direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk gebied, Burchtweg 17 te Bant
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00567-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Burchtweg 17 te Bant is het bedrijf Agrico Research (AR) gevestigd. AR is het veredelingsbedrijf van de coöperatie Agrico die haar hoofdkantoor in Emmeloord heeft. Agrico is een op export gerichte coöperatie van circa 900 ledentelers die zich hebben gespecialiseerd in de teelt van pootaardappelen, tafelaardappelen en biologisch geteelde aardappelen met een portfolio van meer dan 100 verschillende rassen. AI meer dan 50 jaar heeft AR als belangrijkste taak om het portfolio te vernieuwen en te verbeteren door middel van klassieke aardappelveredeling in de daarvoor bestemde onderzoekskas. AR is een historisch gegroeid bedrijf op de locatie Burchtweg 17.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van het bestaande bedrijf. Voortschrijdende ontwikkelingen in de wetenschapsgebieden waarop de moderne plantenveredeling berust, geven namelijk aanleiding om de huidige onderzoekskas uit 1989 te vernieuwen en te verdubbelen en van ondersteunende voorzieningen te voorzien, zoals een bassin.

De gemeente heeft bij brief van 7 juli 2015 aangegeven dat zij hieraan in principe medewerking wil verlenen, mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn de voorgenomen ontwikkelingen niet mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden.

Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk maakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Noordoostpolder. De locatie ligt tussen de kernen Bant en Luttelgeest. Het betreft de percelen bij Burchtweg 17. De afstand tot de kern Bant bedraagt hemelsbreed circa 2,8 kilometer en de afstand tot de kern Luttelgeest bedraagt hemelsbreed circa 3,2 kilometer.

Het plangebied wordt begrensd door agrarische percelen aan de west-, noord- en oostzijde en de Burchtweg aan de zuidzijde.

De globale ligging van het plangebied is in beeld gebracht op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00567-VS01_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

De bestaande functies in het plangebied zijn nu geregeld in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2004'. Dat bestemmingsplan is op 11 januari 2008 onherroepelijk geworden.

Het perceel heeft hierin de bestemming 'Agrarisch gebied' met een bebouwingsvlak voor het bestaande erf. Binnen het bebouwingsvlak is een agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing toegestaan.

Een uitsnede van de plankaart van het bestemmingsplan is weergeven op de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00567-VS01_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede plankaart geldend bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, aangezien het bestaande erf hier geen ruimte voor biedt en de uitbreiding de maximale afmetingen van het bestaande erf overschrijden. Ook de wijzigings- of afwijkingsmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan bieden onvoldoende mogelijkheden voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarom is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan nodig.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Burchtweg 17 te Bant' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0171.BP00567-VS01);
  • regels.

Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

In dit hoofdstuk wordt de achtergrond, de huidige situatie van het plangebied en de gewenste ontwikkeling beschreven. De huidige situatie vormt de basis waarin de nieuwe ontwikkeling ruimtelijke en functioneel moet worden ingepast.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied

Het plangebied betreft de locatie Burchtweg 17 te Bant. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Noordoostpolder, tussen de kernen Bant en Luttelgeest.

Op de locatie is het bedrijf Agrico Research gevestigd. Agrico Research (AR) in Bant is het veredelingsbedrijf van de coöperatie Agrico. Het bedrijf AR is een historisch gegroeid bedrijf op deze locatie. Door de activiteiten gerelateerd aan de agrarische sector past het bedrijf prima in het buitengebied van de gemeente. AR is een aanwinst voor de agrarische sector en innovatie op dit gebied in de gemeente. De polder is een gebied voor de agrarische sector en aanverwante bedrijven en zal met de toekomst mee moeten 'verkleuren' in hun gewenste ontwikkelingen.

Het erf betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Op het erf staan een woonhuis met bijgebouw en bedrijfsbebouwing. Het erf wordt omzoomd door een houtwal. De huidige oppervlakte van het perceel is circa 2,3 hectare. Rondom het perceel liggen agrarische gronden en ten zuiden van de locatie is een agrarisch bedrijf gesitueerd. Het plangebied is ontsloten op de Burchtweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00567-VS01_0003.jpg"

Afbeelding: Luchtfoto plangebied

Het bedrijf

Agrico Research (AR) maakt onderdeel uit van de coöperatie Agrico. De coöperatie Agrico heeft haar hoofdkantoor in Emmeloord. Agrico is een sterk op export gerichte primaire coöperatie van circa 900 ledentelers die zich hebben gespecialiseerd in de teelt van pootaardappelen, tafelaardappelen en biologisch geteelde aardappelen. Het productportfolio bestaat uit meer dan 100 verschillende rassen.

In de visie van Agrico is het bedrijf marktleider en wereldspeler in het marktgericht ontwikkelen van aardappelrassen en het (laten) produceren en vermarkten van hoogwaardig pootgoed en tafelaardappelen die zowel biologisch als gangbaar worden geteeld. Agrico ziet zich als een service verlenende regisseur van de volledige keten van ontwikkeling van nieuwe rassen tot afzet aan de consument. In de prospectus (zie Bijlage 1) is nader ingegaan op de activiteiten en visie van het bedrijf. AR is een belangrijk onderdeel van het bedrijf om deze visie verder uit te bouwen.

AR is het enige veredelingsbedrijf van de coöperatie Agrico. Al meer dan 50 jaar heeft AR als belangrijkste taak om het portfolio van Agrico te vernieuwen en te verbeteren door middel van klassieke aardappelveredeling. AR als bedrijf is te vergelijken met een proefstation voor akkerbouwonderzoek. Het beschikt over circa 98 hectare zorgvuldig gecultiveerde landbouwgrond, bewaarfaciliteiten, laboratoria en een onderzoekskas. In de onderzoekskas worden handmatig kruisingen ten behoeve van het veredelingswerk uitgevoerd, wordt de eerste generatie aardappeltjes uit botanisch zaad opgetrokken en worden allerlei proeven uitgevoerd die het veredelingswerk ondersteunen. Als zodanig hebben deze activiteiten niets uit te staan met productietuinbouw.

De bedrijfsactiviteiten bestaan onder andere uit het selectieproces, veredelingsonderzoek en taken die dienstverlenend zijn aan Agrico In Bijlage 1 is nader ingegaan op de activiteiten en faciliteiten van AR.

Huidige onderzoekskas

De huidige onderzoekskas bevat een drietal typen compartimenten waarin essentiële onderzoekswerkzaamheden worden uitgevoerd. De belangrijkste activiteiten zijn het maken van kruisingen tussen ouderplanten waarbij bessen ontstaan met daarin het botanisch zaad.

In de kassen worden ook collecties van genetisch materiaal in stand gehouden waarmee in het veredelingsprogramma wordt gewerkt. Deels zijn deze te primitief om onder veld omstandigheden te telen en deels zijn zij voor knolzetting afhankelijk van dagen met niet meer dan 12 uur licht. Voor dit genetisch materiaal beschikt AR over een tweetal korte dag kassen.

Meer en meer bestaat de behoefte om eigenschappen van selectiemateriaal vast te stellen door middel van potproeven. Het gaat dan vooral om toetsen voor resistentie tegen ziekten en plagen en abiotische stressfactoren zoals zout en droogte.

In het najaar worden de kassen gebruikt om de in kratten geoogste opbrengsten van proefveldjes uit te stallen zodat deze kunnen worden beoordeeld en bemonsterd. Het gaat om 2.500 van de in totaal 10.000 opbrengstveldjes die AR jaarlijks in Nederland aanlegt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00567-VS01_0004.jpg"

Afbeelding: Huidige onderzoekskas

Op de afbeelding zijn de belangrijkste kasactiviteiten bij AR weergegeven: Het maken van kruisingen (A; inzet: kruisen is handwerk), het uitzaaien van de verkregen botanische zaden (B) en de teelt van de eerste generatie pootgoed (C; inzet: geoogste knollen). Vermeerdering van primitieve aardappelsoorten onder korte dag (D). Vermeerdering van genetisch materiaal en potproeven (E). Uitstallen van de oogst van proefveldjes voor beoordeling en bemonstering (F).

