direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2014, 10e wijziging Oosterholtseweg 38
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991315-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is eigenaar van een perceel met agrarische opstallen aan de Oosterholtseweg 38 in IJsselmuiden, gemeente Kampen. Ter plaatse bevinden zich binnen de geldende agrarische bestemming een agrarische bedrijfswoning, een jongveestal, een roede hooiberg en enkele bijgebouwen. Achter het erf bevindt zich een weiland. De locatie kent een agrarische bestemming. De boerderij, jongveestal en roede hooiberg zijn aangeduid als karakteristiek. Aan weerszijden van het perceel zijn voormalige agrarische bedrijfslocaties reeds getransformeerd naar woonbestemmingen. Gezien de omvang van het perceel en de functies in de omgeving, is ter plaatse van het plangebied geen rendabele bedrijfsvoering meer mogelijk. Daarom is gezocht naar een alternatieve invulling van het erf.

Deze alternatieve invulling is gevonden in de splitsing van de bestaande boerderij naar twee wooneenheden. De deel, die zich achter het voorhuis bevindt, wordt getransformeerd naar een woning. Onderdeel van het plan is de sloop van twee kleine bijgebouwen en de verplaatsing van de karakteristieke hooiberg binnen het bestaande erf om meer ruimte op het erf te krijgen voor een functionele benutting door twee woningen.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het realiseren van meerdere wooneenheden niet zondermeer toegestaan. Het bestemmingsplan kent in de vorm van artikel 4.9.1 echter een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Op basis van dit artikel kan vrijkomende agrarische bebouwing worden bestemd naar 'wonen' indien wordt voldaan aan een aantal ruimtelijke en milieukundige voorwaarden. Op basis van deze voorwaarden wordt met voorliggend plan invulling gegeven aan deze wijzigingsmogelijkheid.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 10e wijziging Oosterholtseweg 38' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991315-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt verder ingezoomd op het plangebied. Hierbij zal worden ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele kenmerken van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 vormt een overzicht van het relevante beleidskader op Rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. De ruimtelijke- en milieukundige onderzoeken die ten grondslag liggen aan het plan worden in hoofdstuk 5 toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijke en economische haalbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie plangebied

2.1 Ligging en gebruik

Het plangebied is geadresseerd aan de Oosterholtseweg 38 in IJsselmuiden. Op onderstaande afbeeldingen is de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0001.png"

Ligging Oosterholtseweg 38, IJsselmuiden. Bron: Google earth.

Het plangebied betreft een (voormalig) agrarisch perceel. Het erf ligt direct aan de weg, deze loopt verhoogd in het landschap. Het maakt onderdeel uit van Oosterholt, een buurschap dat op een hoger gelegen rivierduin ligt. De kavel is vrij smal en langgerekt, van een zijerf is nauwelijks sprake. De traditionele indeling in voor- en achtererf is nog aanwezig. Op onderstaande luchtfoto (vogelvluchtperspectief) is deze indeling te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0002.png"

Indeling plangebied en ligging ten opzichte van de omgeving.

De bebouwing is gericht naar de weg en het uitzicht over het landschap aan de andere kant van de weg. De zuidoostzijde van het erf wordt begrensd door een bomenrij. Op het voorerf ligt een omhaagde siertuin met daarin een aantal knotbomen bij de voorgevel. Op het erf staat een T-huisboerderij met enkele bijgebouwen. Het voorhuis bestaat uit één bouwlaag met een kapverdieping onder een met pannen gedekt wolfsdak. Het dak is aan de voorzijde voorzien van een centraal geplaatste, hoge dakkapel onder een met pannen gedekt zadeldak. Op de nok staan twee schoorstenen. Het bedrijfsgedeelte heeft een met pannen gedekt zadeldak met wolfseind. Naast de boerderij staat de stal onder een met pannen gedekt wolfsdak. De beide bouwvolumes zijn met elkaar verbonden.

Achter op het erf staat een drieroedige hooiberg voorzien van golfplaten dak. Aan de overzijde van de weg staat ook nog een schuurtje. Door zijn uitzonderlijke ligging aan de overzijde van de weg en het omliggende open landschap is dit een beeldbepalend object.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0003.png"

Links: voorhuis met naastgelegen schuur en siertuin. Rechts: hoek voorhuis aan noordzijde met daar achter de deel waar de tweede woning wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0004.png"

Links: achterzijde deel. Rechts: huidige situatie binnen de te transformeren deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0005.png"

Bestaande kapschuur en hooiberg.

2.2 Geldende planologische situatie

Op het perceel Oosterholtseweg 38 zijn de volgende bestemmingsplannen van toepassing:

  • bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'
  • parapluplan 'Parkeren' (2019)
  • parapluplan 'Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning'.

Buitengebied 2014

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, Kampen' is het meest relevant voor voorliggend plan. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, Kampen' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0006.png"

Uitsnede bestemmingsplan met daarbinnen het plangebied.

Het perceel kent binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, Kampen' de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch - Agrarisch bedrijf
  • Tuin
  • Waarde - Archeologie 1
  • Waarde – Archeologie 2
  • Waarde - Cultuurhistorie
  • Waarde - Landschap
  • Aanduiding karakteristiek voor de bedrijfswoning en de hooiberg

Beknopte toelichting op de bestemmingen

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

De voor 'Waarde-Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde) in de bodem.

De voor 'Waarde-Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een middelhoge verwachtingswaarde) in de bodem.

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden.

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta:

  • a. de grote mate van openheid en de bijbehorende randen;
  • b. de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
  • c. het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • d. de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap;

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, erf, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

Parapluplan Parkeren

Het 'Parapluplan Parkeren' vult de bestaande bestemmingsplannen die gelden voor een gebied aan met een regel die het parkeren regelt. Uitgangspunt is dus dat parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden. Als dit niet gebeurt, is er sprake van een weigeringsgrond om een omgevingsvergunning te verlenen. Dan dient afgeweken te worden van het parapluplan op basis van óf de 'Verordening reserve parkeergelegenheden' óf de 'Parkeernormennota Kampen'.

De verordening reserve parkeergelegenheden is het zogenaamde parkeerfonds dat geldt voor de binnenstad van Kampen. Het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein bij een nieuw bouwplan kan dan worden afgekocht door een bijdrage in het parkeerfonds. Dit is niet van toepassing voor het onderhavige plan. Hiervoor geldt de verordening reserve parkeergelegenheden niet. Hier geldt enkel de parkeernormennota Kampen.

Parapluplan 'Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning'

Dit bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch instrument om ontwikkelingen ten aanzien van woningsplitsing en woningomzetting te reguleren.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het initiatief

3.1 Het plan

Algemeen

Het perceel aan de Oosterholtseweg 38 heeft vele jaren dienst gedaan als agrarisch bedrijf. Ook omliggende percelen kenden lange tijd een agrarische bestemming. Inmiddels is een groot deel van de percelen en erven aan de Oosterholtseweg getransformeerd naar woonerven. De agrarische bestemming op het perceel aan de Oosterholtseweg 38 is een van de laatste percelen waar nog een agrarische bedrijfsbestemming op rust. Omdat een goede agrarische bedrijfsvoering niet meer rendabel is, zijn plannen ontwikkeld om de agrarische functie te wijzigen in een woonfunctie.

Erfinrichting

Om hier invulling aan te geven wordt de bestaande boerderij in twee wooneenheden gesplitst. De woning aan de voorzijde van de boerderij blijft behouden, de deel wordt getransformeerd naar een tweede woning.

Het toevoegen van een tweede woning aan het erf zorgt voor een nieuwe dynamiek op het erf. Gezien de ligging in waardevol landschap en de aanwezigheid van karakteristieke bebouwing op het erf, zijn de belangrijkste uitgangspunten voor de nieuwe erfinrichting dat de bestaande landschappelijke en karakteristieke (cultuurhistorische) waarden niet aantast worden, maar wel een functionele inrichting van het erf ontstaat. De nieuwe woning mag niet leiden tot een visuele opsplitsing van het erf.

Om het erf functioneel geschikt te maken voor twee woningen, wordt de karakteristieke roede hooiberg verplaatst. Deze komt verder achter op het erf te staan. Op de nieuwe plek van de hooiberg staat nu een kleine schuur. Dit schuurtje wordt gesloopt. Door de verplaatsing van de hooiberg wordt ruimte gecreëerd op het erf, zonder dat de hooiberg te ver weg komt te staan van de bestaande bebouwing en daarmee de aansluiting met het erf verliest.

De kapschuur schuur achter de boerderij blijft grotendeels behouden en gaan functioneren als bijgebouw van de twee woningen. Een klein deel dat was aangebouwd wordt gesloopt. Hierdoor ontstaat meer lucht op het erf.

