direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 13e herziening Stadsstrand
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991344-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Veel inwoners uit Kampen en omgeving maakten de afgelopen jaren gebruik van het stadsstrand, nabij de Stadsbrug. Met name door het corona-virus en de vele zomerse dagen, heeft dit in de zomer van 2020 gezorgd voor extra drukte, waardoor overlast, het vele zwerfafval en illegaal zwemmen nog meer dan andere jaren de praktijkbeelden werden. Onder de voorwaarden die verband houden met het coronavirus heeft het college van B&W van de gemeente Kampen in 2020 een uitvraag gedaan aan ondernemers in Kampen of er interesse was om zorg te dragen voor een mobiel horecapunt, inclusief toezichtfunctie, op het stadsstrandje nabij de Stadsbrug in Kampen.

In november 2020 heeft Paviljoen Hanzezicht B.V. (hierna: initiatiefnemer) contact gezocht met de gemeente Kampen en aangegeven interesse te hebben in het exploiteren van het stadsstrand. Daarbij is een concreet plan ingediend waarmee zorggedragen wordt voor een veilig en schoon strand met mobiele strandbar in het zomerseizoen.

De gemeente Kampen heeft laten weten medewerking te willen verlenen aan de plannen om in het zomerseizoen 2021 (in de periode van 1 april tot 1 november) een strand met toezicht te realiseren. Deze ontwikkeling is echter in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De gemeente Kampen heeft initiatiefnemer daarom op 20 april 2021 een omgevingsvergunning verleend conform artikel 2.12 eerste lid onder a sub 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met het bepaalde in bijlage 2, artikel 4 lid 11 Besluit omgevingsrecht (Bor). Hierbij gaat het om de mogelijkheid om tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan voor een periode van maximaal 2 jaar.

Na twee seizoenen heeft een evaluatie plaatsgevonden en daaruit is gebleken dat de exploitatie van het stadsstrand het gewenste effect met zich meebrengt. Op 23 maart 2023 heeft de raad een motie aangenomen waarin hij aangegeven heeft dat een bestemmingsplanherziening in gang gezet kan worden, waarbij sprake is van een verkleining van de opzet en rekening wordt gehouden met de exploitatie van het stadsstrand in de periode van 1 april tot 1 november Belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • dat het terras gesitueerd wordt aan de noord-westzijde van de huidige trap en niet dieper dan het huidige terras en bebouwing;
  • er geen enkele andere bebouwing wordt toegelaten dan een horecavoorziening op deze locatie;
  • een vrije toegang tot het strand zonder passeren van het terras en bij voorkeur zonder het passeren van een hek wordt gecreëerd;
  • het terras wordt verplaatst van het huidige gebouw en terras naar de buitenrand van het terrein;
  • een verkleining van het huidige vergunde terras plaatsvindt;
  • er participatie plaatsvindt met omwonenden voor het verlengen van vergunning..

Dit bestemmingsplan maakt bovenstaande ontwikkeling binnen de daarvoor gestelde periode en uitgangspunten voor onbepaalde tijd mogelijk. Het bestemmingsplan dient als basis voor het toestaan van het gebruik en voor de omgevingsvergunningen en de handhaving op en naleving van die vergunningen.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt nabij de Ingenieur B.P.G. van Diggelenkade te Kampen en staat kadastraal bekend als (kadastrale) gemeente Kampen, sectie F, nummers 16853, 16391 en 18562 in eigendom van de gemeente Kampen, 16855 in eigendom van waterschap Drents Overijsselse Delta en 16353 in eigendom van De Staat. Op de volgende afbeelding is met een rode omlijning de globale ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding hordende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991344-VB01_0001.png"

Afbeelding 1. Ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2014', 'Buitengebied 2014, 5e herziening', 'Parkeren (parapluplan)' en 'Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan)'. Deze bestemmingsplannen zijn respectievelijk op 6 maart 2014, 14 september 2017, 28 maart 2019 en 17 december 2020 door de gemeenteraad van de gemeente Kampen vastgesteld. Bij de voorgenomen ontwikkeling is voornamelijk het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van belang. Binnen dat bestemmingsplan heeft de locatie de bestemmingen 'Natuur', 'Agrarisch', 'Verkeer' en 'Groen'. Het gebruik van de locatie ten behoeve van de verhuur als strand en de realisatie van het strandpaviljoen is niet mogelijk binnen deze bestemmingen.

Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 1', 'Waarde – Landschap' en 'Waarde – Natuur' van toepassing plus de dubbelbestemmingen 'Waterstaat – Waterstaatkundige functie', 'Waterstaat- Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'Gebiedsaanduiding Vrijwaringszone dijk'. Deze dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen zijn opgenomen ter bescherming van de archeologische, natuurlijk en landschappelijke waarden en de bescherming van de aanwezige dijk. Indien er binnen de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' geen bodemingrepen dieper dan 50 cm onder het maaiveld en over een oppervlakte van meer dan 2.500 m² plaatsvinden, is er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991344-VB01_0002.jpg"

fbeelding 2: Fragment vigerend bestemmingsplan

1.4 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 13e herziening Stadsstrand' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991344-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de uitgevoerde onderzoeken en de randvoorwaarden van het plan. In hoofdstuk 5 is de juridische planbeschrijving opgenomen. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. De separaat uitgevoerde onderzoeken die bij dit plan als bijlagen zijn toegevoegd zijn uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan gaat uit van een net iets andere opzet, waardoor enkele passages en/of afbeeldingen niet geheel overeenkomen met de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan. De onderzoeken gaan echter uit van een groter opgezet plan, waardoor de conclusies uit deze onderzoeken niet leiden niet tot andere conclusies.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (Novi)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven.

Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.

Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.

Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving – stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling is van een dusdanig kleine schaal dat deze geen belangen raakt uit de Nationale Omgevingsvisie. Gesteld kan worden dat het plan (in beperkte mate) bijdraagt aan het waarborgen van een goede waterkwaliteit, doordat het zwerfvuil dat voorheen in het water belande, door de voorgenomen ontwikkeling wordt voorkomen. Verder doet het initiatief geen afbreuk aan het aspect ‘Waterveiligheid en ruimte voor water en rivieren’ uit de NOVI. Het initiatief draag juist bij aan de waterveiligheid doordat er niet meer wordt gezwommen in de IJssel. Doordat iedere winter de opstallen worden afgebroken wordt voorkomen dat zich in het overstromingsseizoen objecten in de uiterwaarden bevinden. De planontwikkeling is verder niet in strijd met de uitgangspunten van de NOVI.

2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'toets ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze toets stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. In gevallen waarbij een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient in de toelichting: gemotiveerd te worden dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte; Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied dient gemotiveerd te worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder voor duurzame verstedelijking (‘ladder’) heeft zorgvuldig ruimtegebruik als doel en geeft invulling aan het zorgvuldig en transparant afwegen van besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarom bevat de toelichting bij een bestemmingsplan, op basis van art. 3.1.6. lid twee, een beschrijving van:

  • de behoefte aan de betreffende ontwikkeling binnen het verzorgingsgebied;
  • de effecten op leegstand en het woon-, leef- en werkklimaat in de omgeving;
  • indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied: een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Aangezien Paviljoen Hanzezicht (juist) buiten het stedelijk gebied ligt als bedoeld in de Ladder, moeten in de ladderonderbouwing alle vermelde aspecten worden gemotiveerd. Dit is gedaan in een ladderonderbouwing Aan de hand van de ladderonderbouwing wordt de ontwikkeling van een permanente vestiging van Paviljoen Hanzezicht te IJsselmuiden vanuit de doelstellingen en kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking positief beoordeeld. De ontwikkeling heeft zowel een lokale als (boven)regionale verzorgingsfunctie en er is voldoende behoefte aanwezig, zowel vanuit kwalitatief als kwantitatief perspectief. Het past binnen de relevante beleidskaders. Er is in de gemeente geen alternatieve planologische capaciteit of locatie aanwezig binnen het stedelijk gebied, geschikt voor de onderhavige ontwikkeling.

Aangezien Paviljoen Hanzezicht (juist) buiten het stedelijk gebied ligt als bedoeld in de Ladder, moeten in de ladderonderbouwing alle vermelde aspecten worden gemotiveerd. Dit is gedaan in een ladderonderbouwing (BRO, Ladderonderbouwing Paviljoen Hanzezicht IJsselmuiden, P06094, Boxtel, 30 november 2022, Bijlage 1). Aan de hand van de ladderonderbouwing wordt de ontwikkeling van een permanente vestiging van Paviljoen Hanzezicht te IJsselmuiden vanuit de doelstellingen en kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking positief beoordeeld. De ontwikkeling heeft zowel een lokale als (boven)regionale verzorgingsfunctie en er is voldoende behoefte aanwezig, zowel vanuit kwalitatief als kwantitatief perspectief. Het past binnen de relevante beleidskaders. Er is in de gemeente geen alternatieve planologische capaciteit of locatie aanwezig binnen het stedelijk gebied, geschikt voor de onderhavige ontwikkeling.

Conclusie

Zoals blijkt uit bovenstaande paragraaf wordt aan de ladder van duurzame verstedelijking uit het besluit ruimtelijke ordening voldaan.

2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is eind december 2011 met uitzondering van enkele onderdelen in werking getreden. Het Barro omvat regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen voor alle ruimtelijke rijksbelangen die een juridische vertaling dienen te krijgen in bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

In het Barro zijn geen rijksbelangen genoemd die betrekking hebben op het onderhavige plangebied.