2.2 Toekomstige situatie

Bedrijfsvisie

Ondanks een Nederlands marktaandeel van 35 procent in pootgoed (12 procent in de EU) is het marktaandeel van Agrico mondiaal bezien, met 1 à 2 procent van de pootgoedmarkt, zeer bescheiden. Met name de sterke opkomst van de aardappelteelt in Azië en Afrika en vooral de professionalisering van de teelt in deze continenten en in Oost-Europa biedt volop groeikansen voor de hoogwaardige Nederlandse pootgoedsector. Professionalisering van de teelt vraagt immers hoogwaardig uitgangsmateriaal (pootgoed) waarin, sinds decennia, de Nederlandse ketenspelers kunnen voorzien. Agrico’s activiteiten zijn ingebed in mix van factoren die aan Agrico’s succes bijdragen. Al meer dan 50 jaar realiseren de telers van Agrico en haar rechtvoorgangers zich dat hun collectieve, continue investering in rasveredeling essentieel is om het productportfolio te ontwikkelen waarmee aan de diverse wensen van de afnemers kan worden voldaan. Vandaar dat de activiteiten van Agrico Research (AR) en de met AR samenwerkende groep van veredelaars als het hart van de coöperatie worden beschouwd.

De moderne plantenverdeling is geënt op zowel de moderne landbouwkundige praktijk als een scala aan wetenschappelijke disciplines. Met name de wetenschappelijke disciplines erfelijkheidsleer en moleculaire biologie maken wereldwijd een stormachtige ontwikkeling door.

De ontwikkelingen vergroten de mogelijkheden en efficiëntie van de aardappelveredeling enorm en het blijft dan ook de uitdaging voor AR om na analyse van trends en ontwikkelingen in de mondiale aardappelmarkt, in deze zee van mogelijkheden de juiste keuzes te maken en nieuwe technieken en methoden aan boort te nemen waarmee de gestelde veredelingsdoelen gerealiseerd kunnen worden.

Vernieuwing en uitbreiding onderzoekskas en bijkomende projectonderdelen

De huidige kas dateert uit 1989 en is aan vernieuwing toe. Voortgaande ontwikkelingen in de wetenschapsgebieden waarop de moderne plantenveredeling berust geven aanleiding om de onderzoekskas niet alleen te vernieuwen, maar ook in oppervlakte uit te breiden. In het prospectus (zie Bijlage 1) is de noodzaak van de vernieuwing en uitbreiding nader onderbouwd. Ook is ingegaan op de bijkomende projectonderdelen.

Uitbreiding bedrijfsperceel

Het bestaande erf biedt geen ruimte voor de voorgenomen ontwikkelingen. Daarom is uitbreiding van het bedrijfsperceel noodzakelijk. Vanuit de gemeentelijke Structuurvisie Noordoostpolder 2025 wordt bij perceelsuitbreidingen ingezet op 'aandikken' en 'omklappen' van de percelen. Deze opties 'aandikken' en 'omklappen' zijn in de voorliggende situatie nader onderzocht.

Overwegingen rond optie 'aandikken'

Bij de opties 'aandikken' wordt het erf in de lengte bekort tot circa 200 meter en in de breedte uitgebreid naar 136 meter. Het nieuwe bouwvlak zou daarmee 2,27 ha gaan bedragen op een bruto erf van 3 ha. In Bijlage 1 is dit ook nader beschreven.

Hierbij kan een nieuwe onderzoekskas misschien wel op de gecreëerde strook erf worden geprojecteerd qua oppervlakte, maar aan de westzijde van de nieuwe kas leidt dit tot onoverkomelijke beschaduwing van de kas. Om dezelfde reden is aan de westzijde van de kas de aanleg van een erfsingel uitgesloten. Daarbij wordt opgemerkt dat het bassin voor opvang en opslag van gietwater enkel nog buiten de in de structuurvisie opgenomen rooilijn van 33 meter kan worden gerealiseerd. Bouwtechnisch levert deze variant bovendien allerlei complicaties op omdat de afvoer van hemelwater via een duiker onder het erf (in westelijke richting vanaf de oostelijke erfgrens) onvoldoende capaciteit heeft en de toevoerleiding voor aardgas in de cultuurgrond, oostelijk van de huidige erfgrens ligt.

Overwegingen rond optie 'omklappen'

De optie 'omklappen' komt feitelijk neer op het aanleggen van een nieuw erf aan de andere zijde van de kavelsloot. In Bijlage 1 is ook deze optie nader beschreven. De in de structuurvisie gewenste breedte van de onbebouwde erfsingels van 14 meter is realiseerbaar als ook het aanhouden van de rooilijn van 33 meter. Ook is er nog wat ruimte voor toekomstige uitbreidingen. Echter, een volwaardige erfsingel is niet mogelijk wegens schaduw over kasteelt; landschappelijke inplanning is beperkt. Ook kost dit veel (1,8 ha) landbouwgrond en dus proefveldruimte. Er is geen sprake van een aaneengesloten geheel; kantoren en laboratoria zijn alleen via buitenlucht bereikbaar, ook voor gasten die worden rondgeleid. Dit creëert een derde kavel met inefficiënte bedrijfsvoering door de aanwezigheid van een gedeeltelijke erfsingel (schaduwwerking op proefvelden) en bekorting van een deel van de kavel. Daarnaast betreft het een hoge investeringslast wegens aanleg van toegangsweg, erfverharding, nutsvoorzieningen (elektra, gas, ICT, septic tank, afvoeren), erfsloten, dam met duikers. Ook is een tweede stookruimte nodig dan wel aanvoer van warmte vanaf het bestaande erf. Deze optie is tegendraads aan de autonome ontwikkeling in de gemeente Noordoostpolder die voortvloeit uit de afname van akkerbouwbedrijven en schaalvergroting en welke leidt tot minder in plaats van méér functionele erven.

Uit de overwegingen blijkt dat in de voorliggende situatie zwaarwegende nadelen aan de opties 'aandikken' en 'omklappen' kleven.

Overwegingen rond optie 'verlengen'

Vanwege de zwaarwegende nadelen aan de opties 'aandikken' en 'omklappen' is ook de optie 'verlengen' onderzocht. Deze optie levert de volgende voordelen op:

Voordelen: 

  • Het vraagt slechts een kleine uitbreiding van het erf (+0,6 ha tegen +1,8 ha bij de optie 'omklappen'). Procentueel wordt het erf met circa 30% verlengd.
  • Het is landschappelijk gezien veruit de minst ingrijpende optie. Het zal zeer weinig gebruikers van de openbare ruimte opvallen dat het erf is verdiept.
  • Er kan gebruik worden gemaakt van alle bestaande toevoer en afvoer van nutsvoorzieningen.
  • De aaneengeslotenheid van bebouwing blijft gehandhaafd, wat intern logistieke voordelen heeft.
  • Er zijn geen cultuurtechnische aanpassingen nodig zoals de aanleg van erfsloten, dammen, toegangswegen et cetera.

Het blijkt dus dat de optie 'verlengen' landschappelijk gezien de minst ingrijpende optie is. Deze optie is voor Agrico Research het meest efficiënt wat benutting van agrarische grond betreft. Ook is het is de minst kostbare vanuit cultuurtechnisch perspectief. Voor alle opties geldt dat de volwaardige omzoming van 'aangedikt', 'omgeklapt' of 'verlengd' erf met nieuw aan te planten stukken erfsingel op onoverkomelijke bezwaren stuit wegens de schaduwwerking die daarvan uitgaat op de te bouwen onderzoekskas.

Toekomstig perceel

In deze unieke situatie wordt daarom uitgegaan van de optie 'verlengen'. Op de volgende afbeelding is het toekomstige perceel in beeld gebracht. Tevens geeft de afbeelding een beeld van voorgenomen verlenging van de werkruimte. Aan de noordzijde zijn respectievelijk een helofytenfilter voor waterzuivering, een gietwaterbassin en de plaats voor het uitvoeren van pottenproeven aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00567-VS01_0005.jpg"

Afbeelding: Toekomstig perceel

De onderzoeksactiviteiten zijn op te delen in twee onderdelen:

  • 1. De klassieke veredeling via kruisingen, teelt van kasklonen, proefvelden in rotatie in 9 veldgeneraties en de landbouwkundige bewerking van de percelen die niet voor proefvelden worden gebruikt.
  • 2. Moleculair genetisch onderzoek via proeven in kasruimten, in klimaatcellen en in laboratoria.

Voor het veldwerk met aardappelen is, wegens de rotatie van 1 op 4, netto ongeveer 20 ha beschikbaar. Gangbare selectieschema’s dicteren dat daarop jaarlijks met maximaal 100.000 kasklonen kan worden begonnen welke worden opgetrokken uit zo’n 1.000 kruisingen.

Hieruit volgt dat de schaalgrootte van zowel de kassen, werkruimten, kweekschuur en machineberging als ook het aantal kantoorplekken onlosmakelijk verbonden is aan de beschikbare oppervlakte landbouwgrond. Met andere woorden; een opschaling van het klassieke veredelingswerk, gesteld dat die in de toekomst gewenst zou zijn, impliceert direct dat er uitbreiding nodig is van zowel grond, bewaarschuren, machineberging, werkruimte en kantoorruimte. De trend in de plantenveredeling in het algemeen en zeker in de aardappelveredeling, is niet zo zeer een streven naar het realiseren van meer selectiecapaciteit te velde maar juist naar investeringen in het rendement van de selectie door ondersteunend en voorbereidend moleculair genetisch onderzoek. De wens tot vergroting van de capaciteit in onderzoekskassen en inpandige klimaatcellen moet precies in dat licht worden gezien.

In 2008 is een nieuw kantoorpand gebouwd. Dit kantoorpand biedt een zesvoudige verruiming van aantal kantoorplekken ten opzichte van de oude situatie en biedt voldoende ruimte voor laboranten en onderzoekers die zich met moleculair genetisch onderzoek bezighouden of zullen gaan bezighouden. Als een volgende stap in de opschaling van de R&D-activiteiten via intensivering van moleculair genetisch onderzoek zal, naast de uitbreiding van de onderzoekskas, als eerste, een vergroting van een deel van de laboratoria in beeld komen. Hiervoor bestaan op dit moment nog geen concrete plannen maar mochten die zich aandienen, dan wordt in eerste instantie gedacht aan inpandige herschikking van laboratoria dan wel gedeeltelijke nieuwbouw van laboratoria in twee bouwlagen.

Met de gewenste erfuitbreiding, de nieuwbouw van een kassencomplex en aanleg van ondersteunende voorzieningen verwacht Agrico Research gedurende 30 jaar vooruit te kunnen binnen de dan geldende erfgrenzen.

Landschappelijke inpassing

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het perceel verlengd. Dit is een unieke situatie waarop maatwerk van toepassing is. In dit geval is verlenging van het perceel mogelijk, mits de landschappelijke kwaliteit van het erf gewaarborgd blijft. Reden om ruimte te geven aan deze ontwikkeling is het behoud van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit, in dit geval de bestaande erfsingel.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een inrichtingsplan opgesteld, zie Bijlage 2. In de volgende afbeelding is dat in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00567-VS01_0006.jpg"

Afbeelding: Kaart inrichtingsplan

De uitgangspunten zijn:

  • Oorspronkelijke erfafmetingen (2 keer 100 m x 80 m) benadrukken door versterking van de bestaande erfsingels (met name oostzijde).
  • In verband met onwenselijke beschaduwing van de kas is het aanbrengen van hoog opgaande beplanting rondom de kas niet haalbaar. Een klein landschapselement in de vorm van een lage knotwilgenrij aan de oostzijde is wel haalbaar, omdat daar voldoende ruimte is (noordzijde niet in verband met bladval in waterbassin en westzijde onvoldoende ruimte). Door de knotwilgen ontstaat een ecologische verrijking. De lichtere kleur van het blad van de wilg en de (lagere) hoogte zorgt er voor dat het 'groene eiland van de erfsingels' in het landschapsbeeld in het oog springt en benadrukt wordt.
  • De uitbreiding inclusief kassen ligt aansluitend aan 'het groene eiland' in het open landschap. Het vele glas van de kassen neemt grotendeels de kleur aan van de omgeving waardoor deze in contrast met het donkere groen van de erfsingels minder opvallend zijn in het landschappelijke beeld (ten opzichte van de erfsingels).
  • Kruidenrand met akkerrandkruiden aan noordzijde als overgang naar de akker (met onder andere grote en bleke klaproos en rood guichelheil). Dit zorgt in ecologisch opzicht voor verrijking door het aantrekken van vlinders, bijen en hommels.
  • Natuurlijke waterzuivering / helofytenfilter aan noordzijde (maximaal 2x per jaar maaien en afvoerbeheer), in aansluiting op het waterbassin. Kruidenrijke zone dient tevens als onderhoudsstrook voor het helofytenfilter.
  • Overal toepassen van inheems plantmateriaal.

Verkeer en parkeren

Het plangebied is ontsloten op de Burchtweg. Er worden geen nieuwe in-/uitritten gerealiseerd. De bereikbaarheid van het plangebied is goed en wijzigt na de realisatie van de ontwikkeling in het plangebied niet. Het behoud van de goede bereikbaarheid is belangrijk. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt geen significante verkeerstoename verwacht. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Er zijn geen extra parkeerplaatsen nodig. Het perceel biedt voldoende parkeergelegenheid en manoeuvreerruimte.

AR betreft dus een historisch gegroeid bedrijf op deze locatie, met activiteiten die gerelateerd zijn aan de agrarische sector. Het bedrijf is een aanwinst voor de agrarische sector en innovatie op dit gebied. Hierdoor past het bedrijf op deze locatie. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan het behoud van het kwalitatief hoogwaardige onderzoeksbedrijf dat de gemeente binnen haar grenzen heeft.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

3.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 4 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 4 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13: 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure te reageren op deze afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de perceelsuitbreiding van het onderzoeksbedrijf Agrico Research, dat het hart vormt van de coöperatie Agrico. De ontwikkeling voorziet in een behoefte om de bedrijfsactiviteiten op een goede manier te kunnen voortzetten, en daardoor het marktaandeel mondiaal bezien te verbeteren. In hoofdstuk 2 en Bijlage 1 is uitgebreid ingegaan op de behoefte en de planvorming. In de huidige situatie is het onderzoeksbedrijf op deze locatie gesitueerd. De locatie biedt goede mogelijkheden voor de perceelsuitbreiding. De ontwikkeling versterkt de bestaande capaciteiten en kwaliteiten van de bedrijfsactiviteiten op deze locatie.

Ad 2.

De locatie ligt buiten bestaand bebouwd gebied. Het bedrijf is een aan het buitengebied gerelateerde functie. De omgeving biedt de aantrekkelijke omgeving voor het bedrijf, juist door de ligging in het landelijk gebied. De locatie biedt de mogelijkheden om goed onderzoek te doen en is daarmee kwalitatief en kwantitatief geschikt. Locaties binnen bebouwd gebied bieden onvoldoende mogelijkheden voor de bedrijfsactiviteiten. Tevens zou verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten naar een andere locatie leiden tot kapitaalvernietiging en zou dit onevenredige bedrijfseconomische gevolgen hebben. Daarnaast is de agrarische uitstraling van de locatie voor het bedrijf van belang voor de bedrijfsvoering. Gelet hierop kan niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden via herstructurering, transformatie of anderszins.

Ad 3.

Met de ligging aan de Burchtweg is de locatie goed ontsloten. De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van bestaande bedrijfsactiviteiten. Bij de ontwikkeling wordt geen significante verkeerstoename verwacht. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de bestaande ontsluiting en zal geen problemen opleveren. Multimodale ontsluiting is voor deze ontwikkeling niet noodzakelijk.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen nationale belangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Conclusie

Vanuit de structuurvisie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006, dat is vastgesteld op 2 november 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het beleid is gebaseerd op een visie voor de periode tot 2030, waarin de hoofdlijnen voor de gewenste verdere ontwikkeling worden geschetst.

In het plan zijn voor het Flevolandse grondgebied vier strategische plannen opgenomen: het streekplan, het milieubeleidsplan, het waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Door het samenvoegen in één plan zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het best gewaarborgd.

Op de afbeelding 'Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030' is de beleidskaart weergegeven voor het plangebied en de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00567-VS01_0007.jpg"

Afbeelding: Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030

Het plangebied en omgeving liggen in een gebied dat is aangewezen als zijn niet aangewezen als 'Zoekgebied combinatie landbouw, natuur (inclusief landgoederen), verblijfsrecreatie en waterbeheer'. Voor het overige gelden geen specifieke onderwerpen.

Het plangebied ligt in het landelijk gebied. De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. De provincie wil naast de landbouw ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak.

Als vrijkomende agrarische bouwpercelen of gedeelten daarvan een ander gebruik krijgen, dan mogen deze nieuwe (niet-agrarische of agrarisch aanverwante) functies de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied niet aantasten. Ook moet rekening worden gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten. Vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of in of aansluitend aan het bebouwde gebied worden in principe niet toegestaan. De activiteiten moeten in principe kleinschalig van karakter zijn. De bebouwingsmogelijkheden dienen hierop te zijn afgestemd. Milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking) ongewenste effecten moeten worden voorkomen.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het speerpuntgebied Noordelijk Flevoland. Het van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerde Noordelijk Flevoland heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling. Creativiteit en durf zijn noodzakelijk om toerisme en recreatie te ontwikkelen, om de wateropgave op te lossen, om de bijzondere waarden van het landschap te versterken en te benutten en om de economie van het stedelijk en landelijk gebied, en daarmee de leefbaarheid van de kernen, nieuwe impulsen te geven.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het Omgevingsplan Flevoland 2006.

Het bedrijf is een historisch gegroeid, bestaand bedrijf op deze locatie. Het bedrijf past door haar activiteiten, die sterk zijn gerelateerd aan de agrarische sector, prima in het buitengebied. Het bedrijf leent zich er niet voor om te verplaatsen naar een bedrijventerrein.

De provincie zet in op een kennisintensieve en innovatieve economie, gericht op werkgelegenheid en concurrentiekracht en richt zich tevens op het vergroten van de duurzaamheid van de Flevolandse economie. Agrico Research is een aanwinst voor de agrarische sector en innovatie op dit gebied.

In paragraaf 2.2 is nader ingegaan op de landschappelijke en verkeerskundige situatie.. In hoofdstuk 4 zijn de milieuhygiënische aspecten nader beschreven, waaruit blijkt dat hiervoor geen belemmeringen zijn.

De ontwikkeling is tevens in overeenstemming met de speerpunten voor dit gebied, namelijk het vitaal houden van de locatie en om de economie te versterken en een nieuwe impuls te geven.

Verordening voor de fysieke leefomgeving

In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.

Het plangebied is niet aangewezen als een gebied waar regels gelden voor een specifiek onderwerp.

Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Ontwikkelingen in de landbouwsector maken het wenselijk meer ruimte te bieden aan kleinschalige niet-agrarische of agrarisch aanverwante functies en vergroting van (voormalige) agrarische bouwpercelen. Verdere ontwikkeling van kleinschalige economische dragers in het landelijk gebied is van belang voor de leefbaarheid van het landelijk gebied. De ontwikkelingen vragen echter wel om een zorgvuldige regie, zodat de reeds aanwezige functies worden beschermd, het onderscheid tussen het landelijk en het stedelijk gebied niet vervaagt, de kleinschalige ontwikkelingen landschappelijk goed worden ingepast, de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft en de bestaande detailhandels- en voorzieningenstructuur niet wordt aangetast.

De beleidsregel heeft betrekking op de (voormalige) agrarische bouwpercelen in het landelijke gebied van Flevoland, met uitzondering van (voormalige) agrarische bouwpercelen binnen de (te ontwikkelen) Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied betreft een voormalig agrarisch bouwperceel in het landelijk gebied en ligt niet binnen (te ontwikkelen) EHS.

De relevante teksten zijn onderstaand één op één overgenomen en zijn daarom cursief weergegeven.

Geen belemmering voor bestaande functies

4.1 Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij belemmeringen en hinder ontstaan voor het functioneren van de naastgelegen (agrarische) bedrijven en/of activiteiten, zoals wonen en recreëren.

Ad 4.1

In dit geval is sprake van uitbreiding van bestaande activiteiten. In paragraaf 4.5 en 4.8 is nader ingegaan op het effect van de voorgenomen ontwikkeling op naastgelegen (agrarische) bedrijven en/of activiteiten. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen en hinder ontstaat als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Voorkomen van verstedelijking landelijk gebied

4.2 Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, mits deze activiteiten in opzet en ontwikkelingsperspectief kleinschalig van karakter zijn en blijven.

Hiervoor geldt dat:

  • a. de schaal van een activiteit bepaald wordt door de aard, de omvang, de verkeersaantrekkende werking en het aantal werknemers. In de tabellen 1 en 2 in de toelichting is voor een aantal activiteiten een indicatie van de bedoelde kleinschaligheid gegeven;
  • b. niet-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten hebben indien mogelijk plaats in bestaande bebouwing;
  • c. voor niet-agrarische activiteiten in totaal maximaal 30 % van het (voormalig) agrarisch bouwperceel bebouwd mag worden. De volgende uitzonderingen zijn hierop van toepassing:
    • 1. detailhandel is toegestaan tot een maximum van 200 m2 bruto vloeroppervlak per (voormalig) agrarisch bouwperceel voor de verkoop van eigen of in de streek gekweekte of vervaardigde producten (opslag niet meegerekend) en/of voor de verkoop van producten met een directe binding aan op grond van deze beleidsregel toegestane toeristisch-recreatieve voorzieningen;
    • 2. een café en/of restaurant is toegestaan tot een maximum van 500 m2 per (voormalig) agrarisch bouwperceel;
  • d. voor agrarisch aanverwante activiteiten geen maximum bebouwd oppervlakte gesteld wordt. Hierop zijn enkele uitzonderingen van toepassing.

Ad 4.2

De voorgenomen agrarisch aanverwante activiteiten op niet-agrarische activiteiten op het voormalige agrarische bouwpercelen zijn in opzet en ontwikkelingsperspectief kleinschalig van karakter:

  • a. In de tabellen 1 en 2 zijn voorbeelden met indicaties van kleinschaligheid gegeven. Een ontwikkeling als de onderzoekskas met bijbehorende voorzieningen is niet opgenomen, aangezien het specifieke, unieke activiteiten betreffen. Op basis van de beleidsregel is maatwerk mogelijk door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan. Het voorliggende plan omvat deze partiële herziening. Voor de locatie van de kas zal een specifieke aanduiding worden opgenomen.
  • b. Agrico Research betreft een bedrijf met innovatieve en kennisintensieve activiteiten. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een behoefte om de bedrijfsactiviteiten op een goede manier te kunnen voortzetten, en daardoor het marktaandeel mondiaal bezien te verbeteren. Binnen de bestaande gebouwen is dit niet mogelijk. Daarom is uitbreiding nodig. In hoofdstuk 2 en Bijlage 1 is uitgebreid ingegaan op de behoefte en de planvorming. De locatie biedt goede mogelijkheden voor de perceelsuitbreiding.
  • c. De bepaling is in het voorliggend geval niet aan de orde, aangezien het geen niet-agrarische activiteiten betreffen.
  • d. Voor agrarisch aanverwante activiteiten is geen maximum bebouwd oppervlakte gesteld. De uitzonderingen zijn in het voorliggend geval niet aan de orde.

4.3 Niet toegestaan zijn niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten die qua aard, omvang, verkeersaantrekkende werking en aantal werknemers primair thuishoren op een bedrijventerrein of industrieterrein dan wel in of aansluitend aan de bebouwde kom. Dit geldt in ieder geval voor activiteiten die vallen in de milieucategorie 4 of hoger.

Ad 4.3

De omgeving biedt de aantrekkelijke omgeving voor het bedrijf, juist door de ligging in het landelijk gebied. Het bedrijf past door haar activiteiten, die sterk zijn gerelateerd aan de agrarische sector, prima in het buitengebied. Zoals reeds aangegeven, leent het bedrijf zich er niet voor om te verplaatsen naar een bedrijventerrein. Locaties binnen bebouwd gebied bieden onvoldoende mogelijkheden voor de bedrijfsactiviteiten. Tevens is de agrarische uitstraling van de locatie voor het bedrijf van belang voor de bedrijfsvoering.

4.4 Per (voormalig) agrarisch bouwperceel wordt uitgegaan van één woning. Vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning.

Ad 4.4

Bij de voorgenomen ontwikkeling blijft sprake van maximaal één woning.

4.5 Vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel is mogelijk, mits:

  • a. de ruimtelijke mogelijkheden voor verhoging van het bebouwingspercentage zijn verkend en te beperkt zijn bevonden;
  • b. bij de aanvraag tot vergroting van het (voormalige) agrarische bouwperceel wordt aangegeven waarom de gevraagde vergroting noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het agrarische bedrijf of niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteit. Daarbij wordt ook het toekomstperspectief van het desbetreffende bedrijf of activiteit in beschouwing genomen;
  • c. wordt voldaan aan de volgende regeling:
    • 1. voor uitbreidingen van (voormalige) agrarische bouwpercelen tot in totaal 2,5 hectare kan een binnenplanse vrijstellings/ontheffingsmogelijkheid in het bestemmingsplan worden opgenomen voor zover dat niet reeds in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen;
    • 2. voor samenvoeging van twee naast elkaar gelegen (voormalige) agrarische bouwpercelen kan een binnenplanse vrijstelling/ontheffing in het bestemmingsplan worden opgenomen;
    • 3. voor uitbreidingen waarbij het (voormalige) agrarische bouwperceel in totaal groter wordt dan 2,5 hectare is een herziening van het bestemmingsplan of een projectprocedure noodzakelijk.

Ad 4.5

Bij de voorgenomen ontwikkeling is behoefte aan perceelsuitbreiding, zie hoofdstuk 2 en Bijlage 1. De ruimtelijke mogelijkheden zijn verkend en te beperkt bevonden. . Voortschrijdende ontwikkelingen in de wetenschapsgebieden waarop de moderne plantenveredeling berust, geven aanleiding om de huidige onderzoekskas te vernieuwen en te verdubbelen en aanleg van ondersteunende voorzieningen, zoals een bassin. Hiermee wordt het bedrijf verduurzaamd. De uitbreiding is meer dan 2,5 hectare. Daarom is een bestemmingsplanherziening nodig. Het voorliggende plan omvat deze bestemmingsplanherziening.

4.6 Het ruimtelijk splitsen van een (voormalig) agrarisch bouwperceel is niet toegestaan.

Ad 4.6

De bepaling is in het voorliggend geval niet aan de orde.

Landschappelijke inpassing

4.7 Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen en ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten is mogelijk, tenzij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten worden aangetast.

Ad 4.7

De voorgenomen ontwikkeling wordt landschappelijke ingepast, waarbij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten in stand blijven. Zie hiervoor paragraaf 2.2.

Verkeerskundige inpassing

4.8 Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen dan wel de ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij dit leidt tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling.

Voorts geldt dat:

  • a. voorzien moet worden in voldoende manoeuvreerruimte op het eigen (voormalige) agrarische bouwperceel;
  • b. er bij voorkeur geen sprake is van meer dan één uitrit;
  • c. parkeren geschiedt op het eigen (voormalige) agrarische bouwperceel;
  • d. de niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op het (voormalig) agrarisch bouwperceel zijn afgestemd op de aard en capaciteit van de weg waaraan het betreffende bouwperceel is gelegen.

Ad 4.8

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling, zie paragraaf 2.2. Er is voldoende manoeuvreerruimte op het perceel. Er is één uitrit. Parkeren geschiedt op het eigen perceel. De ontwikkeling leidt niet tot een significante verkeerstoename op de Burchtweg.

4.9 Er wordt naar gestreefd, dat recreatieve en/of toeristische activiteiten en andere publieksaantrekkende activiteiten goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer en fiets.

Ad 4.9

De bepaling is in het voorliggend geval niet aan de orde.

De beleidsregel maakt de perceelsuitbreiding van Agrico Research te realiseren op het voormalige agrarische bouwperceel.

Conclusie

Het provinciaal beleid biedt mogelijkheden voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De Structuurvisie Noordoostpolder 2025, vastgesteld op 9 december 2013, is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025.

De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.

Landbouw

De gemeente is trots op de agrarische achtergrond en wil dit blijven uitstralen. De landbouwsector en de innovatie die daarin plaats heeft moet ook in de toekomst internationaal hoog aangeschreven staan. De gemeente wil ontwikkelingsruimte bieden voor schaalvergroting, maar ook aan vrijkomende bedrijven. Dit laatste is noodzakelijk om de vitaliteit van het gebied te borgen.

De gemeente biedt bedrijven ruimte voor uitbreiding van het agrarische erf ten behoeve van een rendabele agrarische bedrijfsvoering. Erven mogen tot 3,0 ha bruto worden uitgebreid.

Het bedrijf Agrico Research is een aanwinst voor de agrarische sector en innovatie op dit gebied. De gemeente zet sterk in op de landbouwsector en de daarbij behorende innovatie moet ook in de toekomst internationaal hoog aangeschreven staan. De voorgenomen ontwikkeling levert daarin een belangrijke bijdrage. Daarom wil de gemeente het bedrijf ook behouden, versterken en verduurzamen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het perceel aan de 'achterzijde' (noordzijde) uitgebreid. Het toekomstige perceel zorgt voor een afwijkende verhoudingsmaat. Afhankelijk van de situatie en de functie wordt in de structuurvisie in dit kader maatwerk geboden. Maatwerk wordt geboden door middel van een partiële herziening van het bestemmingsplan. Het voorliggende plan omvat deze partiële herziening en dit maatwerk. De activiteiten worden landschappelijk ingepast. In paragraaf 2.2 is dit nader aan de orde gekomen.

Welstandsnota: Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid

De welstandsnota Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid, die op 7 oktober 2010 is vastgesteld, geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder en het plan biedt de inwoners van de gemeente helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen.

In de nota wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. Een groot deel van het grondgebied van de gemeente Noordoostpolder is welstandsvrij terwijl voor bepaalde categorieën bouwwerken nog maar zeer beperkte welstandseisen gelden. Tegelijkertijd gaat deze nota ook over het in stand houden en bevorderen van de kwaliteit van de bebouwing, die een duidelijke bijdrage levert aan het karakteristieke beeld van de gemeente.

Het plangebied valt in de welstandsnota onder de aanduiding landelijk gebied. Dit gebied is aan te merken als welstandsluw.

Hiervoor geldt dat uitbreidingen en verbouwingen aan oorspronkelijke woningen, boerderijen inclusief eventueel aangebouwde schuur/stal en montageschuren met respect voor de bestaande architectuur dienen te worden uitgevoerd. Volstaan is echter met het stellen van eisen aan de meest naar de weg toegekeerd zijde van deze gebouwen. Bijgebouwen bij woningen en losstaande bedrijfsgebouwen zijn welstandsvrij, zij het dat voor de bedrijfsgebouwen wel eisen worden gesteld aan het kleurgebruik. Daar zijn alleen gedekte kleuren toegestaan.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal rekening moeten worden gehouden met de welstandscriteria.

Conclusie

Vanuit het gemeentelijk beleid zijn er mogelijkheden voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

4.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Verkennend bodemonderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (EcoReest, Projectnummer 151031, van 3 november 2015). Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 3.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond.

Met betrekking tot de terreindelen A en B wordt de onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie(s), hiermee bevestigd.

Met betrekking tot de overige onderzochte terreindelen (C) wordt de onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, hiermee eveneens bevestigd.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de huidige en toekomstige bestemming van het terrein, is geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de huidige en toekomstige bestemming van het terrein.

Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf wordt milieuhygiënisch verantwoord geacht. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaatsvinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend AP-04 onderzoek. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.

Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 4 en in de volgende tekst. De resultaten leiden er toe dat een normale procedure moet worden doorlopen.

Veiligheid

Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.

Regionale keringen kunnen zowel binnen als buitendijks liggen. Buitendijkse regionale keringen beschermen buitendijkse gebieden tegen hoog water. Het plangebied ligt niet buitendijks.

Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Voldoende Water

Wateroverlast

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebeid, is in 2015 op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling netto met circa 6.300 m2 toe. Indien deze toename groter of gelijk is aan 2.500 m2 dan is compensatie noodzakelijk.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt kasuitbreiding gerealiseerd. De toename verharding wordt gecompenseerd door middel van een aanleg van een waterbassin, die dusdanig groter wordt aangelegd zodat die ook functioneert voor piekbelasting. Ook wordt een helofytenfilter aangelegd.

Goed functionerend watersysteem

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

In Bijlage 4 zijn randvoorwaarden voor een goed functionerend watersysteem weergegeven. Het is belangrijk dat voorzieningen die specifiek bedoeld zijn voor de berging van regenwater daadwerkelijk aangelegd en goed onderhouden worden zodat de functie aanwezig is en behouden blijft. De beschoeiing moet zoveel mogelijk uniform worden gehouden. De verankering dient minimaal dezelfde levensduur te hebben als de beschoeiing zelf.

Anticiperen op watertekort

Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.

Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig. Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag. Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.

Schoon Water

Goede structuurdiversiteit

Het waterschap streeft naar goede leef-, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'.

Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een een vergunning nodig.

Goed omgaan met afvalwater

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar 'zuiverend' gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.

In bestaand gebied wordt ernaar gestreefd om schoon regenwater af te koppelen van het rioolstelsel.

Het hemelwater afkomstig van schone oppervlakken wordt geïnfiltreerd of direct afgevoerd naar open water. Ook ter compensatie van het afgekoppelde verharde oppervlak dient extra open water of alternatieve berging te worden aangelegd.

Het hemelwater stroomt onder vrij verval af, direct of indirect (eventueel via een lokale zuivering) richting open water. Het afstromend hemelwater wordt vanaf de erfgrens, en waar mogelijk, bovengronds aangeboden. Vuil hemelwater is afstromend hemelwater dat niet onder schoon is vermeld. Verharde oppervlakken die vervuild zijn of waar de kans op vervuiling groot is worden afgevoerd via een (in)filtratievoorziening, (in)filtratieberm en/of slibafscheider. Een bodempassage wordt gedimensioneerd volgens de Leidraad Riolering. De afvoer van minder schone verharde oppervlakken via het rioolstelsel vindt plaats op basis van expert-judgement.

In het geval huishoudelijk- of bedrijfsafvalwater niet wordt aangeboden via het bestaande rioolstelsel denkt het waterschap graag mee over de verwerking van dit afvalwater.

Conclusie

PM: Resultaten vooroverleg waterschap.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

Op de Archeologische monumentenkaart (AMK) zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.

Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007 ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen.

De ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00567-VS01_0008.jpg"

Afbeelding: Uitsnede Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart

Uit de kaart blijkt dat het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. Voor de gebieden met een lage archeologische verwachting behoeven geen regels inzake omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden te worden gesteld.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In en in de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische (steden)bouwkundige waarden.

Historische geografie

Noordoostpolder

De gemeente Noordoostpolder ligt in Nederlands twaalfde provincie, Flevoland. Emmeloord fungeert als centrumplaats, omringd (op fietsafstand) door de 10 zogenaamde groendorpen: Bant, Creil, Ens, Espel, Luttelgeest, Kraggenburg, Marknesse, Nagele, Rutten en Tollebeek. Het karakter van de gemeente is sterk agrarisch.

De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:

  • boerderijen en dorpen als groene eilanden in de open agrarische ruimte;
  • ringen: IJsselmeerdijk en voormalige Zuiderzeedijk en de dorpenringweg;
  • radialen: het assenkruis dat de dorpenringweg met Emmeloord verbindt;
  • hiërarchische en concentrische opbouw;
  • verkaveling volgens een modulair systeem op basis van een standaardkavel (300 m x 800 m).

Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Hierdoor heeft de Noordoostpolder een hoge mate van ruimtelijke samenhang en architectonische uniformiteit.

De Noordoostpolder kan gekarakteriseerd worden als concentrisch op verschillende niveaus. De vorm is daarbij steeds aangepast aan de topografie, de agrarische bedrijfsvoering, de civiele techniek, de gewenste afstand tussen de dorpen en de centrale plaats Emmeloord. Gebruik makend van onder andere de theorieën van de Duitse sociaal-geograaf W. Christaller (centrale plaatsentheorie) werd een hiërarchisch model ontwikkeld ten aanzien van de plaats en de functies van de nederzettingen. De wisselwerking tussen een concentrische opbouw, de hiërarchie, modulaire opbouw en de ondergrond/omgeving, het zogenaamde 'polderidioom' is sterk bepalend geweest voor de inrichting van de Noordoostpolder.

Van 1937 tot 1942 werd de Noordoostpolder (met daarin de eilanden Urk en Schokland) met een omvang van circa 48.000 hectare ingepolderd. De ontwikkeling van de polder (zowel de ontwatering als de inrichting) is geheel door de rijksoverheid tot stand gekomen.

Van de dorpen in de Noordoostpolder zijn er zeven gebouwd als een nederzetting rond een centrale ruimte, te weten Bant, Luttelgeest, Marknesse, Ens, Bant, Creil, Espel en Tollebeek. De Noordoostpolder kent twee dorpsweidenederzettingen; Kraggenburg en Nagele. Tenslotte kent de Noordoostpolder één kruispuntnederzetting: Rutten.

Plangebied

Het plangebied ligt tussen de kernen Bant en Luttelgeest in het landelijk gebied. Het betreft een agrarisch onderzoeksbedrijf. Bij de voorgenomen ontwikkeling blijven het woonhuis, bepaalde bedrijfsbebouwing en de bestaande erfsingel behouden. Bij de landschappelijke inpassing is ingespeeld op de landschappelijke karakteristieken, zo zijn bijvoorbeeld de bestaande structuren benadrukt. In paragraaf 2.2 is nader ingegaan op de landschappelijke inpassing. Hiermee blijft de landschappelijke kwaliteit van het erf gewaarborgd.

Conclusie

Vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen.

4.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Het plangebied ligt niet binnen en ook niet nabij Natura 2000-gebieden en de EHS. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden is 'Weerribben', dit gebied ligt op een afstand van circa 7,1 kilometer. De meest nabijgelegen EHS ligt op circa 1 kilometer.

Gezien de geldende bestemming, het huidige intensieve agrarische gebruik, tussenliggende barrières en de afstand tot de natuurgebieden worden geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur verwacht. Een nader ecologisch onderzoek is dan ook niet nodig.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Quickscan flora en fauna

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (EcoGroen, Projectcode 16-005, van 27 januari 2016). De quickscan is opgenomen in Bijlage 5.

Het onderzoek is voor een belangrijk deel gebaseerd op een veldbezoek op 14 januari 2016. Tijdens het veldonderzoek is het plangebied en directe omgeving grondig geïnspecteerd op aanwezige beschermde en bedreigde flora en fauna. De consequenties van de voorgenomen plannen op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet. Verder is er gekeken naar de relatie van het plangebied met vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming.

Beschermde gebieden

Er vinden geen werkzaamheden plaats in of met negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Nationaal Natuurnetwerk (NNN; voorheen EHS) of natuur buiten het NNN. Het nemen van vervolgstappen is dan ook niet nodig vanuit het oogpunt van gebiedsbescherming en provinciaal NNN-beleid.

Beschermde soorten

  • In het plangebied zijn geen beschermde en bedreigde plantensoorten aangetroffen en deze worden op basis van het veldonderzoek en terreinkenmerken ook niet verwacht.
  • Er worden geen opstallen afgebroken of bomen gekapt met daarin potentieel geschikte vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ook worden geen belangrijke vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen verwacht.
  • Zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren als Eekhoorn, Steenmarter (beiden Ff-wet tabel 2), Otter en Boommarter (beiden Ff-wet tabel 3) zijn niet aangetroffen en worden op basis van bekende verspreidingsgegevens en het ontbreken van geschikte verblijfplaatsen en habitat ook niet verwacht. Wel zijn verspreid in het plangebied vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde grondgebonden zoogdiersoorten zoals Bosmuis, Egel, Huisspitsmuis, Mol, Rosse woelmuis en Veldmuis te verwachten.
  • Broedvogels met jaarrond beschermde nestlocaties zoals Ransuil, Huismus en Buizerd zijn niet aangetroffen en/of te verwachten binnen de invloedsfeer van de activiteiten. In de erfbeplanting nabij het uitbreidingsgebied zijn algemene broedvogels van erven te verwachten zoals Winterkoning en Heggenmus. In het uitbreidingsgebied en op de omringende akkers broeden naar verwachting akkervogels als Gele kwikstaart, Kievit en Scholekster.
  • Op het terrein van Agrico zijn door werknemers waarnemingen gedaan van de strikt beschermde Rugstreeppad (Ff-wet tabel 3 en Habitatrichtlijn bijlage IV). In de NDFF is uit mei 2014 een waarneming op het Agrico-terrein van bekend van roepende Rugstreeppadden. Bovendien heeft EcoGroen in 2013 vele waarnemingen gedaan van roepende Rugstreeppadden in het nabijgelegen Wellerwaard- en Burchttochtgebied (circa 700 meter afstand). In de Noordoostpolder vormen sloten, vijvers, poelen en bassins vaak het voortplantingsbiotoop. De (te behouden) sloot langs de oostzijde van het kavelpad is suboptimaal geschikt als voortplantingshabitat voor Rugstreeppad. Het waterbassin zal verwijderd worden en is geschikt als voortplantingswater. Bovendien is te verwachten dat Rugstreeppad op het terrein van Agrico overwintert, zoals in de kas, onder beplanting en in loodsen.
  • In de sloot langs het kavelpad en in het waterbassin op het Agrico-terrein is ook voortplanting van laag beschermde, algemene amfibieën zoals Gewone pad en Bruine kikker te verwachten. Overwintering van genoemde soorten wordt binnen het plangebied verwacht in de strooisellaag onder begroeiingen, onder opgeslagen materialen en in de kas.
  • Vaste verblijfplaatsen of voortplantingslocaties van beschermde vissen, reptielen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het plangebied verwacht.

Effectbeoordeling en mitigerende maatregelen

  • Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en ten aanzien van NNN-beleid is niet aan de orde.
  • Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën. Voor deze tabel 1-soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht.
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door buiten de broedtijd te werken of de uitvoering in elk geval te starten in de periode voor begin maart en na eind juli. Bij werkzaamheden in de broedtijd in de invloedsfeer van de plannen kan een broedvogelcheck door een deskundige uitkomst bieden. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd (Houtduif kan bijvoorbeeld nog tot half november broedend aanwezig zijn), maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
  • Door de werkzaamheden gaat voortplantingswater en overwinteringsbiotoop van Rugstreeppad verloren en bovendien kunnen als gevolg van sloopwerkzaamheden in de overwinteringsperiode ook exemplaren omkomen. Dergelijke effecten zijn een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Voor de uitvoering van de werkzaamheden is het dan ook noodzakelijk om een ontheffing aan te vragen.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt een ontheffing aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet. Voor het overige zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect ecologie.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor milieugevoelige functie, zoals woningen.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Van omgeving naar plangebied

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe milieugevoelige objecten gerealiseerd. Er zijn dan ook geen zoneringen van omliggende bedrijven die in acht moeten worden genomen. Overigens, de perceelsuitbreiding vindt plaats aan de 'achterzijde' (noordzijde). Dit is verder van omliggende bedrijven af dan het bestaande perceel. Er hoeft geen toetsing plaats te vinden op milieuhygiënische aspecten.

Van plangebied naar omgeving

Het meest nabijgelegen milieugevoelige object is de woning bij de locatie Burchtweg 16, ten zuiden van het plangebied. Voor soortgelijke agrarische activiteiten zoals akkerbouw / tuinbouw met kassen, is in de VNG-publicatie een maximale richtstand van 30 m opgenomen. De betreffende woning is gelegen op circa 250 m vanaf de perceelsuitbreiding. Hiermee wordt ruim voldaan aan de aan te houden richtafstand.

Conclusie

In het kader van bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

De bedrijfsgebouwen zijn geen geluidgevoelige objecten. Daarmee is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nader onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet nodig.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.

4.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Er is reeds sprake van bedrijfsactiviteiten. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt geen significante toename aan verkeer verwacht. Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geurgevoelige objecten gerealiseerd. Daarmee worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in de bedrijfsvoering. Tevens worden bij de voorgenomen ontwikkeling geen nieuwe geurbelastende activiteiten mogelijk gemaakt. Aan dit aspect hoeft dus geen nadere aandacht aan te worden besteed.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geur.

4.9 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting. In de omgeving liggen wel propaantanks, maar die vallen niet onder het Bevi. Daarom hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In en in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het realiseren van een agrarisch veredelingsbedrijf. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt niet onder activiteiten die zijn genoemd in onderdeel C of D. Op basis daarvan is dus geen MER, MER-beoordeling of vormvrije MER-beoordeling nodig.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ('Weerribben') bedraagt circa 7,1 kilometer. Gelet op de soort activiteit, tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Flevoland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Het is ook relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

5.2 Toelichting op de bestemming

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemming die in dit plan is opgenomen.

Bedrijf

De bestemmingsomschrijving voorziet in maatwerk. Bij de formulering is aansluiting gezocht op het door de gemeente aanvaardbaar geachte plan.

Voor het plangebied is de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch aanverwant' opgenomen. Dit betekent dat een agrarisch onderzoeksbedrijf is toegestaan. In het plan is geregeld dat ter plaatse van de aanduiding 'kas' uitsluitend kassen zijn toegestaan.

Voor de bouwregels (afstanden, hoogtes en dergelijke) is grotendeels aangesloten bij het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door een financieel haalbaar plan en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De kosten voor de ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan financieel haalbaar geacht.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit moet duidelijk zijn hoe de kosten worden verhaald.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten. In de overeenkomst worden afspraken gemaakt over onder andere planschade. Met deze overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Het stellen van nadere eisen en regels is daarnaast niet noodzakelijk. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling van dit bestemmingsplan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening vastgelegde bestemmingsplanprocedure.

Voorontwerp

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Landelijk gebied, Burchtweg 17 te Bant' heeft in het kader van de inspraak ter inzage. Er zijn geen reacties binnengekomen.

Overleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp van dit bestemmingsplan voorgelegd aan de overlegpartners. Dit heeft reacties opgeleverd van de provincie Flevoland en van het Waterschap Zuiderzeeland.

Hieronder zal ingegaan worden op deze reacties. Daarbij wordt de reactie zelf cursief aangegeven, waarna hierop gereageerd wordt. De reacties zelf zijn opgenomen in Bijlage 6 en Bijlage 7.

Reactie Provincie Flevoland

Natuur en ecologie

Voor het onderdeel ecologie hebben wij geen beoordeling kunnen doen, omdat de quickscan ecologie nog uitgevoerd wordt. In de ontwerpfase komen wij daar wellicht op terug.

Reactie: Per abuis is de samenvatting QuickScan Natuurtoets van Bureau Ecogroen niet op ruimtelijkeplannen gepubliceerd. Dit wordt rechtgezet door deze samenvatting wel te publiceren bij de ter inzagelegging van het ontwerpplan. Inmiddels is er door bureau Ecogroen een concept ontheffingsaanvraag opgesteld voor beschermende maatregelen voor de Rugstreeppad die op het erf voorkomt.

Externe veiligheid

Nabij de grens bevinden zich wel één of meerdere propaantanks. Hiervan is aangegeven dat ze niet onder het BEVI vallen. Er is niet aangegeven wat de inhoud van de tank is. Propaantanks groter dan 13 m3 vallen wel onder het BEVI. Wilt u dit vermelden (de inhoud)?

Reactie: Op Burchtweg 17 bevinden zich kleine propaantanks in de werkplaats (ruimte 6 van de Milieuvergunning) van 26,5 en 0,8 liter voor snijbranden.
Tevens op Burchtweg 17 staan een koelmachine met propaan als natuurlijk koudemiddel. De inhoud bedraagt 2 keer 10kg propaan.

Op Burchtweg 11 staat een propaantank van 5000 liter (ruimte 41 van de milieuvergunning). Conclusie: De totale hoeveelheid propaan blijft ruim onder de 13 m3.

Water

In het gebiedsproces (Giet)Water kassengebied Luttelgeest, nabij het voorliggende plangebied gelegen waaruit algemeen nieuwe beleid voortvloeit, wordt onderzocht in welke mate waterbassins bijdragen aan de compensatie van de verharding.

De conclusie is dat bassins bijdragen aan de waterberging maar dat in het algemeen altijd nog aanvullende compensatie voor toename verharding nodig is. De mate waarin is afhankelijk van de m3's gietwaterbassin ten opzichte van het verhard oppervlak, het waterverbruik en de mate van verdamping (die weer afhankelijk is van het wateroppervlak). Het waterschap is zich nu aan het beraden in welke mate de waterberging van bassins meetelt voor compensatie verhard oppervlak op weg naar nieuw beleid; in het huidige beleid telt een bassin nog niet mee. Er zal dus gekeken moeten worden of het bassin in combinatie met het helofytenfilter (ook ruimte voor waterberging) voldoende groot is. Voordat het project verder gaat qua procedure, lijkt het ons noodzakelijk dat dit vraagstuk verder afgestemd is / wordt met het waterschap, omdat aanvullende compensatie voor toename verharding ook ruimte kost en ruimte een beperkt goed is voor deze ontwikkeling.

Algemene opmerking: het is wenselijk om omvang bassin (m3 en m3/ha) en helofytenfilter op te nemen in de toelichting.

.

Reactie: Het bassin krijgt een inhoud van 1600 m3 met een extra deelreservoir van 100 m3 (figuur 1). Het water uit het deelreservoir zal gebruikt worden voor het aanmaken van gewasbeschermingsmiddelen voor het akkerbouwbedrijf van Agrico Research.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00567-VS01_0009.png"

Figuur 1. Bestektekening voor het aan te leggen gietwaterbassin

De oppervlakte van de daken en het kasdek in de toekomstige situatie neemt ten opzichte van de huidige situatie toe van 2428 tot 5256 m2 (tabel 1). De verhouding tussen dit nieuwe oppervlakte en het bassin wordt daarmee ruim 3000 m3 per ha.

Tabel 1. Toename van het kas/dakoppervlakte waarvan het regenwater wordt opgevangen in het gietwaterbassin

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00567-VS01_0010.jpg"

De overige toename van verharding en die niet wordt aangesloten op de riolering van het erf bedraagt naar schatting 611 m2 terwijl een geschatte oppervlakte van 325 m2 verdwijnt (tabel 2). Dit resulteert in een netto toename van verharding van circa 287 m2. Er vindt geen uitbreiding of inkrimping plaats van verharding welke wel op de erfriolering is aangesloten.

Tabel 2. Schatting van het oppervlakte verharding dat ten opzichte van de huidige verdwijnt en in de nieuwe situatie wordt gerealiseerd

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00567-VS01_0011.jpg"

Het is ook onduidelijk welk water in de helofytenfilter komt en hoe deze eruit komt te zien en hoe en waarop deze afwatert. Dit kan namelijk op vele manieren en bepaalt aan welke zaken de helofytenfilter bijdraagt.

Schoon water

Er staan nu alleen maar algemene aandachtspunten voor een ruimtelijke ontwikkeling.

Van belang is de omgang met het bedrijfsafvalwater vanuit de kassen - waarvoor in de glastuinbouw in het algemeen op korte termijn een behoorlijke opgave ligt in een verdergaande zuiveringsstap - andere nieuwe bebouwing, spoelplaatsen etc. te bespreken specifiek voor dit project.

Afhankelijk van de inrichting en aansluiting op het regionaal watersysteem kan het helofytenfilter ook een bijdrage leveren aan de waterkwaliteit (chemisch maar ook ecologisch). Nu niet duidelijk.

Reactie: Sinds de indiening van het voorontwerpbestemmingsplan is Agrico Research tot het inzicht gekomen dat een helofytenfilter minder geschikt is voor de reiniging van proceswater uit de kas in voorbereiding van lozen op het oppervlakte water. De aanvoer van proceswater is zowel te gering als te onregelmatig verdeeld over het jaar om een goede werking van het filter te kunnen verwachten. Daarom wordt afgezien van de aanleg van een helofytenfilter en gekozen voor de aanleg van een ondergrondse opslag voor proceswater uit de kas (Figuur 2). Het water zal op gezette tijden worden afgevoerd naar een waterzuiveringsinstallatie. Op termijn kan mogelijk zuivering plaatsvinden voorafgaande aan lozing op het oppervlaktewater. De ontwikkelingen in de professionele glastuinbouw worden daaromtrent afgewacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00567-VS01_0012.png"

Figuur 2. Bestektekening van de aan te leggen ondergrondse betonkelder van 40 m3 voor opvang van proceswater uit de kas.

Grondwater

Een belangrijk gegeven is dat het gebied niet in of nabij een grondwaterbeschermingsgebied ligt en ook niet in een boringsvrije zone ten behoeve van grondwater reserve voor de drinkwatervoorziening. Dit ook graag vermelden in de toelichting.

Reactie: Het gebied is niet gelegen in of in de nabijheid van een boringsvrije zone ten behoeve van grondwater reserve voor de dribnkwatervoorziening.

Reactie Waterschap Zuiderzeeland

De relevante aspecten ten aanzien van de waterhuishouding zijn over het algemeen goed in het plan verwerkt. Ten aanzien van de verdere uitwerking van het plan hebben wij nog de volgende opmerkingen/punten:


Watervergunning

Wij willen de initiatiefnemer van het plan erop wijzen dat ten behoeve van de voor het plan te nemen compenserende maatregelen in het kader van de beleidsregel 'Compensatie toename verharding en versnelde afvoer' een watervergunning dient te worden aangevraagd. Voor informatie omtrent het aanvragen van een watervergunning willen wij de initiatiefnemer verwijzen naar de website van Waterschap Zuiderzeeland: www.zuiderzeeland.nl of het omgevingsloket: www.olo.nl.

Reactie: Het aanvragen van een watervergunning kan separaat aan de bestemmingsplanprocedure plaatsvinden.


Vooroverleg

Ten aanzien van de verdere uitwerking (met name de voorgestelde compensatie door middel van de realisatie van een bassin) en vooruitlopend op het indienen van een aanvraag om een watervergunning treden wij graag in (voor)overleg met/namens de initiatiefnemer. Voor het maken van een afspraak kan contact opgenomen worden met ondergetekende.

Reactie: de initiatiefnemer is op de hoogte van dit aanbod en maakt daar bij gelegenheid graag gebruik van.
 


Melding

Daarnaast willen wij de initiatiefnemer erop wijzen het plan c.q. de uitbreiding te melden via de Activiteitenbesluit Internet Module (AIM): www.aimonline.nl. De AIM verschaft nadere informatie omtrent milieuregels en maatregelen.

Aan de hand van de door de initiatiefnemer via de AIM aangeleverde gegevens kan het waterschap de initiatiefnemer verder adviseren.

Reactie: De initiatiefnemer is hiervan op de hoogte.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Landelijk gebied, Burchtweg 17 te Bant' is gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid heeft niemand gebruik gemaakt, zodat het plan ongewijzigd vastgesteld kan worden.

Vaststelling

Na de ter inzagelegging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Omdat er geen zienswijzen zijn ingebracht tegen het ontwerpbestemmingsplan en het plan ongewijzigd wordt vastgesteld door de raad is er tegen het bestemmingsplan geen beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

november 2016.