Het erf heeft een bestaande verharde uitrit aan de zuidzijde van het perceel. Deze blijft behouden. Aan de noordzijde ligt een grasstrook welke eveneens aansluit op de weg. Aan deze zijde wordt de nieuwe woning (in de deel) toegankelijk gemaakt. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie en landschap is het uitgangspunt om het erf alleen vanaf de zuidzijde te benaderen. Dit doet recht aan de oorspronkelijke opzet van het erf.

Een secundaire inrit die toegang geeft tot de entree van de tweede woning is gezien de functiewijziging van het erf mogelijk. De huidige grasstrook tussen de oorspronkelijke bebouwing geeft karakter aan het pand en de plek. De toegang tot de entree van de tweede woning moet zich hierin voegen. Daarom wordt deze entree als ondergeschikte inrit uitgevoerd waardoor dit goed aansluit bij het behoud van de landelijke (groene) omgeving, maar wel een functionele toevoeging aan het erf is.

Op basis van het hiervoor beschreven programma is een erfinrichting voor de locatie gemaakt. Op onderstaande afbeelding is dit principe weergegeven. Als bijlage 1 is het plan in groter formaat beschikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0007.png"

Erfinrichtingsplan Oosterholtseweg 38.

Onderdeel van het plan is de kadastrale splitsing van het erf. Op de volgende afbeelding is de voorziene kadastrale splitsing van de woningen met een rode lijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0008.png"

Splitsing kavel.

Verschijningsvorm

Naast een passende splitsing van het erf, dient ook de kwaliteit en uitstraling van de bebouwing te passen in de omgeving. Omdat de deel gaat functioneren als woning, dienen de gevels aangepast te worden. Zo komen er ramen en een entree aan de noordzijde van het pand. Omdat er sprake is van karakteristieke bebouwing, zijn de gevels afgestemd op deze karakteristieke kenmerken. Op de volgende afbeeldingen zijn impressies van de gevels gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0011.png"

Impressies gevels.

3.2 Verhouding plan tot huidige bestemmingsplan

3.2.1 Wijzigingsbevoegdheid

Het plangebied kent de enkelbestemming 'Agrarisch – agrarisch bedrijf'. Binnen deze bestemming is het realiseren van een tweede woning niet mogelijk. Onderliggend plan wordt mogelijk gemaakt op basis van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen als artikel 4.9.1 in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'.

In dit artikel zijn voorwaarden opgenomen waaraan het plan dient te voldoen om gebruik te mogen maken van de wijzigingsbevoegdheid. Hieronder wordt de wijzigingsbevoegdheid uiteengezet en wordt aangegeven of en op welke wijze wordt voldaan aan de voorwaarden van de regel.

4.9. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:

4.9.1 Vrijkomende agrarische bebouwing

  • a. naar 'Wonen', 'Bedrijf', 'Maatschappelijk', 'Agrarisch', 'Tuin', 'Groen', 'Natuur', 'Bos' en/of 'Water' voor het toestaan van een opvolgfunctie in verband met vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:

1. het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd en hergebruik voor agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is;

Ten behoeve van voorliggend plan worden de agrarische bedrijfsactiviteiten gestaakt. De locatie biedt economisch gezien niet voldoende potentie om voort te kunnen bestaan.

2. het bestemmingsvlak niet wordt vergroot;

Ten behoeve van voorliggend plan wordt het bestemmingsplak niet vergroot. De plannen vinden binnen het geldende bouwvlak plaats.

3. de karakteristiek van de bebouwing en de complexiteit van het voormalige boerenerf niet worden aangetast;

Ten behoeve van voorliggend plan wordt het gebruik van een bestaand gedeelte van een karakteristiek pand getransformeerd naar een woning. De karakteristieke waarden van het pand worden niet aangetast. Ten behoeve van het plan worden nieuwe gevels gerealiseerd die door welstand zijn getoetst. Bij deze toetsing is geconcludeerd dat er geen sprake is van een aantasting van de karakteristieke waarden.

De indeling van het erf wijzigt ten gevolge van de plannen, onder andere door het slopen van ondergeschikte niet-karakteristieke bebouwing en de verplaatsing van een karakteristieke hooiberg. Dit doet echter geen afbreuk aan het complex. Het ensemble van bebouwing blijft intact op het reeds bebouwde deel van het erf en wordt niet buiten het erf in onbebouwd gebied gerealiseerd. De functionaliteit van het erf neemt toe doordat de bebouwing verder uit elkaar komt te staan en doordat er minder bebouwing is. Visueel is er geen sprake van een opsplitsing van het erf.

4. niet-karakteristieke bebouwing wordt gesloopt, waarbij echter geldt dat:

  • I. een oppervlakte van maximaal 100 m2 aan bestaande niet-karakteristieke bijbehorende bouwwerken niet gesloopt hoeft te worden, tenzij deze oppervlakte al in de vorm van karakteristieke bijbehorende bouwwerken aanwezig is;
  • II. in afwijking hiervan mogen gebouwen 1 op 1 worden vervangen door nieuwe bijbehorende bouwwerken tot een maximale oppervlakte van 250 m²;

Voorliggend plan voorziet in de sloop van een bijgebouw en een kleine aanbouw. Het betreft niet-karakteristieke bebouwing. Een niet-karakteristiek bijgebouw van 100 m2 in de vorm van een kapschuur blijft behouden. Tevens blijft de karakteristieke hooiberg als bijgebouw behouden. Deze wordt verplaatst op het erf.

5. één (bedrijfs)woning gehandhaafd blijft;

Voorliggend plan voorziet in het behoud van het voorhuis van de bestaande boerderij als woning.

6. het aantal woningen niet toeneemt;

Het aantal woningen neemt met één woning toe. Dit is op basis van lid 8 van dit artikel mogelijk.

7. de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;

Ten behoeve van voorliggend plan heeft akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai plaatsgevonden. In hoofdstuk vijf zijn de resultaten van dit onderzoek beschreven en blijkt dat het plan op basis van het aspect akoestiek uitvoerbaar is.

8. bij wijziging naar de bestemming 'Wonen' in afwijking van en/of in aanvulling op sub a onder 1 tot en met 7 geldt dat:

  • wanneer er sprake is van een karakteristieke bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten van tenminste 1.000 m3, het aantal woningen binnen deze bebouwing mag worden vergroot tot niet meer dan 2;

Het plan voorziet in het realiseren van een tweede woning in de voormalige deel van de boerderij. Dit betreft aaneengesloten bebouwing in de vorm van bedrijfsruimte. Dit deel van de voormalige boerderij is 22 meter lang, 11 meter breed en heeft een gemiddelde hoogte van 5,5 meter. Daardoor heeft de bebouwing een inhoud van 1331 m3 en dus meer dan 1.000 m3. Op basis van voorgaande mag er een extra woning aan het erf worden toegevoegd.

Afwegingskader

Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.9.1. Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in artikel 4.9.1 genoemde wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • de ervenstructuur;

Voorliggend plan tast de ervenstructuur niet aan. Er blijft een traditioneel onderscheid in het voor- en achtererf. Visueel is geen splitsing van het erf waarneembaar.

  • de woonsituatie;

De bouwkundige vormgeving van de woning voldoet aan het bouwbesluit. Een extra woning doet geen afbreuk aan de woonsituatie van de bestaande woning.

  • de verkeersveiligheid;

Het plan voorziet in een extra uitrit. Gezien de verkeersintensiteit van de Oosterholtseweg en de intensiteit waarmee de inrit gebruik wordt, is redelijkerwijs aan te nemen dat dit niet leidt tot een onveilige verkeerssituatie. Daarbij wordt opgemerkt dat er sprake is van een overzichtelijke verkeerssituatie.

  • de parkeergelegenheid;

Parkeren wordt conform het 'Parapluplan Parkeren' op eigen terrein opgelost. Hierover meer in hoofdstuk 5.

  • de sociale veiligheid;

Het toevoegen van een woning heeft geen negatieve invloed op de sociale veiligheid. Het draagt in dit deel van het buitengebied juist bij aan de sociale veiligheid.

  • de externe veiligheid;

Het aspect 'externe veiligheid' wordt in hoofdstuk 5 behandeld. Hierbij wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een negatieve impact van dit aspect.

  • de milieusituatie;

Het plan wordt in hoofdstuk 5 getoetst aan milieuaspecten. Hierbij wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een negatieve impact.

  • de natuur- en landschapswaarden van de gronden;

De natuur- en landschapswaarden worden in navolgende paragraaf en in hoofdstuk 5 behandeld. Hieruit blijkt dat het plan geen negatieve impact heeft op natuurlijke en landschappelijke waarden.