2.1.4 Beleidslijn grote rivieren

De Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier (2007) dient twee doelen: primair het waarborgen van de waterveiligheid en als tweede doel de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Onderdeel van het bijbehorende maatregelenpakket zijn de circa 30 Ruimte voor de Rivier projecten in Nederland. Eén van deze projecten is de 'Bypass Kampen'. Dit project is momenteel nagenoeg geheel uitgevoerd. Hier is sprake van een zogenaamde verkorte zomerbedverlaging (beginnend bij Kampen) en de aanleg van de bypass. Zo kan worden voldaan aan de vereiste waterstandsdaling. Al deze maatregelen vinden plaats buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.

Op basis van de Beleidslijn grote rivieren (2006) mag de afvoer van de grote rivieren niet gehinderd worden door toekomstige activiteiten. De beleidslijn biedt een systematische aanpak om stap voor stap de afwegingsgrond en de rivierkundige voorwaarden voor ruimtelijke initiatieven in een rivierbed te kunnen bepalen. Vanwege dit belang is Rijkswaterstaat betrokken bij de voorgenomen ontwikkeling. De vergunningen die nodig zijn hoeven vanuit rivierkundig of rivierbeheer geen belemmeringen op te leveren. In paragraaf 4.1 wordt verder ingegaan op het aspect water en de gestelde randvoorwaarden van Rijkswaterstaat aan de voorgenomen ontwikkeling.

2.1.5 Natura 2000-gebieden

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking. De voorgenomen ontwikkeling vindt deels plaats in het Natura 2000 gebied Rijntakken. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op deze Natura 2000-gebieden. Dat is aangetoond in paragraaf 4.3 door middel van een ecologisch onderzoek en een stikstofberekening.

2.1.6 Eindrapportage bronaanpak zwerfafval oeverrecreatie

Rijkswaterstaat (RWS) en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) willen dat rivieren en oevers in Nederland schoon zijn. Eén van de manieren om dit te bereiken is door de bronnen aan te pakken die de grootste bijdrage leveren aan de afvalproblematiek. RWS heeft als doel om een landelijke aanpak te ontwikkelen om afval op rivieroevers en uiterwaarden tegen te gaan. Ze schakelde daarom gedragsexperts in om vier verschillende pilots op ‘hotspots’ uit te voeren, één daarvan was het stadsstrand in Kampen. In Kampen stond het vervuilgedrag van strandbezoekers aan de IJssel centraal. De belangrijkste adviezen uit het onderzoek zijn als volgt:

  • blijf de interventie inzetten;
  • breng en hou de basis op orde, wat concreet betekend:
  • hou de welkomstboog, afvalbakken, bankjes en informatieborden schoon en netjes, dus vrij van vuil, stickers, graffiti en beschadigingen;
  • leeg de afvalbakken regelmatig, zodat ze niet te vol zitten. Hanteer daarbij een percentage van 80%: zorg ervoor dat de bakken niet voller komen te zitten dan dat;
  • hou het groen in en rondom het gebied strak: maai het gras regelmatig, verwijder onkruid en begroeiing op het toegangspad, het strand en rondom de afvalbakken;
  • plaats extra afvalbakken als vaker legen niet mogelijk is;
  • fris de boel in zijn geheel op, want de uitstraling in zijn geheel is niet optimaal. Een nette omgeving stimuleert net gedrag;
  • realiseer parkeerplaatsen voor auto en fiets;
  • maak bij mooi weer dagelijks schoon;
  • aanvullende interventie op peuken;
  • speel in op vervuiling na zonsondergang.

De voorgenomen ontwikkeling sluit naadloos aan op de adviezen uit de ‘Eindrapportage bronaanpak zwerfafval oeverrecreatie’. Zo wordt het terrein in zijn geheel opgefrist door de plannen, wordt er bij mooi weer dagelijks schoongemaakt en worden er parkeerplaatsen aangelegd.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie provincie Overijssel

Op 12 april 2017 is de Omgevingsvisie vastgesteld en op 1 mei 2017 is deze in werking getreden. Op 15 december 2021 is de omgevingsvisie voor het laatst geactualiseerd. De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan.

Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities. De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen

ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven.

In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiserenvan de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991344-VB01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017

2.2.2 Omgevingsverordening provincie Overijssel

Op 12 april 2017 is de Omgevingsverordening vastgesteld en op 1 mei 2017 is deze in werking getreden. Op 16 november 2022 is de omgevingsverordening voor het laatst geactualiseerd. De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van ruimtelijke plannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing project aan provinciale belangen

Onderstaand is onderhavige ontwikkeling getoetst aan de provinciale belangen.

Generieke beleidskeuzes

De voorgenomen ontwikkeling ligt binnen het gebied dat is aangewezen als Nationaal Landschap IJsseldelta. Binnen dit nationaal landschap gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten van deze gebieden. Ook is het doel om de recreatieve toegankelijkheid te vergroten. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de Nationale Landschappen is geen plek. Binnen de Nationale Landschappen is er geen ruimte voor nieuwe windturbines.

De voorgenomen ontwikkeling levert een bijdrage aan het recreatief toegankelijk maken van het Nationale Landschap IJsseldelta. Het plangebied betreft een prominente locatie waar wandel en fietsroutes over de dijk lopen. De exploitatie van het stadsstrand maakt het mogelijk om hier een rustpunt te creëren waarmee, recreanten het Nationaal Landschap kunnen ervaren.

Daarnaast is de ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Daarin voorziet dit initiatief, omdat middels dit initiatief overlast, zwerfafval en illegaal zwemmen wordt voorkomen. Daarmee past het voornamen binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie.

Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief ‘Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap’ Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief. Er wordt namelijk een recreatieve functie aan het gebied toegevoegd wat past binnen het perspectief. Daarnaast wordt het landschap van de uiterwaarden en de IJssel zichtbaar en beleefbaar gemaakt doordat men hier het stand en bijhorende horecavoorziening kan bezoeken en men zich midden in dit landschap bevindt.

Gebiedskenmerken

Conform de kaart ‘Gebiedskenmerken (Hoe)’ ligt het plangebied binnen de:

  • natuurlijke laag, ‘Rivierengebied, Oeverwallen en Komgronden'
  • het agrarisch cultuurlandschap: ‘oeverwallen’;
  • stedelijke laag, nader aangeduid als ‘Informele trage netwerk’ en ‘Verspreide bebouwing’;
  • het plangebied komt in de laag van de beleving niet voor.

Natuurlijke laag: 'Rivierengebied, Oeverwallen en Komgronden'

In het winterbed van de rivieren speelt de opgave om met rivierruimende maatregelen de afvoer van de rivieren te vergroten. De provincie stuurt op de instandhouding van een robuust watersysteem, de waterkwaliteit en ruimte voor water en de natuurkwaliteit. De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Het is voornamelijk een cultuurlandschap, de natuurlijke kwaliteiten kunnen hier met name in de keuze van de beplanting sterker ontwikkeld worden. Op een aantal plekken kan de natuurlijke overgang van de hoge oeverwal naar de dynamische uiterwaarden hersteld worden. In het winterbed kunnen alle - nu vaak losse en op zich zelf staande - water- en natuur projecten samenhangende, ruimtelijke continue structuren worden. De beleefbaarheid en zichtbaarheid van het water, de natuurlijke dynamiek in relatie tot de cultuurhistorie zijn daarbij een belangrijk uitgangspunt.

De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de herkenbare structuur langs de IJssel. Verder kan gesteld worden dat door het stadsstrand te exploiteren het mogelijk wordt om het water beter te beleven en zichtbaarder te maken. Zoals in paragraaf Nationale Omgevingsvisie (Novi) is aangetoond heeft het initiatief geen negatieve gevolgen voor een robuust watersysteem, de waterkwaliteit en ruimte voor water. Wat betreft de natuurkwaliteit wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: ‘oeverwallen’

De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Rivierverruimende maatregelen inzetten om de identiteit van de rivier als ruimtelijke eenheid te versterken en het onderscheid tussen drukke en rustige zones te accentueren.

Eventuele nieuwe bebouwing bouwt voort op de bestaande structuur van gehuchten, landgoederen, linten en erven. In het winterbed is aangepast agrarisch gebruik mogelijk, gericht op openheid en rekening houdend met veranderende (hydrologische) omstandigheden. Hou de rivier beleefbaar en ervaarbaar en vergroot de recreatieve mogelijkheden. Op de oeverwallen wordt gestreefd naar mix van functies (wonen, werken, landbouw). In de kommen is ruimte voor grootschalige landbouw. In het winterbed is geen, danwel plaatselijk zeer beperkte, aangepaste bebouwing mogelijk. De provincie handhaaft de dijk als grens tussen gebieden als monumentaal ruimtelijk element.

Zoals eerder aangegeven draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan het beter beleven en zichtbaarder te maken van de IJssel. De functie recreatie wordt toegevoegd op deze plek binnen de 'oeverwallen', waarmee er een grotere mix van functies ontstaat, wat de wens is. De voorgenomen ontwikkeling kan worden gezien als een aangepaste bebouwingsmogelijkheid. De bebouwing wordt namelijk iedere winter verwijderd omwille van de overstromingskans in het gebied. Aan de dijk worden geen aanpassingen gedaan waarmee dit de zichtbaarheid van het object als ruimtelijk element aantast. De bebouwing is lager dan de dijk.

