voor bepaalde werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verplicht. Tevens mag onder voorwaarden voor de onderliggende bestemming worden gebouwd.
Anti - dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu voor een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene gebruiksregels
In het Besluit ruimtelijke ordening is een gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk, dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing. Het verlenen van een afwijking is geen automatisme. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van een afwijking zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.
Overgangsregels
Bebouwing en gebruik van gronden die niet voldoen aan de bepalingen van dit bestemmingsplan zijn onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan. Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.
Maatschappelijke betrokkenheid en vooroverleg
In de toelichting van een bestemmingsplan moet ook zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Het bestemmingsplan heeft niet als voorontwerp ter inzage gelegen omdat het plangebied al in het voorontwerpbestemmingsplan 'Landelijk gebied 2010' als volkstuinencomplex was opgenomen. Dit voorontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn voor deze locatie geen inspraakreacties ingediend.
Het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voor de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan gevoerd. Zowel het Waterschap als de Provincie zien geen beletselen bij de uiteindelijke realisatie van het voornemen.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Landelijk gebied, volkstuinen Gemaalweg’ wordt ter inzage gelegd voor een periode van 6 weken.
Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft de toelichting zicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemeen maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om het huidige gebruik vast te leggen en de mogelijkheid tot het bouwen van bouwwerken te faciliteren. De kosten voor het opstellen en het begeleiden van het bestemmingsplan worden door de gemeente en de buurgemeente De Fryske Marren gedeeld en gedragen.
Conclusie: Op basis van deze overweging moet het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.