Plan: | Chw bestemmingsplan Zuidrand Oosterholt Noord |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991342-VB01 |
Binnen de gemeente wordt ingezet op het bouwen van meer woningen en stimuleren van de doorstroming. In het Plan van aanpak versnelling woningbouw, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Kampen op 23 maart 2021, is een ontwikkelingsgebied in de wijk Oosterholt Noord genoemd om versneld woningbouw en maatschappelijke voorzieningen te realiseren. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet, met de bouw van circa 43 woningen, in het toevoegen van woningen aan het dorp IJsselmuiden. Daarnaast draagt het bij aan een divers aanbod op de woningmarkt. De gemeente wil een plek blijven waar ook mensen met ook lagere en middeninkomens een fijne woonplek kunnen vinden. Het aanbod van starterswoningen in het gebied aan de zuidrand van de wijk Oosterholt Noord, is specifiek gericht op lagere en middeninkomens die geen overwaarde hebben op een huidige woning en die nu moeilijk een woning kunnen vinden. In de gemeente Kampen wordt ook bij grotere gebiedsontwikkelingen ruimte geboden aan bijzondere woonmilieus en -concepten, bijvoorbeeld senioren. Op de locatie aan de zuidrand van Oosterholt Noord wordt ruimte geboden voor 18 zorgwoningen, 18 starterswoningen, 2 appartementen en 5 seniorenwoningen. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken moet de huidige maatschappelijke bestemming deels worden omgezet in een woonbestemming. Hiervoor dient het bestemmingsplan herzien te worden.
De Gemeente Kampen heeft zich aangemeld voor een proeftraject onder de Crisis en herstelwet (Chw). Via het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, de twaalfde tranche is het mogelijk om in aanloop naar de Omgevingswet te experimenteren met veranderende regelgeving. Het voorliggende bestemmingsplan is daar (mede) het resultaat van. Eén van de doelstellingen van de Chw is het vereenvoudigen van regelgeving. Met dit bestemmingsplan hebben we daar bijvoorbeeld invulling aan gegeven door dubbele regels te schrappen en waar mogelijk minder gebruikte regels te schrappen.
Ondanks dat de Crisis en herstelwet een grote mate van vrijheid geeft bij het maken van een plan, hebben we er voor gekozen zo dicht mogelijk bij de gebruikelijke 'RO Standaarden' (SVBP2012 en PRBP2012) te blijven. Hierdoor blijven de planregels zoveel mogelijk herkenbaar en is een goede verbeelding op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl mogelijk.
Op de volgende punten wijken we af van de gebruikelijke opzet:
Het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Zuidrand Oosterholt Noord' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
Het plangebied ligt in de wijk Oosterholt Noord, tussen de Veilingweg, de Karthuizerlaan en de Kamperwetering. Aan de ene kant kent deze locatie diverse historische boerenerven en aan de andere kant de nieuwbouwwoningen van Oosterholt.
Afbeelding 1: Ligging plangebied
Voor het plangebied zijn de verschillende bestemmingsplannen van toepassing. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan Chw bestemmingsplan Zuidrand Oosterholt Noord vervallen voor dit plangebied de volgende bestemmingsplannen volledig.
Bestemmingsplan | Vastgesteld gemeenteraad | Plannummer |
IJsselmuiden Oost | 28-04-2011 | NL.IMRO.0166.00991003-VB01 |
Zorg en Wonen woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan) | 17-12-2020 | NL.IMRO.0166.00991291-VB01 |
Parkeren (parapluplan) | 28-03-2019 | NL.IMRO.0166.00991237-VB01 |
Het plangebied geldt het bestemmingsplan 'IJsselmuiden Oost'. Op onderstaande afbeelding is de verbeelding van de locatie weergegeven.
Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding plangebied huidig bestemmingsplan (www.ruimtelijkeplannen.nl)
De locatie heeft de enkelbestemmingen ‘Maatschappelijk’ en 'Groen'. Daarnaast geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en voor een klein gedeelte 'Waarde - Archeologie 1'.
Maatschappelijk:
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende bouwwerken, erven, terreinen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen.
Groen:
De voor ' Groen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Waarde Archeologie 1 en 2:
De voor ' Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Conform de geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om de gronden te gebruiken voor de functie wonen. Het gedeeltelijk transformeren van het gebied naar een woonfunctie met in totaal 25 woningen, de bijbehorende toegangswegen en enkele parkeerplaatsen passen niet binnen het geldende bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Groen'.
Voor onderhavige planlocatie geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek. De planlocatie maakt deel uit van een gebied dat in 2002, 2003 en 2006 in afdoende mate onderzocht is. Er zijn tijdens deze onderzoeken geen noemenswaardige sporen of objecten aangetroffen. Het realiseren van de beoogde ontwikkeling is gelet hierop niet strijdig met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Het betreft hier de regeling ten aanzien van zorg en woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning. In het voorliggend bestemmingsplan hebben we deze eerder vastgestelde thematische parapluplan grotendeels opgenomen en verwerkt. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan zal het bestemmingsplan Zorg en Wonen, woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning' geheel komen te vervallen.
Het betreft hier de regeling ten aanzien van parkeren en het laden en lossen. Ook dit eerder vastgestelde thematische parapluplan is opgenomen en verwerkt in het voorliggend bestemmingsplan. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan zal het paraplubestemmingsplan Parkeren geheel komen te vervallen.
In het regeerakkoord staat dat het kabinet regie gaat nemen over de vestiging van hyperscale datacenters. Er komen strengere regels voor de bouw van hyperscale datacenters en de toelatingscriteria voor de vergunningverlening worden strenger. In aanloop naar het opstellen van strengere regels heeft het kabinet op 16 februari 2022 een voorbereidingsbesluit genomen om de vestiging van hyperscale datacentra tegen te gaan op gronden waar dat volgens de in procedure zijnde instructieregel (AMvB) van het Rijk niet is toegestaan. De werking van het voorbereidingsbesluit is na de wettelijke termijn van negen maanden op 16 november 2022 vervallen. Het Rijk acht het daarom noodzakelijk om opnieuw voorbescherming te regelen totdat de instructieregel in werking is. Hiertoe heeft het Rijk op 8 november 2022 opnieuw een voorbereidingsbesluit genomen. In het voorliggende bestemmingsplan worden geen hyperscale datacenters mogelijk gemaakt.
Met het oog op de komst van de Omgevingswet harmoniseert en actualiseert gemeente Kampen haar bestemmingsplannen. De eerste stap heeft zij nu met dit bestemmingsplan voor de woongebieden Kampen en IJsselmuiden gezet. Zo’n 100 verschillende bestemmingsplannen, waarvan de meeste alweer bijna 10 jaar oud zijn, worden samengevoegd in één nieuw actueel plan. Omdat het plan op onderdelen afwijkt van de voorgeschreven RO-standaarden, is op dit plan de Crisis- en herstelwet van toepassing. Het ontwerp- bestemmingsplan ‘Chw-bestemmingsplan Kampen en IJsselmuiden 2022 (binnenstad en woongebieden)’ is op 5 oktober 2022 als ontwerp in procedure gebracht. Voor het onderhavige plangebied geldt dat dit ontwerpbestemmingsplan niet voorziet in de beoogde gebiedsontwikkeling. Het ontwerpplan heeft enkel de huidige planologische mogelijkheden overgenomen en betreft dus een actualisatie van de bestaande situatie.
Bij vaststelling van het 'Chw-bestemmingsplan Kampen en IJsselmuiden 2022' zal dit deel van het plangebied, gelet op het voorliggende bestemmingsplan, daar geen onderdeel meer van uitmaken. De huidige planologische regeling zoals verwoord onder subparagraaf 1.5.5 blijft dan gelden en zal vervolgens komen te vervallen bij vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Zuidrand Oosterholt Noord'.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:
In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor het betreffende plangebied. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het kabinet vastgesteld en samen met de zogeheten Uitvoeringsagenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Nederland. In de uitvoeringsagenda wordt inzichtelijk welke inzet het Rijk en regio nu al verrichten en welke gezamenlijke acties de NOVI daaraan toevoegt.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Op basis van een zorgvuldig selectieproces zijn acht voorlopige NOVI-gebieden aangewezen:
De regio Zwolle (waaronder ook dit plangebied valt) is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Regio Zwolle
In de Regio Zwolle is er behoefte aan ca. 40.000 woningen. Klimaatadaptatie vormt naast wonen, werken en de mobiliteitstransitie een belangrijke bouwsteen in de verstedelijkingsstrategie. Diverse perspectieven zijn onderzocht en de kansrijke bouwstenen en bevindingen zijn verwerkt in het verstedelijkingsconcept ‘de warme harten strategie’. Hierbij wordt op drie schaalniveaus een hart gerealiseerd. Ieder schaalniveau kent zijn eigen opgave: concentreer het grootste deel van toekomstige verstedelijking in bestaand stedelijk Zwolle, draag bij aan een warm hart rond OV-knooppunten voor ‘dagelijkse dingen’ in middelgrote kernen en houd de overige kernen vitaal.
In 2022 - tijdens het Bestuurlijk Overleg Leefomgeving - wordt besloten over de verstedelijkingsstrategie en over de afspraken die daaraan uitvoering gaan geven.
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Relatie tot het plan
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat het voorliggend bestemmingsplan, wat voorziet in de ontwikkeling van 18 zorgwoningen, 18 starterswoningen, 2 appartementen en 5 seniorenwoningen op een inbreidingslocatie, in overeenstemming is met de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Relatie tot het plan
Het bestemmingsplan, wat voorziet in de ontwikkeling van 18 zorgwoningen, 18 starterswoningen, 2 appartementen en 5 seniorenwoningen op een inbreidingslocatie, raakt geen nationale ruimtelijke belangen zoals gesteld in het Barro.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In het Bro, artikel 3.1.6, tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). Omdat de voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van 43 woningen is hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. De gemeente Kampen heeft in samenspraak met de provincie Overijssel en de omliggende gemeente een langjarig woningbouwprogramma afgesproken. Dit programma is gebaseerd op de toekomstige bevolkingsgroei en woningbouwbehoeften en is afgestemd met de regio.
Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking
Bij voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling welke binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Gezien de locatie, welke aansluit bij de bestaande woonwijk Oosterholt Noord, is deze uitermate geschikt voor woningbouw. Daarnaast is deze locatie in het geldende bestemmingsplan reeds opgenomen als een locatie voor maatschappelijke doeleinden, waaronder zorgwoningen worden verstaan.
Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2021 de Regionale Woonagenda West-Overijssel en het Plan van Aanpak Versnelling woningbouw vastgesteld. Hierin staan meerjarige afspraken tussen provincie Overijssel, gemeenten en partners over opgaven en ambities. Centraal in de Woonagenda West-Overijssel staat de grote woonopgave voor de komende tien jaar, waarbij er in West-Overijssel circa 40.000 woningen gebouwd moeten worden. Dit betekent dat gemeenten als Kampen de woningbouwproductie aanzienlijk moeten versnellen. De woonopgave is gebaseerd op een verwachte groei van het aantal huishoudens met 35.000 tot 40.000. De onderbouwing hiervoor is gebaseerd op Primos-prognoses, BPD hittekaart, de krapte-indicator, migratie-onderzoek RIGO en meerdere woningbehoefte-analyses. In de Woonagenda West-Overijssel wordt Kampen genoemd als gemeente met de nadruk op 'centraal wonen', omdat Kampen én de kern IJsselmuiden een NS-station hebben. Onder 'centraal wonen' wordt een groen-stedelijk, suburbaan woonmilieu verstaan.
In de Regionale Woonagenda West-Overijssel wordt voorts geconstateerd dat de opgave 40.000 woningen is, terwijl de harde en zachte plancapaciteit tezamen 26.000 woningen is. Er ligt dus een forse zoekopgave naar geschikte locaties voor woningbouw. Het toevoegen van nieuwe woningen gebeurt in beginsel binnenstedelijk of in de directe nabijheid van bestaande kernen.
Relatie tot het plan
Met voorgenomen ontwikkeling worden er 18 zorgwoningen, 18 starterswoningen, 2 appartementen en 5 seniorenwoningen gerealiseerd op een inbreidingslocatie in een bestaand stedelijk gebied. Door de het realiseren van woningen voor verschillende doelgroepen op deze locatie wordt een bijdrage geleverd aan de invulling van de forse zoekopgave waarmee voldaan wordt aan de kwalitatieve behoefte. Het bestemmingsplan voldoet hiermee aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
In de Nationale Woon- en Bouwagenda worden de oorzaken van de wooncrisis, de doelstellingen en de programmatische aanpak voor de komende jaren geschetst. Het doel van de Nationale Woon- en Bouwagenda is het bevorderen van de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het woningaanbod in Nederland. Daartoe wordt een aanpak in zes programma's uitgewerkt.
Programma Woningbouw
In het woningbouwprogramma wordt gefocust op een versterking van de regie en samenwerking om gezamenlijk de urgente maatschappelijke opgaven een plek te geven in dit land waar ruimte schaars is. Daar waar de verschillende opgaven kunnen knellen, bijvoorbeeld bij het bouwen in diepe polders, zullen we afwegingen maken om de belangen van zowel de huidige als toekomstige generaties te beschermen. De uitvoering van dit programma richt zich op alle delen van ons land.
Voor een goede ruimtelijke regie en afstemming van genoemde opgaven, hebben Rijk en regio gezamenlijk verstedelijkingsstrategieën voor zeven regio's met de hoogste woningbouwopgave en verstedelijkingsdruk opgesteld. Binnen deze regio's zijn grootschalige integrale woningbouwgebieden geïdentificeerd waar intensieve betrokkenheid van het Rijk nodig wordt geacht. Tot en met 2030 kunnen in deze zeven regio's 600.000 woningen worden gerealiseerd. Tot 2040 gaat het om 900.000 woningen.
De cijfers kennen onzekerheid, aangezien het prognoses betreft. Daarom kent zijn in de prognoses drie varianten uitgewerkt. in de hoge variant zouden er circa 1.022.000 woningen nodig zijn en in de lage variant 759.000 woningen. Ongeacht het scenario zijn er dus fors meer woningen nodig.
Uit de prognoses blijkt dat voor de provincie Overijssel een behoefte is tot en met 2030 van 32.000 woningen. Uit de raming blijkt eveneens dat in 2031 een tekort is van 9.800 woningen.
Relatie tot het plan
Gelet op de te realiseren opgaven uit het nationaal woon- en bouwagenda kan de conclusie worden getrokken dat het onderliggend bestemmingsplan hiermee in overeenstemming is.
Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels voor versnelling van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Met de Chw zijn een aantal procedurele versnellingen geregeld. Hierdoor kan een gemeente of provincie bijvoorbeeld sneller een besluit nemen over een ruimtelijk plan. Concrete projecten waar de versnellingen voor gelden staan in bijlage 2 van de Chw. De categorieën besluiten of plannen staan genoemd in bijlage 1, het gaat daarbij om:
Relatie tot het plan
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van 43 woningen in een aaneengesloten gebied.
Onderliggend bestemmingsplan is in overeenstemming met het Rijksbeleid. Geconcludeerd kan worden dat dit beleid de voorgenomen ontwikkelingen niet in de weg staat.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur en de Omgevingsverordening. De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden actueel gehouden met een jaarlijkse actualisatieronde. Eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden dan verwerkt. Provinciale Staten hebben de (Tussentijdse) Actualisatie omgevingsverordening en omgevingsvisie 2020/2021 op 15 december 2021 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. De aanvraag past in dit model. Er is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, hetgeen aansluit op de generieke beleidskeuzes van de provincie.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Afbeelding 3: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
1. Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Voor dit plangebied zijn hoofdzakelijk de volgende artikelen uit de Omgevingsverordening van belang:
Hieronder wordt voor deze ontwikkeling per artikel nader ingegaan.
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
De gemeente Kampen voert al vele jaren een beleid dat gericht is op een gemengd nieuwbouw aanbod waarin er voor alle inkomens ruimte is. Het gaat hier om de verhouding 'goedkoop', 'betaalbaar' en 'duur'. Van de categorie 'goedkoop' is twintig procent sociale huur en tien procent goedkope koop. In voorgaande jaren heeft de gemeente Kampen zich grosso modo gehouden aan deze verhoudingen. De verhouding 30/40/30 is een richtlijn voor de gehele gemeente. Het is echter wel belangrijk dat per wijk wordt gekeken welke verhouding passend is. Het stedenbouwkundig ontwerp van Oosterholt Noord voorziet in een divers aanbod met circa 2/3 goedkoop en 1/3 middelduur/duur. Daarnaast worden er circa 18 zorgwoningen gerealiseerd. Op deze locatie wordt geen sociale huur gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan niet aan de 30/40/30 uit de Bouwsteen wonen, maar wordt er specifiek ingezet op de doelgroepen die het extra moeilijk hebben op deze woningmarkt; starters en senioren. Wat betreft het ontbreken van sociale huur, dit wordt gecompenseerd door woningbouwprojecten als het Sonnenbergkwartier en Trekvaart waar meer sociale huur wordt gerealiseerd dan de 20%. Dit is in overleg met woningcorporatie Beter Wonen bepaald. Het plan past daardoor binnen de lokale woningbouw behoefte voor de komende jaren.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Het uitwerkingsplan is een stedenbouwkundige afronding van het laatste deel van de bestaande woonwijk 'Oosterholt Noord' en behoort daarmee tot het bestaande bebouwde gebied. Het plangebied ligt tussen de Veilingweg, de Karthuizerlaan en de Kamperwetering. Aan de ene kant kent deze locatie diverse historische boerenerven en aan de andere kant de nieuwbouwwoningen van Oosterholt. Binnen Oosterholt is dit ontwikkelingsgebied een belangrijke locatie om woningbouw toe te voegen. Daarnaast biedt het gebied ruimte voor de maatschappelijke voorziening voor een concrete doelgroep uit de gemeente Kampen en openbare ruimte voor de buurt. Hiermee zijn de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal benut.