Stedelijke laag: ‘Informele trage netwerk’

Het 'informele trage netwerk' is ook wel het 'langzame' netwerk van de provincie, zoals wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes. Delen van het agrarisch cultuurlandschap en de natuurlijke laag worden door het netwerk toegankelijk en ervaarbaar. De ambitie is om het verplaatsingsgedrag te verschuiven van de auto naar de fiets. Daarnaast is het doel om de onderbrekingen op te heffen. Door het verbinden van kernen met het buitengebied, het beleefbaar maken van de directe leefomgeving en het landschap en het verknopen van het netwerk aan overstapplaatsen van de hoofd- en regionale infrastructuur ontstaat een compleet systeem.

De voorgenomen ontwikkeling doet in ieder geval geen afbreuk aan de kenmerken van de stedelijke laag ter hoogte van het plangebied. De ontwikkeling kan zelfs een bijdrage leveren om meer gebruik te maken van auto en fiets, doordat de locatie gelegen is aan op een centrale plek in Kampen/IJsselmuiden, de locaties is gelegen aan meerdere wandel- en fietsroutes en gestimuleerd wordt de locatie te bezoeken per fiets in plaats van auto.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen de gebiedskenmerken van de Omgevingsverordening- en Omgevingsvisie Overijssel.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie 1.0 'Het Kampen van nu'

De Omgevingsvisie 1.0 'Het Kampen van nu' is op 23 maart 2023 vastgesteld. In de omgevingsvisie is de strategische lange termijn agenda voor de invulling en inrichting van de fysieke leefomgeving van de gemeente Kampen beschreven. De visie is gebaseerd op het bestaande strategische beleid dat de afgelopen jaren in overleg met de Kamper samenleving is vastgesteld. Deze visie brengt structuur en samenhang in het voorheen versnipperde sectorale beleid voor de fysieke leefomgeving (ruimte, milieu, natuur en landschap, economie, verkeer en vervoer etc.).

Centraal in deze visie staan de Kampense kernwaarden, de Kampense perspectieven die meer houvast moeten bieden en de maatschappelijke opgaven waaraan wordt gewerkt. De kernwaarden zijn gebaseerd op de huidige kaders, beelden en ambities vastgelegd in het beleid van de gemeente Kampen.

Onder het gebiedsprofiel 'rivierenlandschap' is beschreven dat de belangen van water, waterveiligheid, klimaat en natuur centraal staan. Grote delen van het rivierenlandschap maken onderdeel uit van het Natura 2000-gebied Rijntakken en het Natuur Netwerk Nederland. Behoud en versterking van natuurwaarden staan hier centraal. De grote landschappelijke kwaliteiten van dit gebied dragen uiteraard in belangrijke mate bij aan de woonkwaliteit in onze gemeente. Daarnaast zijn de grote landschappelijke kwaliteiten en kansen voor natuurbeleving ook een belangrijke drager voor de vrijetijdseconomie. Omdat de belangen vanuit natuur en water hier zwaar wegen, ligt de nadruk met name op extensievere vormen van recreatie. In het rivierenlandschap is een groot deel van de kernwaarden herkenbaar. Denk aan de innige relatie tussen de gemeente met het water en het Hanzeverhaal. Maar ook aan de betekenis van het rivierenlandschap als uitloopgebied en ontmoetingsplek voor onze inwoners. Het stadsfront van de binnenstad is sterk verbonden met het rivierenlandschap.

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het behoud en de versterking van recreatie en toerisme in Kampen in, op en aan het water. De exploitatie van het stadsstrand zal de kwaliteit van de functies ter plaatse verbeteren, vanwege het feit dat er actief beheer en toezicht plaatsvindt, het strand dagelijks opgeruimd en schoongemaakt en illegaal zwemmen wordt voorkomen

2.3.2 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2010)

Eén van de beschikbare handvaten voor het te hanteren verkeers- en vervoerbeleid is een te maken integraal Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). De gemeente Kampen heeft dit beleid vertaald in het GVV 2010 met een doorkijk naar 2030. Hierin zijn de volgende ambities opgenomen: De gemeente wil:

  • blijven bewegen: voorzien in de mobiliteitsbehoefte van haar eigen inwoners en de vervoersbehoefte van de productie-, distributie- en (landbouw)bedrijven in de gemeente;
  • verder kunnen groeien: kunnen realiseren van de opvangfunctie voor woningen, bedrijven en regionale onderwijsinstellingen in de regio;
  • de regio aanjagen: de gemeente laten functioneren als economische motor;
  • een aantrekkelijke plek zijn: de (binnen)stad laten functioneren als regionaal centrum voor winkelvoorzieningen, recreatie, cultuur en zorg;
  • veiligheid zijn: ruimte reserveren voor veilige en leefbare plekken voor bewoners;
  • blijven ademen: overschrijding van lucht- en geluidsnormen actief voorkomen.

Onderliggend plan voorziet in exploitatie van het stadsstrand in Kampen met bijhorende voorzieningen als parkeerplaatsen en in-/uitrit. Dit heeft geen significante invloed op de verkeersafwikkeling van het perceel in zijn algemeenheid. Op het onderdeel verkeer en parkeren wordt verder ingegaan in paragraaf 4.4. Op basis van deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat de veiligheid en leefbaarheid in de omgeving van het plangebied niet onder druk komt te staan op basis van onderhavig plan.

2.3.3 Landschapsontwikkelingsplan Zwolle-Zwartewaterland-Kampen

De gemeente Kampen heeft in samenwerking met de naastgelegen gemeenten Zwolle en Zwartewaterland in 2010 een landschapsontwikkelingsplan gemaakt. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is op 25 november 2010 vastgesteld door de gemeenteraad.

Het plangebied behoort volgens het LOP tot het deelgebied 'IJssel'. Kenmerken van het gebied zijn tijden van hoog en laag water, slingerend door het landschap. Ook ligt er een belangrijke rol voor de IJssel als rustgebied met natuurterreinen, rietoevers en open randmeren. Ontwikkelingen die bijdragen aan de versterking van de openheid, de herstel van oude rivierlopen en extensieve dagrecreatie op de dijken en de kades worden gezien als gewenst.

Door middel van de exploitatie van het stadsstrand kan het landschap of bepaalde delen ervan sterk beleefd worden. Daarnaast zijn er weinig gebouwde voorzieningen nodig en de bebouwing die wordt gerealiseerd is maar de helft van het jaar aanwezig. Tot slot zal het aantal recreanten verspreid over het jaar per oppervlakte-eenheid beperkt zijn, vanwege het feit dat de exploitatie van het stadsstrand enkel van 1 april tot 1 november plaatsvindt.

2.3.4 Terrassenbeleid gemeente Kampen

Ten aanzien van het plaatsen van terrassen in de gemeente Kampen kent de gemeente enkel een beleidsregel voor het plaatsen van terrassen op de openbare weg. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt het terras niet op de openbare weg opgesteld, maar is hier een apart terrein in de uiterwaarden voor aangewezen. De beleidsregels gaat dus voor dit initiatief niet op, maar wel wordt rekening gehouden met de volgende uitgangspunten die samen de doelstelling van het terrassenbeleid vormen:

  • verlevendiging van de stad Kampen en de omliggende dorpen binnen de gemeente door toename terrassen;
  • verhoging van de kwaliteit van terrassen in de openbare ruimte;
  • evenwicht tussen positieve en negatieve effecten als gevolg van terrassen.

Met een terras ter plaatse van het stadsstrand wordt een bijdrage geleverd aan de verlevendiging van de stad Kampen. Een terras op deze locatie zorgt immers voor een andere beleving van Kampen vanaf de andere zijde van de IJssel en is daarmee uniek te noemen.

De kwaliteit van het terras is hoog, omdat gebruik gemaakt wordt van éénzelfde familie aan materialen en daarmee zorgt voor een rustig beeld. Een impressie van de materialen die worden toegepast is weergegeven op de volgende afbeelding. Tot slot bestaat er evenwicht tussen de positieve en negatieve effecten als gevolg van terrassen. Ondanks het terras is er in en rondom het plangebied namelijk sprake van een goed woon- en leefklimaat, zoals ook aangetoond in paragraaf 4.2.1. Er is namelijk geen rommel meer en er vindt toezicht plaats op het water. Zwemmen mag niet, maar pootje baden wel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991344-VB01_0004.png"

Afbeelding 4: Impressie van de materialen en meubilair dat wordt toegepast op het terras

2.3.5 Notitie waterrecreatie

In september 2019 is een informatienota ter kennis gebracht aan de raad waarin ook de 'Notitie waterrecreatie is meegenomen. Dit document en anderen bieden handvatten om mee te nemen in uitvoeringsprogramma's. In de ‘Notitie waterrecreatie’ is een samenvatting gegeven van de onderzoeksrapporten rondom waterrecreatie en een toelichting op de aanbevelingen. De voorgenomen ontwikkeling past uitstekend binnen deze notitie die de gemeente Kampen heeft opgesteld voor waterrecreatie. De exploitatie van het stadsstrand past met name goed binnen de volgende adviezen uit het rapport ‘Verkenning kansen waterrecreatie Kampen’ en sluit aan op die adviezen:

  • ‘Presenteer je waterfront nog beter en maak de ‘overkant’ bereikbaar en beleefbaar voor zicht op de stad. Houdt bij het toekennen van ligplaatsen voor de beroepsvaart rekening met zicht óp het water en zicht vanaf het water op het stadsgezicht Kampen.’
  • ‘Presenteer de IJssel vanaf de stad en de waterkant, zorg voor zicht vanuit hotels, wandelboulevard en terras. Pas je ligplaatsenbeleid aan op de behoefte aan uitzicht en doorzicht naar het water. Geef prioriteit aan toeristische functies die de stad en het water verbinden (rondvaart, verhuur, toegankelijke schepen, terrassen).’
  • ‘Positioneer je stad als waterstad en stimuleer ondernemers en verenigingen dit ook te doen. Ontwikkel samen een profiel dat uitgedragen kan worden om zo de marketingkracht én onderlinge verbondenheid te vergroten.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Voordat het stadsstrand werd geëxploiteerd door initiatiefnemer maakten veel inwoners uit Kampen en omgeving in de zomermaanden gebruik van het stadsstrand, nabij de Stadsbrug. Veelal zorgde dit voor drukte op deze locatie waardoor overlast, zwerfafval en illegaal zwemmen hier veel voorkwamen. Er waren hier geen voorzieningen voor getroffen. Uit de evaluatie van de exploitatie van het stadsstrand van de zomers in 2021 en 2022 is gebleken dat de exploitatie het gewenste effect (tegengaan overlast, geen zwerfafval en begrenzing pootje baden) met zich meebrengt. Daarom is besloten medewerking te verlenen aan de exploitatie van het stadsstrand binnen de daarvoor gestelde periode van 1 april tot 1 november van het jaar voor onbepaalde tijd. De uitspraak van de raad van 23 maart 2023 is aanleiding geweest om niet alleen het terras te verkleinen, maar ook om het gebied aan te passen. Hierdoor is een deel van het stadsstrand weer vrij toegankelijk tijdens de afgesproken tijden. Het projectgebied wordt verder gevormd door de dijk en het omliggende grasland. Op navolgende afbeeldingen wordt een luchtfoto getoond van de locatie en een impressie gegeven van de het plangebied in de voormalige situatie in de zomermaanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991344-VB01_0005.png"

Afbeelding 5: Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991344-VB01_0006.png"

Afbeelding 6: Impressie voormalige situatie, voorafgaand aan de exploitatie van het stadsstrand

3.2 Toekomstige situatie

Op 20 april 2020 is een vergunning verleend voor de exploitatie van het stadsrand in de periode van 1 april tot 1 november voor een periode van twee jaar. Uit de evaluatie is gebleken dat de exploitatie van het stadsstrand het gewenste effect tot gevolg heeft. Daarom heeft het college van B&W besloten medewerking te verlenen aan een bestemmingsplanherziening om het stadsstrand voor onbepaalde tijd mogelijk te maken.

In de toekomstige situatie wordt het plangebied voor onbepaalde tijd jaarlijks van 1 april tot 1 november door initiatiefnemer ingericht als stadsstrand. Horecamaterieel en -faciliteiten worden jaarlijks geplaatst en weggehaald. Gedurende deze periode vindt er actief beheer en toezicht plaats en wordt het strand dagelijks opgeruimd en schoongemaakt door initiatiefnemer. Het terrein is van 1 april tot 1 november geopend tussen 08:00 uur en 24:00 uur en is tussen 24:00 en 08:00 afgesloten middels te plaatsen hekwerken. De horecazaak is geopend vanaf 09.30 uur en sluit om 24.00 uur. Tijdens openingstijden is het strand gratis toegankelijk voor iedereen en zijn honden aangelijnd toegestaan. Vanaf 1 november tot 31 maart wordt het terrein niet afgesloten en is er niets van het horecamaterieel en -faciliteiten aanwezig en vindt er geen beheer en toezicht plaats door initiatiefnemer.

Het grasveld dat buitendijks is gelegen is ingericht als parkeerplaats voor fietsen en auto's voor mindervaliden en bevoorradingen en blijft dus ook als dusdanig ingericht. Daarnaast is hier gedurende de periode van 1 april tot 1 november ruimte voor afvalcontainers ten behoeve van het strand(paviljoen) van initiatiefnemer. Van de dijk naar de parkeerplaats is inmiddels een trap met fietsgleuf gerealiseerd. Daarnaast is van de parkeerplaats, over de dijk, naar het strand een rolstoeltoegankelijk pad aangelegd. De parkeerplaatsen zijn vanaf de Ingenieur B.P.G. van Diggelenkade ontsloten. Hoe de ontsluiting en het parkeren verder word geregeld is aangegeven in paragraaf 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991344-VB01_0007.png"

Afbeelding 7: Tijdelijk vergunde situatie in de zomermaanden

 afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991344-VB01_0008.png"

Afbeelding 8: Inrichtingstekening

3.3 Beeldkwaliteit

Hoewel het stadsstrand met paviljoen alleen jaarlijks tussen april en november aanwezig is vraagt de inrichting en bebouwing van het gebied wel om een ruimtelijk acceptabele beeldkwaliteit. Om die reden zijn criteria opgesteld om de beoogde kwaliteit te handhaven.

Bebouwing

De bebouwing kent een eenvoudige uitstraling. Qua materialisatie bestaat die uit prefab elementen en houten elementen. Dit geldt voor zowel het paviljoen als de toiletgroep en container. De (prefab) bebouwing heeft een gedekte kleur en de houten delen zijn naturel van kleur.

Omheining

De omheining aan de zijde van de dijk bestaat uit een stalen hekwerk die wordt bekleed met natuurlijke materialen. De overige afscherming van het terras bestaat uit stalen elementen in dezelfde kleurstelling als de prefab bebouwing.

Terras

Het terras is opgebouwd uit vlonders van samengestelde houten elementen. De lounge sets zijn van blank hout met gekleurde kussens.

Terrasoverkapping

Op het westelijke deel van het terras kan tijdelijk een terrasoverkapping worden geplaatst. Het betreft een demontabele constructie met een doek van stof in de kleur natuurlijk licht bruin.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

4.1 Water

Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2012-2027. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij voor de gestelde periode zorgt voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het kader van onderhavige ontwikkeling is de digitale Watertoets niet doorlopen. Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling is namelijk uitvoerig overleg geweest met Waterschap Drents Overijsselse Delta en Rijkswaterstaat over zowel de tijdelijke als de gewenste permanente situatie. Deze paragraaf vormt een samenvatting van het waterbeleid en de conclusies uit de gevoerde overleggen en de verleende vergunningen.

Waterveiligheid

Onder waterveiligheid wordt verstaan het beschermen van inwoners tegen overstromingen. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.

Waterkeringen

In het plan ligt een primaire kering. Met betrekking tot waterkeringen hanteert het waterschap het waterstaatswerk en verschillende beschermingszones.

  • De functie en stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen het waterstaatswerk en (buiten)beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen het waterstaatswerk en (buiten)beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur noodzakelijk.
  • Bij de aanvraag van deze watervergunning moet worden aangetoond dat het bouwwerk en de bouwwerkzaamheden het waterkerend vermogen van de waterkering niet in gevaar brengt. Hierbij is de stabiliteit en erosiebestendigheid van de waterkering van belang, maar ook dat de waterkering goed onderhouden en geïnspecteerd kan worden.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling heeft er uitvoerig overleg plaatsgevonden met de afdeling vergunningen van het waterschap en Rijkswaterstaat. Voor de volgende vergunningsplichtige activiteiten is vergunning aangevraagd en afgegeven voor zowel de tijdelijke als de gewenste permanente situatie:

  • vergunning Waterwet RWS (24 januari 2022, nummer 2022/2322) en 24 maart 2022, nummer RWS- 2022/9361) ten behoeve van het strand paviljoen en hekwerken;
  • vergunning Waterwet Waterschap voor renovatie bestaande trap en nieuwe trap naar parkeerplekken; (6 april 2021, dossier: Z/21/039185)
  • vergunning Waterwet Waterschap voor parkeerterrein (10 februari 2021, dossier: Z/21/038402)
  • vergunning Waterwet Waterschap onderdijkse boring (15 april 2021, dossier (Z/21/039643)

Buitendijks bouwen

De waterkeringen (dijken) zijn in beheer van het waterschap. De waterbeheerder is Rijkswaterstaat en daarom is contact opgenomen met Rijkswaterstaat. Bij Rijkswaterstaat is ook een vergunning aangevraagd voor de vergunningsplichtige activiteiten. Rijkswaterstaat ziet de voorgenomen ontwikkeling als onderdeel van de ‘bronaanpak zwerfafval oeverrecreatie’. Echter stelt Rijkswaterstaat als eis dat er niet gezwommen mag gaan worden in de IJssel. Vandaar dat er een hekwerk in het water wordt geplaatst waarmee wordt voorkomen dat recreanten het water ingaan.

Overstromingsrisicoparagraaf

De provincie Overijssel verplicht plannen in gebieden met een risico op overstromingen om een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen in het bestemmingsplan. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft.

De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noord-wester storm. Het plangebied is niet gelegen binnen een dijkringgebied. Het plangebied ligt in overstroombaar gebied. Er is daarom ook geen overstromingskans berekend, omdat daarvoor geen dijkdoorbraak nodig is. Echter is het zo dat het ook voor buitendijkse ontwikkelingen verplicht om een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Het gedeelte binnen het plangebied waar zich voorzieningen bevinden in het buitendijkse gebied heeft een hoogte tussen de -0,70 m en -0,90 m ten opzichte van NAP (bron: actueel hoogtebestand Nederland). Het normale peil van het water gedurende het hele jaar ligt hier op - 0,45 m tot 0,5 m (bron: Rijkswaterstaat), maar in de zomerperiode ligt dit peil beduidend lager en komt het peil zelden tot niet hoger dan 0,5 m. Als de hoogte van het plangebied vergeleken wordt met het gemiddelde peil van de IJssel en de gemiddelde hoogste waterstand van de afgelopen jaren in de zomerperiode valt te concluderen dat het zeer zelden voorkomt dat een hoogte van -0,70 m ten opzichte van NAP overschreden wordt. Feit blijft dat de locatie zich in een risicovol gebied bevindt wat betreft overstromingsgevaar. Waarom de ontwikkeling toch voor deze locatie passend is en welke maatregelen er kunnen worden getroffen op moment dat zich een overstroming voordoet worden navolgend behandeld.