  • de cultuurhistorische waarden;

De cultuurhistorische waarden worden in navolgende paragraaf en in hoofdstuk 5 behandeld. Hieruit blijkt dat het plan geen negatieve impact heeft op natuurlijke en landschappelijke waarden.

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Het plan wordt in hoofdstuk 5 getoetst aan het aspect bedrijven en milieuzonering, waarbij de impact van het plan op de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden wordt getoetst. Hierbij wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een negatieve impact.

3.2.2 Landschappelijke en cultuurhistorische inpassing

Het plangebied kent vanwege de ligging en de bebouwing de dubbelbestemmingen 'Waarde -cultuurhistorie' en 'Waarde – landschap'. Dat betekent dat het plan moet bijdragen aan (het behoud van) de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de plek en de omgeving.

Ten aanzien van de cultuurhistorische waarden geldt dat het plan geen afbreuk mag doen aan de karakteristieke bebouwing die op het erf aanwezig is in de vorm van een boerderij en een hooiberg. De oorspronkelijke boerderij blijft dan ook behouden en bij de transformatieplannen wordt rekening gehouden met de karakteristieke waarden van de bebouwing. De nieuwe gevels zijn hier op afgestemd.

Het plan voorziet in een algehele ruimtelijke verbetering. De hooiberg wordt verplaats naar de plek waar een oude niet karakteristieke schuur wordt gesloopt en blijft daardoor behouden. De hooiberg komt niet dusdanig ver weg te staan van de bestaande bebouwing dat het daarmee de aansluiting met het erf verliest. De hooiberg komt zodoende beter tot zijn recht, ook vanaf de woning gezien.

Ten aanzien van de landschappelijke waarden moet aansluiting worden gevonden bij de volgende de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta:

  • de grote mate van openheid en de bijbehorende randen;
  • de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
  • het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap;

Voorliggend plan voorziet in het wijzigen van het gebruik van de deel van de bestaande karakteristieke boerderij als woning. Daarnaast wordt ten behoeve van het plan de erfinrichting gewijzigd. Zo wordt bebouwing gesloopt, wordt de karakteristieke hooiberg verplaatst en wordt een ondergeschikte inrit aangelegd om de tweede woning toegankelijk te maken. Deze ingrepen hebben geen negatieve impact op de kernwaarden van het Nationale Landschap Ijsseldelta. De openheid van het landschap wordt niet aangetast (de hoeveelheid bebouwing neemt zelfs af), het zicht op het tegenoverliggende landschap blijft intact, de beschoeiing met de buren blijft aanwezig, de verkaveling blijft intact, er vindt geen aantasting van het reliëf plaats en de openheid van het rivierenlandschap komt niet in het gedrang. De traditionele scheiding van een voor- en achtererf blijft aanwezig.

3.3 Conclusie

Met voorliggend plan wordt op basis van een wijzigingsbevoegdheid afgeweken van het bestemmingsplan. Dit is mogelijk indien wordt voldaan aan de criteria die daarvoor zijn opgenomen in artikel 4.9.1 van het geldende bestemmingsplan. Van belang is dat het plan geen afbreuk doet aan bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Daar is op basis van voorliggend plan geen sprake van. In het volgende hoofdstuk wordt het plan getoetst aan relevant (ruimtelijk) beleid. In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan ruimtelijke en milieukundige aspecten.

Hoofdstuk 4 Beleidskaders

4.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden ruimtelijke ingrepen of initiateven in meer of mindere mate getoetst aan rijks-, provinciaal en/of gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk vindt deze toetsing plaats.

4.2 Europees en rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.2.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro)

De juridische borging van de nationale belangen uit de SVIR vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld (en aangevuld op 28 augustus 2012) en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Relatie met initiatief

Onderliggend initiatief maakt geen onderdeel uit van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, waardoor de Barro niet van toepassing is.

4.2.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is o.g.v. artikel 3.1.6, lid 2 slechts van toepassing als het een stedelijke ontwikkeling betreft. Indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling, dan is de vraag of het gaat om een bestaand stedelijk gebied gaat of dat de ontwikkeling daarbuiten plaatsvindt.

Relatie met initiatief

In het onderhavig geval gaat het niet om een stedelijke ontwikkeling waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

4.2.4 Nationaal Landschap IJsseldelta

Het plangebied ligt in Nationaal Landschap IJsseldelta. Het Nationaal Landschap IJsseldelta is één van de twintig nationale landschappen. Binnen dit Nationaal Landschap staat 'behoud door ontwikkeling' centraal. Dat betekent dat ontwikkelingen niet onmogelijk zijn, maar dat de ontwikkelingen geen afbreuk moeten doen aan de kwaliteiten en kenmerken van het nationale landschap.

Relatie met initiatief

Bij de planvorming (zie hoofdstuk 3) is rekening gehouden met de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het plangebied, waarmee aansluiting is gezocht met de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.

4.3 Provinciaal en regionaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Overijssel Beken Kleur

Op 12 april 2017 heeft Overijssel haar nieuwe Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie wordt jaarlijks geactualiseerd. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

Duurzaamheid

De provincie hanteert de volgende definitie van duurzaamheid: 'duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.'

De provincie heeft 4 duurzame kwaliteitsambities geformuleerd:

  • 1. Een klimaatbestendig Overijssel

Dit betekent dat de provincie er voor wil zorgen dat we – nu en in de toekomst – beschermd zijn tegen overstromingen, droge voeten houden en, ook in perioden van droogte, over voldoende en schoon (drink)water beschikken voor bewoners, natuur en (landbouw)bedrijven. En de provincie wil er voor zorgen dat de stad, zelfs bij extreem heet weer, een fijne en gezonde plek blijft om te wonen. Met andere woorden: dat bijvoorbeeld ook hittestress in de steden wordt beperkt.

Toets aan initiatief

Onderliggend plangebied maakt geen onderdeel uit van potentieel overstroombaar gebied. Daarnaast geldt dat het plan voorziet in transformatie van bestaande bebouwing. Dit heeft geen invloed op de waterhuishouding.

  • 2. Een duurzame energiehuishouding

We ambiëren in Overijssel een duurzame energiehuishouding: hernieuwbare energie voor iedereen beschikbaar en betaalbaar. We zetten in op het vergroten van het aandeel energie uit bronnen als zon, wind, biomassa en ondergrond.

Toets aan initiatief

Het transformeren van bestaande panden is op zichzelf al een duurzame opgave, maar hier wordt voor zover mogelijk ook praktisch invulling aan gegeven door duurzame materialen toe te passen.

  • 3. Kringlopen sluiten, ofwel: toegroeien naar een circulaire economie

De provincie streeft naar een economie die spaarzaam omgaat met grondstoffen, waar winning, gebruik en hergebruik dicht bij elkaar plaatsvinden en waarin reststoffen maximaal worden hergebruikt. Het sluiten van kringlopen staat hierbij centraal. Dit draagt ook bij aan het borgen van een gezonde leefomgeving door het beperken van schadelijke emissies.

Toets aan initiatief

Waar mogelijk wordt bij de transformatie van de panden gebruik gemaakt van bestaande grondstoffen en materialen.

  • 4. Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur

De provincie heeft de ambitie om bestaande ruimte, bebouwing en infrastructuur beter en slimmer te benutten. Denk aan multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten.

Toets aan initiatief

Onderliggend initiatief sluit daar op aan. Bestaande bebouwing wordt getransformeerd naar een toekomstbestendige, duurzame woonfunctie. Tevens is de fysieke uitwerking van de plannen duurzaam van aard, zoals hiervoor beschreven en wordt aangesloten op landschappelijke kwaliteiten.

Ruimtelijke kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit wordt door de provincie vooral gezien als functioneel, mooi en toekomstbestendig. Dit is een optelsom van:

  • gebruikswaarde: functionaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initiatief dat ontwikkeld wordt
  • belevingswaarde: beeldkwaliteit, het 'mooie', de identiteit van een gebied, het gevoel van (toekomstige) gebruikers en bewoners
  • toekomstwaarde: het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheerbaarheid)

Toets aan initiatief

Onderliggend initiatief sluit aan op voorgaande waarden. Het plan voorziet in een duurzame benutting van bestaande bebouwing. Hierdoor krijgt de bebouwing weer toekomstwaarde. Bestaande karakteristieke bebouwing blijft behouden, wat bijdraagt aan de belevingswaarde. Het plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke waarden.

Sociale kwaliteit

Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. Sociale kwaliteit gaat ook over leefbaarheid in bredere zin, over binding met de buurt en betrokkenheid bij de eigen leefomgeving.

Toets aan initiatief

Het initiatief draagt bij aan de opwaardering van de leefomgeving. Door hergebruik van bestaande bebouwing wordt voorkomen dat door leegstand kwalitatieve achteruitgang van de leefomgeving ontstaat. Niet alleen door de bebouwing een passende functie te geven, maar ook door dit te doen op basis van (architectonische en landschappelijke) afstemming op de omgeving.

Conclusie

Onderliggend initiatief sluit aan op de ambities in de Omgevingsvisie. Het plangebied wordt getransformeerd naar een toekomstbestendige en duurzame bestemming op basis van functionaliteit en ruimtelijke kwaliteit, passend in de omgeving.

4.3.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Onderliggend initiatief doet zich voor in de groene omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent door vertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0012.png"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel).

Toets aan uitvoeringsmodel

Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes. In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

    • Integraliteit

De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Met deze wettelijke eis uit het Besluit ruimtelijke ordening wordt verzekerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Toets aan initiatief

Ten aanzien van onderliggend initiatief is een integrale afweging gemaakt ten aanzien van beleid, ruimtelijke kwaliteit, omgeving en behoefte. Dit vertaalt zich in voorliggend plan.

Toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.

Toets aan initiatief

De duurzame wijze waarop bestaande bebouwing wordt getransformeerd naar een woning voorziet in een toekomstbestendigheid van de bebouwing.

    • Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio Deventer. Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

Toets aan initiatief

Onderliggend initiatief ligt in het concentratiegebied Zwolle-Kampen en geeft daarmee invulling aan de provinciale doelstelling.

    • Bovenregionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.

Toets aan initiatief

Onderliggend initiatief betreft de transformatie van een bestaand gebouw naar één woning. Het volledige initiatief betreft transformatie van het gehele agrarische bedrijf naar twee woningen. Hierover heeft gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling, geen regionale afstemming plaatsgevonden.

    • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Toets aan initiatief

Onderliggend initiatief voorziet niet in de toename van bebouwing maar transformatie van bestaande bebouwing, waarmee zuinig en zorgvuldig met reeds benutte ruimte wordt omgegaan.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In onderliggend initiatief zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van toepassing.

Ontwikkelingsperspectief Groene omgeving

Het plangebied ligt in het gebied dat is geduid als 'Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Daarnaast is voor het plangebied kenmerkend dat er sprake is van verspreide woonbebouwing. Het doel is passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) te realiseren die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief).

Toets aan initiatief

Onderliggend initiatief geeft invulling aan de hiervoor beschreven ambities. Door het transformeren van bestaande bebouwing en de landschappelijke inpassing, wordt bijgedragen aan de mix van wonen en werken in het buitengebied.

Het plan maakt onderdeel uit van verspreide woonbebouwing in aan de Oosterholtseweg, waarbij invulling wordt gegeven aan een specifieke kwantitatieve woonvraag van de eigenaar van het perceel die kwalitatief (transformatie en landschappelijke inpassing) wordt ingevuld.

Gebiedskenmerken

De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De provincie onderscheidt de gebiedskenmerken in vier lagen:

  • de natuurlijke laag
  • de stedelijke laag
  • de laag van de beleving
  • de laag van het agrarisch cultuurlandschap

Voor onderliggend initiatief zijn alle lagen van toepassing.

    • Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

Toets aan het initiatief

Het plangebied ligt binnen de natuurlijke laag in de 'oeverwallen'. De oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt. Fungeerden als uitvalsbasis bij het in cultuur brengen van de omgeving. Vanwege de hoge natuurlijke dynamiek is het winterbed lang het domein van natuurlijke processen gebleven. Door de voedselrijkdom van de gronden en de regelmatige overstromingen, zijn deze gronden al eeuwenlang als wei- en hooiland in gebruik. De ambitie is de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Onder nummer '4' (laag van het agrarisch cultuurlandschap) wordt onderbouwd op welke wijze het plan bijdraagt aan de natuurlijke laag van de oeverwallen.

    • Stedelijke laag

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.

Toets aan het initiatief

Het plangebied ligt binnen de gebiedskenmerken van 'het informele trage netwerk' en de 'verspreide bebouwing'. De ambitie ten aanzien van de 'verspreide bebouwing' is Levende erven! Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen. Onderliggend initiatief geeft hier vorm aan middels het realiseren van een leefgemeenschap en ruimtelijke afstemming op het omliggende landschap.

Het informele trage netwerk is het 'langzame' netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. Het plangebied ligt aan dit netwerk. De Oosterholtseweg wordt gekenmerkt door recreatief medegebruik.

    • Laag van de beleving

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Toets aan het initiatief

In het plan worden wonen en landschap met elkaar verweven. Hierdoor komen, zoals hiervoor aangegeven, de kenmerken van de andere lagen bij elkaar.

    • Laag van het agrarische cultuurlandschap

De laag van het agrarische cultuurlandschap is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden – en worden – gebracht. Door de eeuwen heen is een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid. Vanouds kennen de nederzettingen een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omliggende landschap. 

De ruimtelijke kwaliteitsambitie in de laag van het agrarisch cultuurlandschap is:

'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen; het palet van agrarische cultuurlandschappen versterken en contrasten tussen de landschappen behouden en ontwikkelen'.

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap worden verschillende gebiedstypen onderscheiden. Onderliggend plangebied ligt in gebiedstype 'rivierenlandschap (rivier en uiterwaarden, oeverwallen en komgebieden)'.

Binnen de natuurlijke laag heeft de locatie de gebiedskenmerken van de 'Laag van het agrarische cultuurlandschap, oeverwallen'.

De ambitie is de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken.

Als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing.

Toets aan het initiatief

Onderliggend initiatief draagt er aan bij de landschappelijke kwaliteiten te behouden en te versterken door de situering van de bebouwing af te stemmen op de gebiedskenmerken. De bebouwing is en blijft geconcentreerd op het erf. Karakteristieke bebouwing blijft behouden en de karakteristieke scheiding van het voor- en achtererf blijft behouden. Er is visueel geen splitsing van het erf waarneembaar.

Met deze passende invulling van de locatie wordt bijgedragen aan de vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het agrarische cultuurlandschap.

4.3.3 Omgevingsverordening

De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie er aan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. In artikel 2.1.6 van de verordening is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) opgenomen. Daarin staat dat bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting. Verder moet het plan landschappelijk ingepast worden en landschap ontsierende bebouwing verwijderd worden. Hiervoor dient een erfinrichtingsplan opgesteld te worden als basis voor ruimtelijke inpassing.

Onder het toepassingsbereik van de kwaliteitsimpuls vallen ook die gevallen van hergebruik van vrijkomende agrarische bouwpercelen waarbij de nieuwe functie vraagt om aanpassing van de bestaande bebouwing en de bestaande erfinrichting. In die gevallen is de inpassing van de functie op basis van de gebiedskenmerken onvoldoende en wordt een extra investering verwacht in de ruimtelijke kwaliteit van het erf en de omgeving.

Onderliggend initiatief betreft de transformatie van één karakteristieke schuur en de herinrichting van een erf. Er is geen sprake van een grootschalige uitbreiding van een bestaande (woon)functie. Desondanks gebeurt dit op basis van een goede landschappelijke inpassing en behoud van karakteristieke bebouwing.

In de omgevingsverordening is opgenomen dat In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Deze gebiedskenmerken zijn opgenomen in de Catalogus Gebiedskenmerken. Voor onderliggend initiatief gelden de gebiedskenmerken zijn hiervoor reeds behandeld. Als bijlage 1 is het inrichtingsplan van het erf opgenomen waaruit dit blijkt.

4.3.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend initiatief in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Kampen 2030

De structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030.

In de structuurvisie ligt onderliggend plangebied binnen agrarisch Landschappelijk gebied. Zie onderstaande afbeelding. Het is van belang dat bestaande landschappelijke kwaliteiten behouden en/of versterkt worden indien zich ontwikkelingen voordoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0013.png"

Ligging plangebied, aangeduid met de rode ster, binnen de structuurvisie.

In de Structuurvisie is ten aanzien van 'wonen' opgenomen dat voor een gedifferentieerde doelgroep woningen gebouwd moeten worden. Niet alleen in Kampen, maar ook in omliggende dorpen waaronder IJsselmuiden.

Relatie met initiatief

Onderliggend plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten van het gebied. In voorgaande paragraaf is beschreven dat het bijdraagt aan het behoud en versterking van landschappelijke kwaliteiten.

Het plan biedt een nieuwe vorm van woningbouw in de vorm transformatie van een bestaande boerderij. Hiermee wordt in lijn met de structuurvisie voor een specifieke doelgroep, die in het buitengebied wil wonen, invulling gegeven aan een woonbehoefte.

4.4.2 Woonvisie Kampen 2016 - 2021

De raad heeft op 7 juli 2016 besloten de Woonvisie gemeente Kampen vast te stellen. De Woonvisie 2016-2021 vormt in de komende jaren de basis voor het woonbeleid binnen de gemeente en gaat in op de volgende thema's: Woonopgave, Betaalbaarheid en beschikbaarheid, Wonen, welzijn en zorg en Bestaande voorraad. Daarbij vindt provinciale en regionale afstemming plaats.

De provincie Overijssel en de gemeenten in West-Overijssel hebben eind 2014 een regionale woonvisie vastgesteld. Op basis daarvan zijn eind 2015 regionale woonafspraken gemaakt. In deze afspraken komt onder meer de regionale woningbouwprogrammering naar voren. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt hierbij een belangrijk uitgangspunt. De gemeenteraad van Kampen heeft de regionale woonafspraken in januari 2016 vastgesteld. De regionale woonafspraken en de regionale woonvisie worden dan ook als kader gehanteerd in de Woonvisie Kampen 2016-2021. De woningbouwopgave in Kampen vraagt zowel om een kwalitatief als een kwantitatieve opgave.

Kwantitatief

De komende tien jaar heeft de gemeente ruimte voor 1880 nieuwe woningen. Dit is conform de regionale woonafspraken die met de provincie zijn gemaakt. Jaarlijks betreft het een nettoproductie van 188 woningen. Om tot maximaal 100 procent plancapaciteit te komen, heeft de gemeente de beleidsnotitie Woningmarkt in Balans geschreven. In maart 2016 heeft de gemeenteraad deze notitie vastgesteld. In de beleidsnotitie Woningmarkt in Balans staat hoe de gemeente in twee stappen de overcapaciteit wil weg bestemmen. De eerste stap richt zich op gronden die van de gemeente zijn, de tweede stap gaat over gronden van derden. Doel is om in vier jaar een gezonde woningbouwprogrammering te bereiken, waardoor weer ruimte ontstaat voor nieuwe initiatieven. Hier is invulling aan gegeven.

Kwalitatief

Naast de kwantitatieve opgave is ook de kwalitatieve opgave van belang. Welk type woningen gaat de gemeente bouwen? Voor welke doelgroepen gebeurt dat? En welke prijzen horen daarbij? De gemeente wil zoveel mogelijk aansluiten bij de vraag vanuit de markt. Onderstaande grafiek laat de woonmilieuvoorkeuren van inwoners uit de gemeente Kampen zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0014.png"

In de diverse woonmilieus is volgens de Woonvisie voldoende aanbod nodig. Uit bovenstaande grafiek blijkt dat er een de vraag vooral ligt bij stedelijke en sub urbane woonmilieus, maar dat er ook een (beperkte) vraag is naar landelijk wonen. Onderliggend plan geeft hier in de vorm van 1 extra woning invulling aan.

4.4.3 Welstandsnota 2017

De gemeente Kampen wil zorgvuldig omgaan met de bebouwde omgeving. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken. De gemeente wil de kwaliteit van de bebouwing behouden en in een aantal gebieden verbeteren. De gemeente Kampen heeft daarom een welstandsnota opgesteld. Het doel van de welstandsnota is om te kunnen sturen op ruimtelijke kwaliteit.

Het grondgebied van de gemeente Kampen is opgedeeld in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'Buitengebied'. In het buitengebied geldt dat bij verbouwingen en uitbreidingen aan de oorspronkelijke boerderijen en bijgebouwen de karakteristieken van het desbetreffende boerderijtype dienen te worden behouden en waar mogelijk versterkt. Dit geldt ook voor de karakteristieken van de buurtschappen. In de welstandsnota zijn de volgende criteria opgenomen voor het buitengebied waar voorliggend plan binnen valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0015.png"

Welstandscriteria buitengebied.

Relatie met onderliggend

Het plangebied ligt in het buitengebied. Op het erf is sprake van karakteristieke bebouwing. Deze bestaat uit een hooiberg die wordt verplaatst. De hooiberg blijft behouden maar krijgt een ander plek op het erf, zonder dat dit de oorspronkelijke karakteristiek van het erf aantast. Dit bijgebouw heeft, net als de overige bijgebouwen, een ondergeschikte functie op het erf.

Het karakteristieke hoofdgebouw wordt deels geschikt gemaakt voor bewoning. Dit vraagt om fysieke ingrepen in het gebouw. Deze ingrepen zijn afgestemd op de welstandscriteria zoals hiervoor zijn weergegeven. De criteria zijn leidend bij de toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning. Het plan is vanwege de karakteristieke waarde van het pand getoetst door welstand. Daarbij is geconcludeerd dat het plan in lijn is met de welstandscriteria.

4.5 Conclusie

Voorliggend plan is getoetst aan relevant ruimtelijk beleid. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het plan niet in strijd is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Toets aan ruimtelijke en milieukundige aspecten

5.1 Algemeen

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat moet worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. In dat kader dient te kunnen worden aangetoond dat de wijziging van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt onder meer het toekomstige gebruik afgezet tegen ruimtelijke en milieukundige omstandigheden ter plaatse en in de omgeving. In het volgende hoofdstuk vindt deze toets plaats voor aspecten die voor onderliggend initiatief relevant zijn.

5.2 Archeologie

5.2.1 Archeologie

Beleidskader

In de Erfgoedwet stellen Rijk en provincie dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Daarnaast dient aangetoond te worden dat het voorziene plan geen afbreuk doet aan bestaande cultuurhistorische waarden.

Analyse

De locatie kent een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. De voor 'Waarde-Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde) in de bodem.

Bij een aanvraag om Omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 50 cm en een oppervlakte groter dan 2.500 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Voorliggend plan voorziet in de transformatie van een bestaand gebouw. Er is ten gevolge van het plan geen sprake van bodemingrepen die leiden tot archeologisch onderzoek.

De locatie kent eveneens een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De voor 'Waarde-Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een middelhoge verwachtingswaarde) in de bodem.

Bij een aanvraag om Omgevingsvergunning waarbij sprake is van het verrichten van bodemingrepen dieper dan 50 cm en een oppervlakte groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen op basis van archeologisch bureauonderzoek met eventueel inventariserend veldonderzoek, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld. Voorliggend plan voorziet niet in bodemingrepen ter plaatse van het deel van het plangebied waar de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing is. Er is ten gevolge van het plan geen sprake van noodzaak tot archeologisch onderzoek.

5.2.2 Cultuurhistorie

In de toelichting van ruimtelijke plannen moet naast een toets aan archeologie ook een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en/of monumenten rekening is gehouden.

Analyse

Het plangebied kent binnen het bestemmingsplan een (dubbel)bestemming 'Waarde – Cultuurhistorie' en een dubbelbestemming 'Waarde – Landschap'.

Cultuurhistorische waarde

De voor 'Waarde – Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de versterking, ontwikkeling en/of het herstel van cultuurhistorische waarden. In voorliggend plan is sprake van karakteristieke (voormalige) agrarische bebouwing in de vorm van een hooiberg, een jongveestal en een boerderij. Zoals eerder aangegeven wordt de hooiberg verplaatst en blijft deze als karakteristiek bijgebouw behouden. De bestaande boerderij wordt deels getransformeerd tot een woning. Hierbij wordt rekening gehouden met de karakteristieke van de bebouwing en wordt voldaan aan de geldende welstandscriteria die hier op toezien. Het plan tast zodoende geen cultuurhistorische waarden aan.

Landschappelijke waarde

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta:

  • de grote mate van openheid en de bijbehorende randen;
  • de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
  • het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap;

Er wordt ten behoeve van voorliggend plan geen grootschalige nieuwe bebouwing opgericht die afbreuk kan doen aan de landschappelijke kwaliteiten. Bestaande landschappelijke structuren (zoals de langgerekte kavel) blijven intact.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor onderliggend plan.

5.3 Flora en fauna

Beleidskader

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden geregeld in de Wet natuurbescherming. Op het gebied van gebiedsbescherming regelt de wet de bescherming van zes verschillende soorten natuurgebieden: het natuurnetwerk Nederland, bijzondere provinciale natuurgebieden, bijzondere provinciale landschappen, nationale parken, bijzondere nationale natuurgebieden en Natura 2000-gebieden. Bij activiteiten of ontwikkelingen die kunnen leiden tot negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor een van deze gebieden moet een vergunning worden aangevraagd.

Analyse

Voorafgaand aan de wijziging van het bestemmingsplan dient te worden onderzocht of binnen en in de nabijheid van het plangebied beschermde plant- en diersoorten en/of natuurgebieden aanwezig zijn en of deze worden aangetast. Deze eerste stap om de aanwezigheid van beschermde soorten en/of gebieden te bepalen, is het uitvoeren van een quickscan flora en fauna. De quickscan is als bijlage 2 opgenomen.

De quickscan flora en fauna beschrijft in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de effecten van de ingreep op soortenbescherming en gebiedsbescherming (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op houtopstanden. Uit deze quickscan moet blijken of de plannen (mogelijk) leiden tot aantasting van beschermde soorten en/of gebieden en of vervolgstappen noodzakelijk zijn, zoals nader onderzoek, een ontheffing en/of een vergunning. De quickscan bestaat uit een onderzoek naar soortenbescherming en gebiedsbescherming. De resultaten van het onderzoek zijn als volgt.

Soortenbescherming

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen ten aanzien van soortenbescherming worden getrokken:

T.a.v. vleermuizen:

  • De oude veeschuur is ongeschikt als vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op verblijfplaatsen voor vleermuizen. Vervolgonderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen is niet aan de orde.
  • Tijdens werkzaamheden dient lichtverstoring voorkomen te worden. Voorkom uitstraling van eventuele bouwlampen en andere verlichting in de actieve periode van vleermuizen (globaal tussen zonsondergang en zonsopkomst in de periode april - november);
  • Bij de nieuwe inrichting moet vanuit de zorgplicht lichtverstoring van eventuele passerende en foeragerende vleermuizen naar redelijkheid voorkomen worden. Dit betekent dat de plaatsing, de intensiviteit en de stralingsrichting van buitenlampen zodanig moet zijn dat verstoring van vleermuizen door strooilicht naar redelijkheid geminimaliseerd wordt.

T.a.v. algemene broedvogels:

  • Voer mogelijk verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit of neem voorafgaand aan het broedseizoen maatregelen om vestiging van broedgevallen binnen verstoringsgevoelige delen van het plangebied te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld door openingen dicht te zetten, beplanting sterk terug te snoeien of te rooien vóór half maart. Het broedseizoen is geen vaste periode, maar voor de meeste soorten is de periode half maart - half augustus een goede indicatie. Bij start van de werkzaamheden tijdens het broedseizoen is een broedvogelcheck door een erkend deskundige noodzakelijk om aanwezigheid van broedgevallen te onderzoeken. Indien nodig worden werkzaamheden uitgesteld totdat eventuele nesten verlaten zijn.

T.a.v. overige beschermde soorten:

  • Nader onderzoek naar overige beschermde soorten is niet aan de orde. Houdt wel rekening met de algemene zorgplicht die geldt voor alle dieren, beschermd of niet.

Gebiedsbescherming

In het kader van gebiedsbescherming is gekeken of de toekomstige ontwikkelingen leiden tot negatieve effecten op natuurgebieden beschermd middels de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

De ontwikkelingen voortvloeiend uit de bestemmingsplanwijziging leiden niet tot effecten op doelstellingen of kwaliteiten van beschermde natuurgebieden (Natura2000 en Natuurnetwerk Nederland), met uitzondering van stikstofgevoeligheid. Nadere toetsing naar effecten op aangewezen doelsoorten voor Natura 2000-gebieden en het opstellen van een landschapsontwikkelingsplan voor NNN zijn niet aan de orde.

Het voornemen leidt mogelijk tot een tijdelijke toename van stikstofuitstoot tijdens de werkzaamheden. Op 29 mei 2019 oordeelde de Raad van State dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet voldoet. Sindsdien is iedere toename van stikstof op gevoelige habitattypen vergunningplichtig. Een berekening in Aerius Calculator kan duidelijk maken of er sprake is van een toename van stikstof uitstoot en of het uitvoeren van de werkzaamheden vergunningplichtig is. Deze AERIUS-berekening is uitgevoerd (zie bijlage 3).

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen de volgende conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming worden getrokken:

  • Effecten van stikstofdepositie zijn gemodelleerd middels een AERIUS-berekening voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase. Uit deze berekeningen blijkt dat de uitvoering van het plan niet leidt tot een toename in stikstofdepositie (>0,00 mol N/ha/jr) op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden binnen Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstof zijn dan ook uitgesloten.
  • Het plangebied ligt buiten de grenzen van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provinciale regels van Overijssel over het NNN gelden alleen voor gronden binnen het NNN. Het plan heeft geen effecten op het NNN.

Conclusie

Het aspect ecologie heeft geen beperkende invloed op onderliggend plan.

5.4 Bodem

Beleidskader

Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden andere normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Analyse

Bodem

In het kader van onderliggend initiatief heeft een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740) plaatsgevonden. De doelstelling van het onderzoek is aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater. Het onderzoek is als bijlage 4 opgenomen, de resultaten van het onderzoek zijn als volgt.

De kwaliteit van de bodem ter plaatse van de Oosterholtseweg 38 te IJsselmuiden is met behulp van het verkennend bodemonderzoek voldoende vastgesteld. In de grond zijn maximaal achtergrondwaarde overschrijdingen aan diverse zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. De herkomst van de verhoogde gehalten aan diverse zware metalen in de grond zijn mogelijk te relateren aan de waargenomen bijmengingen met baksteen. De herkomst van de verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie is onbekend. In de grond zijn geen antropogene bijmengingen waargenomen die dergelijke verhoogde gehalten kunnen veroorzaken. In het grondwater is een verhoogd gehalte aan molybdeen ten opzichte van de streefwaarde aangetoond. De herkomst van de streefwaarde overschrijding aan molybdeen in het grondwater is onbekend.

Voor wat betreft de overschrijdingen van de achtergrond – en streefwaarde in de grond en in het grondwater zijn er, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, op basis van de Wet Bodembescherming geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

Asbest

Binnen het plangebied zijn enkele asbest bedekte daken aanwezig. Daarom heeft onderzoek plaatsgevonden naar asbest in de bodem (NEN5707). Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat er geen sprake is van asbest binnen het plangebied.

Conclusie

Het aspect bodem heeft geen beperkende invloed op onderliggend plan.

5.5 Geluid

Beleidskader

Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moeten op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven. Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai.

Analyse

Het plangebied ligt niet binnen het invloedgebied van rail-, industrie en/of luchtverkeerlawaai. Wel binnen de invloedsfeer van de Oosterholtseweg. In het kader van onderliggend plan heeft daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai plaatsgevonden. Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 opgenomen.

Doelstelling van het onderzoek is het bepalen van de geluidsbelastingen afkomstig van het wegverkeerslawaai op de nieuw te bouwen woningen / geluidsgevoelige objecten voor de toekomstige situatie (over 10 jaar, 2030). Uit het onderzoek komt het volgende naar voren.

De te verwachten geluidsbelastingen [Lden] vanwege het wegverkeer op de gevels van de binnen het plangebied geprojecteerde woonbestemming bedraagt 48 dB of minder. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeer op de nabijgelegen zoneplichtige wegen niet wordt overschreden. Deze wegen vormen volgens de Wet geluidhinder derhalve geen belemmering voor de realisatie van het geprojecteerde bouwplan. De geluidsbelastingen ten gevolge van de in de directe omgeving van het geprojecteerde plangebied gelegen 30 km-wegen is maximaal 29 dB. Derhalve ook geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse.

Conclusie

Het project is op basis van het aspect 'akoestiek' uitvoerbaar.

5.6 Water

Europees en nationaal beleid

Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samengaan zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.

Waterwet

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.

Waterbeheer 21e eeuw

De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraag advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:

  • Vasthouden, bergen en vertraagt afvoeren;
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen, afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet

Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Provinciaal beleid

Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur' heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.

Waterschapsbeleid

Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota 'Water raakt!' door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied.

Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen.

Analyse

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

In het kader van voorliggend plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan concludeert het waterschap dat met het plan geen waterschapsbelang wordt geraakt. De watertoets is als bijlage 5 opgenomen.

Overstromingsrisicoparagraaf

Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de IJssel. Het plangebied is gelegen in de voormalige dijkring 10. Sinds de actualisatie van de Waterwet in 2017 spreekt men niet meer over dijkringen, maar over dijktrajecten. Voormalig dijkring 10 bestaat nu uit de dijktrajecten 10-1, 10-2 en 10-3. Deze dijktrajecten worden omsloten door de IJssel aan de Westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0016.png"

Dijktrajecten. Bron: Waterveiligheidsportaal.nl

Artikel 2.14.4 Overstroombaar gebied van de verordening bij de provinciale Omgevingsvisie Overijssel schrijft voor dat voor ruimtelijke ontwikkelingen in overstroombaar gebied een Overstromingsrisicoparagraaf moet worden opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen.

Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.

Het plangebied, gelegen in IJsselmuiden, bevindt zich in overstroombaar gebied. Zie afbeelding hieronder (uitsnede kaart watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0017.png"

Watergebiedsreserveringen, omgevingsverordening Overijssel. Bron: Provincie Overijssel.

Risico-inventarisatie

Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor de primaire dijktrajecten nabij het plangebied geldt een overstromingskans 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: 'kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade'.

Voor de laagste gedeeltes van het plangebied wordt een maximale waterdiepte geschat op 2,0 tot 5,0 meter, zie volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0018.png"

Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak. Bron: Risicokaart.nl

Doorbraakscenario's

Voor voormalig dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor dit plangebied is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 0 en 6 uur (zie onderstaande afbeelding.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991315-VB01_0019.png"

Tijd tot overstroming voormalig dijkring 10 na dijkdoorbraak bij Veecaten. Bron: Provincie Overijssel

Geschiktheidsbeoordeling/maatregelen

Voormalig dijkring 10 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze voormalige dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Binnen dit plangebied worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen bestemd. Wonen is immers al mogelijk. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie. Gezien de ligging en de fysieke omstandigheden ter plaatse is dat goed mogelijk.

Conclusie

Het aspect water vormt geen beperking voor onderliggend initiatief.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is.

De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast. Wanneer het plangebied en omgeving getypeerd kunnen worden als 'gemengd gebied' bedragen de hindercontouren minder. De VNG-publicatie omschrijft een gemengd gebied als: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels horeca en kleine bedrijven.'

Analyse

Onderliggend plan maakt een nieuwe milieugevoelige functie in de vorm van een woning mogelijk. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich woningen en een agrarisch bedrijf. In de Wet geurhinder en veehouderij is opgenomen dat de afstand tussen een geurgevoelig object (in dit geval een woning) en de bron, ten minste 50 meter moet bedragen. Daar wordt met een afstand van 46 meter net niet aan voldaan. Omdat tussen het projectgebied en het agrarisch bedrijven al woningen aanwezig zijn, wordt het agrarisch bedrijf niet in haar mogelijkheden beperkt. De afstand van 46 meter is voor de woning aanvaardbaar.

Een schuilschuur voor vee ligt ten noorden van het plangebied op kortere afstand dan 50 meter ten opzichte van de woning. Omdat deze schuilschuur klein is en niet wordt gebruikt voor het permanent stallen van vee, is dit ruimtelijk en milieukundig aanvaardbaar.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering heeft geen beperkende invloed op onderliggend initiatief.

5.8 Luchtkwaliteit

Beleidskader

Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Milieubeheer in werking getreden. In deze wet is ook de regeling voor luchtkwaliteit opgenomen. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Analyse

Het plan betreft de realisatie 1 woning (in combinatie met een bestaande woning). Het betreft hier een plan categorie 3A.2 (woningbouwlocatie) overeenkomstig bijlage 3a van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (milieukwaliteitseisen). Per ontsluitingsweg worden minder dan 1.500 woningen en/of minder dan 100.000 m2 bvo kantoor gerealiseerd. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor 'niet in betekenende mate' bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof PM10/PM2,5.

Conclusie

Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Het project is op basis van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.9 Parkeren

Beleidskader

In het kader van ruimtelijke plannen dient te worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties ten aanzien van parkeren. Om de parkeerbehoefte te bepalen wordt door de gemeente Kampen gebruik gemaakt van het paraplubestemmingsplan parkeren. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik moet zijn verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de 'Nota parkeernormen gemeente Kampen (2019)'.

Analyse

Ten aanzien van voorliggend plan wordt 1 woning gerealiseerd. Ook is al een woning aanwezig. Op basis van de gemeentelijke parkeernormennota dienen tussen de 2,0 en 2,8 (2,4) parkeerplaatsen per woning gerealiseerd te worden in het buitengebied. Op basis van voorliggend plan (totale erf) dienen daarom maximaal 2 x 2,4 = 4,8 (5) parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Gezien de omvang van het plangebied is dat op eigen terrein ruimschoots op te lossen.

Conclusie

Het plan voldoet aan de gemeentelijke parkeernomennota en is zodoende op basis van het aspect 'parkeren' uitvoerbaar.

5.10 Mer-beoordeling

Beleidskader

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.

In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.

  • 1. De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
  • 2. Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • 3. De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Vormvrije m.e.r-beoordeling

Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het bestemmingsplan voorziet in het omzetten van de agrarische bedrijfsbestemming in een woonbestemming welke voorziet in de realisatie van twee woningen. Gelet hierop moet deze ontwikkeling aangemerkt worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het plan wordt dan ook genoemd onder categorie D 11.2 van de lijst van bijlage D van het Besluit m.e.r.

De drempelwaarden zoals opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject worden niet overschreden.

Conclusie

De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en daarom hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld. Wel is in het kader van dit initiatief een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan een mer-beoordelingsbesluit is genomen. Deze is als bijlage 7 van deze toelichting opgenomen.

5.11 Conclusie

Ruimtelijke en milieukundige aspecten vormen geen belemmering voor onderliggend initiatief.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een ruimtelijk plan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van de plannen heeft afstemming plaatsgevonden met omwonenden. De plannen zijn positief ontvangen.

Het wijzigingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit besluit zijn voor rekening van initiatiefnemer. Dit geldt eveneens voor eventuele verzoeken voor planschade. In onderhavige situatie zal het kostenverhaal in een anterieure overeenkomst (planschadeverhaalsovereenkomst) tussen de gemeente en de initiatiefnemer vastgelegd worden.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het wijzigingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de regels van het moederplan, de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

7.1 Inleiding

Het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 10e wijziging Oosterholtseweg 38’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het wijzigingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2008). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

7.2 Plansystematiek

7.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

7.2.2 Regels
7.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

7.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

7.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

7.3 Bestemmingen

In het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 10e wijziging Oosterholtseweg 38' komen de volgende bestemmingen voor:

7.3.1 Dubbelbestemmingen

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde-Archeologie 1 en 2;
  • Waarde-Landschap;
  • Waterstaat-Cultuurhistorie.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

7.3.2 Algemene aanduidingsregels

Op de digitale plankaart is gebruikgemaakt van een maatvoeringaanduiding die betrekking heeft op het maximaal aantal te bouwen woningen. In dit plangebied is het toegestaan maximaal 2 woningen te bouwen. Daarnaast is een bouwaanduiding 'karakteristiek' opgenomen. Hierbij is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen die zijn aangeduid met 'karakteristiek'.

In het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2014, 10e wijziging Oosterholtseweg 38’ wordt geen gebruik gemaakt van gebiedsaanduidingen.

7.3.3 Agrarisch

Het grootste deel van de gronden in het bestemmingsplan heeft de bestemming Agrarisch. Deze bestemming regelt de onbebouwde agrarische gronden (weilanden). Op deze gronden staan we in principe geen bebouwing toe. Binnen deze bestemming staan we ook hobbymatige veehouderij nabij woningen toe. Op deze manier is het ook mogelijk voor burgers om hobbydieren in de nabijheid van de woning te weiden.

Aanleggen van een werk

In het agrarisch gebied kunt u niet zonder een omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 aanbrengen. Verhardingen die horen bij het normale agrarische gebruik vallen hier niet onder, zoals het aanleggen van kavel- of koepaden of verhardingen die bij een normale exploitaitie horen. Kuilvoerplaten en dergelijke moeten binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf worden geconcentreerd, dus niet in de bestemming Agrarisch. Oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 zijn dus eventueel mogelijk, maar hiervoor moet u een omgevingsvergunning aanvragen.

7.3.4 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

7.3.5 Wonen

De bestemming Wonen - 2 ligt op de overige woningen die door particulieren worden bewoond. Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe, waarbij we per woning één huishouden toestaan. Deze woningen zijn in de meeste gevallen vrijstaand. Wanneer er toch meerdere woningen aanwezig zijn in één gebouw, bijvoorbeeld doordat in het verleden woningsplitsing heeft plaatsgevonden, hebben we het aantal woningen aangegeven met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

Met een afwijkingsprocedure kunnen we karakteristieke woningen van meer dan 1000 m3 opsplitsen zodat bewoning met twee huishoudens mogelijk is. Op deze manier wordt het financieel gemakkelijker om het onderhoud van deze karakteristieke panden te betalen. De splitsing moet wel plaatsvinden met respect voor de karakteristieke waarden van het pand

Hoofdbebouwing

Een woning mag u bouwen in een bouwvlak. Bouwvlakken hebben we net als bij agrarische bedrijven afgestemd op de plaatselijke situatie en ze variëren in principe in diepte van minimaal 15 meter tot 30 meter maximaal. De bouwvlakken lopen waar mogelijk door tot 6 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit laatste is gelijk aan de grotere woonpercelen in de randen van de bebouwde kom zodat de manier van bestemmen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe. Waar we meerdere woningen binnen één bouwvlak toestaan, kan deze bebouwing alleen aan-ééngebouwd plaatsvinden, zodat de karakteristieke vorm van de bebouwing (zoals bijvoorbeeld de boerderij met deel) behouden blijft. Een hoofdgebouw mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Deze inhoud slaat alleen op het hoofdgebouw; eventuele aangebouwde ondergeschikte bijbehorende bouwwerken hoeven we dus niet mee te rekenen bij de inhoudsmaat

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 100 m2. Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 3 en 6 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij er sprake is van een aanduiding 'bijgebouwen'.

Via een sloop- en vervangingsregeling kunt u bestaande landschapsontsierende bebouwing vervangen, voor zover uw bouwplan niet past binnen de oppervlakte van 100 m2. Het gaat hier vaak om voormalige VAB-locaties. We hebben hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundige en landschappelijke verbetering. Dit kan bestaan uit een landschapsinrichtingsplan of de sloop van verpauperde bebouwing of bebouwing die niet binnen de karakteristieken van het gebied passen. Er mag 1 op 1 worden teruggebouwd tot 250 m2, dus sloop van 250 m2 bebouwing en nieuwbouw van 250 m2. Hiernaast is een maximaal terug te bouwen oppervlakte van 350 m2 mogelijk, mits u een grotere sloopinspanning levert: alle oppervlakte die boven de 250 m2 wordt gesloopt, mag u voor 1/3 terugbouwen. Dus bij sloop van 400 m2 mag u 250 m2 en 1/3 van 150 m2, dus in totaal 300 m2 terugbouwen. Met andere woorden, de minimale sloopinspanning voor de maximale 350 m2 is 550 m2.

Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. We hebben dit bij recht mogelijke gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woningen in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien. De oppervlakte van 40 m2 kunnen we met een afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

Binnen karakteristieke bebouwing (aangeduid met 'karakteristiek') staan we via een afwijkingsprocedure onder voorwaarden ruimere mogelijkheden voor nevenactiviteiten toe, zowel qua functies als qua oppervlakte. Tot maximaal 250 m2 mogen er inpandige nevenactiviteiten plaatsvinden. We hebben geen specifieke functies genoemd, zodat u deze regeling flexibel kunt invullen. Het kan gaan om bed&breakfast of een beroep- en bedrijf aan huis, maar ook om bijvoorbeeld een kinderdagverblijf, dierenpension ed. We vinden het alleen van belang dat de impact op het landschap en de omgeving nihil is of dat sprake is van een verbetering. Op deze manier bieden we aan eigenaren van karakteristieke panden de mogelijkheid om extra inkomsten te genereren waarmee het onderhoud van de panden kan worden betaald.

Bestaande nevenactiviteiten bestemmen we met specifieke aanduidingen: bijvoorbeeld met de aanduiding 'dierenpension', 'kinderdagverblijf' of de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit'. Deze laatste aanduiding verwijst naar een in de bijlage opgenomen lijst met de specifieke adressen en nevenactiviteiten

Afwijken en wijzigen

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

7.3.6 Waarde - Archeologie

Binnen de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ zijn de aanwezige en te verwachten archeologische waarden beschermd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hetbehoud en de bescherming van archeologische waarden. Bepaalde bodemingrepen die (te verwachten) archeologische waarden verstoren zijn enkel mogelijk wanneer archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Binnen dit plan is sprak van Waarde - Archeologie 1 en 2.

Waarde - Archeologie 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig. Bij Waarde - Archeologie 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

7.3.7 Waarde - Cultuurhistorie

Bescherming van ervenstructuur

Deze bestemming ligt op cultuurhistorisch waardevolle boerenerven. Het kan hier gaan om agrarische bedrijven die nog in werking zijn en om voormalige boerenerven die nu door particulieren worden bewoond. Via deze bestemming beschermen we de ervenstructuur. De ervenstructuur bestaat uit het erfensemble dat is opgebouwd uit:

  • de samenhang van de bebouwing (opzet hoofd- en bijgebouwen),
  • de aanwezige beplanting (singelbeplanting, boomgaard, losse bomen)
  • en de onbebouwde ruimte (siertuin, moestuin, erfbestrating ed).

Omdat een erfensemble vaak in meerdere bestemmingen ligt (Water, Tuin, Wonen, Verkeer etc.), hebben we dit beschermd via een dubbelbestemming.

In de toelichting staat in paragraaf 2.3.4.18 Ervenstructuur voor de verschillende landschapstypen schetsmatig weergeven waaruit de kenmerkende ervenstructuur van het type landschap bestaat.

Bij vergunningverlening kunnen we aan de hand van deze schetsen toestsen of een beoogd bouwplan past binnen de ervenstructuur van het desbetreffende cultuurhistorisch waardevolle erf.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid van de gemeente om nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten dus mogelijk binnen de bestemming, maar we kunnen dus als gemeente actie ondernemen wanneer we dit noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast hebben we het verboden om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het aanbrengen van grotere oppervlakteverhardingen (> 150 m2), het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden en het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

Aanduiding 'karakteristiek': bescherming individuele bebouwing

In de diverse enkelbestemmingen hebben we karakteristieke bebouwing beschermd via de aanduiding 'karakteristiek'. Deze gebouwen zijn aangewezen naar aanleiding van twee cultuurhistorische inventarisaties die Het Oversticht heeft uitgevoerd. Het gaat hier allereerst om de beschermde monumenten, zoals rijks- en gemeentelijke monumenten. Overigens hebben we voor deze panden geen extra regels gesteld, omdat deze al voldoende beschermd worden door de eisen vanuit de Monumentenwet 1988. Hiernaast gaat het om panden waarvan het naar de openbare ruimte gekeerde gevelbeeld van cultuurhistorische waarde is.

Via deze aanduiding is de massa, dakvorm en gevelindeling beschermd. Via nadere eisen kunnen we eisen stellen aan de gevelindeling, situering, omvang en nokrichting van gebouwen. Ook geldt er een sloopverbod voor deze panden. Met omgevingsvergunning is (gedeeltelijke) sloop wel mogelijk, wanneer voldoende is gewaarborgd dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast, bijvoorbeeld doordat nieuwe bebouwing plaatsvindt die qua omvang, materialisering en indeling vanuit cultuurhistorisch oogpunt voldoet. Dit is ter beoordeling van het Cluster Cultuurhistorie van de eenheid Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Kampen

7.3.8 Waarde - Landschap

Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta. Hiermee beschermen we de kernkwaliteiten van het NLIJ. Hiernaast hebben we ook aan enkele gebieden binnen het zuidelijke deel van het buitengebied de bestemming Waarde - Landschap gegeven. Het gaat hier dan om de diverse dijklichamen die in het gebied liggen, zoals de Zwartedijk, Schansdijk etc. Ook de oude lanenstructuur van voormalige landgoederen hebben we beschermd.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden kunnen aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten mogelijk binnen de bestemming, maar wij kunnen als gemeente zelf actie ondernemen wanneer we dat noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast verbieden we om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten, vijvers en poelen. Dit zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat het voor het Nationaal Landschap IJsseldelta kenmerkende verkavelingspatroon wordt aangetast. Om de kenmerkende openheid van het nationaal landschap te beschermen hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.

Om de regeldruk voor agrariërs niet al te groot te maken, geldt het verbod niet voor dwarssloten (hierdoor wordt het verkavelingspatroon niet aangetast) en hebben we de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf van het verbod uitgesloten. Werkzaamheden op het bedrijfserf kunnen dus gewoon plaatsvinden. De echt waardevolle boerenerven hebben we beschermd met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie, zodat we deze erven via deze bestemming al voldoende hebben beschermd. Ook kunnen we bij niet cultuurhistorisch waardevolle erven met de aanduiding 'houtsingel' binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf waardevolle singelbeplanting beschermen.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Vooroverleg

Deze paragraaf wordt gebruikt in geval van wel vooroverleg.

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:

  • Provincie Overijssel;
  • Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Uitkomst vooroverleg:

De provincie alsmede het waterschap hebben beide per mail op respectievelijk 21 april 2021 en 30 april 2021 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan. Hiermee is het vooroverleg positief is afgerond.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan is op 1 juni 2021 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad en de Staatscourant en was ook digitaal raadpleegbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl. Het ontwerpplan heeft vanaf 2 juni 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.