Artikel 2.1.4 Toekomstbestendigheid
Bij het ontwerp van dit bestemmingsplan is uitgegaan van een bouwprogramma bestaande uit 18 zorgwoningen, 18 starterswoningen, 2 appartementen en 5 seniorenwoningen. Deze verschillende woonvormen past binnen de visie van het stedelijk gebied. Zo ontstaat er een aanbod van de lokale toekomstbestendige woningbehoefte, waarbij de mix van bewoners bijdraagt aan een duurzame samenleving en geeft toekomstige generaties genoeg evenwichtige mogelijkheden om in hun behoeften te voorzien. Hiermee ontstaat een duurzame en evenwichtige bijdrage aan het welzijn van onze inwoners.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
De (woning)bouwplannen dienen in harmonie te zijn tussen de inrichting van de openbare ruimte en de architectuur van de omliggende bebouwing. Deze voorwaarden zijn te vinden in het nieuw opgestelde beeldkwaliteitsplan 'Oosterholt Noord - IJsselmuiden'. Het is de verplichting voor de gemeente om het plan zo goed mogelijk in overeenstemming met dit beeldkwaliteitsplan uit te voeren. Van initiatiefnemers en hun architecten wordt gevraagd zich aan de beschreven kwaliteit te houden.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie/toevoeging van 18 zorgwoningen, 18 starterswoningen, 2 appartementen en 5 seniorenwoningen. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Zoals reeds vermeld worden binnen voorliggend voornemen nieuwe woningen gerealiseerd waaraan behoefte is op basis van zowel de regionale als de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 2.3.6 Woonvisie van deze toelichting). Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het wonen past binnen de generieke beleidskeuzes.
2. Ontwikkelingsperspectief
Op de ontwikkelingsperspectievenkaart is het plangebied aangeduid als 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' en 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerk'.
Het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.
Voor het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerk' geldt dat steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken altijd mogen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren).
Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Voorliggende ontwikkeling betreft woningen die voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Zoals reeds vermeld worden binnen voorliggend voornemen nieuwe woningen gerealiseerd waaraan behoefte is op basis van zowel de regionale als de gemeentelijke woonvisie. Het plangebied is gelegen binnen de bestaande woonwijk Oosterholt Noord waarbij de maatschappelijke bestemming deels wordt herbestemd voor wonen. Hiermee wordt aangesloten op de bestaande woonbebouwing van deze wijk. De woningen worden gasloos gebouwd en voorzien van duurzame energie door het gebruik van het dakvlak voor zonnepanelen. Tot slot is rekening gehouden met wateroverlast en overstromingsrisico, zie hiervoor paragraaf 3.6.2 Overstromingsrisico.
Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat de onderliggende plan past binnen de ontwikkelingsperspectieven die voor dit gebied gelden.
3. Gebiedskenmerken
De natuurlijke laag
De natuurlijke laag van het plangebied is een 'Komgronden'. De kommen zijn de gebieden waar zich verder van de rivier af, door overstromingen fijner materiaal afzette. Dit resulteerde in zware kleipakketten. In de delen met stagnant water ontwikkelde zich via verlanding moerasbos. De rivieren Dinkel, Regge en Vecht vormen insnijdingen in het landschap en kennen soms steile oevers, natuurlijke erosie in de buitenbocht en sedimentatie in de binnenbocht en vrije afstroming. Elders is sprake van meandering in meer of minder ruime bochten. De kommen zijn vanwege de moeizame ontwatering lang in extensief agrarisch gebruik gebleven. Door de bedijking van de rivieren en de ontwatering zijn de natuurlijke condities van dit gebiedstype nu verdwenen. Voor de kommen is het de ambitie om het karakter van laag, nat gebied met zware klei te behouden en verder te ontwikkelen en de kansen voor natuur ontwikkeling (kleimoeras) te benutten.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap is 'Laagveenontginningen'. Open, laag en nat landschap ontstaan door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen. Deels door vervening, deels door alleen ontwatering. Kenmerkende zonering van intensief gebruik langs de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland. Boerderijen langs vaarten en wegen. Polder Mastenbroek en polder van Staphorst en Rouveen zijn de nationaal bekende iconen van het Overijsselse laagveenontginningslandschap. Diverse verschijningsvormen de rationeel verkavelde en ingerichte polder Mastenbroek met zijn lineaire poldergrid en boerderijlinten ook onderdeel van dit landschap. Daarnaast zijn er open veenweidegebieden, natuurlijke gebieden en open water. Ook de bijbehorende bebouwingsstructuur en typologie verschilt sterk van elkaar.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de laagveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur respecteren en versterken bij de verdere ontwikkeling van de agrarische functie. Er wordt voortgeborduurd op de bestaande kwaliteiten van het huidige landschap. De bestaande woonwijk Oosterholt Noord is gelegen in een landschappelijk waardevol gebied waardoor nader aandacht wordt besteed aan de verschijningsvorm van de woningbouw en vooral de aansluiting van de tuinen met het landschap. De ruimte is openbaar toegankelijk en biedt zo aan toekomstige bewoners en omwonenden een aantrekkelijk landschap met wandelpaden en andere recreatieve voorzieningen. De tuinen van de woningen die gericht zijn naar het landschap dienen 'zacht' te zijn, dat wil zeggen groen in de vorm van laag soortige beplanting en een lage haag. Schuttingen zijn niet toegestaan omdat deze niet passend zijn bij het open karakter van het landelijk gebied.
De stedelijke laag
De stedelijke laag van het plangebied is 'Woonwijken 1955 - nu'. De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van o.a. hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Nieuwe bebouwing voegt zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel. Er wordt voortgeborduurd op de bestaande kwaliteiten van de bebouwing en het stedenbouwkundig ontwerp. In dit geval wordt qua architectuur en massa aangesloten bij de omliggende bebouwing.
Laag van de beleving
Het plangebied is gelegen in de laag van beleving 'IJssellinie inundatieveld'. De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied één van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen, is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. In het plangebied zelf zijn deze cultuurhistorische elementen niet aanwezig.
Het voorliggend bestemmingsplan houdt dan ook rekening met bovengenoemde ambities.
Geconcludeerd kan worden het onderliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Met het oog op de aanstaande Omgevingswet de omgevingsvisie 1.0 "Het Kampen van nu" vastgesteld. De omgevingsvisie ligt inhoudelijk grotendeels in het verlengde van de voormalige Structuurvisie Kampen 2030. Deze eerste omgevingsvisie van de gemeente Kampen is gebaseerd op het bestaande strategische beleid dat de afgelopen jaren in overleg met de Kamper samenleving is vastgesteld. Deze visie brengt structuur en samenhang in ons beleid voor de fysieke leefomgeving (ruimte, milieu, natuur en landschap, economie, verkeer en vervoer etc.). De uitwerking van dat beleid krijgt op een later moment plaats in het omgevingsplan en in een omgevingsprogramma. Wanneer er nieuwe opgaven zijn, passen we de omgevingsvisie hierop aan. Dit doen we via (thematische of gebiedsgerichte) bouwstenen. De bouwstenen vormen samen de omgevingsvisie. Bij het aanpassen van een bouwsteen kijken we altijd of het nog past bij de andere bouwstenen (integraliteit). Ook bespreken we de aanpassing(en) met alle betrokken partijen (participatief werken). Onlangs vastgestelde bouwstenen die betrekking hebben op dit plangebied zijn: bouwsteen wonen, bouwsteen energie, warmte(transitie)visie gebouwde omgeving en ontwikkelingsstrategie transitie.
Volgens de nieuwe Omgevingsvisie 1.0 biedt de grote woningbouwopgave kansen voor het nog aantrekkelijker maken van Kampen. Meer nieuwbouw biedt kansen om nieuwe doelgroepen te bedienen met bijzondere woonmilieus en met aantrekkelijke woningen in bijzondere nieuwe wijken. We zien mogelijkheden voor het realiseren van meer woningen voor starters, doorstromers en senioren. We zien ook kansen om dit samen te laten gaan met een aantrekkelijker Kampen. Bij gebiedsontwikkeling is meer ruimte voor natuurontwikke e tand des tijds kunnen doorstaan. Binnenstedelijk zien we ook meer kansen voor bijzondere woonconcepten en verbetering van bestaande wijken. We zetten in op het stimuleren van meer binnenstedelijke woningbouw, waarbij we de Kampense schaal in acht nemen.
De van toepassing zijnde beleidskeuzes en bijbehorende maatregelen in de Omgevingsvisie 1.0 voor dit plangebied zijn:
Relatie tot het plan
Met het voorliggend bestemmingsplan wordt ingezet op inbreiding en het afbouwen van in gang gezette ontwikkeling. Het betreft hier de afronding van de woonwijk Oosterholt Noord met woningbouw voor de beoogde doelgroepen starters en senioren en een deel zorgwoningen voor zorgbehoevenden uit Kampen en IJsselmuiden. Voorliggende ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de huidige omgevingsvisie 1.0.
In het coalitieprogramma 2018-2022 is aangegeven dat de klimaatdoelstelling van Parijs aangeven wat de gemeente te doen staat om de aarde leefbaar te houden voor onszelf de generaties na ons: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie en verduurzaming van de leefomgeving. In het coalitieprogramma zijn diverse aspecten aangegeven die bij nieuwbouw dienen te worden toegepast of uitgewerkt. Gemeente Kampen heeft de ambitie om in 2035 energieneutraal te zijn. Om dit bereiken zijn diverse maatregelen mogelijk.
Voorbeelden zijn:
Relatie tot het plan
In paragraaf 3.5 Duurzaamheid wordt de uitwerking van dit onderwerp in het plan verder toegelicht.
Op 21 juli 2011 is een gebiedsvisie vastgesteld voor het dorp IJsselmuiden. Dit is een uitwerking van de Structuurvisie Kampen 2030. In deze paragraaf zal kort worden ingegaan op de in de Gebiedsvisie benoemde waarden/kwaliteiten van IJsselmuiden.
Op niveau van het hele dorp zijn de zogenaamde structuurdragers aangewezen/benoemd als kwaliteiten. Daarbij gaat het voor IJsselmuiden om:
Per onderscheiden deelgebied zijn vervolgens kwaliteiten benoemd. Onderstaande deelgebied 'Planmatige uitbreidingen' valt geheel in het plangebied.
Afbeelding 6: Kaart deelgebied planmatige uitbreidingen Gebiedsvisie IJsselmuiden
Voor het deelgebied Planmatige uitbreidingen geldt o.a. de aanwezige (hoogte)verschillen met de aangrenzende zandruggen als belangrijke waarde. Voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied verdient de inrichting van openbare ruimten in de woonwijken de aandacht. De ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij een meer samenhangende, eenduidige inrichting.
Voor geplande en toekomstige ontwikkeling wordt een nieuw beeldkwaliteitsplan gemaakt. Hierin hebben de volgende uitgangspunten ten grondslag gelegen aan het stedenbouwkundig plan:
Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met het onderliggend bestemmingsplan in procedure worden gebracht.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is een beeldregieplan 'Oosterholt Noord - IJsselmuiden' opgesteld. Hierin zijn welstandscriteria opgenomen die als aanvulling op de Welstandsnota 2017 zullen worden vastgesteld en specifiek gelden voor dit plangebied. Het beeldregieplan wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad van Kampen.
Eén van de beschikbare handvatten voor het te hanteren verkeers- en vervoerbeleid is een te maken integraal Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). De gemeente Kampen heeft dit beleid vertaald in het GVV 2010. Hierin zijn de volgende ambities opgenomen: De gemeente wil:
Relatie tot het plan
Onderliggend plan voorziet in een gedeeltelijke herbestemming van een maatschappelijk bestemde locatie naar een woonlocatie. Dit heeft geen significante negatieve invloed op de verkeersafwikkeling van de wijk in zijn algemeenheid. Daar waar de verkeersbewegingen in de maatschappelijke bestemming overdag zijn, wordt dat nu voor een gedeelte gelijkmatiger over de dag verdeeld. Door de ontwikkeling komt de veiligheid en leefbaarheid in de buurt niet onder druk te staan.
In aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Bouwsteen Wonen opgesteld en op 14 oktober 2021 vastgesteld. Dit document is de opvolger van de Woonvisie 2016-2021. In de Bouwsteen Wonen is aangegeven dat vanwege de grote vraag naar woningen het toevoegen van haalbare woningbouwplannen noodzakelijk is. Er is sprake van een grote woningbouwopgave.
Belangrijke maatregelen uit de Bouwsteen Wonen zijn onder andere:
Belangrijke doelgroepen voor de kwalitatieve opgave zijn starters, doorstromers en senioren. De vergrijzing leidt tot meer alleenstaande huishoudens en het aandeel ouderen met een eigen woning neemt fors toe. Ouderen die willen verhuizen zijn hierdoor niet meer alleen op de sociale huursector aangewezen, maar ook op de koopsector en de markthuur. Precies voor deze doelgroepen worden er woningen gerealiseerd in Oosterholt Noord. 18 starterswoningen, 2 appartementen en 5 seniorenwoningen om ook voor doorstroming te zorgen. Daarnaast worden er nog 18 zorgwoningen gerealiseerd voor een bijzondere doelgroep.
In de Bouwsteen Wonen is de leidraad 30-40-30 opgenomen. Dit betekent dat 30 procent van de woningen in de categorie goedkoop dient te vallen, 40 procent middelduur en 30 procent duur. Voorts is het streven om circa 20 procent sociale huur te realiseren, als percentage van het totaal. Deze leidraad staat niet per locatie vast. Wel is de wens om in alle categorieën voldoende woningen te bouwen, zodat er gemixte woonwijken ontstaan. Het stedenbouwkundig ontwerp van Oosterholt Noord voorziet in een divers aanbod met circa 2/3 goedkoop en 1/3 middelduur/duur. Daarnaast worden er circa 18 zorgwoningen gerealiseerd. Op deze locatie wordt geen sociale huur gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan niet aan de 30/40/30 uit de Bouwsteen wonen, maar wordt er specifiek ingezet op de doelgroepen die het extra moeilijk hebben op deze woningmarkt; starters en senioren. Wat betreft het ontbreken van sociale huur, dit wordt gecompenseerd door woningbouwprojecten als het Sonnenbergkwartier en Trekvaart waar meer sociale huur wordt gerealiseerd dan de 20%. Dit is in overleg met woningcorporatie Beter Wonen bepaald.
Jaarlijks worden in de Nota Grondprijzen de grenzen voor de categorieën “goedkoop/middenduur/duur” aangegeven. In 2022 liggen de grenzen daarvoor respectievelijk tot €255.000,-/tussen de €255.000,- en €390.000,- en boven de €390.000,-.
Regionale Woningbouwafspraken
Op 2 maart 2021 heeft het college de Regionale Woonagenda West-Overijssel vastgesteld. Hierin staan meerjarige afspraken tussen provincie Overijssel, gemeenten en partners over opgaven en ambities. Centraal in de Woonagenda West-Overijssel staat de grote woonopgave voor de komende tien jaar, waarbij er in West-Overijssel circa 40.000 woningen gebouwd moeten worden. Dit betekent dat gemeenten als Kampen de woningbouwproductie aanzienlijk moeten versnellen. De woonopgave is gebaseerd op een verwachte groei van het aantal huishoudens met 35.000 tot 40.000. De onderbouwing hiervoor is gebaseerd op Primos-prognoses, BPD hittekaart, de krapte-indicator, migratie-onderzoek RIGO en meerdere woningbehoefte-analyses. In de Woonagenda West-Overijssel wordt Kampen genoemd als gemeente met de nadruk op 'centraal wonen', omdat Kampen én de kern IJsselmuiden een NS-station hebben. Onder 'centraal wonen' wordt een groen-stedelijk, suburbaan woonmilieu verstaan.
In de Regionale Woonagenda West-Overijssel wordt voorts geconstateerd dat de opgave 40.000 woningen is, terwijl de harde en zachte plancapaciteit tezamen 26.000 woningen is. Er ligt dus een forse zoekopgave naar geschikte locaties voor woningbouw. Het toevoegen van nieuwe woningen gebeurt in beginsel binnenstedelijk of in de directe nabijheid van bestaande kernen. Geconcludeerd kan worden dat het project Oosterholt Noord met circa 43 woningen, waaronder 18 zorgwoningen, op een binnenstedelijke locatie een bijdrage levert aan de invulling van de forse zoekopgave.
Leefbare wijken
Leefbaarheid geeft aan hoe aantrekkelijk het is om ergens te wonen. We streven naar levensloopbestendige en inclusieve wijken. We besteden aandacht aan leefbaarheid en duurzaamheid, aan wonen in een klimaatbestendige regio. Het is prettig wonen in Kampen, de 'leefbarometer' geeft dit ook aan.
Afbeelding 7: Leefbarometer (2018)
Hoe donkerder de kleur groen, des te beter de leefbaarheid. In positieve zin springen grote delen van IJsselmuiden, waaronder ook het onderhavige plangebied Zuidrand Oosterholt Noord er uit. Wijken die minder positief scoren zijn de Flevowijk, delen van Brunnepe en Zandberg in IJsselmuiden.
Plan van Aanpak Versnelling woningbouw
Het Plan van Aanpak Versnelling woningbouw is op 23 maart 2021 vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. De strategie is gericht op het verhogen van de woningproductie naar gemiddeld 400 woningen per jaar. De hoofdlijn in de strategie is:
Relatie tot het plan
Oosterholt Noord wordt als binnenstedelijke locatie versneld gerealiseerd. Het is de verwachting dat de woningen in 2023 en 2024 worden opgeleverd. In 2020 stond de realisatie nog t/m 2025 gepland. De uiteindelijke versnelling is wel afhankelijk van de beschikbaarheid van materiaal, door de enorme krapte momenteel kan dit een probleem opleveren.
In de gemeente Kampen is de laatste jaren sprake van een toename van splitsing van woningen en (delen van) gebouwen in meerdere woningen en omzetting van (gedeelten van) woningen en (gedeelten van) gebouwen waarin wonen is toegestaan, naar meerdere kamers ten behoeve van onder andere kamerverhuur en zorgwoningen. Vooral in delen van de historische binnenstad van Kampen, maar ook in overige dicht dorpse en stedelijke gebieden zorgen deze woonvormen voor problemen op het gebied van leefbaarheid. Daarbij gaat het met name over de mate waarin deze woonvormen voorkomen en de manier waarop. De toename van het aantal woningsplitsingen en -omzettingen houdt verband met een aantal ontwikkelingen:
De ontwikkelingen rondom woningsplitsing en -omzetting bieden kansen. Deze liggen op het gebied van het bedienen van de specifieke doelgroepen. Dit zijn bijvoorbeeld jongeren en alleenstaanden, die juist zoeken naar betaalbare en kleinere woningen.
Het splitsen van woningen en omzetten van een groot aantal woningen ten behoeve van het bedrijfsmatig aanbieden van (on)zelfstandige woonruimte kan echter ook leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat op wijkniveau en een (eenzijdig) woningaanbod met een matige kwaliteit. Op sommige plekken komt de openbare ruimte bijvoorbeeld onder druk te staan door een toename van geparkeerde fietsen en scooters, een toename van verkeersbewegingen, parkeeroverlast, ondermijnende criminaliteit en verwaarlozing van buitenruimte.
Geconstateerd wordt dat bewoning in deze woonvormen 'vluchtig' kan zijn waardoor de bewoners weinig binding met de buurt hebben. Verschillende leefstijlen kunnen met elkaar botsen en bewoners krijgen het gevoel dat de buurt verpauperd. Bij de soms (zeer) kleine woningen die gecreëerd worden ontbreekt vaak een berging en een buitenruimte. Het ontbreken hiervan draagt niet bij aan een goede woonkwaliteit.
Voorgaande problematiek doet zich met name in de binnenstad voor. Niet alleen wij constateren dit, ook de politie geeft in haar jaarlijkse gebiedsscan steeds aan dat deze problematiek zich voordoet waardoor de leefbaarheid in de binnenstad onder druk staat. Door het omzetten en splitsen van woningen, uitbreiding van woonruimten in (gedeelten van) gebouwen waarin wonen is toegestaan, en kamerbewoning te reguleren ontstaat voldoende grip op panden die omgezet worden in meerdere onzelfstandige woonruimten die bijvoorbeeld geschikt zijn voor het combineren van wonen en zorg, en de huisvesting van arbeidsmigranten en studentenhuisvesting en niet alleen in de binnenstad maar ook in de omliggende stedelijke woongebieden.
De regeling uit het parapluplan "Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning is overgenomen. Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan een duidelijke begripsomschrijving opgenomen, wanneer wij een zorgwoning als zorgwoning beschouwen. Nieuwe zorgwoningen, of deze nu op zelfstandige, of op onzelfstandige wijze bewoond worden, zijn alleen mogelijk met een omgevingsvergunning. Dit geldt echter niet voor de bestemming "Maatschappelijk" wanneer deze is aangeduid met een maximaal aantal toegestane zorgwoningen. Op deze manier houden we grip op de ontwikkeling van nieuwe woonvormen en kan er meer werk gemaakt worden aan het verspreiden van zorg over de gehele gemeente, in plaats van een grote clustering in enkel de binnenstad.
Tot slot is een bepaling toegevoegd dat als het gebruik ten behoeve van een zorgwoning een half jaar of langer wordt beëindigd, dit niet alsnog weer als zorgwoning mag worden gebruikt. Dit geldt voor zorgwoningen voor zover deze niet zijn gelegen binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. Het overgangsrecht is in die situatie niet van toepassing. De belangrijkste reden hiervoor is dat het regelmatig voorkomt dat zorgcliënten van het ene adres naar het andere adres worden verplaatst. We willen hiermee het aantal zorgwoningen stabiel en overzichtelijk houden.
Het groen in de bebouwde omgeving bepaalt mede de kwaliteit van het woon- en leefmilieu voor alles en iedereen die er gebruik van maakt. De gemeente Kampen voert een groenbeleid om hier gericht op te kunnen sturen. In de Omgevingsvisie 1.0 zijn de ambities en doelen op het gebied van groen, zoals eerder opgenomen in de voormalige Groenstructuurvisie, overgenomen en vastgelegd. De Omgevingsvsie op het gebied van groenstructuur heeft betrekking op het totale areaal openbaar groen van de bebouwde kommen van Kampen, IJsselmuiden en de kleine kernen.
Afbeelding 8: Uitsnede kaart Omgevingsvisie groenstructuur Oosterholt
Relatie met het plan
De wijk Oosterholt heeft bovengemiddeld veel groen, voornamelijk bomen in gras. Dit wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van diverse grotere groengebieden (soms met een bouwbestemming, zoals bijvoorbeeld de Noordhoek in Oosterholt) en de aanwezigheid van intensief beplante wegen (Veilingweg). Het water aan de oost- en zuidkant van het plangebied vormt een natuurlijke begrenzing voor deze locatie. Vanwege het belang van de trekvaart is een groenstrook van 25m van de natuurlijke oeverlijn bepaald als 'respect zone'. Dat wil zeggen: binnen 25m van de waterlijn vrijwel geen bebouwing komt. Op een enkele plek kan bebouwing een paar meter dichter op de natuurlijke oeverlijn worden gebouwd.
Aangezien Oosterholt-noord is gelegen in een landschappelijk waardevol gebied dient nader aandacht te worden besteed aan de verschijningsvorm van de woningbouw en de aansluiting van de tuinen met het landschap. De ruimte is openbaar toegankelijk en biedt zo aan toekomstige bewoners en omwonenden een aantrekkelijk landschap met wandelpaden en andere recreatieve voorzieningen. De tuinen van de woningen die gericht zijn naar het landschap dienen 'zacht' te zijn, dat wil zeggen groen in de vorm van laag soortige beplanting en een lage haag. Schuttingen zijn ongewenst en passen niet bij het open karakter van het landelijk gebied.
Op basis hiervan is verzekerd dat de hoofdgroenstructuur in het plangebied niet wordt aangetast en dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Omgevingsvisie voor het onderdeel groenstructuur.
De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.
Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 Bevi-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).
Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.
Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).
In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:
Op dit aspect wordt nader ingegaan in paragraaf 3.4.6.
Onderliggend bestemmingsplan is ook in overeenstemming met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid. Geconcludeerd kan worden dat dit beleid de voorgenomen ontwikkelingen niet in de weg staat.
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Algemeen
IJsselmuiden kent een rijke ontwikkelingsgeschiedenis, waarin de wijk Oosterholt vanaf 11e eeuw een belangrijke rol speelt. Vroeger deed de Kamperwetering van Oosterholt dienst als trekvaart voor aan- en afvoer van goederen tussen Kampen en Zwolle.
Afbeelding 9: Het ontwikkelingsgebied – Oosterholt Noord
Met de trekvaart tussenin vormt dit ontwikkelingsgebied de overgang van de woonwijk naar het landelijk gebied. De ruimtelijke kwaliteit in samenhang met de sociaal maatschappelijke opgaven is hierbij het uitgangspunt.
Afbeelding 10: De Kamperwetering (Trekvaart)
Locatie
Het plangebied ligt in de wijk Oosterholt Noord, tussen de Veilingweg, de Karthuizerlaan en de Kamperwetering. Aan de ene kant kent deze locatie diverse historische boerenerven en aan de andere kant de nieuwbouwwoningen van Oosterholt.
Afbeelding 11: Ligging plangebied
Binnen Oosterholt is dit ontwikkelingsgebied een belangrijke locatie om woningbouw toe te voegen. Daarnaast biedt het gebied ruimte voor de maatschappelijke voorziening voor een concrete doelgroep uit de gemeente Kampen en openbare ruimte voor de buurt.
Afbeelding 12: Nieuwbouwwoningen aan de Karthuizerlaan
Afbeelding 13: Boerenerven tegenover de Kamperwetering (Trekvaart)
Opdracht en de hoofdopzet van het plan
Het bouwprogramma binnen het plangebied van circa 7300m² bestaat uit:
Stedenbouwkundige inpassing
Naar aanleiding van de genoemde overleggen is het stedenbouwkundige ontwerp op enkele onderdelen aangescherpt. De hoofdambitie op deze belangrijke locatie is om een spannende combinatie van de bestaande cultuurhistorische kwaliteiten en een eigentijds ontwerp te creëren. De juiste inpassing van het programma met oog voor de eigenheid en de karakteristieken van het landschap en het milieu, zoals archeologie, ecologie, luchtkwaliteit, geluid en externe veiligheid speelt hierbij een grote rol. Hier gaan wonen en natuur naadloos in elkaar over.
Verkaveling
Historisch gezien is de locatie onderdeel van de boerenerven aan de Oosterholtseweg. Daarom spiegelt de inrichting van het perceel de agrarische open structuur tegenover Kamperwetering. In plaats van de klassieke verkaveling aan de Karthuizerlaan vormen vier 'Schuurachtige' volumes, met maximaal 9-10 meter nokhoogte, de bebouwing op het perceel. Door verschillende posities van de vier volumes ten opzichte van elkaar ontstaat een wisselend straatbeeld. De groene assen tussen de bebouwing leveren een open karakteristieke opzet. Dit geeft ruimte voor zicht op de trekvaart en de achtergelegen boerenerven.
Afbeelding 14: Voorlopige impressie inrichtings- en verkavelingsplan
Wegenstructuur en parkeren
De ontsluitingsweg voor het plangebied is aan de Karthuizerlaan. Het parkeren voor de woningen vindt plaats tussen de vier volumes in de groene assen en voor een gedeelte langs de Karthuizerlaan. De parkeernorm is op basis van de ASVV (Aanbeveling voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom).
Groen en water
Het water aan de oost- en zuidkant van het plangebied vormt een natuurlijke begrenzing voor deze locatie. Vanwege het belang van de trekvaart is een groenstrook van 25m van de natuurlijke oeverlijn bepaald als 'respect zone'. Dat wil zeggen: binnen 25m van de waterlijn komt geen bebouwing.
De ruimte is openbaar toegankelijk en biedt zo aan toekomstige bewoners en omwonenden een aantrekkelijk landschap met wandelpaden en andere recreatieve voorzieningen.
De tuinen van de woningen die gericht zijn naar het landschap dienen 'zacht' te zijn, dat wil zeggen groen in de vorm van laag soortige beplanting en een lage haag. Schuttingen zijn ongewenst en past niet bij het open karakter van het landelijk gebied.
Ruimtelijke kwaliteit
Aangezien Oosterholt-noord is gelegen in een landschappelijk waardevol gebied dient nader aandacht te worden besteed aan de verschijningsvorm van de woningbouw en de aansluiting van de tuinen met het landschap. Naast de stedenbouwkundige inrichtingseisen, dient ook aan de architectuur van de woningen voorwaarden te worden gesteld.
Hieronder volgen impressies van de gebouwen zoals deze eruit kunnen komen te zien.
Afbeelding 15: Voorlopige impressie gebouw zorgwoningen
Afbeelding 16: Voorlopige impressie gebouwen starterswoningen
Afbeelding 17: Voorlopige impressie seniorenwoningen
De planuitbreiding moet passen binnen de ruimtelijke omgevingskarakteristiek. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een beeldregieplan 'Oosterholt Noord - IJsselmuiden' opgesteld. Hierin zijn welstandscriteria opgenomen die zullen worden vastgesteld en specifiek gelden voor dit plangebied.
Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.
Beleidskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstanden hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
Analyse
Het bouwprogramma binnen het plangebied van circa 7300m² bestaat uit:
Het plangebied grenst aan het agrarisch buitengebied waarbij zowel sprake is van woningen als een bedrijf. In onderstaande afbeelding (uitsnede uit www.ruimtelijkeplannen.nl) is het meest nabij gelegen bedrijf met een rood icoontje weergegeven. Het bedrijf betreft een veehouderij (rundvee).
Afbeelding 18: Uitsnede verbeelding plangebied bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' (www.ruimtelijkeplannen.nl)
In de handreiking bedrijven en milieuzonering van de VNG zijn richtafstanden per bedrijfscategorie opgenomen. Een veehouderij valt onder de SBI (standaard bedrijfsindicatie) 0141 (het houden en fokken van rundvee). Hiervoor zijn de onderstaande richtafstanden van toepassing:
Tabel: Richtafstanden bedrijfscategorie houden en fokken van rundvee.
Het plan is gedeeltelijk gesitueerd binnen de 100 meter (geur) maar verder dan 30 meter voor de aspecten stof en geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij maakt het mogelijk om in een geurverordening afwijkende geurnormen of afwijkende minimale afstanden vast te stellen. Deze afwijkende normen zijn gebaseerd op een geurgebiedsvisie. Door het vaststellen van andere normen voor geurbelasting of minimale afstanden, is het mogelijk om geurgevoelige objecten op kortere afstanden van veehouderijbedrijven te bouwen, zonder hierbij belemmerend te worden door omliggende veehouderijen. Hierbij worden de 'bestaande milieurechten' en uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijbedrijven niet aangetast en kan een acceptabel woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
In de geurverordening is voor de locatie Oosterholt-Noord de vaste afstand (geurcontour) terug gebracht van 100 meter naar 50 meter. De geurgebiedsvisie en de geurverordening zijn door de raad vastgesteld op 22 september 2022 en is in werking getreden per 19 oktober 2022 (Verordening geurhinder en veehouderij woningbouwlocaties gemeente Kampen (overheid.nl)).
Relatie tot het plan
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is getoetst aan de richtlijn van de VNG “bedrijven en milieuzonering”. Uit deze toets blijkt dat er voor de milieucomponenten stof, geluid en gevaar er sprake is van een goed woon en leefklimaat. Voor het onderdeel geur is de geurverordening van kracht waarin de afstand van 100 meter is verkleind naar 50 meter, waardoor er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Daarnaast wordt er een aanduiding ‘milieuzone -geur‘ op een deel van het perceel gelegd. Ongeacht de bestemming zijn de gronden ter plaatse van deze aanduiding geur ook bestemd voor de bescherming van de geur veroorzakende activiteit. Ter plaatse mogen dan ook geen geurgevoelige functies/objecten worden opgericht en als zodanig worden gebruikt. Deze zone ligt uiteraard niet op de zorgwoningen omdat hier in het vigerend bestemmingsplan 'IJsselmuiden Oost' al een bouwmogelijk ligt voor geurgevoelige functies/objecten. De bestaande planologische mogelijkheden worden niet vergroot met het voorliggend bestemmingsplan.
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en in het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijke plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).
Plangebied
Om de bestemmingsplanwijziging mogelijk te maken is voor het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoekslocatie betreft het plangebied IJsselmuiden Oost, ten zuiden van de Karthuizerlaan. In het verleden is de locatie als grasland in gebruik geweest. Ten noorden is het plangebied Oosterholt-Noord in de periode 2006-2010 ontwikkeld tot woonwijk. De onderzoekslocatie is in de periode van circa 2008 tot 2015 in gebruik geweest als gronddepot ten behoeve van de aanleg van de woonwijk en tevens als tijdelijke locatie voor kinderopvang. Na 2015 is het terrein braakliggend en onverhard met gras. Op basis van de beschikbare gegevens zijn geen aanwijzingen dat op de locatie potentieel bodem bedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.
Om te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling in het gebied is een verkennend bodemonderzoek (Oosterholt-Noord, Mateboer Milieutechniek BV, BO214725/JHB, 24 november 2021) uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1.
Verkennend bodemonderzoek
Met dit onderzoek is de algemene milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) van het plangebied vastgesteld.
Uit de analyseresultaten blijkt dat een in deel van de ondergrond (0,4 tot 1,5 m –mv) een licht verhoogde gehalte aan nikkel is vastgesteld. In de overige grondmonsters van de bovengrond (tot 0,5 m –mv) en de ondergrond (0,5 tot 2,0 m -mv.) zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogde gehalte aan barium vastgesteld.
Relatie met het plan:
In het plangebied zijn slechts licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater vastgesteld. De vastgestelde gehalten vormen geen aanleiding voor de uitvoering van aanvullend onderzoek. Deze gehalten geven geen milieuhygiënische risico's voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan het bestemmingsplan worden gewijzigd. Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Van zonering van een nabijgelegen industrieterrein of spoorwegen is geen sprake. Evenmin is de Luchtvaartwet van toepassing.
Wegverkeerslawaai
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. De zone is een aandachtsgebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is indien het bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maakt. De Veilingweg en de Oosterholtseweg hebben een geluidzone van 200 meter. Binnen het plangebied bevinden zich ook 30 km/uur wegen. Deze wegen hoeven vanuit de Wet geluidhinder niet bij het onderzoek te worden betrokken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidsbelastingen afkomstig van deze wegen wel bepaald. Door het adviesbureau Alcedo is een akoestisch onderzoek ingesteld naar wegverkeerslawaai. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 2.
Uit de resultaten van het onderzoeksrapport van Alcedo blijkt dat vanwege de Veilingweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, ter plaatse van het woonblok met de zorgappartementen, wordt overschreden. Aan de maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB wordt voldaan.
Vanwege de Oosterholtseweg en de Karthuizerlaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde voldaan.
De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 59 dB. Er is vanwege de cumulatie geen sprake van een onaanvaardbare akoestische situatie.
Overwogen wordt dat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk zijn. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau.
Aan de criteria en voorwaarden conform het gemeentelijk geluidsbeleid wordt voldaan. De gemeente Kampen heeft hogere waarden vastgesteld van 55 dB waarbij bij de aanvraag omgevingsvergunning moet worden aangetoond dat de karakteristieke geluidswering van deze woningen voldoet aan afdeling 3.1 uit het Bouwbesluit uitgaande van de gecumuleerde geluidsbelasting van 60 dB.
Spoorweglawaai
Ten zuiden van het plangebied is een spoorweg gelegen. De woningen binnen het plangebied zijn niet gelegen in de geluidzone van deze spoorlijn. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Industrielawaai
In het plangebied bevinden zich geen bedrijven terreinen, en er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats, daarom is nader onderzoek niet noodzakelijk. Tevens voorziet de Wet milieubeheer in de bescherming van gevoelige objecten door middel van vergunningen en besluiten.
Conclusie
Vanuit het aspect geluid, in combinatie met de vaststelling van hogere grenswaarden wegverkeer van 55 dB, zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Beleidskader
Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Milieubeheer in werking getreden. In deze wet is ook de regeling voor luchtkwaliteit opgenomen. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil is een NIBM-tool ontwikkeld NIBM-tool - Kenniscentrum InfoMil) bedoeld om inzichtelijk te maken wat het extra verkeer door de beoogde ontwikkeling bijdraagt. Indien de bijdrage zeer gering is, is er sprake van “niet-in-betekende-mate”(NIBM)
Afbeelding 19: Worst-case berekening NIBM rekentool
Met behulp van de NIBM-tool is bepaald in een worst-case situatie of er sprake is van NIBM. Uit deze berekening blijkt dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Beleidskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.
Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2007 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan Oosterholt-Noord valt onder de gebiedstypering “woongebied”.
Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).
Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.
Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's
Luchtverkeer
Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.
Spoorwegverkeer
Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Kampen-Zwollen gelegen op een afstand van ca. 750 meter. Over dit baanvak worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. Risico's m.b.t. vervoer over het spoor zijn voor het plangebied niet aan de orde.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Het plangebied is niet gelegen binnen een aandachtsgebied voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Risico's m.b.t. vervoer over een weg zijn voor het plangebied niet aan de orde.
Transport over water
Op een afstand van ongeveer 1850 meter is de vaarweg de IJssel gelegen. Risico's m.b.t. vervoer over het water zijn vanwege de grote afstand, voor het plangebied niet aan de orde.
Inrichtingen
In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.
Buisleidingen
Het bestemmingsplan bevat geen ontwikkelingen die effect hebben op de ongestoorde ligging van leidingen of de externe veiligheid van leidingen. Tevens is de planlocatie niet gelegen binnen het effect gebied van enige buisleiding
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Energie
Sinds 1 juli 2018 zijn netbeheerders niet meer verplicht nieuwe woningen op het aardgasnet aan te sluiten. De gemeente Kampen heeft hier ook op gebiedsniveau geen uitzonderingen op toegestaan. Daarnaast heeft het college de ambitie uitgesproken dat nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk energieneutraal moeten plaats vinden. Als aardgas geen optie is, moet voor een ander energiesysteem worden gekozen.
Relatie tot het plan
Voor het voorliggende plangebied Zuidrand Oosterholt Noord is gekeken of er warmtebronnen in de omgeving beschikbaar zijn waar al dan niet met gebruik van warmtepompen voldoende energie uit gehaald kan worden voor de verwarming van de wijk (eventueel via een warmtenet). Denkbare bronnen zijn onder andere warmte uit rioolwater, restwarmte van bedrijven of geothermie. De meeste opties vallen eigenlijk al direct af (onvoldoende vermogen of niet beschikbaar). Wel is verder onderzoek gedaan in opdracht van de gemeente naar de mogelijke koppeling van een warmtenet in de wijk aan een (nog aan te leggen) warmtenet van(uit) de Koekoekspolder. Dit onderzoek is uitgevoerd door DWA, waarbij zowel uitgangspunten als uitkomsten gedeeld zijn met de vertegenwoordigers uit de Koekoekspolder met het oog op een eventuele toekomstige exploitatie.
Vanuit een exploitant gezien is de warmtevraag van een relatief kleine nieuwbouwwijk alleen interessant als deze tevens gekoppeld kan worden aan een grotere afzet elders in IJsselmuiden. Daarom zijn ook de overige wijken in de omgeving in dit onderzoek meegenomen.
De conclusie is dat voor het voorliggende plangebied Zuidrand Oosterholt Noord een all electric oplossing de voorkeur geniet, omdat in IJsselmuiden vooralsnog te weinig perspectief aanwezig wordt geacht voor een grootschalig warmtenet. Los van de discussie van hoe groen de warmte van een toekomstig warmtenet zou zijn (c.q. in welk tempo dit vergroend zou worden) versus hoe groen de stroom van een all electric oplossing is (c.q. nog wordt). Bovendien is de koppeling tussen gasprijzen en wat een exploitant voor (duurzaam) opgewekte warmte in rekening mag brengen nadien nog een factor geworden die ook niet in het belang van een warmtenet dat door een commerciële partij wordt geëxploiteerd spreekt.
Een all electric wijk
In Nederland gelden vanaf 1 januari 2021 nieuwe eisen voor woningen op het gebied van de energiezuinigheid, de zogenaamde BENG-eis: eisen voor een Bijna Energie Neutraal Gebouw
Het streven naar een energieneutrale ontwikkeling betekent dat een extra inspanning nodig is om energieneutraliteit zoveel mogelijk te benaderen.
Hier moet men kijken naar de ruimtelijke mogelijkheden, met toepassing van de zonneladder. De zonneladder houdt in dat zonnepanelen bij voorkeur op daken en niet op gronden worden gesitueerd waardoor andere bestemmingen worden beperkt. Alleen als de mogelijkheden op daken zijn uitgeput, zijn grondgebonden toepassingen bespreekbaar. Het opofferen van openbare ruimte voor relatief kleine zonneveldjes past dus niet in de zonneladder. Meer zon op daken wel. Windenergie is in een gebouwde omgeving geen optie.
Bij zon op dak moet men kijken naar wat voor toekomstige bewoners een (financieel) optimale situatie is en dat hangt mede af van de keuze van verwarmen. Uitgaande van een all electric verwarming zijn de meeste woningen vaak gebaat bij meer zonnepanelen dan het minimum wat volgt uit de BENG-eisen (ten aanzien van het aandeel in de primaire energiebehoefte). Zeker als in een later stadium een thuisbatterij rendabel wordt (wat momenteel wel de verwachting is). Dit sluit aan bij de ambitie van het college. Een ander aspect van een all electric wijk (woning) is de keuze van de warmtebron. In principe heeft men in het voorliggende plangebied de keuze tussen buitenlucht en de bodem.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Op 14 april 2022 heeft een digitale watertoets plaatsgevonden op www.dewatertoets.nl. Op basis van de aangeleverde informatie is door het waterschap Drents Overijsselse Delta een uitgangspuntennotitie opgesteld. Het doel van de uitgangspuntennotitie is om in de initiatieffase van een plan bruikbare informatie aan te leveren voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De uitgangspuntennotitie is als Bijlage 3 opgenomen. In de uitgangspuntennotitie wordt een aantal uitgangspunten ten aanzien van het aspect water benoemd. In de onderstaande waterparagraaf wordt aangegeven hoe deze uitgangspunten worden vertaald in het plan.
Het plan ligt aan de Karthuizerlaan IJsselmuiden gemeente Kampen. Het beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta, is beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021 en de Beleidsnotitie stedelijk waterbeheer Water Raakt! (2015). Een goede vertaling van het beleid naar deze uitgangspuntennotitie is tevens afhankelijk van de informatie die de initiatiefnemer van het plan heeft aangeleverd. De initiatiefnemer heeft het plan als volgt omschreven: Herbestemmen van een maatschappelijke bestemming naar wonen. In het oude plan is al rekening gehouden met waterberging voor toename van verharding in het plangebied. Inrichting zal wel anders worden dan voorzien.
Het plan ligt in het stroomgebied Mastenbroek. Rond het plangebied liggen PRIMAIRE A WATERGANGEN die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP -1.45 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.
Afbeelding 20: Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied
Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.
Wijzigingen aan het watersysteem
Relatie met het plan:
Binnen het plan wordt rekening gehouden met de regels die vastgelegd zijn in de keur van het waterschap Drents Overijsselse Delta. Er vinden geen werkzaamheden plaats binnen de beschermingszone van de watergang.
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:
Compensatie nieuwbouw uitbreidingslocaties (geef aan hoe in het originele plan rekening is gehouden met verharding in dit plangebied en of het nog voldoet )
Bij grotere uitbreidingslocaties wordt gevraagd een waterhuishoudings- en rioleringsplan op te stellen en daarover vroegtijdig met het waterschap over de uitgangspunten in gesprek te gaan. Het waterschap hanteert de volgende uitgangspunten:
Ontwerp in de dagelijkse beheersituatie : Hoe hoog het waterpeil kan stijgen is afhankelijk van de beschikbare ruimte voor water en de toegestane afvoer. Om ervoor te zorgen dat bij nieuwe ruimtelijke plannen de versnelde afvoer van water naar het omliggende gebied wordt beperkt, hanteren we een afvoernorm. De te hanteren afvoernorm voor een situatie die 1 of 2 dagen per jaar optreedt is gemiddeld 0,8 L/s/ha. Bij het ontwerp van het oppervlaktewatersysteem in de dagelijkse beheersituatie is het van belang rekening te houden met de hydraulische afvoercapaciteit van het rioolstelsel. De dagelijkse rioleringsbui moet zonder problemen kunnen uitstromen. Daarom wordt de peilstijging van het oppervlaktewater in de normale beheersituatie onder andere bepaald door de hoogte van drempels in de riolering.
Toetsbui voor extreme neerslagsituatie : Het watersysteem wordt getoetst op basis van een hoeveelheid neerslag die eens in de 100 jaar wordt overschreden. Er wordt rekening gehouden met een bui van 111 mm in 48 uur. De toegestane afvoer in deze neerslagsituatie is 1,6 L/s/ha. Er mag bij deze bui geen water in woningen komen en belangrijke ontsluitingswegen blijven vrij van water. Onderstaande tabel toont aan dat STOWA statistieken op basis van deze uitgangspunten leiden tot een bergingsopgave van 80 mm.
Tabel: Overzicht van hoeveelheden en benodigde berging
Hoosbui (bovennormatieve situatie) : Verder wordt geadviseerd een stress-test uit te voeren met een bui die boven de genoemde normen uitgaat. Deze hoosbui kan zeer lokaal tot veel wateroverlast leiden en het is belangrijk dat de gevolgen hiervan in beeld worden gebracht. Het gaat in deze situatie vooral om de afstroming van het hemelwater over het maaiveld. De keuze welke bovennormatieve situatie wordt bekeken ligt bij de initiatiefnemer. Te denken valt aan een range van 60 mm tot 150 mm in een uur. Dat is zeer grote hoeveelheden, maar deze kunnen zeker met de verandering van klimaat voorkomen. De gemeente kan ook ervaring hebben met extreme gebeurtenissen en van daaruit een referentiekader hebben.
Grondwateroverlast
Relatie met het plan:
Het nu voorliggende plangebied maakt onderdeel uit van een groter plangebied (Oosterholt Noord). In het oorspronkelijke plan had dit plangebied de bestemming maatschappelijk. Deze bestemming wordt nu aangepast in de bestemming wonen. In het oorspronkelijke plan is met het bepalen van de waterberging al rekening gehouden met het ontwikkelen van dit gedeelte van het plangebied. Er is binnen Oosterholt Noord meer waterberging aangelegd dan in het oorspronkelijke plan was opgenomen. Voor deze uitbreiding van Oosterholt Noord is voldoende waterberging aanwezig.
In tegenstelling tot de door het waterschap geadviseerde afstand van minimaal 80cm adviseren we binnen de gemeente Kampen een aanleghoogte van minimaal 100cm ten opzichte van de GHG.
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Afvoer hemelwater
Verontreiniging
De voorkeursvolgorde voor afvalwaterstromen is als volgt:
Relatie met het plan:
Het hemelwater wordt bovengronds afgevoerd. Speciale aandacht moet daarbij worden besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.
Beleid en regelgeving
Rioolcapaciteit
Relatie met het plan:
Het rioleringssysteem in Oosterholt Noord bestaat uit een DWA-stelsel dat onder vrij verval loost op het rioolgemaal Zeegraven. Bij het ontwerp van het rioleringssysteem voor Oosterholt Noord is al rekening gehouden met een DWA afvoer van dit plangebied. De capaciteit van het huidige rioolstelsel is voldoende om het DWA van het plangebied af te voeren.
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Bij nieuw aan te leggen water vindt overleg met het waterschap plaats.
Relatie met het plan:
Er worden geen aanpassingen gedaan aan het huidige watersysteem. De werkwijze van het beheer en onderhoud verandert niet.
Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.
Overstromingsrisico
Relatie met het plan:
Hieronder is de Overstromingsrisicoparagraaf opgenomen.
In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.
Het plangebied is gelegen in dijkringgebied 10. Sinds de actualisatie van de Waterwet in 2017 spreekt men niet meer over dijkringen, maar over dijkringgebieden en dijktrajecten.
Dijkringgebied 10 bestaat uit de dijktrajecten 10-1, 10-2 en 10-3. Deze dijktrajecten worden omsloten door de IJssel aan de Westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle.
Afbeelding 21: Dijktrajecten (Bron: Waterveiligheidsportaal.nl)
Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.
Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een Overstromingsrisicoparagraaf moet worden opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen. Het plangebied bevindt zich in overstroombaar gebied. Zie afbeelding 22 hieronder (uitsnede kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel).
Afbeelding 22: Watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject 10-3 geldt een overstromingskans van 1 op 3000. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als :”kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”. Op de overstromingskansenkaart staat het plangebied aangemerkt als middelgrote kans: 1/30 tot 1/300 per jaar.
Afbeelding 23: Overstromingskans actueel (Bron: Rijkswaterstaat 2021)
In de toekomstige situatie (norm 2050) is de waterveiligheid in het gebied verhoogd door diverse maatregelen. Het plangebied heeft dan een kleine overstromingskans; 1/300 tot 1/3000 per jaar.
Afbeelding 24: Overstromingskansen norm 2050 (Bron: Rijkswaterstaat)
Voor de laagste gedeeltes van het plangebied wordt een maximale waterdiepte geschat op 2,0 tot 5,0 meter (afbeelding 25).
Afbeelding 25: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak (Bron: Risicokaart.nl)
Voor voormalig dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied (dijkdoorbraak bij Kampen) geschat tussen de 0 en 6 uur. (zie afbeelding 26)
Afbeelding 26: Tijd tot overstroming voormalig dijkring 10 na dijkdoorbraak bij IJsselmuiden (Bron: Provincie Overijssel)
Voormalig dijkring 10 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekend dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies geldt deze regel echter niet. Bij een overstroming is het niet mogelijk om te schuilen op de begane grond of op de 1e verdieping. Aangeraden wordt om voorzieningen in de woning aan te brengen waarbij een vluchtroute van naar het dak mogelijk wordt gemaakt. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
In deze klimaatadaptatieparagraaf wordt de kwetsbaarheid van het plangebied voor hittestress en droogte beoordeeld. De thema's overstroming en wateroverlast worden behandeld in de waterparagraaf.
Relevant beleid
Door klimaatverandering neemt de kans op wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen toe. Het KNMI heeft scenario's opgesteld waarin duidelijk wordt gemaakt hoe deze toename er naar verwachting in de toekomst uit ziet. Een vergrote kans op wateroverlast, hitte, droogt en overstromingen levert risico's op voor veiligheid, gezondheid en economie. Ruimtelijke aanpassing om deze risico's tegen te gaan noemen we klimaatadaptatie.
In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk de afspraak gemaakt dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. Bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen wordt voorkomen dat het risico op schade en slachtoffers door overstromingen of extreem weer verder toeneemt. Beheer en onderhoud worden zo uitgevoerd dat de kans op schade en slachtoffers - waar mogelijk - afneemt.
Op gemeentelijk niveau is in de omgevingsvisie de volgende tekst opgenomen; Bij het klimaatadaptief inrichten van de openbare ruimte, sluiten we als gemeente primair aan bij bestaande projecten. Via de handelingsperspectieven wordt klimaatadaptie meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Overstroming
Het thema overstroming is nader uitgewerkt in paragraaf 3.6.2 Overstromingsrisico.
Wateroverlast
Het thema wateroverlast is verder uitgewerkt in paragraaf 3.6.1.3 Wateroverlast.
Hitte
Hitte kan leiden tot gezondheidsproblemen, vooral bij ouderen en kwetsbare groepen. Langdurig aanhoudende hitte kan leiden tot klachten als vermoeidheid, concentratieproblemen en hoofdpijn. Warme nachten zorgen voor slaapproblemen. Al deze nadelige effecten van hitte noemen we hittestress. Naast hittestress kan hitte ook schade veroorzaken aan beweegbare kunstwerken, beton- of asfaltwegen.
Afbeelding 27: Hittekaart (Bron: Provincie Overijssel)
Op de hittekaart is te zien dat het plangebied op dit moment geen knelpunt is wat betreft hittestress. Oosterholt Noord is daarnaast ook niet aangewezen als aandachtsgebied voor hittestress in het uitvoeringsprogramma klimaatadaptatie.
Het opnemen van (grote) bomen zoals in het stedenbouwkundig ontwerp te zien is zal bijdragen aan het koel houden van het gebied. Door het realiseren van de parkeerkoffers aan de noordzijde van het plangebied bestaat wel de kans dat er hittestress ontstaat aan de Karthuizerlaan, vanwege de toename van verhard oppervlak en het ontbreken van schaduw. Door een aantal bomen tussen of naast de parkeerkoffers te plaatsen kan dit voorkomen worden.
Droogte
Droogte is het uitzakken van grondwater door een combinatie van neerslagtekort en verdamping door een periode van hoge temperaturen. Wanneer het grondwater uitzakt, kan dit negatieve gevolgen hebben voor de stabiliteit van bebouwing, voor bomen en voor openbaar groen.
Afbeelding 28: Weergave grondwaterhoogte over periode van 1 jaar
De dichtstbijzijnde peilbuis is PB1.07 aan de Monnikenstraat. Hier is de grondwaterstand normaal gesproken circa 1.50m onder maaiveld, maar zijn er in natte periodes (waarop de IJssel hoog staat) pieken te zien waarop de grondwaterstand hoger komt te staan. Het uitzakken van grondwater zal hier naar verwachting spelen als er sprake is van laag water op de IJssel.
Afbeelding 29: Geologisch booronderzoek, boormonsterprofiel B21D0786
Afbeelding 30: Geologisch booronderzoek, boormonsterprofiel B21D0539
Het plangebied bevindt zich in een overgangsgebied van zandgrond naar veengrond. Bestaande bodemprofielen laten zien dat ten oosten van het plangebied aan de Nachtegaal de bodem bestaat uit zandgrond met een kleilaag, terwijl ten westen van het plangebied aan de Monnikenstraat een veenlaag van circa twee meter op de zandbodem ligt, afgedekt met een kleilaag.
Naar verwachting zal er in het plangebied ook sprake zijn van een veengrond van 1-2 meter dik op een ondergrond van zand, afgedekt met een kleilaag.
De taak van de gemeente is hemelwater in te zamelen en te verwerken, voor zover de perceeleigenaar niet zelf kan zorgen voor infiltratie in de bodem of lozing op een sloot. De perceeleigenaar is in principe aan zet om op eigen terrein het hemelwater te infiltreren of te lozen op oppervlaktewater. Daarbij heeft het infiltreren van hemelwater de voorkeur om op die manier zowel droogte als wateroverlast tegen te gaan.
Vanwege het verwachte bodemprofiel van veengrond afgedekt met een kleilaag, zal het infiltreren van hemelwater in de bodem niet wenselijk zijn. Bij het verstoren van de kleilaag ontstaat kans op grondwateroverlast. Bovendien leent veengrond zich matig voor het infiltreren van hemelwater.
Bodemdaling
Bodemdaling ontstaat als gevolg van het zetten van veengrond. In droge periodes, als het grondwater zo ver uit zakt dat het veen droog komt te staan, gaat het veen oxideren en zet het nog meer dan normaal. Bodemdaling kan schade toebrengen aan wegen, huizen, kunstwerken en ondergrondse kabels, leidingen en riolering. Hoeveel schade er ontstaat hangt af van het verschil in snelheid en gelijkmatigheid van bodemdaling.
Afbeelding 31: Uitsnede bodemdalingskaart plangebied
Op basis van de bodemdalingskaart is te verwachten dat in het plangebied een vrij sterke bodemdaling aanwezig is. Bij het ontwerpen van het plangebied zal daar rekening mee gehouden moeten worden. Denk daarbij aan materiaalkeuze en beheer; bij asfalt of straatwerk ontstaat sneller schade door bodemdaling dan bij beton of grindpaden. Ook met het bouwrijp maken van het gebied moet rekening gehouden worden met bodemdaling.
Vanuit het aspect klimaat zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden:
Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd. In het kader van onderliggend plan heeft ecologisch onderzoek plaatsgevonden. De rapportage is als Bijlage 4 opgenomen. Het rapport beschrijft de resultaten van een zogenaamde quickscan van beschermde natuurwaarden in en rond het plangebied. Op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkelingen en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen.
Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken dat op een afstand van circa 1.500 meter ten westen van het plangebied ligt. Doordat het plangebied buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden is gelegen, zijn directe negatieve effecten, zoals oppervlakteverlies, op voorhand uitgesloten. Verstorende effecten door bijvoorbeeld licht of geluid tijdens de werkzaamheden worden gezien de ruime afstand tot habitattypen en leefgebieden, de tussenliggende infrastructuur en bebouwing eveneens uitgesloten.
Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland ligt eveneens op een afstand van circa 1.500 meter en betreft de Uiterwaarden IJssel en IJsselmonding. Doordat het plangebied op ruime afstand van het NNN ligt, met daartussen woningen, houtopstanden en agrarische percelen met boerenbedrijven, worden wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet aangetast.
Vervolgstappen ten aanzien van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland zijn niet aan de orde en vormen geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan of het verkrijgen van een omgevingsvergunning.
De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het uitwerkingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.
Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied
In het plangebied zijn geen potentiële vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Van aantasting van vliegroutes of onmisbare foerageergebieden is dan ook geen sprake. Ook zijn er geen (potentiële) jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels aangetroffen. Rondom het plangebied zijn mogelijk wel nestplaatsen van huismus, huiszwaluw en boerenzwaluw aanwezig. Huismussen, huiszwaluwen en boerenzwaluwen kunnen het plangebied beperkt gebruiken als foerageergebied. Door de plannen gaan echter geen nestplaatsen en/of (onmisbaar) foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten verloren. Rondom het plangebied is wel broedbiotoop aanwezig van algemene vogelsoorten, zoals heggenmus, houtduif, vink en merel die kunnen broeden in groenelementen. De plannen hebben geen negatief effect op beschermde flora, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, vissen, reptielen en ongewervelden zonder provinciale vrijstelling.
Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels beschadigen moeten altijd voorkomen worden. Dit is voor de te verwachten soorten mogelijk door de werkzaamheden in elk geval op te starten na half juli en voor begin maart. Indien werkzaamheden in de periode half februari tot half december worden opgestart wordt geadviseerd om voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole door een ter zake deskundige uit te voeren. Vervolgstappen voor vogels zijn niet aan de orde, mits rekening gehouden wordt met het broedseizoen. Zodoende vormt het onderdeel soortbescherming van de Wet natuurbescherming geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan of het verkrijgen van een omgevingsvergunning.
De activiteiten in het plangebied kunnen leiden tot een toename van stikstofdepositie in omliggende Natura 2000-gebieden. Een teveel aan stikstof kan leiden tot verzuring en vermesting van stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden in Natura 2000-gebied(en). Voor zowel de gebruiksfase als ook de aanlegfase is een stikstofberekening uitgevoerd in AERIUS calculator.
Gebruiksfase
Voor de gebruiksfase in de toekomstige situatie zijn de verkeersbewegingen van en naar de woningen een bron van stikstofuitstoot. De te realiseren woningen zullen emissievrij zijn en dragen zodoende niet bij aan de stikstofemissie van dit plan.
De AERIUS-berekening voor de gebruiksfase (kenmerk RP3CssSWYCat, 24 april 2023) toont aan dat er in de gebruiksfase geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten binnen de Natura 2000-gebieden Rijntakken. Significant negatieve gevolgen op stikstofgevoelige (zoekgebieden voor) leefgebieden en habitattypen in Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten als gevolg van de gebruiksfase van de woningbouwlocatie Oosterholt Noord. De AERIUS-berekening voor de gebruiksfase is in Bijlage 5 opgenomen in dit bestemmingsplan.
Aanlegfase
Voor de aanlegfase zijn de mobiele werktuigen en verkeer van en naar het plangebied van belang als stikstofbron.
Uit de enkelvoudige berekening van de aanlegfase (kenmerk: RtVqbhPkU4Tq, datum 24 april 2023) blijkt dat er sprake is van een maximale toename van 0,02 mol/ha/jaar van stikstofdepositie op (nader) overschreden hexagonen met stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebied Rijntakken. De AERIUS-berekening voor de aanlegfase is opgenomen in Bijlage 6 opgenomen in dit bestemmingsplan. Uit deze stikstofberekening volgt dat tijdens de aanlegfase de toename van stikstofdepositie plaats vindt op:
Hierdoor is mogelijk sprake van significant negatieve gevolgen door stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Rijntakken.
Ecologische beoordeling
Ecogroen heeft naar aanleiding van de toename van stikstofdepositie tijdens de aanlegfase een ecologische beoordeling (effectenbeoordeling stikstofdepositie) uitgevoerd om na te gaan of significant negatieve gevolgen op voorhand kunnen worden uitgesloten. Voor deze effectenbeoordeling is de laatste versie van het Aerius programma gebruikt. Dit onderzoek is aan dit bestemmingsplan bijgevoegd in Bijlage 7.
Uit de uitgevoerde ecologische effectbeoordeling blijkt dat het voorgenomen plan met zekerheid niet leidt tot significante gevolgen voor het nabijgelegen Natura 2000-gebied Rijntakken of voor andere omliggende Natura 2000-gebieden. Dat betekent dat het voorgenomen plan door het bevoegd gezag kan worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2.7, eerste lid, van de Wet natuurbescherming.
De uitvoering van het bestemmingsplan is niet strijdig met de bepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000. Een nadere toetsing in de vorm van een passende beoordeling is dan ook niet aan de orde. Het aanvragen van een vergunning Wet natuurbescherming is eveneens niet aan de orde.
In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.
Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.
Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.
Relatie tot het plan:
Voor onderhavige planlocatie geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek. De planlocatie maakt deel uit van een gebied dat in 2002, 2003 en 2006 in afdoende mate onderzocht is. Er zijn tijdens dit onderzoek geen noemenswaardige sporen of objecten aangetroffen. De onderzoeken zijn vastgelegd in onderstaande rapporten:
Voor het plangebied blijft de meldingsplicht uit de Erfgoedwet nog wel van kracht. Wanneer resten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs aangenomen kan worden dat ze van oudheidkundige/ historische betekenis kunnen zijn, moet het bevoegd gezag geïnformeerd worden. Het bevoegd gezag in deze is de gemeente.
Binnen het plangebied zijn geen objecten aanwezig met cultuurhistorische, karakteristieke en/of monumentale betekenis.
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
De nieuwbouwlocatie ligt binnen het bestaande woongebied van de wijk Oosterholt Noord. De ontsluitingsweg voor het plangebied is aan de Karthuizerlaan. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 30 km/h.
Afbeelding 32: Overzicht verkeersbeweging en ontsluiting plangebied.
Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen in de wijk toe. Het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie is berekend met kengetallen uit CROW (2018) en referentieprojecten.
Het aantal verkeersbewegingen neemt door deze ontwikkeling in totaal met 234,9 verkeersbewegingen per et-maal toe. De verdeling van het aantal verkeersbewegingen in licht verkeer, middelzwaar verkeer en zwaar verkeer is gebaseerd op de standaard voor de geluidberekeningen binnen het verkeers- en milieu-model van de gemeente Kampen: 93,0% licht verkeer, 4,6% middelzwaar verkeer en 2,3% zwaar verkeer. Het hanteren van deze verdeling resulteert in het invoeren van 218,5 verkeersbewegingen licht verkeer per etmaal, 10,9 verkeersbewegingen middelzwaar verkeer per etmaal en 5,5 verkeersbewegingen zwaar verkeer per etmaal.
Het aantal verkeersbewegingen is gemodelleerd als een lijnbron in de sectorgroep 'Wegverkeer'. Voor het wegtype is 'binnen bebouwde kom' aangehouden en voor rijrichting 'Beide richtingen'. Het als gevolg van de ontwikkeling gegenereerd gemotoriseerd verkeer ontsluit hoofdzakelijk via de Karthuizerlaan richting de Veilingweg. De hiervoor genoemde straten beschikken over voldoende capaciteit om ook de toename van dit gemotoriseerd verkeer op een veilige wijze af te wikkelen. Ook voor (schoolgaande) fietsers geldt dat de ontwikkellocatie vanuit alle richtingen goed bereikbaar is.
Het parkeren voor de woningen vindt plaats tussen de vier volumes in de groene assen. De parkeernorm is op basis van de 'Nota Parkeernormen gemeente Kampen', zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 11 augustus 2020. Voor de planontwikkeling is de onderstaande parkeerberekening opgesteld. Deze berekening is ook opgenomen als Bijlage 8.
Afbeelding 34: Parkeerberekening.
Gelet op de toekomstige parkeerbehoefte worden in de directe omgeving van het plangebied en aan de Karthuizerlaan in totaal 59 parkeervakken aangelegd.
Afbeelding 34: Overzicht inrichting parkeervoorzieningen plangebied.
Hiermee voldoet de planontwikkeling aan de benodigde parkeervoorziening.
Vanuit het aspect verkeer zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Relatie tot het plan
In en rondom het plangebied zijn geen kabels, leidingen of zoneringen aanwezig die planologische beperkingen vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Beleidskader en normstelling
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.
In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.
Vormvrije m.e.r-beoordeling
Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
Met dit uitwerkingsplan worden maximaal 43 woningen mogelijk gemaakt. De oppervlakte van de voorgenomen activiteit blijft onder de drempelwaarden van 100 hectare en er is geen sprake van een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. worden hiermee niet overschreden. In het kader van het Besluit m.e.r. is voor de beoogde ontwikkeling dan ook geen sprake van een directe mer(beoordelings)-plicht.
Voor dit plan is de initiatiefnemer ook het bevoegd gezag en is een aanmeldnotitie niet per definitie noodzakelijk. De gemeente heeft er voor gekozen toch een vormvrije m.e.r.-notitie op te stellen, zodat voor een ieder helder is wat de kaders en de basis voor de besluitvorming zijn. Deze notitie is opgenomen als Bijlage 9.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Uit de effecten die in de notitie vormvrije m.e.r-beoordeling zijn beschreven, kan geconcludeerd worden dat als gevolg van de realisatie van het bestemmingsplan 'IJsselmuiden Oost, 1e herziening Zuidrand Oosterholt Noord', bestaande uit 43 woningen, geen sprak is van belangrijke nadelige milieugevolgen en geen aanleiding geeft voor het doorlopen van een milieueffectrapportage.
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.
Participatie
Vooruitlopend op de beoogde ontwikkeling zijn meerdere gesprekken en bijeenkomsten georganiseerd tussen de gemeente, initiatiefnemer en omwonenden. Op 2 maart 2022 zijn omwonenden per brief geïnformeerd over de versnelde woningbouw op de voorliggende locatie, met daarbij de mededeling dat eind mei 2022 een informatiebijeenkomst werd georganiseerd om het proces toe te lichten. Eind maart is gestart met de selectie van partijen, wat ook in de krant heeft gestaan.
Op 11 mei 2022 zijn omwonenden per brief geïnformeerd over de stand van zaken en de uitkomst van de selectie. In deze brief was ook de informatiebijeenkomst op 31 mei 2022 aangekondigd. Voor deze inloopbijeenkomst zijn 80 geadresseerde uitgenodigd. De informatieavond is door 40 mensen bijgewoond. Tijdens deze bijeenkomst heeft de gemeente Kampen het proces toegelicht en hebben bezoekers/omwonenden kennis gemaakt met Stichting Sprank, Valuned, en Holleman. De eerste schetsontwerpen zijn getoond. Aanwezigen konden een reactieformulier invullen.
De reacties waren in het algemeen dat er krapte is voor het parkeren in de wijk en dat omwonenden zorgen hebben over de uitstraling van de nieuw te bouwen woningen. Deze punten zijn voorzover mogelijk meegenomen in het plan.
Eind november is ook nog een buurtbijeenkomst georganiseerd waarin de plannen zijn gepresenteerd voor geïnteresseerden en inwoners van IJsselmuiden.
Ontwerpplan
Het ontwerpbestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt een ieder de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen.
Vast te stellen bestemmingsplan
Ten aanzien van eventuele ingekomen zienswijzen wordt een gemeentelijk standpunt bepaald in een reactienota zienswijzen. Het resultaat hiervan wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.
Conform artikel 3.1.6 lid 1 onder f van het Besluit ruimtelijke ordening dient onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. Voor wat betreft de economische uitvoerbaarheid kan worden gesteld dat het bestemmingsplan de ontwikkeling van een woningbouwlocatie en maatschappelijke voorziening bevat.
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Aangezien het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de bouw van meerdere hoofdgebouwen, is sprake van een plan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In beginsel moet op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening voor het plan een exploitatieplan worden vastgesteld. Van deze verplichting kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een gemeentelijke ontwikkeling, waarin de stedenbouwkundige opzet van het plan in samenwerking met marktpartijen (ontwikkelaars) is vormgegeven. Deze (externe) partijen gaan de verdere ontwikkelingen van (zorg)woningen uitvoeren. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De initiatiefnemer heeft aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.
Kostenverhaal
Alle gronden zijn in eigendom van de gemeente Kampen. Deze ontwikkeling valt onder de grondexploitatie van de gemeente Kampen. De gemeente heeft een grondexploitatie voor o.a. dit deelgebied opgezet en laten vaststellen door de gemeenteraad van Kampen. Dit betekent dat alle kosten en opbrengsten voor rekening en risico zijn van de gemeente. De grondexploitatie heeft een sluitend financieel resultaat.
Voor dit plan wordt ook een anterieure overeenkomst opgesteld met de stakeholders. Daarmee is het kostenverhaal voldoende vastgelegd. Daarnaast worden er afspraken gemaakt over het verhalen van planschade. Gelet hierop is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het Chw bestemmingsplan Zuidrand Oosterholt Noord deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. We hebben de juridische regeling (bestemmingsplanregels en begripsbepalingen) van dit bestemmingsplan gemaakt op basis van de standaard regelingen van de gemeente Kampen. Als basis hebben wij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012 gebruikt, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaardregels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. Omdat het plangebied zich binnen de grenzen van het conserverende ontwerpbestemmingsplan 'Chw Kampen en IJsselmuiden 2022 (binnenstad en woongebieden)' bevindt, is de systematiek (vormgeving en planregels) uit dat plan ook in het onderhavige bestemmingsplan toegepast.
Toelichting op de opbouw van een artikel in de regels voor enkelbestemmingen:
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar soms ook op meerdere plaatsen voorkomen. Veel voorkomende regels die bij meerdere bestemmingen weer terugkomen hebben we apart gezet onder Hoofdstuk 3 Algemene Regels. Zo kennen we algemene en thematische bouw- en gebruiksregels. Bij de digitale versie van het plan ziet u, wanneer u de bestemming aanklikt op adres of bestemmingsvlak, zoveel mogelijk informatie die op die locatie van toepassing is zonder dat er hoeft te worden doorgeklikt.
De opbouw van een artikel van een bestemming ziet er in het algemeen als volgt uit:
Bestemmingsomschrijving:
In dit bestemmingsartikel geven we een nadere omschrijving van de functie(s) die zijn toegestaan op de gronden met die bestemming. De hoofdfunctie(s) noemen we eerst. Wanneer van toepassing, maken we aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar omvat ook inrichtingsaspecten.
Bouwregels:
Hierin staan regels die voor alle 'bouwwerken' op de gronden waarop de bestemming ligt van toepassing zijn. Omdat deze regels min of meer terugkomen bij meerdere bestemmingen hebben we ze apart gezet onder Hoofdstuk 3 Algemene Regels. In het voorliggende bestemmingsplan komen alleen bouwregels van Bouwregels, categorie B en Bouwregels, categorie C voor. Deze regels zijn onder meer van toepassing op de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Wonen'. De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, moet voldoen staat ook in deze regels.
Bij wonen maken we een verschil tussen;
Algemene gebruiksregels
Per bestemming geven we aan welke gebruiksregels van toepassing zijn. Bij alle bestemmingen zijn in ieder geval de algemene gebruiksregels (Artikel 11) van toepassing. Daarnaast zijn voor een aantal bestemmingen de meer thematische gebruiksregels van toepassing (artikel 15 t/m 19). Indien deze van toepassing zijn, dan wordt dit bij het kopje 'algemene gebruiksregels' vermeld.
Specifieke gebruiksregels:
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
Bij diverse bestemmingen zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. Enerzijds omdat we bij bepaalde functies nog specifieke nadere voorschriften qua gebruik kennen. Dit betekent dat die specifieke functie alleen onder die genoemde randvoorwaarden toelaatbaar is. Dit is vooral het geval bij woonfuncties en bepaalde vormen detailhandel. Anderzijds sluiten we bij een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels enkele vormen van gebruik in ieder geval uit. Dit zijn gebruiksvormen, die we pertinent niet toestaan. Dit betekent overigens niet dat we vervolgens gebruiksvormen die niet specifiek staan benoemd wel toestaan. Het gaat om gebruik dat we in ieder geval niet toestaan.
Afwijken van de gebruiksregels:
Bij specifieke gebruiksregels staat bij een aantal bestemmingen een bevoegdheid om af te kunnen wijken en ander gebruik toe te staan. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid staan vervolgens de criteria waaraan we toetsen om met succes af te kunnen wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wet ruimtelijke ordening.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen we specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning verbinden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen staat niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning hebben we opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning staat met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingregel.
Toelichting op de opbouw van een artikel met regels voor dubbelbestemmingen:
In het plangebied is sprake van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1 en 2'. Het opnemen van deze dubbelbestemming doen we ter bescherming van een specifiek belang van het betreffende gebied.
Deze bestemmingen liggen als een extra laag over de (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat op gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, ook deze dubbelbestemming van toepassing is.
De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel. We nemen alleen regels ter aanvulling op die we noodzakelijk vinden. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan. Daar waar in de bouw- en gebruiksregels over hetzelfde onderwerp regels worden gesteld, geldt de meest strenge regeling (meestal vanuit de dubbelbestemming).
Naast dat in dit voorliggend bestemmingsplan de enkelbestemmingen deels zijn gewijzigd, zijn ook de volgende punten van belang.
Schematisch weergegeven voor, bijvoorbeeld, een functie zorgwoningen:
kale bestemming | met aanduiding | ||
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoningen' uitsluitend voor een of meerdere zorgwoningen | functie X functie Y - |
- - zorgwoningen |
|
ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoningen' , uitsluitend voor een of meerdere zorgwoningen | functie X functie Y zorgwoningen |
- - zorgwoningen |
|
ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoningen' , tevens voor een of meerdere zorgwoningen | functie X functie Y - |
functie X functie Y zorgwoningen |
Om beter aan te sluiten bij het 'Besluit omgevingsrecht' (Bor), hebben we drie wijzigingen in de planmethodiek aangebracht.
In artikel Artikel 1 staan de begrippen omschreven die we in de regels gebruiken. Ze staat op alfabet met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan die we verplicht zijn als eerste te noemen. Met de begrippen proberen we misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Begrippen die in hogere wetgeving zijn opgenomen, bijvoorbeeld in de Wet algemene bepaling omgevingsrecht, zijn, waar mogelijk, niet meer opgenomen in de begrippen van dit bestemmingsplan.
In artikel Artikel 2, de 'wijze van meten', staat de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan opgenomen maten.
We gebruiken begrippen zodat helder is wat wordt bedoeld als het begrip wordt gebruikt in de tekst. Een aantal begrippen zijn overgenomen vanuit landelijke regelgeving, met name uit bijlage II Besluit omgevingsrecht.
Zorgwoning
Met dit begrip maken we duidelijk wanneer we een bepaalde combinatie van wonen met zorg als zorgwoning zien. Van belang is dat het moet gaan om huisvesting van personen met een zorgbehoefte die dusdanig is dat niet meer gesproken kan worden van zelfstandige bewoning. Hierbij kan het dus ook gaan om zelfstandig wonen in combinatie met ambulante zorgverlening. Per concreet geval wordt beoordeeld wat de mate van geboden zorg is, en of deze van zodanige aard is, dat gesproken kan worden van een zorgwoning. Huishoudelijke hulp, wijkverpleging en mantelzorg zal doorgaans niet onder deze begripsomschrijving vallen. Woonvormen zoals beschermd, beschut en begeleid wonen met een 24-uurs zorgcomponent doorgaans wel. Wij hebben hierbij bewust gekozen voor de term “zelfstandige bewoning” in plaats van het in de jurisprudentie ontwikkelde begrip “nagenoeg zelfstandige bewoning” zodat deze begripsomschrijving een breder bereik heeft.
Voor-, achter, en zijerfgebied
In dit plan is voorzover mogelijk aansluiting gezocht bij het bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) als het gaat om erfbebouwingsregels. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen voor-, en achtererfgebied. In aanvulling op het Bor is ook het begrip 'zijerfgebied' geïntroduceerd. Op die manier wordt in een deel van het voorerfgebied ook erfbebouwing mogelijk gemaakt. Hierna wordt dit verder toegelicht.
Het begint bij de bepaling van het erf. Een erf is een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en dit bestemmingsplan deze die inrichting niet verbiedt. Wanneer dit is bepaald, kan nader worden bepaald een voor-, zij- of achtererfgebied is.
Om het voorerf of zijerfgebied te kunnen bepalen is belangrijk om het achtererfgebied eerst te bepalen. Het achtererfgebied is het erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. Het voorerfgebied is vervolgens dat deel wat geen onderdeel is van het achtererfgebied. Het zijerfgebied is het gebied dat deel uitmaakt van het voorerfgebied, gelegen op 1 meter achter de voorkant en grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied.
Om dit te verduidelijken is de ligging en bepaling van het voor-, zij- en achtererfgebied nader weergegeven in de onderstaande afbeelding.
afbeelding 35: voor-, achter-, zijerfgebied en bebouwingsgebied
Het begrip zijerfgebied is aanvullend op de systematiek die is bepaald in bijlage II van het Bor. Dit begrip is toegevoegd omdat in specifieke gevallen, vooral op hoekpercelen met aan twee zijden openbaar toegankelijk gebied, het bebouwingsgebied zou worden ingeperkt ten opzichte van de huidige bestemmingsplannen die voor deze percelen gelden. Door het begrip zijerfgebied toe te voegen blijft het mogelijk om middels een omgevingsvergunning bijbehorende bouwwerken op te kunnen richten.
Bebouwingsgebied
Door de toevoeging van het begrip zijerfgebied wijzigt het begrip bebouwingsgebied ten opzichte van het begrip zoals dat is opgenomen in bijlage II Bor. Erfbebouwing wordt enkel toegestaan binnen het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied is het gebied van het achtererfgebied en zijerfgebied voor zover niet gelegen binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken', alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw. Het bepalen van het bebouwingsgebied is ter verduidelijking weergegeven in de bovenstaande afbeelding 35.
In de wijze van meten worden de te gebruiken meetregels verwoord. De meeste regels zijn rechtstreeks overgenomen uit de RO Standaarden. Op een aantal punten zijn ze geactualiseerd. Zo zijn bijvoorbeeld zonnepanelen en buitenunits (voor bijvoorbeeld warmtepompen) opgenomen in de tekst.
In het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Zuidrand Oosterholt Noord' staan de volgende enkelbestemmingen:
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 3.
De bestemming Groen leggen we op gebieden met specifieke groenwaarden. Te denken valt aan een park, recreatief medegebruik, speel- en sportvoorzieningen, een kinderboerderij/ natuurspeelbos en waterspelen bij en rond de kinderboerderij in het groene hart, groenstroken tussen woningen en groenstroken naast wegen. Wanneer aangeduid is een bijenhouderij, nestelvoorziening of gebruik in de vorm van stadslandbouw mogelijk. Ons uitgangspunt is dat we alleen openbaar groen (dat wil zeggen: geen particulier eigendom) als groen bestemmen. In de bestemming Groen hebben we specifiek fiets- en voetpaden opgenomen. Binnen de bestemming groen staan we parkeervoorzieningen niet toe. Ook gebruiken of in gebruik nemen van groen als tuin staan we niet toe.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 4.
De bestemming is breed om een flexibel gebruik van de gebouwen mogelijk te maken. Bij de maatschappelijke voorzieningen is ondersteunende horeca en detailhandel mogelijk. Er is sprake van een paar aanduidingen; alleen bij de aanduiding bedrijfswoning is een bedrijf of beheerders woning mogelijk met daaraan ondergeschikt beroep en bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Bij de aanduiding cultuur en ontspanning is cultuur en ontspanning mogelijk zoals omschreven in het begrip cultuur en ontspanning.
Nieuwe zorgwoningen zijn niet meer standaard toegestaan binnen de bestemming Maatschappelijk. Hiervoor is gekozen omdat we een behoorlijke toename zien van het aantal zorgwoningen, ook binnen een maatschappelijke bestemming. Om grip te krijgen en te houden op de ontwikkeling van nieuwe zorgwoningen wordt deze stap gezet. Een verdere toelichting hierop is te lezen in paragraaf 2.3.6.2 Wonen en zorg. Een toelichting op de specifieke regels met betrekking tot zorgwoningen is te lezen in paragraaf 5.7.2 Zorgwoningen.
Afwijkend hierop is voor dit specifieke plangebied een nadere aanduiding zorgwoningen aangebracht op het bouwvlak binnen deze bestemming. Hierdoor is het bij recht mogelijk om maximaal 18 zorgwoningen te realiseren. Omdat met betrekking tot de parkeerbehoefte uitgegaan moet worden van de maximale planologische mogelijkheden zijn uitsluitend zorgwoningen binnen deze bestemming toegestaan. Hierdoor is het niet mogelijk om zonder een omgevingsvergunning een andere maatschappelijke functie op dit perceel uit te oefenen zoals een kerk of school waarbij sprake is van een hogere parkeerbehoefte.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 5.
Deze bestemming ligt op de in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan aangewezen gebiedsontsluitingswegen, Provinciale wegen en Rijkswegen (stroomwegen). De bestemming verkeer ligt vooral op wegen met zwaar (vracht)verkeer en de 50 km+ wegen. Kruisingen met railverkeer en vaarwegen in de bestemming Water regelen we ook met de aanduiding 'brug'.
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in grondgebonden woningen. Er mogen aaneengebouwde woningen op het erf worden opgericht. Waar gestapeld mag worden gebouwd is dit expliciet aangegeven. Het maximum aantal mag niet meer mag bedragen dan is aangegeven. De woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte alsmede de dakhelling is ook op de plankaart aangegeven.
Het gebruiken van onbebouwde gronden om kampeermiddelen te stallen of te gebruiken als standplaats staan we niet toe. Gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning met uitzondering van mantelzorg staan we niet toe.
Verder zijn binnen deze bestemming de Algemene gebruiksregels, Regeling woningsplitsing, woningomzetting en woninguitbreiding en Regeling parkeren en laden en lossen van toepassing.
Ondergeschikt aan deze woonfunctie kan men onder voorwaarden beroeps en bedrijfsmatige activiteiten aan huis uitvoeren. Wat daar zoal onder valt staat in artikel 49 Regeling beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis.
Naast de enkelbestemmingen komen er in het plangebied ook zogenaamde dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen voor. Deze regels geven aanvullende bepalingen op specifieke thema's. In het verleden werd ook wel gesproken over zogenaamde 'beschermlagen'. Hierbij kan worden gedacht aan archeologie, natuur of veiligheid. Dubbelbestemmingen zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de regels vanaf artikel Artikel 7 Waarde - Archeologie en de gebiedsaanduidingen in hoofdstuk 3.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 7.
In deze actualisatie zijn de drie oude regelingen voor de archeologische waarden (Archeologie - 1, 2 en 3) samengevoegd in één regel Waarde - Archeologie. Hiermee zijn onnodige dubbelingen in de tekst vervallen. Archeologie 1, 2 en 3 zijn nu oplopend in zwaarte! Voor gebieden met een verwachtingswaarde (1 en 2) hebben we de grenswaarden aangescherpt omdat de oude grenswaarden in een aantal gevallen te ruim zijn gebleken.
Met de gebiedsaanduidingen 'overige zone - archeologie 1' en 'overige zone - archeologie 2' regelen we de bescherming voor gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.
Zone 1 geeft gebieden met een middelmatige verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 5000 m² en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek verplicht.
Zone 2 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m² en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek verplicht.
Buiten deze zones zijn er ook gebieden waarvoor een lage archeologische verwachting geldt. Voor deze gebieden is er in dit bestemmingsplan geen regeling opgenomen. Deze gebieden zijn wel opgenomen in de Erfgoedverordening 2011 en maken zodoende deel uit van het gemeentelijk beleid. in deze gebieden is bij ingrepen groter dan 10.000 m² een archeologisch onderzoek nodig.
De binnenstad is een gebied de aanduiding ' overige zone- archeologie 3' op ligt. Dit gebied is tevens voor behoud en bescherming van de aanwezige archeologische waarden.
Wanneer er bodemroerende ingrepen worden gepleegd die archeologische waarden kunnen schaden, worden er voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden en een archeologisch onderzoek geëist. In de Monumentenwet 1988 is een vrijstelling opgenomen voor kleine ingrepen, welke één op één in het bestemmingsplan is overgenomen. Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze monumentale locaties ligt bij ingrepen kleiner dan 100 m² en niet dieper dan 0.3 m – min maaiveld.
Op de verbeelding is voor het perceel een contour met de nadere aanduiding 'milieuzone - geurzone' opgenomen. Met de regeling is vastgelegd dat binnen deze contour geen bestaande bouwwerken uitgebreid mogen worden dan wel nieuwe bouwwerken gerealiseerd worden die geurgevoelig zijn.
In hoofdstuk 3 van de planregels staan de algemene bouwregels. Aan de algemene bouwregels hebben we de meest voorkomende bouwregels uit de enkelbestemmingen toegevoegd. Daardoor voorkomen we herhaling en ontstaan er geen onbedoelde verschillen tussen de diverse enkelbestemmingen.
In de bouwregels regelen we de voor alle bouwwerken van toepassing zijnde bebouwingsregels.
De bouwregels binnen de 'Bouwregels, categorie A - C' sluiten zoveel mogelijk aan bij bestaande planologische rechten en situaties. In die zin verandert er qua bouwregelgeving weinig binnen de plangrenzen van dit plan. De bestaande stedenbouwkundige structuur en aanwezige bebouwing leggen we hiermee vast. Grote nieuwe ontwikkelingen nemen we niet mee in dit plan.
In deze algemene bouwregels zit enige flexibiliteit. Deze flexibiliteit bestaat uit enkele (binnenplanse) afwijkings- en wijzigingsbepalingen. Hierin staan mogelijkheden om onder voorwaarden af te wijken van hetgeen in het plan is geregeld.
De algemene bouwregels staan in artikel Artikel 8.
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moeten we op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opnemen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Bestaande, legale afwijkingen en heroprichtingen
Het gaat hier om alle bouwwerken en daarbij behorende maten en percentages die legaal zijn gerealiseerd, maar op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan. Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan vallen en dan niet bij recht toegestaan, maar worden gedoogd.
Deze bepaling versterkt rechtszekerheid. Het gaat hierbij om maten zoals de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud, en ook de locatie of afstand van bouwwerken. Dit zijn ook bouwwerken die buiten het bouwvlak vallen of buiten een zone bijgebouwen. Ook de afstand tot zijdelingse perceelgrens en dergelijke valt onder deze bepaling. Als er sprake is van nieuwbouw dan mag men de bestaande afstanden en maten aanhouden. Er hoeft geen sprake te zijn van het teniet gaan als gevolg van een calamiteit. Wel geldt dat bij (her)oprichting van gebouwen deze alleen op dezelfde plaats teruggebouwd mogen worden.
Voor tijdelijke bouwwerken geldt dat we deze alleen toestaan gedurende de vergunde instandhoudingsperiode.
Overige algemene bouwregels
Hierbij gaat het om algemene bouwregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit artikel.
Bouwwerken in het voorerfgebied
Om ongewenste ontwikkelingen in het straatbeeld en beperking in gebruiksmogelijkheden van (aangrenzende) percelen te voorkomen hebben we in deze actualisatie overige algemene bouwregels opgenomen. Hierin staan verboden voor bouwwerken binnen alle enkelbestemmingen. Bijvoorbeeld zonnepanelen, buitenunits en vergelijkbare installaties mogen niet in het voorerfgebied. In verband met privacy en overlast zijn balkons en dakterrassen niet toegestaan.
De uitzondering hierop is dat binnen de bestemming 'Woongebied', een gebied dat nog ingevuld moet worden, we bij nieuw te bouwen “gestapelde woningen” balkons toestaan met een diepte van ten hoogste 2 meter gemeten vanaf het buitenwerkse gevelvlak van het gebouw.
Dakterrassen
Voor elke bestemming geldt dat we nieuwe dakterrassen, balkons of andere niet op de grond gelegen, uitpandige buitenruimtes, op hoofdgebouwen en daarbij behorende bouwwerken niet toestaan. Dit verbod is overgenomen uit voorheen geldende bestemmingsplannen. Dit vanwege de negatieve invloed op stedenbouwkundige kwaliteiten, cultuurhistorische waarden van bijvoorbeeld de binnenstad, gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de aantasting van een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden.
Voor nog uit te werken en te ontwikkelen woongebieden staan we onder voorwaarden wel dakterrassen, balkons of andere niet op de grond gelegen, uitpandige buitenruimtes, op hoofdgebouwen toe. Bij nieuwbouw kan men deze voorzieningen in het ontwerp afstemmen met de stedenbouwkundige eisen en rekening houden met privacy en de omliggende percelen. Daarnaast gelden voor nieuw te bouwen gestapelde woningbouw de eisen uit het Bouwbesluit waarin dergelijke buitenruimten verplicht zijn gesteld.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 9 en betreft de bouwregels voor de bestemming 'Maatschappelijk'.
Binnen de bouwregels van deze categorie zijn enkele aanduidingen van toepassing. Indien aangegeven is ter plaatse van de aanduiding 'groen' een groene dakafdekking verplicht. In deze bouwcategorie is onderscheid gemaakt in bouwregels voor gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen van ondergeschikte aard en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Nadere aanduidingen
Binnen de bouwregels van deze categorie zijn de volgende aanduidingen van toepassing:
Groen
Ter plaatse van deze aanduiding is het verplicht om gebouwen te voorzien met een groene dakafdekking.
Specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken
Binnen deze specifieke bouwaanduiding mag geen enkel bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.
Specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vergunningvrij bouwen
Ter plaatse van deze aanduiding worden de gronden niet als 'erf' aangemerkt in de zin van artikel 1 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), zoals het artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan. Hierdoor zijn vergunningsvrije bouwwerken uitgesloten.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening met het oog op de stedenbouwkundige structuur voor dit plangebied, alsmede ter verzekering van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is het noodzakelijk geacht om bepaalde gedeelten van gronden in het plangebied als erf uit te sluiten.
Door deze nadere specifieke bouwaanduiding op een gedeelte van de gronden te leggen sluiten we vergunningvrij bouwen uit. De gronden mogen wel worden ingericht en aangelegd ten dienste van de enkelbestemming. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aanleggen en beplanten van de tuin.
Afwijkend hiervan is het wel mogelijk middels een omgevingsvergunning bijbehorende bouwwerken toe te staan indien deze vanuit stedenbouwkundig oogpunt als ook vanuit welstand aanvaardbaar worden geacht. Hiervoor wordt de omgevingsvergunning getoetst aan de regels zoals deze gesteld zijn voor erfbebouwing in het achtererfgebied.
Gebouwen
De gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Voor de goot- en bouwhoogten geldt dat deze niet meer mogen bedragen dan de bestaande hoogte, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven. Wanneer op de verbeelding alleen de aanduiding maximale bouwhoogte staat dan geldt er geen goothoogte. Het gebouw mag dan een plat dak hebben. De dakhelling binnen deze bouwcategorie mag niet minder dan 25º en niet meer dan 65º bedragen, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven.
Het maximaal toegestane aantal woningen is op de verbeelding aangeduid met 'maximum aantal woningen'. Wanneer deze aanduiding ontbreekt geldt het bestaande vergunde aantal woningen. Als er sprake is van vervangende nieuwbouw mag het aantal woningen niet toenemen.
Bijbehorende bouwwerken en overkappingen van ondergeschikte aard
Deze bouwwerken zijn van ondergeschikte aard, zoals fietsenstallingen en dergelijke, en mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd onder nadere voorwaarden. Deze mogen alleen worden gebouwd in het achtererfgebied en niet op gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bouwwerken'. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 50 m2 bedragen en niet meer dan 50% van de oppervlakte van het buiten dat bouwvlak gelegen bouwperceel. De goot- en bouwhoogte zijn beperkt tot 3 en 6 meter.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vergunningvrij bouwen' worden de gronden niet als “erf” worden aangemerkt. Het plaatsen van vergunningvrije bouwwerken, op grond van de regels zoals gesteld in de artikelen 2 en 3 van Bijlage II Bor, is op die specifieke nader aangeduide gronden daardoor niet toegestaan.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Hierin zijn bouwregels voor heel veel verschillende specifieke bouwwerken opgenomen. Bijvoorbeeld de maximale bouwhoogte voor vlaggen- en cameramasten en reclame-uitingen, grafmonumenten, kunstobjecten, lichtmasten en overige bouwwerken die direct verband houden met het uitoefenen van sportactiviteiten, als ook objecten voor geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer.
In algemene zin geldt dat bouwwerken in het voorerf niet hoger mogen zijn dan 1 meter. In afwijking hiervan mogen ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' wel overkappingen met een maximale bouwhoogte van 6 meter worden gebouwd. Dit geldt ook voor de aanduiding 'brug', waarbij de bouwhoogte van bruggen niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 10 en betreft de bouwregels voor de bestemmingen 'Wonen - 1'. We hebben geprobeerd zoveel mogelijk onderlinge aansluiting bij deze bestemmingen te vinden. Hiervoor zijn de 'Bouwregels, categorie C' geschreven.
Aanduidingen
Binnen de bouwregels in deze categorie zijn net zoals bij de voorgaande categorieën diverse aanduidingen van toepassing, zoals 'groen', 'onderdoorgangen' en 'maximum bebouw oppervlak' en 'maximum aantal woningen. Ten aanzien van het maximaal aantal woningen hebben we aanduidingen en aantallen opgenomen. Wanneer dit niet het geval is, geldt het bestaande aantal vergunde woningen. Hierbij mag bij vervangende nieuwbouw het aantal woningen niet toenemen.
In bouwcategorie C maken we onderscheid in bouwregels tussen hoofdgebouwen, erfbebouwing in het voor- en achtererfgebied en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer en niet minder bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw. Voor hoofdgebouwen geldt dat de afstand van de vrijstaande zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder mag zijn dan drie meter.
Voor hoofdgebouwen binnen de bestemming 'Wonen - 2' geldt daarnaast dat de inhoudsmaat is beperkt tot maximaal 750 m3.
Erfbebouwing
In recente bestemmingsplannen binnen de gemeente Kampen is gekozen om voor de erfbebouwingsregelingen daar waar mogelijk aansluiting te zoeken bij de erfbebouwingsmogelijkheden van artikel 2 van Bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Deze regeling nemen we nagenoeg geheel over in deze actualisatie. We maken onderscheid tussen bouwen in het voor- en achtererfgebied. Aanvullend maken wij in dit plan een extra onderscheid in zijerfgebied. Dit zijerfgebied is aanvullend toegevoegd om te voorkomen dat in hoeksituaties het bebouwingsgebied wordt verkleind ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Door dit begrip toe te voegen blijven dergelijke percelen hun erfbebouwingsmogelijkheden behouden. Daarnaast gelden op enkele delen van percelen nadere bouwaanduidingen zoals "uitgesloten - vergunningvrij bouwen' en "bouwwerken uitgesloten" waarbij de gronden niet als “erf” worden aangemerkt. Het plaatsen van vergunningvrije bouwwerken, op grond van de regels zoals gesteld in de artikelen 2 en 3 van Bijlage 2 van het Bor, is op die specifieke nader aangeduide gronden daardoor niet toegestaan.
Ter verduidelijking is de bepaling van het voor-, zij- en achtererfgebied en het bebouwingsgebied schematisch weergegeven in afbeelding 5.1 van paragraaf 5.3.1 van deze toelichting.
De erfbebouwingsregeling kent voor bijbehorende bouwwerken verschillende hoogtematen voor de van toepassing zijnde enkelbestemmingen.
In het voorerfgebied is het onder voorwaarden mogelijk om ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijbehorende bouwwerken een overkapping te bouwen met een maximale goot- en bouwhoogte van 3 meter. Wanneer deze aan een hoofdgebouw wordt gebouwd, mag de bouwhoogte worden verhoogd tot ten hoogste 0,30 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van dat hoofdgebouw. Carports doen niet mee met het bebouwingspercentage.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Hierin staan bouwregels voor heel veel verschillende specifieke bouwwerken. Bijvoorbeeld de maximale bouwhoogte voor kunstobjecten, lichtmasten, nestelvoorzieningen, geluidsschermen en overige bouwwerken, als ook objecten voor geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer.
In algemene zin geldt dat bouwwerken in het voorerf niet hoger mogen zijn dan 1 meter. In afwijking hiervan mogen ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' uitsluitend overkappingen met een maximale bouwhoogte van 3 meter worden gebouwd. In het achtererfgebied is de bouwhoogte voor bouwwerken beperkt tot 2,5 meter.
Afwijkingsmogelijkheden
In de 'Bouwregels categorie C' staan afwijkingsmogelijkheden voor het vermeerderen van het bebouwd oppervlak en toestaan van een hogere goot- en bouwhoogte. We hebben ook een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het verkleinen van de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelgrens. Bij het gebruiken van afwijkingsmogelijkheden gelden ook de Algemene toetsingscriteria voor afwijkingen.
In hoofdstuk 3 van de planregels is standaard ruimte gereserveerd voor algemene gebruiksregels. In deze actualisatie kiezen we ervoor om de algemene gebruiksregels uit te breiden met een aantal regelingen die tot nu toe binnen de betrokken enkelbestemmingen stonden. Door deze regels in hoofdstuk 3 te zetten voorkomen we herhaling en ontstaan er geen onbedoelde verschillen meer tussen de verschillende enkelbestemmingen.
De algemene gebruiksregels zijn opgenomen in artikel 11.
Het is verboden grond en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de bestemming die er op ligt. Ook indien het gebruik van een perceel dusdanig wijzigt dat dit leidt tot een andere bestemming en/of een andere functie die niet is toegestaan, dan levert dit illegaal gebruik op en kan hiertegen handhavend worden opgetreden. Ook tegen het in strijd handelen met meer specifieke gebruiksregels kan handhavend worden opgetreden.
Strijdig gebruik
Strijdig gebruik vinden we in ieder geval het gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van:
Uitzonderingen op strijdig gebruik zijn:
Deze regeling is te vinden in artikel 11.1.
Deze regeling is nieuw ten opzichte van voorgaande bestemmingsplannen. Zoals in de algemene toelichting al gemeld is het noodzakelijk vanwege de leefbaarheid om meer grip te krijgen op de nieuwvestiging van zorgwoningen. In dit bestemmingsplan is daarom niet alleen een begripsomschrijving van een zorgwoning gegeven, maar ook onder welke voorwaarden een nieuwe zorgwoning is toegestaan.
48.2.1 Specifieke gebruiksregels
In deze bepalingen wordt aangegeven onder welke voorwaarden een zorgwoning is toegestaan. Bestaande, legale zorgwoningen zijn toegestaan, nieuwe zorgwoningen zijn uitsluitend via een omgevingsvergunning toegestaan. Het moment van bestaand naar nieuw is het moment van inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit op 10 september 2019. Sindsdien verbiedt de gemeente Kampen bij recht de nieuwvestiging van zorgwoningen. Enige uitzondering hierop maken wij voor de bestemming "Maatschappelijk", omdat binnen deze bestemming zorgwoningen nagenoeg overal bij recht mogelijk waren. Voor nieuwe zorgwoningen die gerealiseerd worden binnen genoemde bestemming na inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, geldt een omgevingsvergunningplicht, tenzij de gronden zijn voorzien van de nadere aanduiding 'maximaal toegestane aantal zorgwoningen'. Het aantal zorgwoningen mag dan logischerwijs niet worden overschreden.
Verder geldt dat indien het gebruik ten behoeve van een zorgwoning een half jaar of langer is beëindigd, dit gebruik niet meer opnieuw mag worden aangevangen. Deze regel is opgenomen omdat we (met name in de binnenstad en overige dichtstedelijke gebieden) veel wisselingen zien qua gebruik hieromtrent. Om te voorkomen dat er op teveel adressen recht op een zorgwoning ontstaat, is deze regel ingevoerd. Daarnaast is een regel toegevoegd in geval omgevingsvergunningen tijdelijk worden verleend. Dit is bijvoorbeeld het geval bij zogenaamde 'omklapwoningen.' In die situaties is de zorgwoning alleen toegestaan voor de duur dat deze is vergund.
48.2.2 Afwijken van de gebruiksregels
In dit artikel worden de diverse toetscriteria weergegeven. De algemene toetscriteria zijn van toepassing, en meer specifiek de criteria zoals deze ook gelden voor woningsplitsing, woningomzetting, woninguitbreiding en kamerbewoning/-verhuur. Vaak gaat het bij nieuwe zorgwoningen ook om één van deze situaties. Van belang is daarbij onder andere dat de behoefte van de beoogde zorgdoelgroep wordt onderbouwd. Daarbij wordt door ons beoordeeld of deze behoefte er ook daadwerkelijk is aan de hand van een periodiek terugkerend behoefteonderzoek. Als laatste wordt door ons beoordeeld of de aanvraag voldoet aan het gemeentelijke beleid en/of beleidsregels omtrent vestiging van zorgwoningen.
Deze regeling is te vinden in artikel 11.2.
Uitwegen mogen niet meer dan 4 meter breed zijn en per bouwperceel staan we 1 uitweg toe.
We kunnen via het verlenen van een vergunning hiervan afwijken en het verbreden tot hooguit 5 meter of een extra uitweg toestaan. Dit kan alleen als er geen onevenredige aantasting is van de algemene toetsingscriteria voor afwijkingen in artikel 19.
Los van de regels uit dit bestemmingsplan geldt voor uitwegen dat er een omgevingsvergunning is vereist op grond van de Algemene plaatselijke verordening. Op termijn zullen deze regels in het omgevingsplan worden opgenomen.
Deze regeling is te vinden in artikel 12.
Deze nieuwe regeling betekent een verruiming van vergunningvrije beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Deze veel voorkomende activiteiten leiden in de praktijk niet/nauwelijks tot overlast en we zien, zeker gelet op de afgelopen coronaperiode, het thuiswerken een grote vlucht nemen. Vandaar dat is besloten tot deze regeling, waarbij we door de gestelde randvoorwaarden toch een goed woon- en leefklimaat kunnen garanderen. Hieronder worden de randvoorwaarden verder toegelicht.
Voor het gebruiken van woningen met bijbehorende bouwwerken voor beroepsmatige of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mag maximaal 25% van de totale vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken maar niet meer dan 50 m2 worden gebruikt voor beroeps en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, zie de Lijst behorende bij de regeling beroep en bedrijfsmatige activiteiten aan huis voor activiteiten die binnen deze regeling vallen.
Een van de bewoners van de woning moet de activiteit uitoefenen, het is niet de bedoeling dat de ruimte wordt verhuurd aan iemand die niet in het huis woont om zijn of haar beroep of bedrijfje uit te oefenen. Daarnaast mag slechts in beperkte mate (bijvoorbeeld in de vorm van een secretaresse of assistente) personeel bij het uit te oefenen aan huis verbonden beroep of bedrijf betrokken zijn.
Een bed en breakfast mag ook, maar hiervoor mogen niet meer dan 2 kamers worden gebruikt. Horeca anders dan bed en breakfast staan we niet toe. Zie ook het begrip bed & breakfast. Behalve productie gebonden detailhandel staan we geen detailhandel toe, je mag iets verkopen dat je zelf maakt, maar de hoofdactiviteit moet het maken van het product zijn en niet de verkoop daarvan. Buitenopslag voor de beroeps of bedrijfsmatige activiteit aan huis staan we niet toe. De parkeerbehoefte moet op te vangen zijn ofwel op eigen terrein, ofwel in de directe omgeving. Als er voor de activiteit een vergunning of melding nodig is op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer dan is de activiteit niet toegestaan. De activiteit mag ook niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omgeving of de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden aantasten. Het moet het woonkarakter van de buurt niet aantasten en de woonfunctie moet de hoofdactiviteit blijven.
Deze regeling is te vinden in artikel 13.
In dit bestemmingsplan hebben we de regeling uit het parapluplan Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning overgenomen en verder aangevuld. In deze regeling wordt ook het aspect woninguitbreiding toegevoegd. Woninguitbreiding is aan de orde bij bestaande panden waarin nog geen woning gevestigd is (bijv. op de begane grond) maar wel een woonfunctie mogelijk is. Dit is met name bij gemengde bestemmingen het geval. Verder worden de toetscriteria weergegeven bij een aanvraag omgevingsvergunning. De behoefte aan de beoogde doelgroep moet worden onderbouwd en aangetoond. Initiatieven ten behoeve van zorg worden daarnaast getoetst aan de regeling omtrent zorgwoningen. Daarnaast is er specifiek beleid ten aanzien van de huisvesting van arbeidsmigranten. Ook zal de impact op de omgeving bij een dergelijk verzoek worden beoordeeld.
Deze regeling is te vinden in artikel 14 Regeling klimaat.
We willen borgen dat klimaatadaptatie een integraal onderdeel is van beleid en handelen van de gemeente. Om deze reden hebben we klimaatadaptatie als leidend principe meegenomen in de omgevingsvisie. In het omgevingsplan werken we de verschillende aspecten van klimaatadaptatie verder uit.
Beleidsregels met betrekking tot klimaat gelden nu alleen nog binnen de afwijkingensfeer. Ontwikkelingen die niet passen binnen het bestemmingsplan toetsen we aan de mate waarin ze de klimaatbestendigheid beïnvloeden. De beleidsregels leggen we in een later stadium vast in een bouwsteen of programma waarmee ze ook gaan gelden voor ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.
Toetsen van de mate waarin klimaatbestendigheid wordt beïnvloed gaat aan de hand van hemelwaterberging, overstromingsrisico en hittestress. Voor hemelwaterberging kijken we of het verhard oppervlak toeneemt en of er voldoende hemelwaterberging in de ontwikkeling is meegenomen om toename van verhard oppervlak te compenseren. Voor het overstromingsrisico kijken we met gebruik van overstromingskaarten of de ontwikkeling zich in overstromingsgevoelig gebied bevindt en of de ontwikkeling met het oog op het overstromingsrisico wenselijk is. Voor hittestress kijken we naar hittekaarten om te kijken of het gebied gevoelig is voor hittestress en vooral of de ontwikkeling de kans op hittestress zal doen toenemen. (hoe meer steen hoe meer hittestress).
In deze regel staan verwijzingen naar de criteria uit de Beleidsregels klimaatadaptatie'. Aan deze criteria wordt toetsen we wanneer er wordt afgeweken van dit bestemmingsplan. De kapstok hiervoor is artikel 19 Algemene toetsingscriteria voor afwijkingen. Maatgevend is de regeling zoals die geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
Provinciaal kader beleid overstromingen
In het ORBP (overstromingsrisicobeheerplan) zijn landelijk de vereisten van de EU Richtlijn Overstromingsrisico's uitgewerkt. Daarin staat dat provincies en gemeenten de gevolgen van overstromingen via hun ruimtelijke plannen kunnen beperken door gebruik van risicovolle gebieden te reguleren. Met zones is aangegeven waar bepaalde typen van gebruik niet of alleen onder voorwaarden zijn toegestaan. Gebieden in bestemmingsplannen die betrekking hebben op overstroombaar gebied staan als zodanig op de kaart op het geoportaal van de Provincie. In deze gebieden, passen alleen nieuwe stedelijke functies als in het desbetreffende bestemmingsplan dusdanige voorwaarden worden gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd' .
Deze regeling is te vinden in artikel 15.
In deze regels hebben we de in 2020 door het college van B&W vastgestelde nota Parkeernomen verwerkt. Nieuw of gewijzigd gebruik van een (bouw) perceel en daarbij behorende bouwwerken staan we alleen toe als men voldoende parkeergelegenheid en of ruimte voor laden en lossen op eigen terrein mogelijk maakt en houdt.
Opheffen van bestaande parkeerplaatsen is strijdig. Nieuw of gewijzigd gebruik van gronden en of bouwwerken zonder daarbij voldoende parkeergelegenheid te realiseren is ook strijdig. De aanduiding parkeergarages hebben we uit het plan gehaald, mede omdat de regeling parkeren er in voorziet dat er niet zonder meer parkeerplaatsen mogen worden opgeheven.
Bevoegd gezag kan via het verlenen van een omgevingsvergunning van het strijdig gebruik afwijken als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en of ruimte voor laden en lossen. Dit kan alleen in bijzondere omstandigheden of als het voldoen aan de bepalingen op overwegende bezwaren stuit.
Afwijken bij bijzondere omstandigheden
Hiernaast is een hardheidsclausule opgenomen. Volgens jurisprudentie moet deze afwijkingsmogelijkheid alleen in bijzondere gevallen en dus terughoudend worden toegepast. Dit betreft vooral de situatie waarbij het voor een bouwinitiatief of ruimtelijke ontwikkeling het ruimtelijk of financieel-economisch niet mogelijk is om op of buiten het eigen terrein (volledig) te voorzien in de parkeerbehoefte, terwijl dit initiatief of deze ontwikkeling van maatschappelijk of van algemeen belang is.
Bijvoorbeeld een project dat in de gemeente de werkgelegenheid aanzienlijk vergroot of voorziet in een nieuwe maatschappelijke voorziening die we wenselijk vinden. In de omgevingsvergunning voor een dergelijk project kunnen we ervoor kiezen een lagere parkeernorm te gebruiken.
Hierbij gelden wel de volgende voorwaarden:
Voldoende parkeergelegenheid en of ruimte voor laden en lossen is als wordt voldaan aan de normen in het door het college van B&W vastgestelde nota parkeernormen in 2020, of een latere eventuele wijziging / herziening hiervan.
Deze regeling is te vinden in artikel 16.
In deze integrale regeling hebben we aansluiting gezocht bij de regels omtrent evenementen in de Algemene Plaatselijke verordening, het evenementenbeleid en beleidsregels voor evenementen. We maken onderscheid tussen grote, middelgrote en kleine evenementen. Deze begrippen staan in de begripsomschrijving. Aan de hand van een puntenberekening bepalen we wat voor evenement het is. Geluidsbelasting, bereikbaarheid, aantal bezoekers, de duur van het evenement, overlast voor de omgeving, eindtijden, locatie, openbare orde en doelgroep bepalen de classificering. Een klein evenement vraagt een andere aanpak dan een groot evenement. Grote evenementen hebben vaak ook een grote impact op de leefomgeving. Het beslaat vaker een groot gebied, er spelen grote risico’s op gebied van openbare orde en veiligheid en er moeten aanvullende verkeers- en veiligheidsmaatregelen worden genomen.
Kleine evenementen
Kleine evenementen staan we binnen het hele grondgebied van de gemeente toe. Wel gelden een aantal randvoorwaarden op grond van de Zondagswet en gemeentelijke beleid ten aanzien van de zondag. Voor een aantal kleine evenementen is ook geen evenementenvergunning vereist op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening. Als er wel een evenementenvergunning vereist is, toetsen we op onderdelen als parkeren, verkeer, veiligheid, geluidsuitstraling en bereikbaarheid voor hulpdiensten.
Daarnaast hebben we evenementenlocaties aangewezen regels gemaakt voor grote en middelgrote evenementen. 16.1.2 Specifieke gebruiksregels is opgenomen om duidelijk te maken dat incidentele en kortdurende evenementen en dergelijke, niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Hierbij sluiten we aan op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
(Middel)grote evenementen
Voor de overige (middel)grote evenementen hebben we specifieke locaties aangewezen. Deze staan in de op dit moment geldende Beleidsregels Evenementen Gemeente Kampen 2017. Hierin staan randvoorwaarden benoemd zoals het aantal, duur en geluiduitstraling. Wij hebben er dan ook voor gekozen een dynamische verwijzing naar deze beleidsregels op te nemen.
Sail Kampen en Kerst in Oud Kampen
In dit bestemmingsplan worden voor het eerst grote structurele evenementen zoals Sail en Kerst in Oud Kampen geregeld en ruimtelijk mogelijk gemaakt. Deze hebben we gekoppeld aan de aanduiding 'evenemententerrein 1' omdat deze evenementen gebruik maken een groot deel van de stad. Ten behoeve van de ruimtelijke aanvaardbaarheid hebben we een aantal randvoorwaarden opgesteld, waarop de te verlenen evenementenvergunning wordt getoetst (verkeer, parkeren, geluid, veiligheid).
Deze regeling is te vinden in artikel 18.
In deze regels staat de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria voor het toepassen van deze afwijkingsregels staan hier ook in. De afwijkingsregels zijn grotendeels vergelijkbaar met de regels uit de hiervoor geldende plannen maar op een aantal punten geactualiseerd. Zo hebben we zonnepanelen en buitenunits (voor bijvoorbeeld warmtepompen) opgenomen in de tekst.
Deze regeling is te vinden in artikel 19.
In dit bestemmingsplan kiezen we ervoor om de toetsingscriteria voor de afwijkingen zoveel mogelijk samen te trekken in een artikel. Hierdoor vergroten we de eenduidigheid tussen de artikelen. Ten opzichte van de voorgaande plannen hebben we twee criteria toegevoegd:
Deze regeling is te vinden in artikel 20.
Deze regel maakt het mogelijk bestemmings- en bouwvlakken onder de in deze regel omschreven voorwaarden te wijzigen. Ook is het mogelijk om aanduidingen toe te voegen of te verwijderen.
Deze regeling is te vinden in artikel 21.
In deze regeling wordt bepaald dat de regels van een dubbelbestemming primair gelden ten opzichte van een enkelbestemmingen.
Ook wordt hier beschreven dat voor zover op gronden meerdere dubbelbestemmingen gelden en de regels in deze dubbelbestemmingen ten aanzien van bebouwing of gebruik niet met elkaar verenigbaar zijn, een vastgestelde volgorde moet worden aangehouden bij de toetsing.
Het overgangsrecht zoals in het Bro staat voorgeschreven is van toepassing.
Als laatste nemen we de slotregel op. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan en de vaststellingregel van het plan.
De bestemmingsregels zijn op een dusdanige manier opgeschreven, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor iedereen duidelijk kan zijn. Dit ligt met name in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming staat van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.
Deze paragraaf wordt gebruikt in geval van wel vooroverleg.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:
De opmerkingen van de overlegpartners worden hierna samengevat en voorzien van commentaar:
Waterschap
Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft per e-mail op 23 februari 2023 aangegeven dat de A-watergang een beschermingszone heeft waarin geen obstakels geplaats mogen worden (vrijehoogte en evt. onderhoudspad bij rijdend onderhoud). Op het bestemmingsplan zijn geen aanvullingen voor het waterschap.
Veiligheidsregio
De Veiligheidsregio IJsselland heeft per e-mail op 3 maart 2023 geadviseerd de volgende maatregelen te (laten) nemen:
In de directe omgeving van deze locatie zijn geen risicobronnen op het gebied van externe veiligheid aanwezig. Wel geldt er voor het hele plangebied een overstromingsrisico. Aan dit laatste wordt voldoende aandacht besteed in dit bestemmingsplan. Vanuit de Veiligheidsregio zijn dan ook geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft op 12 april 2023 aangegeven dat het bestemmingsplan past binnen het ruimtelijk beleid. Zij heeft dan ook geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.
Gelet op het voorgaande is het vooroverleg met alle genoemde instanties afgerond.
Het ontwerpbestemmingsplan is gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en in het Gemeenteblad via www.officielebekendmakingen.nl. Het ontwerpplan heeft vanaf 21 juni 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend bij de gemeenteraad van Kampen.