Dit betreft niet een locatie welke bewoond wordt en daarnaast is de exploitatie van het stadsstrand een seizoensgebonden activiteit. Een seizoensgebonden activiteit betekent dat tijdens het hoogwaterseizoen (1 november tot 1 april) alle bouw/werken verwijderd worden uit het beheersgebied. Een seizoensgebonden activiteit is vergunbaar mits:

  • 1. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
  • 2. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit, en
  • 3. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.

Aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, waarmee de voorgenomen ontwikkeling een seizoensgebonden activiteit is. Daarnaast is in samenwerking met Rijkswaterstaat een calamiteitenplan opgesteld waarmee is aangetoond dat alle werken bij een bepaalde hoogwaterstand verwijderd kunnen worden. Verder is er bij kans op een overstroming ook voldoende tijd om het plangebied te verlaten als werknemer of bezoeker. Op moment van overstroming zal het waterpeil in een aantal dag langzaam stijgen wat vaak ook al een aantal weken/dagen voorafgaand aan de overstroming valt te voorspellen.

Riolering

Wat betreft riolering is optimalisering van het afvoeren van afvalwater naar de rioolwaterzuivering, verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater van belang.

Gescheiden afvoer afvalwater en hemelwater

Er is in het plan rekening gehouden met gescheiden waterstromen. Al het afvalwater wordt opgevangen, op een gemeentelijk rioolstelsel geloosd en afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Hiervoor is door initiatiefnemer een speciale persleiding door de dijk aangelegd die wordt aangesloten op het gemeentelijk riool. Hierop wordt het afvalwater afkomstig van het paviljoen geloosd.

Dit afvalwater mag niet te worden vermengd met hemelwater. Het hemelwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. In het plangebied is voldoende ruimte voor infiltratie. Bij het gescheiden afvoeren van hemelwater wordt rekening gehouden met de drempelhoogte in relatie tot de fluctuatie van het ontvangende water.

Waterkwaliteit

Het watersysteem met betrekking tot de infiltratie van hemelwater is zo ontworpen dat het geen risico’s voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

Kwaliteit afvoer hemelwater

Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Licht vervuilde hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. Wat betreft deze ontwikkeling gaat het enkel om het water afkomstig van het dak van het paviljoen en het water op de parkeerplaatsen. In de omgeving van het plangebied is voldoende ruimte zodat het water in de bodem kan infiltreren.

Noemenswaardig is dat er wat betreft de parkeervoorziening rechtstreeks graskeien worden aangebracht om zo weinig mogelijk te roeren in een dijklichaam en aangrenzend gebied. De gehele parkeerplaats is uitgevoerd in graskeien waarbij de parkeerstroken zijn gevuld met grond en ingezaaid en de rijbaan is opgevuld met schelpen om toch een duidelijke afscheiding te krijgen. Het hemelwater kan hier ook direct in de bodem infiltreren.

Microverontreiniging

Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink mogen niet worden gebruikt.

Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding en de keringen op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied is zodanig afgestemd, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem en de keringen op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Hiervoor is en blijft het waterschap net als in de huidige situatie verantwoordelijk.

Wijze van onderhoud waterkeringen

Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud en de daarbij geldende voorwaarden. Vanuit beheer en onderhoud zijn er bepaalde uitgangspunten voor de inrichting van het waterstaatswerk.

Toegankelijkheid

De kering en percelen op de kering moeten ten alle tijden bereikbaar zijn, zodat de schouw plaats kan vinden, schade herstelt kan worden en er gemaaid kan worden. Rijdend onderhoud op het waterstaatswerk: Bij onderhoud van de kering geldt een obstakelvrije zone op de kering en de onderhoudsstroken van de kering. Rijdend onderhoud is mogelijk vanaf een helling van 1 op 3 of flauwer. Het maaisel moet op een logisch plek kunnen worden neergelegd, zoals op een onderhoudsstrook aan de onderzijde van de waterkering. In de basis kan aan de gestelde voorwaarden worden voldaan, maar praktische zaken omtrent beheer en onderhoud van de kering, zullen besproken worden met de gebiedsbeheerder van het waterschap.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingsplan rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingsplan gemengd gebied  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3.1   50 meter   30 meter  
3.2   100 meter   50 meter  
4.1   200 meter   100 meter  
4.2   300 meter   200 meter  
5.1   500 meter   300 metere  
5.1   700 meter   500 meter  

Afbeelding 9: Omgevingstyp en richtafstanden

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

De beoogde exploitatie van het stadsstrand met bijhorend horecamaterieel en -faciliteiten is een milieubelastende activiteit en kan daarmee negatieve invloed op de omgeving hebben. De dichtstbijzijnde milieugevoelige objecten in de omgeving van het plangebied zijn de woningen aan de Ingenieur B.P.G. van Diggelenkade. Het stadsstrand en de horecavoorziening met bijhorend terras liggen op circa 50 meter van de dichtstbijzijnde woningen. De bijhorende parkeervoorzieningen voor fietsers, laden en lossen en mensen die slecht ter been zijn, liggen nagenoeg tegen de Ingenieur B.P.G. van Diggelenkade aan en daarmee op een afstand van circa 20 meter tot aan de woningen.

Ten aanzien van de afstand die moet worden aangehouden tussen de milieubelastende functie (exploitatie stadsstrand) en de milieugevoelige functies (omliggende woningen) wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. Hier is de geplande ontwikkeling het beste te vergelijken met de omschrijving als ‘Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.(SBI-2008: 561)’. De hoogste richtafstand die voor deze functies geldt is 10 meter in een ‘rustige woonwijk’. Zowel in de situatie dat dus sprake is van een .rustige woonwijk. als .gemengd gebied. wordt aan de richtafstand ruimschoots voldaan.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele bedrijven. Echter betreft de exploitatie van het stadsstrand met bijhorend horecamaterieel en -faciliteiten geen milieugevoelig object en de omliggende bedrijven worden daarom niet in hun belangen geschaad.

Op basis van bovenstaand zal er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omwonenden zijn en worden de omliggende bedrijven door de komst van het stadsstrand niet beperkt in hun uitbreidingsmogelijkheden. Derhalve zijn ervan uit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.2 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai.

De functie horeca is geen geluidsgevoelige functie. Er hoeft dus geen onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidseffecten van industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai in de omgeving op het plangebied. Wat de exploitatie van het stadsstrand en de bezoekers van het stadsstrand (ten aanzien van geluid) voor invloed heeft op de omgeving, is behandeld in paragraaf 4.2.2.

De conclusie van die paragraaf is dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.3 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In artikel 2.4.1, lid 1 van de Bouwverordening is bovendien bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. In artikel 2.1.5 leden 1 en 2 van de Bouwverordening is het voorschrift gegeven dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning een bodemonderzoeksrapport overlegd moet worden, dat bestaat uit de resultaten van een recent verkennend onderzoek.

Het plangebied bevindt zich in de uiterwaarden waar Rijkswaterstaat het bevoegd gezag is. Bij (grote) graafwerkzaamheden moet melding gemaakt worden bij Rijkswaterstaat. Zij bepalen of er een bodemonderzoek nodig is. In de uiterwaarden gaat het dan om een waterbodemonderzoek omdat hier de Waterwet van toepassing is in plaats van de Wet Bodembescherming.

Het stadsstrand wordt ieder jaar voor een periode van 1 april tot 1 november opgebouwd en vervolgens weer afgebroken. De functie horeca is geen 'gevoelig object' in het kader van de milieuwetgeving. In tijdelijke bouwwerken die niet zijn aangemerkt als 'gevoelige object' is van langdurige blootstelling aan een eventuele bodemverontreiniging geen sprake. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van lokale bodemverontreiniging of een verdachte bodembedreigende locatie. Bovendien zal de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet, omdat er geen (grote) graafwerkzaamheden plaatsvinden. Rijkswaterstaat is in dit geval conform de Waterwet bevoegd gezag en heeft ook niet verzocht om een waterbodemonderzoek uit te voeren. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling hoeft daarom geen (water)bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.4 Exerne veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke
stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991344-VB01_0009.png"

Afbeelding 10: Fragment risicokaart

Hieruit blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:

  • het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
  • de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
  • een toekomstig plasbrandaandachtsgebied en
  • het invloedsgebied van een relevante buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de IJssel. Volgens de Regeling basisnet is er geen 10-6 contour gelegen. En daarnaast wordt 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden. Daarmee vormt deze route geen gevaar voor de voorgenomen ontwikkeling. Onderzoek externe veiligheid en/of een Verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
  • Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

De voorgenomen ontwikkeling is van geringere omvang dan de hiervoor aangegeven ontwikkelingen. Op basis van de verkeersgegevens welke zijn genoemd in paragraaf 4.4 en het onderzoek stikstof in relatie tot het Natura 2000 gebied 'Rijntakken' de NIBM-tool ingevuld. Een uitsnede hiervan is te zien in navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991344-VB01_0010.png"

Afbeelding 11: Uitsnede NIBM-tool

Naar aanleiding van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader te worden ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Ecologie

Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming. Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

Bij een quickscan flora en fauna wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht. De Wnb onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wnb drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten:

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).

Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit.

Binnen een gebied kan spanning optreden tussen economie en ecologie. In een zogenaamd beheerplan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen gebeurt daarom in overleg met alle direct betrokkenen, zoals beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en waterschappen. Samen geven ze invulling aan beleven, gebruiken en beschermen. Daar draait het om in de Nederlandse Natura 2000-gebieden (bron: Regiegroep Natura 2000). Het is krachtens de Wnb verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2). Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.

Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura 2000-gebieden.

Conform artikel 1.12 van de Wnb dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Natuurbank Overijssel een Quickscan natuurwaardenonderzoek verricht. De rapportage is als Bijlage 2 aan de toelichting gekoppeld. De conclusie van dit onderzoek is als volgt.

De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’, en het opzettelijk ‘verstoren, beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verstoren of te doden en om opzettelijk de vaste rusten voortplantingsplaats te mogen beschadigen en te vernielen. Afhankelijk van de status van de beschermde soorten, kan soms ook gewerkt worden conform een door de Minister goedgekeurde, en op de situatie toepasbare, gedragscode. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Het plangebied behoort tot het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000-gebied Rijntakken. Er is sprake van een relatief kleinschalig initiatief in het Natuurnetwerk Nederland, en daarom dient het initiatief getoetst te worden aan de regels zoals die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van voorliggende studie niet uitgesloten worden. Om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten vast te kunnen stellen, dient een voortoets en een stikstofberekening uitgevoerd te worden. Geadviseerd wordt een stikstofberekening uit te voeren m.b.v. Aerius Calculator, omdat de uitkomst van dat rekenprogramma bruikbaar is in een juridisch procedure.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde dieren.

Beschermde dieren benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied, ze bezetten er geen vaste rust- of voortplantingsplaats.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied af, in de maanden dat het strandpaviljoen in het plangebied aanwezig is. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties omdat het foerageergebied geen beschermde status heeft voor de dieren die het plangebied benutten als foerageergebied.

Beide onderzoeken (voortoets ecologie en stikstofonderzoek) zijn als Bijlage 3 en Bijlage 4 aan de toelichting gekoppeld.

Naar aanleiding van de uitgevoerde Quickscan natuurwaardenonderzoek is door Natuurbank Overiijssel een voortoets ecologie uitgevoerd (zie Bijlage 3). De conclusie van deze voortoets is als volgt.

Het voorgenomen project leidt met zekerheid niet tot significante gevolgen voor het nabij gelegen Natura 2000-gebied Rijntakken of voor andere omliggende Natura 2000-gebieden. Tijdens de aanlegfase en de gebruiksfase kan sprake zijn van enige verstoring die reikt tot in het Natura 2000-gebied Rijntakken, maar hier zijn geen (potentiële) broedgebieden van kwalificerende broedvogels aanwezig en deze delen van het Natura 2000-gebied hebben – gelet op het huidige gebruik van het gebied en de verstoring vanuit de omliggende omgeving – geen bijzondere waarde voor kwalificerende niet-broedvogels. Voor geen van de kwalificerende vogelsoorten geldt dat sprake is van een zodanige aantasting van de draagkracht van het gebied door verstoring, dat dit van invloed is op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende soorten. Een significante verstoring kan daar om op voorhand met zekerheid worden uitgesloten.

Tijdens de aanlegfase en de gebruiksfase is geen sprake van een toename aan stikstof depositie op hexagonen van stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden van soorten die een (naderende) overschrijding van de KDW hebben. Significante gevolgen als gevolg van stikstofdepositie kunnen derhalve op voorhand met zekerheid worden uitgesloten. Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied Rijntakken op voorhand met zekerheid zijn uitgesloten. Er zijn geen mitigerende maatregelen nodig om significante gevolgen op voorhand met zekerheid te kunnen uitsluiten. Nadere toetsing in de vorm van een passende beoordeling is niet aan de orde. De ontwikkeling is niet in strijd is met de bepalingen uit artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofdepositieberekening (Bijlage 4) uitgevoerd. Per 22 november 2022 staat er een streep door de bouwvrijstelling, waardoor stikstofemissie afkomstig uit bouw- en sloop-activiteiten en het aanleggen, veranderen of verwijderen van een werk met de daarbij behorende vervoersbewegingen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Echter, is voor voorliggend project het jaarlijks op- en afbouwen van het strandpaviljoen (zijnde realisatiefase) al berekend in de gebruiksfase, omdat het gaat om een jaarlijks terugkerend werk. Om deze reden kan het extra berekenen van de realisatiefase buiten beschouwing worden gelaten. Uit de rekenresultaten blijkt dat in de ‘beoogde situatie, gebruiksfase’ geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op omliggende Natura 2000-gebieden zijn berekend. Dat betekent dat het onderhavige plan in de permanente gebruiksfase geen significant negatieve invloed uitoefent op de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden. Ten aanzien van de gebruiksfase zijn geen nadere stappen noodzakelijk.

Uit de rekenresultaten van Aerius-calculator is gebleken dat als gevolg van onderhavig project gedurende de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdeposities op de omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/j. Daarom vorm het aspect stikstof in relatie tot Natura 2000 geen belemmering voor de realisatie en de vergunningverlening van de 'omgevingsvergunning, activiteit bouwen'.

Tot slot wordt opgemerkt dat bezwaren zin geuit op het aspect ecologie in het kader van de omgevingsvergunning voor de proefperiode van twee jaar voor de exploitatie van het stadsstrand. In een oplegnotitie natuur (Bijlage 5) is Lycens nader ingegaan op deze bezwaren waarmee nog vollediger wordt aangetoond dat significante verstoring van beschermde soorten en/of gebieden kan worden uitgesloten.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Verkeer en parkeren

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeer- en verkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Eén en ander is door de gemeente Kampen vertaald in het gemeentelijke bestemmingsplan ‘Parkeren (parapluplan)’. Ten aanzien van de parkeerbehoefte in de gemeente Kampen moet ten behoeve van het parkeren in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in.

4.4.1 Verkeer

De verkeersgeneratie met betrekking tot het strandpaviljoen is te beperken tot bezoekers, werknemers en leveranciers. Het grootste gedeelte van deze verkeersgeneratie vormt de bezoekers. Van de bezoekers komt ook een groot deel per fiets. Voor de fietsbewegingen ligt er een goed fietspad waarmee het plangebied te bereiken is en er is ook geen reden om aan te nemen dat dit fietspad deze verkeersbewegingen niet aan zou kunnen. Om de verkeersgeneratie in de vorm van motorvoertuigbewegingen te berekenen is gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW-publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren (381, december 2018)’. In tabel 5.1 is de verkeersgeneratieberekening weergegeven.

Stedelijkheidsklasse, matig stedelijk rest bebouwde kom  
Type gebouw   gem. per eenheid   aantal eenheden   totale generatie  
strandpaviljoen   19   3   57  

Afbeelding 12: Verkeersgeneratie beoogde situatie (motorvoertuigbewegingen per etmaal)

Het strandpaviljoen wordt uitsluitend in het hoogseizoen gebruikt waarvoor zes maanden wordt gerekend. De rest van het jaar zal er geen sprake zijn van verkeersgeneratie op deze locatie. Om die reden wordt de totale verkeersgeneratie gehalveerd. Om de gemiddelde verkeersgeneratie per dag voor een heel jaar te berekenen. Dit komt neer op een totale verkeersgeneratie van 28,5 per dag. 100% van dit verkeer wordt via de Ingenieur B.P.G. van Diggelenkade ontsloten, via de bestaande in-/uitrit, waar het zich zal splitsen. 50% van het verkeer rijdt in noordelijke richting over de Ingenieur B.P.G. van Diggelenkade waar het verkeer, op de T-splitsing met de Spoorkade, opgaat in het heersende verkeersbeeld. 50% van het verkeer rijdt in zuidelijke richting over de Ingenieur B.P.G. van Diggelenkade waar het verkeer, op de t-splitsing met de Spoorkade, opgaat in het heersende verkeersbeeld.

De Ingenieur B.P.G. van Diggelenkade is van voldoende omvang om deze verkeersgeneratie op te kunnen vangen. Wat betreft de inrichting van het plangebied worden echter de nodige maatregelen getroffen. Hiervoor wordt verwezen naar het verkeerskundig advies (Bijlage 6). Met name de middelste rijbaan van de Ingenieur B.P.G. van Diggelenkade geeft de mogelijkheid om tot een verkeersveilige situatie te realiseren. Op de volgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van het verkeerskundig advies dat is opgenomen wat een impressie van de maatregelen die worden getroffen weergeeft. Alle voorgestelde verkeerskundige maatregelen uit het verkeerskundig advies zijn uitgevoerd. Door de maatregelen die zijn getroffen is sprake van een verkeersveilige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991344-VB01_0011.png"

Afbeelding 13: Impressie verkeerskundige maatregelen

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4.2 Parkeren

Tegelijkertijd met het parapluplan is de ‘Parkeernormennota gemeente Kampen’ vastgesteld. In de Parkeernormennota wordt onderscheid gemaakt in parkeernormen voor het centrum en schil centrum. De Parkeernormennota heeft als doel om bij bouwplannen of wijzigingen in het gebruik, de behoefte van het benodigde aantal parkeerplaatsen te bepalen. Uitgangspunt hierbij is dat bij de ontwikkeling van een plan het aantal benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein wordt gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen dat de parkeerdruk op het openbaar gebied wordt afgewenteld en daar vervolgens tot problemen leidt.

