Plan: | De Munt A |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00468-VS01 |
De Wet geluidhinder (Wgh) beoogt een samenhangend stelsel te bieden ter beperking en ter voorkoming van geluidhinder, met als doel de bescherming van mens en milieu.
Hoofdstuk V van de Wgh geeft regels die in acht genomen moeten worden, indien binnen het plangebied inrichtingen gevestigd zijn, dan wel kunnen worden gevestigd, die onder andere door het productieproces als uitermate hinderlijk moeten worden beschouwd ofwel "grote lawaaimakers". Op grond van artikel 41 van de Wet geluidhinder worden bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen aangewezen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Hieraan is uitvoering gegeven in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.
Omdat in het plangebied dergelijke inrichtingen niet zijn gewenst, is in de planregels een bepaling opgenomen ter wering van deze bedrijven.
De verkeersintensiteit op de Marknesserweg zal volgens het onderzoek van november 2005 naar de verkeerskundige effecten rond De Munt II als gevolg van de nieuwe Rondweg slechts minimaal toenemen.
Bij de projectie van geluidgevoelige bebouwing (nieuwbouw) dient in principe te worden voldaan aan de in artikel 82 Wgh gestelde hoogst toelaatbare geluidsbelasting van Lden48 dB (de voorkeursgrenswaarde). Als blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel meer dan de voorkeursgrenswaarde bedraagt, dient het effect van bron- en/of geluidbeperkende maatregelen te worden onderzocht. Met als doel de geluidsbelasting te beperken tot de voorkeursgrenswaarde.
Indien uit het akoestisch onderzoek echter blijkt dat genoemde maatregelen om de geluidsbelasting te beperken tot Lden 48 dB onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde. Voor nieuwe woningen binnen de bebouwde kom bedraagt de maximale ontheffingswaarde Lden 63 dB.
Hieronder zijn de ten hoogst toelaatbare geluidsbelastingen in nieuwe situaties nog eens overzichtelijk weergegeven.
Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
In dit bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om in het Ecopark woningen te bouwen ten zuiden van de Marknesserweg. Met het oog daarop heeft er alsnog een onderzoek plaatsgevonden naar de ligging van de 48 Lden-contour langs de Marknesserweg, rekening houdend met het feit dat de snelheid ter plaatse teruggebracht gaat worden naar 50 km/uur.
Zie voor het rapport Bijlage 4 Rapport Geluidscontour Marknesserweg.
De ligging van de 48 Lden-contour is bepalend voor de bouwmogelijkheden van de woningen. Deze contour is ook op de plankaart opgenomen.
Met de voorbereiding van dit bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen ten opzichte van in of nabij het plangebied aanwezige gevoelige functies als wonen.
Doelstelling van het bestemmingsplan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd en geregeld. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bedrijfsbestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de "omgekeerde werking"). Onderzocht moet dus worden wat – vooral in verband met de nabije aanwezigheid van gevoelige bebouwing of functies (als wonen)– de uitstralingseffecten van bedrijfsactiviteiten zijn en of dan in de nabijheid nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader worden in de VNG- brochure "Bedrijven en milieuzonering" richtafstanden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent Staten van Bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
milieucategorie | grootste richtafstand |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende "grootste afstand" niet mag worden overschreden indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:
De in het plangebied aanwezige Bevi-inrichting (verkooppunt van lpg) zal op passende wijze regeling moeten vinden.
Op bepaalde locaties wordt bewust een functiemenging wonen-bedrijvigheid nagestreefd met de mogelijkheid voor extra bebouwing. Daarom wordt ook de mogelijkheid geboden voor kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid.
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (o.a. Activiteitenbesluit, Wet milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.
Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit
Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) in werking getreden. Dit besluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Inrichtingen die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen milieuvergunning nodig, maar moeten wel voldoen aan de voorschriften van het besluit. In de huidige systematiek vallen alle Wet-milieubeheerinrichtingen onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit, tenzij ze zijn uitgezonderd.
Voor de bedrijven op de bedrijventerreinen geldt dat de vigerende milieuvergunningen, voor zover van toepassing, en het Activiteitenbesluit afdoende moeten worden geacht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten.
In de voorbereiding op het bestemmingsplan "Bedrijvenpark De Munt II, fase 1" is door Milieuadviesbureau Nillesen te Emmeloord het "Verkennend bodemonderzoek 98-01, Marknesserweg" uitgevoerd. De conclusie uit dat onderzoek luidt dat de bodem uit milieukundig oogpunt geschikt is voor de beoogde bestemming.
Door hetzelfde adviesbureau is in de voorbereiding op het bestemmingsplan "Bedrijvenpark De Munt II, zuidzijde Marknesserweg (ecopark)" een tweetal verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Één voor de toenmalige agrarische kavel (projectnummer 98-05) en één voor het perceel nabij de aansluiting Kuinderweg-Marknesserweg (projectnummer 99-12). Op basis van de onderzoeksresultaten uit deze rapporten blijkt, dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt bezien er geen gebruiksbeperkingen verbonden zijn aan de toegekende bestemmingen in dat plan. Een locatie met enige vervuiling nabij de Betonweg was inmiddels gesaneerd. Uit het evaluatierapport "Sanering Betonweg te Emmeloord" (Project 00/1-MN-1-041) blijkt dat de vervuilde grond afdoende is afgegraven en afgevoerd.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure van "Bedrijventerrein De Munt II, fase 2" is door IJB Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (IJB Milieu, 12 december 2005, nr. 60501889/NOP 05-04).
Op basis van historisch onderzoek worden daarin de volgende deellocaties onderscheiden:
Naar aanleiding van het onderzoek wordt het volgende opgemerkt.
Bij enkele boringen op het voormalige erf zijn zintuiglijk puinfragmenten, hout en kolengruis waargenomen. Op het bouwland zijn geen organoleptische waarnemingen gedaan, die duiden op de aanwezigheid van verontreinigde stoffen in de bodem.
Ad A.
In de mengmonsters van de bovengrond blijven de gemeten waarden van de onderzochte parameters allen beneden de streefwaarde of de detectielimiet.
In enkele mengmonsters van de ondergrond is een licht verhoogde concentratie EOX gemeten. De gemeten concentraties geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De gemeten concentraties van de overige onderzochte parameters blijven allen beneden de streefwaarde of de detectielimiet.
In een aantal grondwatermonsters is een licht verhoogde concentratie arseen, chroom, xylenen en tetrachlooretheen gemeten. Voor deze licht verhoogde concentraties is geen duidelijke oor-zaak aan te wijzen. De gemeten concentraties geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. De gemeten concentraties van de overige onderzochte parameters blijven allen beneden de streefwaarde of de detectielimiet.
Ad B.
In de mengmonsters van de bovengrond blijven de gemeten waarden van de onderzochte parameters allen beneden de streefwaarde of de detectielimiet. In het monster van boring 235 is een licht verhoogde concentratie lood gemeten. De gemeten concentratie geeft geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. De gemeten concentraties van de overige onderzochte parameters blijven allen beneden de streefwaarde of de detectielimiet.
In de mengmonsters van de ondergrond blijven de gemeten waarden van de onderzochte parameters allen beneden de streefwaarde of de detectielimiet.
In de monsters van het grondwater blijven de gemeten concentraties van de onderzochte parameters allen beneden de streefwaarde of de detectielimiet.
Ad C, D en E
In het mengmonster van de bovengrond is geen verhoogde concentratie minerale olie gemeten. In de grondwatermonsters is geen verhoogde concentratie minerale olie en/of aromaten gemeten.
Conclusie
Gelet op het gestelde in de Circulaire "Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering" is er geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
Gelet op de bodemgebruikswaarden zoals gesteld in de VNG-publicatie "Bouwen op verontreinigde grond" (1995) en het BEVER-rapport "Van trechter naar Zeef" (1999), vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor het voorgenomen gebruik.