Ten aanzien van parkeren is in het verkeerskundig advies en het parkeeronderzoek (door Bonotraffics uitgevoerd, zie Bijlage 6 en Bijlage 7) aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Belangrijk is dat het niet mogelijk is om de volledige parkeerbehoefte van het strandpaviljoen en de reeds bestaande parkeerbehoefte van het stadsstrand in te vullen binnen het plangebied. De parkeerruimte bij het station kan worden ingezet voor het opvangen van de parkeerbehoefte behorende bij het stadsstrand en het strandpaviljoen. De bezettingsgraad van deze parkeerplaatsen ligt namelijk ruim onder de 85%. Daarmee kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte.

Voor wat betreft laden en lossen en parkeren voor minder validen is een apart terrein aangelegd tegen de dijk aan. Hier is ook ruimte voor het parkeren van fietsen, brommers en scooters. Dit terrein is via het bestaande fietspad te bereiken.

Conclusie

Het aspect parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Het Verdrag van Malta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt de Monumentenwet waarin de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd..De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'verstoorder' betaalt.

In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart is te zien dat het plangebied binnen een gebied ligt dat is aangeduid met een lage verwachtingskans en restgeulen met verlangde rivierbeddingen. In het geldende bestemmingsplan is enkel voor het gebied dat is aangeduid als restgeulen met verlande rivierbeddingen de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 1' opgenomen. Binnen deze verwachtingswaarde kunnen mogelijk scheepsresten, beschoeiingen en andere specifiek watergebonden archeologisch resten worden aangetroffen. De dubbelbestemming heeft met name betrekking op de dijk, het betreft een klein deel van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991344-VB01_0012.png"

Afbeelding 14: Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart

Ten behoeve van de in het onderhavige bestemmingsplan beschreven ontwikkeling vinden geen grootschalige graafwerkzaamheden plaats waardoor de drempelwaarden van zones met hoge en lage archeologische verwachtingswaarden in het plangebied overschreden worden. De drempelwaarden voor deze verwachtingswaarden zijn vastgelegd in de Erfgoedverordening van de gemeente uit 2011 en in de Erfgoednota uit 2013. Zones met een lage verwachtingswaarde hebben geen notering in het bestemmingsplan. Zones met een hoge verwachtingswaarde staan op het bestemmingsplan genoteerd als Waarde Archeologie 1. Gezien het beperkte karakter van de verstoringen bestaat vanuit archeologische monumentenzorg geen bezwaar tegen dit plan. Wel blijven artikelen 5.10 & 5.11 uit de Erfgoedwet 2016 van toepassing: Indien bij de werkzaamheden zaken van oud cultuurhistorisch belang gevonden worden, dient het bevoegd gezag hiervan in kennis gesteld te worden. Het bevoegd gezag is in dit geval de gemeente.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5.2 Cultuurhistorie

In/nabij het plangebied bevindt zich een ‘schans/versterking’. Deze ‘schans/versterking’ is in het geldende bestemmingsplan ook aangemerkt als ‘karakteristiek’. Ter plaatse van deze aanduiding worden geen werkzaamheden verricht waardoor de ‘schans/versterking’ aangetast zou kunnen worden. Verder zijn er in het plangebied geen noemenswaardige cultuurhistorische objecten aanwezig. Wel bevindt zich aan de overzijde van de IJssel het beschermd stadsgezicht van Kampen. Dit gebied is als dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan ‘Binnenstad’ en hier gelden regels voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt geen bouw- of verbouw plaats in het beschermd stadsgezicht. De ontwikkeling doet dan ook geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarden van dit gebied.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1, onder f dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dient het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit (tot vaststelling van het bestemmingsplan) de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3.2 Algemene Wet Bestuursrecht).

Voorheen kon worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r.-(beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen activiteit die genoemd staat in onderdeel D van het Besluit-m.e.r: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (categorie D12). Conform het Besluitm.e.r. is de activiteit m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de activiteit betrekking heeft op de volgende gevallen:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet nauw gedefinieerd in het Besluit m.e.r. Er is daarom ruimte voor interpretatie en discussie met betrekking tot wanneer een plan wel of niet als een stedelijk ontwikkelingsproject beschouwd moet worden. Uit jurisprudentie blijkt dat niet elke ontwikkeling waar gebouwd wordt automatisch valt onder een 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Daarom hoeft de bouw van een woning niet altijd beschouwd te worden als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage (activiteit D.11.2).

De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar blijft ruim onder de drempelwaarde van 100 hectare of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m². Dit neemt niet weg dat in dit geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Dit dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria:

  • kenmerken van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van het potentiële effect.

In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn eerder in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu) aspecten bedrijven- en milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, ecologie, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Uit de afweging is gebleken dat de effecten niet van dien aard zijn dat een m.e.r.-beoordeling aan de orde is. Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten, waardoor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling of MER niet zinvol wordt geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit op de ruimtelijke ordening zijn op 1 juli 2008 in werking getreden. Voor wat betreft de terminologie en de opbouw van dit plan is op de wet aangesloten. Als voorbeeld hiervan kan worden genoemd dat de voorschriften nu regels heten en dat vrijstellingen nu afwijkingen worden genoemd. Daarnaast zijn de algemene gebruiksbepalingen en de zogenaamde toverformule niet meer noodzakelijk, omdat in de wet is bepaald dat gronden niet in strijd met hun bestemming mogen worden gebruikt.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is er voor gekozen de planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan zoveel mogelijk aan te sluiten (met inachtneming van de Wro) bij de systematiek van het actualisatieplan 'Kampen en IJsselmuiden 2022 (binnenstad en woongebieden)'. Het onderhavig bestemmingsplan gaat uit van de meest recente versie van het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP-2012-v1.3.1).

5.2 Plansystematiek

Het plangebied krijgt een gedetailleerde plansystematiek en heeft zodoende een rechtstreekse bouwtitel. In de regels zijn bouw- en gebruiksregels opgenomen die de bebouwings-, gebruiksen inrichtingsmogelijkheden van het plangebied inkaderen.

5.2.1 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0166.00991344-VB01) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan. De verbeelding omvat één kaartblad. Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

5.2.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn, voor zover nodig, tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Op de verbeelding zijn ten opzichte van de huidige situatie twee aanduidingen toegevoegd, namelijk 'horeca' en 'parkeerterrein' waarbinnen de voorgenomen ontwikkeling kan plaatsvinden. Voor al het overige zijn de bestaande bestemmingen (voor zover nodig) overgenomen uit de geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2014', 'Buitengebied 2014, 5e herziening', 'Parkeren (parapluplan)' en 'Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan)'.

5.2.3 Regels
5.2.3.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.3.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.3.3 Bestemmingsregels

Uitgangspunt is de bestaande bestemmingen zoveel mogelijk in stand te houden en in aanvulling/afwijking daarop enkele regels toe te voegen die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maken.

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 13e herziening Stadsstrand' komen de volgende bestemmingen voor. Dit zijn de bestemmingen die nu ook al in het geldende bestemmingsplan opgenomen zijn ter plaatse van de betreffende gronden.

Uitgangspunt daarom is dan ook dat de bestaande bestemmingen zoveel mogelijk in stand worden gehouden. In aanvulling daarop worden enkele regels toegevoegd die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maken.

Groen (Artikel 3)

Natuur (Artikel 4)

Water (Artikel 5)

5.3.1 Groen

Binnen de bestemming 'Groen' is de aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen waarbinnen parkeren is toegestaan voor laden en lossen en mindervaliden. In de periode van 1 april tot 1 november van het jaar zijn binnen deze aanduiding ook fietsenrekken en afvalcontainers toegestaan.

5.3.2 Natuur

Binnen de bestemming 'Natuur' zijn hekwerken toegestaan en is de aanduiding 'horeca' opgenomen. Binnen dit plan zijn in de periode van 1 april tot 1 november van het jaar horeca- en dagrecreatieve voorzieningen toegestaan. De exploitatie van de horecafunctie is alleen mogelijk in de periode van 1 april tot 1 november. In de regels wordt aan de bebouwing verschillende maximaal toelaatbare hoogtes en oppervlaktes gesteld. Binnen de aanduiding 'horeca' is horeca toegestaan tot en met categorie 2. De diverse horeca-categorieën staan in de begripsomschrijving.

Door Rijkswaterstaat Oost Nederland is op 24 januari 2022 (nummer RWS- 2022/2322) op grond van de Waterwet een vergunning afgegeven voor het gebruik van het rijkswaterstaatswerk de Geldersche IJssel of de daartoe behorende beschermingszone. Hiermee kan op de bewuste locatie een paviljoen geplaatst en tijdelijk behouden worden. Ook het stadsstrand kan tijdelijk ingericht worden. De vergunning is verleend voor de periode van 1 april tot 1 november (beschikking van 24 maart 2022 (nummer RWS- 2022/9361). De vergunningen zijn verleend voor onbepaalde tijd.

Door het Waterschap Drentse Overijsselse Delta zijn de volgende vergunningen voor onbepaalde tijd verleend:

  • vergunning Waterwet Waterschap voor renovatie bestaande trap en nieuwe trap naar parkeerplekken; (6 april 2021, dossier: Z/21/039185)
  • vergunning Waterwet Waterschap voor parkeerterrein (10 februari 2021, dossier: Z/21/038402)
  • vergunning Waterwet Waterschap onderdijkse boring (15 april 2021, dossier (Z/21/039643)
5.3.3 Water

Binnen de bestemming 'Water' zijn in de periode van 1 april tot 1 november van het jaar drijvende hekwerken toegestaan.

Zwemmen op deze locatie nabij de stadsbrug is om veiligheidsredenen niet toegestaan. Daarom zijn er bouwregels opgenomen die een drijvend hekwerk mogelijk maken. Dit hekwerk is alleen toegestaan in de periode van 1 april tot 1 november en is specifiek aangeduid. Buiten deze periode is het hekwerk niet aanwezig. Het hekwerk is een voorwaarde vanuit de vergunning van Rijkswaterstaat.

5.4 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

5.4.1 Dubbelbestemmingen

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen. Naast de enkelbestemmingen, komen in dit bestemmingsplan de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde - Landschap;
  • Waarde - Natuur;
  • Waarde - Waterkering;
  • Waterstaat - Waterstaatkundige functie.
5.4.1.1 Waarde - Landschap

Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta (NLIJ). Hiermee worden de kernkwaliteiten van het NLIJ beschermd.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid nadere eisen te stellen wanneer gebruiks- of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden kunnen aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten mogelijk binnen de bestemming. Maar om een 'vinger aan de pols' te houden kan de gemeente zelf actie ondernemen.

Naast het toelaten van bouwactiviteiten kunnen met een omgevingsvergunning ook activiteiten zoals het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten, vijvers en poelen toegelaten worden. Aan deze activiteiten is een vergunningplicht verbonden omdat deze tot gevolg kunnen hebben dat het voor het Nationaal Landschap IJsseldelta kenmerkende verkavelingspatroon wordt aangetast. Om de kenmerkende openheid van het nationaal landschap te beschermen hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.

5.4.1.2 Waarde - Natuur

Met deze dubbelbestemming worden de Natura-2000 en NNN gebieden in het plangebied beschermd. Binnen deze dubbelbestemming is een aantal werken die de instandhoudingsdoelstellingen en natuurlijke waarden van de gebieden zouden kunnen schaden aan een omgevingsvergunning verbonden.

5.4.1.3 Waarde - Waterkering

Deze bestemming wordt gelegd op gronden die vanuit het oogpunt van waterhuishoudkundige doeleinden beschermd moeten worden, in het bijzonder de waterkeringen met de daarbij vanuit de Keur voortvloeiende beschermingszone. Binnen de binnenstad geldt dit voor de zone tussen de IJssel en de waterkerende elementen, waaronder de stadsmuur.

De IJsseldijk heeft vooral een waterkerende functie. Dit betekent dat deze dijk is bestemd voor waterstaatkundige doeleinden. De gronden met de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen) tevens bestemd voor de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en voor de berging en afvoer van water, ijs en sediment. Om de waterkering zoveel mogelijk te beschermen is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

5.4.1.4 Water - Waterstaatkundige functie

Deze bestemming ligt op de buitendijkse gronden, deze gronden fungeren als waterberging bij overstroming. Via deze bestemming hebben we gegarandeerd dat bouwactiviteiten met goedkeuring van het waterstaatsgezag plaatsvinden.

5.5 Algemene aanduidingsregels

Aanuidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen gebiedsaanduidingen. Op deze wijze kan in één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels opgenomen worden. Hierdoor hoeven deze specifieke regels niet in de van toepassing zijnde bestemmingen meegenomen te worden.

Gebiedsaanduiding

  • vrijwaringszone - dijk

Conform het Barro moeten we de beschermingszone van de dijk aanduiden met deze gebiedsaanduiding. Deze zone bestaat uit een binnenbeschermingszone van tot 20 m uit de teen van de dijk en een buitenbeschermingszone van 80 m uit de binnenbeschermingszone. Omdat aan de buitenbeschermingszone geen regels zijn gekoppeld, staat alleen de binnenbeschermingszone op de verbeelding.

5.6 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de planregels is standaard ruimte gereserveerd voor algemene regels. Het gaat hierbij onder andere om de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, regles met bedtrekking tot het parkeren en voldoende ruimte voor laden en lossen, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkings- en wijzigingsregels.

In hoofdstuk 4 zijn de overgangsregels opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Participatie

Met de omwonenden van het plangebied is uitvoerig overleg gevoerd door de initiatiefnemer in het kader van de tijdelijke vergunning voor de voorgenomen ontwikkeling. Door de initiatiefnemer is één brief op 5 januari 2021 verzonden waarin de plannen zijn aangekondigd en waarin de omwonenden de mogelijkheid is geboden om individueel in gesprek te gaan over de plannen. Het grootste gedeelte van de omwonenden is ingegaan op deze uitnodiging en initiatiefnemer heeft met hen het gesprek gevoerd. Vervolgens is op 23 januari een tweede brief verstuurd waarin de plannen nader zijn toegelicht en de vragen en opmerkingen die in de persoonlijke gesprekken zijn opgevangen beantwoord. De verstuurde brieven zijn (geanonimiseerd) opgenomen in Bijlage 8.

Gedurende de twee seizoenen waarvoor vergunning is verleend is uitvoerig gemonitord in hoeverre met de exploitatie van het stadsstrand het gewenste doel is bereikt. Ten eerste hebben twee evaluatiemomenten plaatsgevonden waarin alle betrokken stakeholders hebben geparticipeerd. Daaruit is naar voren gekomen dat de exploitatie het gewenste effect met zich meebrengt. Daarnaast heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden met omwonenden in de vorm van een klankbordgroep. Alle omwonenden hebben de kans gehad zich aan te sluiten bij deze klankbordgroep. Op verschillende momenten is samen met hen geëvalueerd welke onderdelen met betrekking tot het stadsstand goed gaan en welke onderdelen beter kunnen. Uit de discussies tijdens de commissievergadering en de raadsvergadering bleek dat niet iedereen enthousiast was. Aan de hand van deze sessies heeft initiatiefnemer ook de nodige maatregelen getroffen waarmee de aandachtspunten zijn aangepakt. Het terras is wat verkleind en om het strand te bereiken hoeft het terras ook niet meer overgestoken te worden. Op basis van de twee evaluatiemomenten en het feit dat initiatiefnemer in de vorm van een klankbordgroep de aandachtspunten van de buurt heeft aangepakt, heeft de gemeenteraad een motie aangenomen waarin is besloten om medewerking te verlenen aan de exploitatie van het stadsstrand binnen de daarvoor gestelde periode van 1 april tot 1 november van het jaar voor onbepaalde tijd. Belangrijke voorwaarde is dat alle voorgestelde aanpassingen ook worden doorgevoerd.

De uitvoering van de motie van de raad is door middel van een informerende brief van 30 maart 2023 aan omwonenden toegelicht (Bijlage 9).

6.1.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid 1 sub c Wro overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

In paragraaf 5.3.2 is al stilgestaan bij de verstrekte vergunningen van Rijkstwaterstaat en het waterschap. In het kader van het vooroverleg worden ze hier nog een keer aangehaald.

Door Rijkswaterstaat Oost Nederland is op 24 januari 2022 (nummer RWS- 2022/2322) op grond van de Waterwet een vergunning afgegeven voor het gebruik van het rijkswaterstaatswerk de Geldersche IJssel of de daartoe behorende beschermingszone. Hiermee kan op de bewuste locatie een paviljoen geplaatst en tijdelijk behouden worden. Ook het stadsstrand kan tijdelijk ingericht worden. De vergunning is verleend voor de periode van 1 april tot 1 november (beschikking van 24 maart 2022 (nummer RWS- 2022/9361) en voor onbepaalde tijd.

Door het Waterschap Drentse Overijsselse Delta zijn de volgende vergunningen voor onbepaalde tijd verleend:

  • vergunning Waterwet Waterschap voor renovatie bestaande trap en nieuwe trap naar parkeerplekken; (6 april 2021, dossier: Z/21/039185)
  • vergunning Waterwet Waterschap voor parkeerterrein (10 februari 2021, dossier: Z/21/038402)
  • vergunning Waterwet Waterschap onderdijkse boring (15 april 2021, dossier (Z/21/039643)

De provincie Overijssel heeft bij brief van 19 april 2021 aangegeven dat het voorgenomen project niet leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen. Een vergunning en een ontheffing zijn niet nodig. Dit gold voor de tijdelijke situaties die in 2021 en 2022 plaatsvonden.
Ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan heeft de provincie in het kader van de voorkantsamenwerking bij e-mailbericht van 13 september 2022 het volgende te kennen gegeven:

Het plan is uitvoerbaar vanuit de Wet natuurbescherming en Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat het seizoensgebonden gebruik past binnen haar beleidskaders. In de waterparagraaf is aandacht geschonken aan de waterveiligheid, voor zover daar sprake van is buiten het hoogwaterseizoen. Concluderend past het plan in ons ruimtelijk beleid. Er zijn dan ook geen belemmeringen wanneer het plan in deze vorm in procedure wordt gebracht. Hiermee is het ambtelijk vooroverleg met de provincie (ex art. 3.1.1 Bro) afgerond. 

6.1.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken hebben gedurende zes weken vanaf 11 oktober 2023 tot en met 22 november 2023 ter inzage gelegen, waarbij eenieder in de gelegenheid word gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. De zienswijze heeft niet geleid tot een wijziging van het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. Vóór de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan zal met de initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst worden gesloten waarin afspraken over het verhaal van plankosten (planschade) worden vastgelegd. Hierdoor zijn de plankosten anderszins verzekerd, waardoor in deze situatie van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien.