Plan: | Chw bestemmingsplan De Bakkerij |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991292-OW01 |
Op en rondom de plek in IJsselmuiden waar ooit bakkerij Fuite stond, wordt een nieuwe duurzame en toekomstbestendige wijk ontwikkeld: "De Bakkerij". In de structuurvisie Kampen 2030 en in de gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden-Koekoek (2011) is het gebied al in beeld voor woningbouw. In de gebiedsvisie staat de opgave vorm te geven aan een woningbouwopgave tot circa 300 woningen in het gebied 'Fuite' ( vanaf nu De Bakkerij). De realisatie van de nieuwe woonwijk is voorzien vanaf 2024 tot en met 2028.
Het doel van dit plan is een woongebied te ontwikkelen met daarin circa 300 woningen, waarbij rekening is gehouden met een dorps karakter, duurzaamheid en energie, gezondheid, inclusie/toegankelijkheid en veiligheid.
Uitgangspunten
Het bestemmingsplan ' Chw bestemmingsplan De Bakkerij' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
Het plangebied ligt ten noorden van de kern IJsselmuiden en bevindt zich ten westen van de Polder Mastenbroek (Hartogsweg/Oudendijk) (zie afbeelding 1).
Afbeelding 1: Ligging plangebied
Bron: www.topotijdreis.nl
IJsselmuiden Dorpsrand
Het plangebied ligt in het geldende bestemmingsplan 'IJsselmuiden Dorpsrand' (vastgesteld d.d. 12-12-2013). Het plangebied heeft in ' IJsselmuiden Dorpsrand' grotendeels de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming zijn percelen die als weidegrond zijn ingericht toegestaan. Het realiseren van een woonwijk past niet binnen dit bestemmingsplan.
Voorbereidingsbesluit hyperscale datacenters
In het regeerakkoord staat dat het kabinet regie gaat nemen over de vestiging van hyperscale datacenters. Er komen strengere regels voor de bouw van hyperscale datacenters en de toelatingscriteria voor de vergunningverlener worden strenger. In aanloop naar het opstellen van strengere regels heeft het kabinet op 16 februari 2022 een voorbereidingsbesluit genomen. De duur van dit besluit is negen maanden. Daarmee wil het kabinet vooromen dat, voordat de criteria zijn vastgelegd, nieuwe hyperscale datacenters zich op ongewenste plekken in Nederland vestigen.
Voorbereidingsbesluit Toekomstig woningbouwgebied Fuite
Voor het plangebied geldt het voorbereidingsbesluit 'Toekomstig woningbouwgebied Fuite'. Het voorbereidingsbesluit geeft aan dat de gemeenteraad een wijziging voor een deel van het bestemmingsplan ‘IJsselmuiden dorpsrand’ in voorbereiding heeft die ziet op een nieuw woongebied. Daartoe mag men in de omgeving van het toekomstig woongebied zonder omgevingsvergunning geen handelingen meer verrichten die de milieubelasting op het toekomstig woongebied vergroten. Het voorbereidingsbesluit is op 6 april 2021 in werking getreden.
Parapluplan Zorg en wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning
De parapluherziening (vastgesteld d.d. 17-12-2020) voorziet in een juridisch adequate aanpassing in de bestemmingsplannen van de gemeente Kampen voor het reguleren van het omzetten en splitsen van woningen en kamerbewoning. Hierdoor ontstaat voldoende grip op panden die omgezet worden in meerdere onzelfstandige woonruimten die bijvoorbeeld geschikt zijn voor het combineren van wonen en zorg, en de huisvesting van arbeidsmigranten en studentenhuisvesting.
Parapluplan Parkeren
De parapluherziening (vastgesteld d.d. 28-03-2019) heeft betrekking op het regelen van het parkeren in bestemmingsplannen. Er is een expliciete dynamische verwijzing naar het parkeerbeleid 'Parkeernormennota gemeente Kampen' en eventuele wijzigingen hierop.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:
In dit hoofdstuk staat beleid samengevat dat relevant is voor het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling.
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en beschrijft op nationaal niveau een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving. De NOVI beschrijft de manier waarop men op rijksniveau wil werken aan de volgende 4 prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, duurzaam economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en als laatste toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Als uitgangspunt geldt dat Nederland mooier en sterker wordt gemaakt door voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is daarbij een kernbegrip en omvat zowel ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit.
In de NOVI wordt uitgegaan van een integrale aanpak tussen overheden en maatschappelijke organisaties met meer regie vanuit het Rijk. In de NOVI geeft het Rijk de kaders en de richting aan voor zowel nationale als decentrale keuzes. Bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving zowel boven- als ondergronds voorop. De NOVI onderscheidt daarbij 3 afwegingsprincipes:
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, die waar nodig jaarlijks wordt geactualiseerd, en waarin staat hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. Tevens staat hierin een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op verschillende beleidsterreinen.
Met het oog op de klimaatbestendigheid van Nederland moeten functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgesteld op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Ook dient de infrastructuur voor energie beter te worden afgestemd op de toename van transport en opslag van duurzame energie. Daarnaast is er een opgave voor het realiseren van bronnen van duurzame energie. In de NOVI worden richtingen meegegeven die bij de inpassing van energie-infrastructuur aandachtvragen met het oog op de kwaliteit van de leefomgeving.
Vanuit de wens om de economie en energievoorziening duurzaam en circulair te maken en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken, wordt ingezet op het actief clusteren van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (intern)nationale corridors. Om de steden sterk, aantrekkelijk en gezond te houden wordt gewerkt aan een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's. Om te voorzien in de grote actuele woonbehoefte is een pakket aan maatregelen voorgesteld; ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden dienen daarbij hun groene karakter te behouden. Tegelijkertijd moet het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad worden verbeterd.
De waarde van de natuur, het landschap en de toekomst van de landbouw staan onder druk, waarbij het verbeteren van de biodiversiteit niet alleen een ecologische maar ook economische uitdaging is. Voor de lange termijn wordt gewerkt aan een geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Op deze manier ontstaat een aantrekkelijk landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Anderzijds blijft op deze manier ook ruimte voor economisch vitale landbouw als belangrijkste drager van het platteland.
Toets
Het plan past binnen de uitgangspunten van de NOVI. Het plan voorziet in de actuele woonbehoefte. Bij het ontwerp van de wijk is rekening gehouden met de kenmerken van het gebied en is er aandacht voor klimaatverandering.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Dit besluit is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. In het Barro is een aantal projecten die van Rijksbelang zijn opgenomen. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Daarnaast kan het Barro provincies opdragen bepaalde thema's verder uit te werken of te borgen in een provinciale verordening, waar de gemeente zich wederom aan dient te houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur.
Bij de inwerkingtreding van het Barro waren zes 'projecten' beschreven: Project Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Na de publicatie van het Barro, is het besluit per 1 oktober 2012 gewijzigd. Met de wijziging zijn algemene regels voor bestemmingsplannen aan het besluit toegevoegd. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan een vrijwaringzone van een Rijksvaarweg ligt. Verder staat in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductie-installaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Toets
Het plangebied voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het vaststellen van het bestemmingsplan geen beperkingen vanuit het Barro gelden.
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Toets
De voorziene ontwikkeling ziet op de ontwikkeling van een woonwijk van circa 300 woningen en wordt daarom aangemerkt als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is.
In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling staan, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Behoefte
Voorliggend plan voorziet in de woningbehoefte. In paragraaf 2.3.3 Woonbeleid en paragraaf 4.5 Wonen gaan we hier nader op in.
Onderzoek mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied
Het plangebied ligt aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied. In de structuurvisie Kampen 2030 ( vastgesteld in 2009), de Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek (2012), het Plan van Aanpak Versnelling woningbouw (2021) en de Bouwsteen Wonen is het plangebied aangewezen als ontwikkellocatie voor woningbouw. De locatie ligt in de nabijheid van voorzieningen, zoals een supermarkt en onderwijs. De locatie ligt op fietsafstand van het centrum van IJsselmuiden.
De realisatie van circa 300 woningen door middel van inbreiding binnen de kern IJsselmuiden is niet mogelijk. Uit het Indicatief kwantitatief Woningbouwprogramma Kampen (zie tabel 1) blijkt dat er onvoldoende inbreidingslocaties beschikbaar zijn om een het aantal woningen (op korte termijn) te kunnen realiseren.
Tabel 1: Indicatief Woningbouwprogramma Kampen
Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels voor versnelling van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Met de Chw zijn een aantal procedurele versnellingen geregeld. Hierdoor kan een gemeente of provincie bijvoorbeeld sneller een besluit nemen over een ruimtelijk plan. Concrete projecten waar de versnellingen voor gelden staan in bijlage 2 van de wet. Categorieën besluiten of plannen staan in bijlage 1. Het gaat daarbij om:
Toets
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het gaat om een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" en de Omgevingsverordening Overijssel zijn op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en vanaf 1 mei 2017 van kracht. Op 15 december 2021 hebben Provinciale Staten de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2021 en Tussentijdse Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2021 vastgesteld, die gelden vanaf 1 februari 2022.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.
Generieke beleidskeuzes (of-vraag)
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van behoefte aan een bepaalde voorziening. Daarnaast zijn er in de Omgevingsvisie gebiedsgerichte beleidskeuzes opgenomen met het oog op het beschermen van waardevolle gebieden en aandachtsgebieden.
Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn de volgende artikelen van belang:
Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Daarnaast kunnen bestemmingsplannen ook voorzien in woningbouw om te voldoen aan een bovenregionale behoefte voor zover dit een gebied betreft welke deel uitmaakt van stedelijk netwerken of wanneer deze past binnen de regionale programmering.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie. Daarnaast dienen de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal te zijn benut.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
Nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplannen kunnen mogelijk worden gemaakt indien deze de ruimtelijke kwaliteit versterken conform de geldende gebiedskenmerken en wordt gemotiveerd dat de ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. De mogelijkheid bestaat om van het ontwikkelingsperspectief af te wijken indien er sprake is van sociaaleconomische en/of maatschappelijk belangen en voldoende verzekerd is dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van een actueel onderzoek woningbouw. De woningbehoefte dient te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Artikel 2.6.4 Nationale landschappen
Daarnaast ligt het plangebied binnen het Nationaal Landschap IJsseldelta. De kernkwaliteiten van dit Nationaal Landschap zijn:
Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap als deze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van de kern IJsselmuiden in de dorpsrand tegen het glastuinbouwgebied de Koekoekspolder aan. Het plan omvat de bouw van circa 300 woningen en betreft een woningbouwontwikkeling die voorziet in de behoefte en past binnen de regionale woonafspraken (zie paragraaf 4.5 Wonen). In IJsselmuiden worden ook plannen voor inbreidingslocaties ontwikkeld. Door gelijktijdig aan uitbreiding en inbreiding te werken wordt een breed aanbod voor verschillende doelgroepen gerealiseerd. In paragraaf 2.1.3 is de ladder voor duurzame verstedelijking uitgewerkt voor de voorgenomen ontwikkeling. Ten aanzien van de ligging in het Nationaal Landschap IJsseldelta wordt verwezen naar paragraaf 2.3.2 Gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek, waarin nader wordt ingegaan op de verhouding tussen IJsselmuiden dorp en het Nationaal Landschap IJsseldelta.
Dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken is nader onderbouwd in de volgende twee paragrafen.
Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)
In de Omgevingsvisie worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden, drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Het plangebied valt onder drie ontwikkelingsperspectieven: 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'; 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'; en een kleiner deel valt onder 'Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap'.
Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Het agrarische ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling past met name binnen de ontwikkelingsperspectieven met betrekking tot wonen en werken. Het landschap en het bestaande watersysteem zijn dragers voor de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied.
Gebiedskenmerken (hoe-vraag)
Nieuwe ruimtelijke opgaven dienen verbonden te worden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken verstaan we de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De Catalogus Gebiedskenmerken maakt deel uit van de verordening. In de Catalogus Gebiedskenmerken is vervolgens voor alle gebiedstypen beschreven wat de kenmerken zijn, hoe het landschap zich ontwikkeld heeft, wat de provinciale ambities zijn ten aanzien van het gebiedstype en met welke sturing deze visie zal worden bewerkstelligd. Hiermee is gedefinieerd hoe aan het provinciaal belang in ruimtelijke kwaliteit invulling gegeven wordt en hoe deze belangen dienen door te werken in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Natuurlijke laag - komgronden
Deze laag beschrijft de kwaliteiten en kenmerken van de natuurlijke ondergrond: de bodem, de grondvormen, het watersysteem en de natuur die zich hierop vormt. De inzet is de bescherming van aardkundige waarden, het zichtbaar en beleefbaar maken van natuurlijke hoogteverschillen, en het meer ruimte bieden aan de ontwikkeling van een natuurlijk, continu en beleefbaar watersysteem.
Het plangebied maakt deel uit van komgronden (onderdeel van de laag Rivierengebied, Oeverwallen en komgronden). Het gebied ligt tussen Oeverwallen en Laagveengebieden. Voor deze laag geldt dat de ambitie is om de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Voor de kommen is het de ambitie om het karakter van laag, nat gebied met zware klei te behouden en verder te ontwikkelen en de kansen voor de natuurontwikkeling (kleimoeras) te benutten.
Het gebied kenmerkt zich door hoogtelijnen in het bestaande landschap. De aardkundige waarden van de zandrug en de natuurlijke hoogteverschillen zijn in het plangebied voor een belangrijk deel behouden gebleven. De Ringdijk markeert een duidelijke grens tussen het landelijk gebied en het dorp. Uitgangspunt is dat de Ringdijk als 'landelijk' element/agrarisch lint/lange lijn herkenbaar blijft, onder andere door de hoogteverschillen tussen west en oost herkenbaar te houden en door de vrije ligging (met open groene ruimtes ten weerszijden van de Ringdijk).
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
Deze laag beschrijft het palet van landschappen, de bijbehorende nederzettingen en daarmee de ordenende en dragende structuren. De inzet is het palet te versterken door voort te bouwen aan de kenmerkende structuren en de contrasten tussen de landschappen te behouden en ontwikkelen.
Het plangebied maakt deel uit van 'Laagveenontginningen'. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur respecteren en versterken bij de verdere ontwikkeling van de agrarische functie.
Het plangebied grenst aan 'Oeverwallen'. Hiervoor geldt als ontwikkelingen plaats vinden op de oeverwallen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het gevarieerde patroon van lanen, wallen, agrarische percelen, afgewisseld met boomgaarden en bebouwing. Als ontwikkelingen plaats vinden in de kommen, dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van het open karakter.
Het stedenbouwkundig ontwerp is gebaseerd op de overgang tussen de Laagveenontginningen en de Oeverwallen.
Stedelijke laag
De stedelijke laag beschrijft de samenhang tussen dorpen en steden met het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. De ontwikkeling van een brede waaier aan woon-, werk en mixmilieus, die voortbouwen aan de kwaliteiten en eigenheid van de plek, is hierbij de koers. Vooral de ontwikkeling van uitersten, dus meer extensieve landschappelijke milieus aan de ene kant, en compacte hoog stedelijke milieus aan de andere kant.
Een gedeelte van het plangebied heeft de aanduiding 'Woonwijken 1955 - nu'. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
De gebiedsontwikkeling krijgt een dorps karakter. Dorps betekent een kleine schaal van de openbare ruimte, mix van woningtypes in een straat, bouwvolumes van één tot twee lagen met kap. Daarnaast moet het plan vormgeven aan de dorpsrand; een overgang van het dorp naar het landelijk gebied/polder Koekoek.
Laag van de beleving
Het landschap van de IJsseldelta vormt een belangrijk onderdeel van de cultuur en identiteit van IJsselmuiden. Bijzonder is dat dorp en landschap sterk met elkaar zijn verweven. Niet alleen verticaal (de gevarieerde ondergrond heeft geleid tot verschillende dorpskarakters, maar ook horizontaal: de historische linten verbinden IJsselmuiden dorp met het omringende landschap. Dit landschap heeft - vanwege de (cultuurhistorische en recreatieve) waarden – sinds 2005 de status van Nationaal Landschap. De vele beeldbepalende cultuurhistorische elementen en plekken in het landschap (denk aan de verspreide agrarische bebouwing, de vele groentetuintjes en restanten van buitens) vertellen het verhaal van het gebied, het dorp, en zijn belangrijk voor de identiteit van de plek en de mensen die hier wonen, werken en recreëren.
De gebiedsontwikkeling krijgt een dorpskarakter, waarbij het landschap uitgangspunt van het stedenbouwkundig ontwerp is. Er komen goede verbindingen met omliggende wegen en de voorzieningen aan de rand van het plangebied blijven behouden.
Toets
Uit het voorgaande blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het provinciaal beleid.
Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen (Toekomstperspectief voor de IJsseldelta) vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.
IJsselmuiden volgens de Structuurvisie
IJsselmuiden is een dorp, zonder een eigen compact centrum. Hier wordt het beeld gedomineerd door de slingerende dorpslinten, uitwaaierend in het landschap. Ook hier dringen het groen en het landschap diep in het dorp door, maar de belangrijkste ontsluitingen lopen nog steeds via de historische linten. De langs deze routes gelegen kleinschalige lintbebouwing vormt de voorkant van het dorp. In IJsselmuiden is daarom de kleinschalige maat, schaal en korrel van de 'organisch gegroeide' dorpse linten de belangrijkste identiteit.
Ambities die ook voor IJsselmuiden gelden zijn onder andere:
Visie
In onder andere IJsselmuiden is in de komende periode behoefte aan nieuwe ontwikkelingen. In de structuurvisie wordt hier ruimte aan gegeven. Het gaat er daarbij niet alleen om waar gebouwd wordt, maar vooral ook op welke manier. Uitgangspunt daarbij is dat op iedere plek aansluiting wordt gezocht bij de specifieke identiteit van die plek. In IJsselmuiden wordt aangesloten op de dorpse maat, schaal en korrel van de linten.
Afbeelding 2: Uitsnede structuurvisie
Bron: Structuurvisie Kampen 2030
Het plangebied is op de kaart bij de structuurvisie aangewezen als ontwikkellocatie voor wonen (zie afbeelding 2). De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de structuurvisie.
De structuurvisie Kampen 2030 schetst op hoofdlijnen de ontwikkelingen en het toekomstperspectief van de gemeente Kampen als geheel. De gebiedsvisie Dorpsrand IJsselmuiden - Koekoek (vastgesteld in 2011) zoomt nader in op de verhouding tussen IJsselmuiden dorp en het Nationaal Landschap IJsseldelta.
De visie op de stadsrandzone is een ontwikkeling die aansluit op de karakteristiek van het gebied c.q. de natuurlijke ondergrond. Dat betekent geconcentreerd bouwen op de zandrug en in de lage delen op verhogingen (terpen) waarbij de tussenliggende gronden in agrarisch gebruik (weiland) blijven en de sloten en lagere delen (plasdrasgebieden/moerasbosjes) dienst doen als waterberging. Naast de ontsluitingsweggetjes voor de woningen, wordt het gebied ontsloten met fiets- en wandelpaden. Langs watergangen en paden wordt beplanting in de vorm van elzensingels aangelegd. Elke ontwikkeling in het gebied moet een toegevoegde waarde leveren aan de ruimtelijke kwaliteit door passende bebouwing, goede landschappelijke inpassing en de beleefbaarheid (= ontsluiting) van het gebied.
In de gebiedsvisie uit 2011 staat dat voor de dorpsrand de kansen liggen om woningbouw toe te voegen. Voor het gebied 'Fuite' (nu: De Bakkerij) wordt een woningbouwprogramma tot circa 300 woningen aangegeven. Aangegeven is dat er bij verdere uitwerking minimaal een sluitende grondexploitatie moet zijn. De gebiedsvisie geeft uitgangspunten voor de uitwerking van het woongebied mee: De inzet is de overgang tussen de landschappelijke eenheden zichtbaar te houden en betekenis te geven binnen de ontwikkeling van het woongebied. Het gaat met name om de overgang tussen hogere zandrug (Plasweg) en het lager gelegen gebied daarachter. Ook bepalend is de groene sfeer. Daarbij is het zicht op de begraafplaats met het spitse kapelletje van belang en het inpassen van bestaande waardevolle groene elementen.
In het plangebied is nu sprake van een wat rommelig, vrij slecht toegankelijk tuinderijenlandschap, met wat oudere kassen, kwekerijen, bedrijven en open weiden. Op de achtergrond zijn de grote, nieuwe kascomplexen te zien die aan de rand van de Koekoek zijn gebouwd. Door het gebied lopen een aantal mooie fragmenten van kades, waterlopen en elzensingels, restanten van het oude verveningslandschap. Als je het gebied in gaat is goed de overgang van hoog naar laag te zien. Als het goed geregend heeft, is het lage land ook echt drassig.
Toets
Het plangebied ligt op de overgang van het hoger gelegen zandrug naar de laagte van het achterliggende land. De inzet van de Gebiedsvisie is deze overgang tussen de landschappelijke eenheden zichtbaar te houden en betekenis te geven binnen de ontwikkeling van het woongebied. Het hoge deel biedt vanuit de ondergrond (zand) en cultuurhistorie (er werd gewoond op de zandruggen, het veen en de komgronden zijn onbebouwd) de beste mogelijkheden om te bouwen. Het lage deel wordt als onderdeel van de omlijsting van de Koekoek natter en veel extensiever ingericht.
In aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Bouwsteen Wonen geschreven en op 14 oktober 2021 vastgesteld. In de Bouwsteen Wonen staat dat vanwege de grote vraag naar woningen het toevoegen van haalbare woningbouwplannen noodzakelijk is. Er is immers sprake van een grote woningbouwopgave. De locatie De Bakkerij (Fuite) wordt daarnaast genoemd als locatie waar woningbouw versneld kan worden ontwikkeld.
Belangrijke maatregelen uit de Bouwsteen Wonen zijn onder andere:
Belangrijke doelgroepen voor de kwalitatieve opgave zijn starters, doorstromers en senioren. De vergrijzing leidt tot meer alleenstaande huishoudens en het aandeel ouderen met een eigen woning neemt fors toe. Ouderen die willen verhuizen zijn hierdoor niet meer alleen op de sociale huursector aangewezen, maar ook op de koopsector en de markthuur. In De Bakkerij worden levensloopbestendige woningen gerealiseerd die dichtbij de supermarkt zijn gepositioneerd. Daarnaast worden er appartementen gerealiseerd in de (goedkope) koop en sociale huur, welke bij uitstek geschikt zijn voor een combinatie van starters en ouderen. De rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen en kavels voor vrijstaande woningen in het plan zullen daarnaast voor de nodige doorstroming in IJsselmuiden zorgen.
In de Bouwsteen Wonen is de leidraad 30-40-30 opgenomen. Dit betekent dat 30 procent van de woningen in de categorie goedkoop dient te vallen, 40 procent middelduur en 30 procent duur. Het streven is om circa 20 procent sociale huur te realiseren, als percentage van het totaal. Deze leidraad staat niet per ontwikkel locatie vast. Wel is de wens om in alle categorieën voldoende woningen te bouwen, zodat er gemixte woonwijken ontstaan. Het stedenbouwkundig ontwerp van De Bakkerij voorziet in een divers aanbod met 36 procent goedkoop, 36 procent middelduur en 28 procent duur. Van het totaal wordt 20 procent in sociale huur gerealiseerd. Hiermee voldoet het op hoofdlijnen aan de percentages uit de Bouwsteen Wonen. In de huidige woningmarkt zien we dat de doelgroepen voor de woningen in de categorie 'goedkoop' en 'middelduur' moeite hebben een woning te bemachtigen, dat in De Bakkerij in de goedkope categorie meer woningen worden aangeboden biedt juist kansen voor deze doelgroepen.
Op 2 maart 2021 heeft het college de Regionale Woonagenda West-Overijssel vastgesteld. Hierin staan meerjarige afspraken tussen provincie Overijssel, gemeenten en partners over opgaven en ambities. Centraal in de Woonagenda West-Overijssel staat de grote woonopgave voor de komende tien jaar, waarbij er in West-Overijssel circa 40.000 woningen gebouwd moeten worden. Dit betekent dat gemeenten als Kampen de woningbouwproductie aanzienlijk moeten versnellen.De woonopgave is gebaseerd op een verwachte groei van het aantal huishoudens met 35.000 tot 40.000. De onderbouwing hiervoor is gebaseerd op Primos-prognoses, BPD hittekaart, de krapte-indicator, migratie-onderzoek RIGO en meerdere woningbehoefte-analyses. In de Woonagenda West-Overijssel wordt Kampen genoemd als gemeente met de nadruk op 'centraal wonen', omdat Kampen én de kern IJsselmuiden een NS-station hebben. Onder 'centraal wonen' wordt een groen-stedelijk, suburbaan woonmilieu verstaan.
In de Regionale Woonagenda West-Overijssel wordt voorts geconstateerd dat de opgave 40.000 woningen is, terwijl de harde en zachte plancapaciteit tezamen 26.000 woningen is. Er ligt dus een forse zoekopgave naar geschikte locaties voor woningbouw. Het toevoegen van nieuwe woningen gebeurt in beginsel binnenstedelijk of in de directe nabijheid van bestaande kernen. Geconcludeerd kan worden dat het project De Bakkerij met circa 300 woningen en als ontwikkeling direct tegen de bestaande bebouwde kom een bijdrage levert aan de invulling van de forse zoekopgave.
Het Plan van Aanpak Versnelling woningbouw is op 23 maart 2021 vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. De strategie is gericht op het verhogen van de woningproductie naar gemiddeld 400 woningen per jaar. De hoofdlijn in de strategie is:
In het Plan van Aanpak werd bij de ontwikkeling van De Bakkerij uitgegaan van circa 275 woningen. Dit aantal is ondertussen verhoogd naar circa 300. In de eerdere planning was opgenomen dat in De Bakkerij wordt gestart met bouwen in 2024, waarbij jaarlijks 40 woningen werden gebouwd. Met de versnelling van woningbouw is geprobeerd de start van de bouw te versnellen, maar dit blijkt toch lastig. Wel zal de jaarlijkse productie hoger uitvallen (met rond de 60 woningen per jaar), waarmee het project eind 2028 afgerond zal zijn.
Jaarlijks dienen gemeenten de provinciale planmonitor in te vullen waarin zij voor de komende tien jaar de harde en zachte plannen invullen. In dit overzicht staat ook of een plan geldt als binnenstedelijk. Voor de periode tot 2030 staan 850 woningen in de planning om binnenstedelijk te realiseren en daarvan zijn er 280 binnenstedelijk in IJsselmuiden. In het Plan van Aanpak versnelling woningbouw staat de doelstelling om gemiddeld 400 woningen per jaar (dus 4000 in tien jaar) te bouwen.
Toets
Voor IJsselmuiden en Kampen kan met alleen de binnenstedelijke locaties niet volledig in de behoefte worden voorzien en zijn uitleglocaties, zoals De Bakkerij, nodig. In paragraaf 4.5 Wonen is het aspect Wonen nader uitgewerkt.
In het coalitieprogramma 2018-2022 is aangegeven dat de klimaatdoelstelling van Parijs aangeven wat de gemeente te doen staat om de aarde leefbaar te houden voor onszelf de generaties na ons: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie en verduurzaming van de leefomgeving. In het coalitieprogramma zijn diverse aspecten aangegeven die bij nieuwbouw dienen te worden toegepast of uitgewerkt. Gemeente Kampen heeft de ambitie om in 2035 energieneutraal te zijn. Om dit bereiken zijn diverse maatregelen mogelijk.
Voorbeelden zijn:
Toets
In paragraaf 4.2 Duurzaamheid wordt de uitwerking van dit onderwerp in het plan verder toegelicht.
In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.
De gemeente heeft op 30 maart 2017 een nieuwe Welstandsnota vastgesteld. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daarvoor geschreven.
De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een omgevingsvergunning inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.
De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal welstandsniveaus. Het plangebied maakt onderdeel uit van niveau 2. Hier gelden gemiddelde criteria: kwaliteit behouden en waar mogelijk versterken. Reguliere toetsing is hier van toepassing: geïntegreerde welstands- en monumentencommissie of een gemandateerd lid van de commissie. Daarnaast valt het plangebied in deelgebied 'Buitengebied'.
Toets
Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota.
Eén van de beschikbare handvatten voor het te hanteren verkeers- en vervoerbeleid is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). De gemeente Kampen heeft dit beleid vertaald in het GVVP 2010 met een doorkijk naar 2030. Hierin zijn de volgende ambities opgenomen. De gemeente wil:
Toets
In paragraaf 4.3 Verkeer en parkeren wordt hier nader op ingegaan.
Het doel van het externe veiligheidsbeleid (vastgesteld d.d. 29 mei 2013) is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico’s in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico’s dient te worden omgegaan. Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich voor rondom zowel risicovolle inrichtingen, transportassen of buisleidingen waarover respectievelijk waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota’s. Invulling geven aan wettelijke verplichtingen en beleid vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid. Dit betekent dat onder meer nadere invulling wordt gegeven aan de omgang met groepsrisico en plaatsgebonden risico. Er zijn vele redenen om de gemeentelijke beleidsruimte bij de omgang met externe veiligheid te benaderen vanuit één gemeentelijke visie. De belangrijkste staan hieronder weergegeven:
Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico’s en de behoefte aan de activiteiten die de risico’s veroorzaken. Daartoe conformeert de gemeente Kampen zich aan haar wettelijke verplichtingen. Daar waar de gemeente als bevoegd gezag een beoordelingsvrijheid heeft maakt zij in dit beleidsdocument keuzes op het gebied van externe veiligheid. Die keuzes hebben de vorm van algemene uitgangspunten en gebiedsgerichte ambities.
Toets
Onderliggend plan maakt geen activiteiten mogelijk die risico’s veroorzaken. In paragraaf 4.1.3 Externe veiligheid wordt hier dieper op ingegaan voor onderliggend plangebied, waarbij gekeken wordt naar de invloed van mogelijk aanwezige risicobronnen in de omgeving van het plangebied en het eventuele effect daarvan op het plan.
Voor De Bakkerij is een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt (zie afbeelding 3 en bijlage 1: De Bakkerij, Stedenbouwkundig conceptontwerp en programma, kaartenset, IJsselmuiden, 25-01-2022 ).
Afbeelding 3: Stedenbouwkundig plan De Bakkerij
Bron: SVP, De Bakkerij, Stedenbouwkundig conceptontwerp en programma, kaartenset, IJsselmuiden, 25-01-2022
In het stedenbouwkundig ontwerp zijn de uitgangspunten verwerkt voor het realiseren van een nieuwe woonwijk met een dorps karakter. Er worden circa 300 woningen gerealiseerd, verdeeld over de categorieën goedkoop (36%), middelduur (36%) en duur (28%). Van het totaal wordt 20 procent in sociale huur gerealiseerd. Met het type woning wordt aangesloten bij het woonbeleid en aangesloten op de woningbehoefte. Ook wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de woningbouwversnelling.
Inclusie, iedereen telt mee
In het doel van de woonwijk staat ook gezondheid inclusie toegankelijkheid en veiligheid, iedereen telt mee. We vormen allemaal samen onze samenleving en in onze samenleving telt iedereen mee.
Omdat dat (bij alles wat we doen en laten) ons uitgangspunt is, richten we de openbare ruimte zo in dat iedereen, mobiel en minder mobiel ongehinderd mee kan doen en er gebruik van kan maken. We vinden een optimale openbare ruimte een openbare ruimte waarin de voorzieningen die in en aan de openbare ruimte liggen bereikt en gebruikt kunnen worden door iedereen, ongeacht een functie of zintuiglijke beperking of gebruik van hulpmiddelen.
De stedenbouwkundige opzet voor De Bakkerij is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond en de kenmerkende/bijbehorende hoogteverschillen. Bepalend daarbij is de zogenaamde 'nullijn' in het gebied. Dit is de lijn die de overgang tussen het hogere en lagere deel van het gebied markeert en samenvalt met de hoogtelijn van 0 NAP. De nullijn is een belangrijk structurerend element en bestaat naast een brede watergang met groene taluds uit de hoofdontsluiting van De Bakkerij.
De woonwijk is ingedeeld in drie verschillende buurten/plandelen die uit de landschappelijke structuur voortkomen. Op de hogere, zanderige gronden achter de Plasweg/Grafhorsterweg liggen De Erven en bij de entree van de wijk De Brink. Ten oosten van de 'nullijn' ligt, in het lagere gebied, De Stegen (zie afbeelding 4).
Afbeelding 4: buurten/ plandelen
Bron: SVP
De Brink ligt nabij de entree van De Bakkerij in het noordelijke deel van de wijk. Hier is een open groene ruimte voorzien waaraan de bestaande sport-, onderwijs- en winkelvoorzieningen zijn gesitueerd en waar woningen aan worden toegevoegd.
In de zone direct grenzend aan de bestaande bebouwing langs de Plasweg wordt de zone De Erven gecreëerd. Dit zijn compacte clusters van woningen rondom groen ingerichte hofjes. Deze hofjes zijn in elk cluster de plek waar het buurtgevoel en het samen leven vorm krijgt.
Tussen De Erven en De Ringdijk wordt de zone De Stegen gecreëerd. In deze zone is, op basis van het landschappelijk patroon, een meer open verkavelingsstructuur gedacht, waardoor doorzichten vanaf de hoofdontsluiting (op de nullijn) richting de Ringdijk en achterliggend gebied mogelijk zijn.
In IJsselmuiden is er een vraag naar het zelf bouwen (particuliere bouw) van een woning. In De Bakkerij is besloten dat de vrijstaande kavels als zelfbouwkavel door de ontwikkelaars zullen worden verkocht. Via het beeldkwaliteitsplan en een kavelpaspoort zal worden gestuurd op de gewenste ruimtelijke kwaliteit.
De Ringdijk markeert de overgang tussen het woongebied De Bakkerij en naastgelegen gebied: de open en landschappelijke buffer tussen het woongebied en het glastuinbouwgebied. Dit gebied krijgt een belangrijke functie voor waterberging vanuit het aangrenzende glastuinbouwgebied en wordt het recreatief uitloopgebied voor omwonenden met wandelpaden, speel- en verblijfplekken. Door de wandelpaden naar het zuiden te verbinden met de routes langs de Ringdijk en naar het noorden met het Schinkelpad, gaat het deel uitmaken van een groter recreatief netwerk.
Dit deel van de gebiedsontwikkeling doet dienst als recreatief gebied voor de woonwijk De Bakkerij en de directe omgeving. Het gebied biedt kansen voor diverse beweegmogelijkheden, zoals ommetjes, informeel spelen, een beweegveld, hondendolterrein en diverse ontmoetingsplekken.
Het meest oostelijk deel is door de gemeente in 2019 verkocht aan het Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDOD). Het gebied wordt ingericht als waterretentiegebied voor de opvang van hemelwater vanuit het glastuinbouwgebied. Het WDOD onderzoekt, mede op verzoek van de gemeente, de mogelijkheid voor de opvang van het water op een groter oppervlak. Hierdoor kunnen kansen benut worden voor een betere landschappelijke inrichting en overgang tussen de gebiedsontwikkeling De Bakkerij en het glastuinbouwgebied.
De Bakkerij bestaat hoofdzakelijk uit laagbouwwoningen. In verschillende typologieën en categorieën. De grondgebonden woningen hebben een maximale goot- en nokhoogte van respectievelijk 6 en 10,5 meter. Aan De Brink en in De Stegen zijn op enkele plekken kleinschalige appartementsgebouwen van drie bouwlagen met kap opgenomen in het plan. In het hart van de wijk is, op een prominente plek aan de nullijn, een markant, wat hoger appartementengebouw gesitueerd. In het 3D-model (zie afbeelding 5 en bijlage 1, bladzijde 9 en 10) is de prominente plek van het gebouw, in de knik van de nullijn te zien.
Afbeelding 5: 3D-beeld
Bron: SVP, De Bakkerij, Stedenbouwkundig conceptontwerp en programma, kaartenset, IJsselmuiden, 25-01-2022, bladzijde 9 en 10
Het plangebied krijgt één ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer aan de noordzijde van het plangebied, op de Grafhorsterweg. Aan de zuidzijde komt een calamiteitenontsluiting. Voor langzaam verkeer worden extra ontsluitingen gerealiseerd. In paragraaf 4.3.1 Verkeer) wordt dit nader toegelicht.
Om de beeldkwaliteit van het plan te borgen wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het is de bedoeling om het beeldkwaliteitsplan samen met het bestemmingsplan te laten vaststellen.
Artikel 3.2 van de Algemene Wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van de Besluit ruimtelijke ordening verplicht de gemeente onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij een bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet allen de ruimtelijke aspecten, maar ook de aspecten die samenhangen met milieu, de archeologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Op 1 januari 2007 is de “Wet geurhinder en veehouderij” (Wgv) in werking getreden. De Wgv ziet toe op geurhinder vanuit veehouderijen. De Wgv bevat daartoe onder meer wettelijke geurnormen waaraan in principe moet worden voldaan, maar de wet biedt aan gemeenten tevens de mogelijkheid om binnen bepaalde grenzen (artikel 6 Wgv) eigen gemeentelijke geurnormen toe te passen, dus een eigen gemeentelijk geurbeleid te gaan voeren. Afwijken van de wettelijke normen is zowel naar boven als naar beneden mogelijk. Deze afwijkende geurnormen worden in een gemeentelijke verordening vastgelegd (medio mei 2022). In de hierbij behorende gebiedsvisie is de relatie gelegd tussen de beoogde ruimtelijke ontwikkeling en de geurbelasting.
Binnen de gemeente Kampen zijn verschillende veehouderijbedrijven gevestigd. Dit betreft zowel intensieve als extensieve veehouderijbedrijven. Voor het bepalen van geurhinder afkomstig van deze bedrijven is de Wgv van toepassing. Mede op grond van de Wgv wordt bepaald of bedrijven al dan niet kunnen uitbreiden. Naast mogelijke uitbreidingsplannen van de veehouderij, heeft de gemeente Kampen zelf ook uitbreidingsplannen voor zover het woningbouw betreft. Voor toekomstige woningen moet eveneens de geurhinder worden vastgesteld. Deze toets vindt plaats door middel van de zogenaamde omgekeerde werking van de Wgv.
Op grond van een goede ruimtelijke ordening moet ter plaatse van te realiseren geurgevoelige objecten, bijvoorbeeld woningen, sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. De Wgv maakt het mogelijk om in een geurverordening afwijkende geurnormen of afwijkende minimale afstanden vast te stellen. Deze afwijkende waarden zijn gebaseerd op een geurgebiedsvisie. Door het vaststellen van andere normen voor geurbelasting of minimale afstanden, is het mogelijk om geurgevoelige objecten op te richten op kortere afstanden van veehouderijbedrijven zonder hierbij belemmerend te worden voor omliggende veehouderijen. Hierbij worden de 'bestaande milieurechten' en uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijbedrijven niet aangetast en kan een acceptabel woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
In de Wgv wordt onderscheid gemaakt in dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en dieren waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld. Voor deze laatste categorie geldt een vaste afstand.
Dieren met geuremissiefactor (OU-dieren)
De wettelijke eisen ten aanzien van de geurbelasting ten gevolge van dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld volgen uit artikel 3 van de Wgv. Er zijn specifieke eisen voor concentratie- en niet-concentratiegebieden. De normen uit de Wgv zijn in onderstaande tabel samengevat.
Ligging | Geurnorm (OUE/m3 98 percentiel) | |||||||||||||||||||||||
Minimaal | Wettelijke norm | Maximaal | ||||||||||||||||||||||
Niet-concentratiegebied | ||||||||||||||||||||||||
Binnen bebouwde kom | 0.1 | 2 | 8 | |||||||||||||||||||||
Buiten bebouwde kom | 2 | 8 | 20 | |||||||||||||||||||||
Concentratiegebied | ||||||||||||||||||||||||
Binnen bebouwde kom | 0.1 | 3 | 14 | |||||||||||||||||||||
Buiten bebouwde kom | 3 | 14 | 35 |
Tabel 2: Geurnormen
Bron: Concept Gebiedsvisie in het kader van de geurverordening, Gemeente Kampen, 22 november 2021
De gemeente Kampen ligt in een niet-concentratiegebied, zoals bedoeld in de Meststoffenwet. Wettelijk geldt voor de gemeente Kampen een standaardnorm van 8 OUE/m3 buiten de bebouwde kom en een norm van 2 OUE/m3 voor geurgevoelige objecten gelegen binnen de bebouwde kom.
Vaste afstand dieren (dieren zonder geuremissiefactor)
In artikel 4 van de Wgv zijn de wettelijke afstanden vermeld van bedrijven waar 'vaste afstand dieren (VA-dieren)' worden gehouden. De Wgv biedt de mogelijkheid om de wettelijk voorgeschreven afstanden te wijzigen (artikel 6, lid 3 Wgv). De minimale vereiste afstanden, uitgedrukt in meters, kunnen zowel verkleind worden als vergroot (zie tabel 3).
Ligging | Minimaal | Wettelijke afstand | Maximaal | ||
Binnen bebouwde kom | 50 | 100 | onbeperkt | ||
Buiten bebouwde kom | 25 | 50 | onbeperkt |
Tabel 3: Vaste afstand dieren
Bron: Concept Gebiedsvisie in het kader van de geurverordening, Gemeente Kampen, 22 november 2021
Door het bedrijf Anteagroup is op 11 januari 2022 zowel een gebiedsvisie (zie bijlage 2, Anteagroup, Gebiedsvisie in het kader van de geurverordening, gemeente Kampen, 22 november 2021)) als een geurverordening (zie bijlage 3, Verordening geurhinder en veehouderij 2022, gemeente Kampen, 11 januari 2022) opgesteld welke naar verwachting in mei 2022 wordt vastgesteld.
Uit de gebiedsvisie blijkt dat voor het plangebied De Bakkerij de wettelijke norm voor een niet-concentratiegebied binnen de bebouwde kom niet wordt overschreden. Er wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.
In de nabijheid van het plangebied is wel een agrarisch bedrijf aanwezig waarvoor een vaste afstand voor dieren van toepassing is. Voor het plangebied wordt middels de geurverordening de wettelijke afstand van 100 meter teruggebracht naar 50 meter.
Voor de omliggende agrarische bedrijven levert deze aanpassing geen belemmering op. De minimaal aan te houden afstand tot bestaande woningen blijft gelijk. Ten opzichte van de bestaande woningen gelegen binnen de bebouwde kom moet nog steeds een afstand van 100 meter worden aangehouden. Voor bestaande woningen gelegen buiten de bebouwde kom moet nog steeds een afstand van 50 meter worden aangehouden. Indien een veehouderij binnen deze afstandscontour is gelegen, is uitbreiding van de veehouderij niet mogelijk. Ook al wordt voor het plangebied de minimale afstand teruggebracht van 100 meter naar 50 meter. Voor de bestaande burgerwoningen levert deze aanpassing dan ook geen extra geurhinder op.
Wat betreft het woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners past de aanpassing van de minimaal aan te houden vaste afstand binnen de randvoorwaarden die de wetgever stelt. De wetgever biedt de mogelijkheid om de afstand tussen de geurgevoelige objecten en een agrarisch bedrijf te verkleinen van 100 meter naar 50 meter, waarbij nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Aangezien het om slechts één inrichting met vaste afstandsdieren betreft waarvan de geurcontour over het plangebied lag, achten wij het verantwoord om de vereiste afstand van deze bedrijven te verkleinen. Bovendien liggen de toekomstige woningen die op minder dan 100 meter van de grens van de inrichting liggen aan de randen van het plangebied, daar waar de woonwijk overgaat naar het landelijk gebied.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Bij ministeriële regeling (de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin het vaststellen van een bestemmingsplan c.q. het nemen van een projectbesluit in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Voor onder meer woningbouwlocaties en kantoorlocaties zijn categorieën van gevallen aangewezen (zie onderstaande opsommende lijst). Bedrijventerreinen zijn niet opgenomen in een categorieaanwijzing. Het gaat om de volgende categorieën van gevallen:
Op basis van het aantal motorvoertuigbewegingen, het percentage vrachtverkeer en het verwachte realisatiejaar van het project, kan via de zogeheten NIBM-tool worden vastgesteld of er sprake is van een relevante invloed op de luchtkwaliteit. Met behulp van de NIMB-tool is de luchtkwaliteit in beeld gebracht (zie tabel 4). Uit de berekening met de NIBM-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt.
Tabel 4: NIBM-tool
Bron: Www.infomil.nl (bewerkt)
Voorliggend plan maakt een ontwikkeling mogelijk, die onder de gestelde normen blijft. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Conclusie: Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.
Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2013 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan valt onder de gebiedstypering “woongebied”.
Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).
Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing, omdat deze aspecten niet zijn te borgen in het plan. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan.
Voor het bepalen van een groepsrisico bestaat geen norm maar alleen een oriënterende waarde. Als er sprake is van een toename van het groepsrisico moet dit verantwoord worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan kijkt men naar het mogelijk effect van een ongeluk en de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is de uitkomst daarvan.
Hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario dat hoort bij de aanwezige of geplande risicobron. Advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid van de risicobron (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid van een ongeluk bij de risicobron. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen.
Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan maakt men nadrukkelijk de afweging tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft wordt niet ingegaan op welke plaats bluswatervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. De veiligheidsregio zorgt zelf via een eigen watertransport voor bluswater. Dit kan in principe overal binnen het plangebied geplaatst worden.
Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's
Luchtverkeer
Risico's met betrekking tot luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is zo klein dat dit risico verwaarloosbaar is.
Spoorwegverkeer
Risico's met betrekking tot vervoer over het spoor zijn voor het plangebied niet relevant, omdat over de spoorlijn geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
Ten zuiden van het plangebied ligt de Rijksweg N50 op een afstand van circa 4,5 km. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. In het kader van het bestemmingsplan 'IJsselmuiden Dorpsrand' is aangegeven dat op basis van tellingen ten behoeve van het "Basisnet weg" naar het aantal en soort transporten met gevaarlijke stoffen die over de Rijksweg N50 worden vervoerd, blijkt dat er geen aanleiding is om het plaatsgebonden risico en groepsrisico nader te onderzoeken. Verder liggen er in de omgeving van het plangebied geen wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport over water
Op circa 1,6 km ligt vaarweg de IJssel. De PR 10-6 contour ligt op het water. Het risico als gevolg van een ongeval op de IJssel is verwaarloosbaar.
Inrichtingen
In het plangebied en in de directe omgeving zijn, qua externe veiligheid, geen relevante inrichtingen aanwezig.
Buisleidingen
In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig.
Conclusie: Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en in het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).
Plangebied
Om de bestemmingplanwijziging mogelijk te maken is voor het plangebied een verkennend (water) bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoekslocatie betreft percelen binnen het plangebied gelegen aan de Koekoeksweg, Plasweg en Ringdijk. Om de strategie van het (water)bodemonderzoek te bepalen is eerst een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat achter de bebouwing van de Plasweg kassen aanwezig zijn geweest. Tussen circa 1930 en 1995 was op het westelijk deel van de onderzoekslocatie, achter de Plasweg/Grafhorsterweg, een fruitboomgaard aanwezig. Het voormalig terrein van bakkerij Fuite maakt onderdeel van het plangebied. Dit gedeelte is verhard met asfalt/beton. Het plangebied wordt doorsneden door de Ringdijk. Zowel aan de oostzijde als de westzijde van de Ringdijk bevinden zich agrarische percelen. Op dit deel van de onderzoekslocatie bevindt zich een paardenstal en een opslagloods. Het terrein rond de stal en loods is deels verhard met klinkers en beton. Aan de noordzijde van de onderzoekslocatie bevindt zich een parkeerplaats.
Er is een aantal onderzoeken in het plangebied uitgevoerd om te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling in het gebied. De strategieën van de onderzoeken zijn bepaald op het milieuhygiënisch vooronderzoek. Ook zijn van de verschillende verhardingslagen de kwaliteit bepaald. De volgende onderzoeken zijn in het plangebied uitgevoerd:
Verkennend bodemonderzoek Koekoeksweg-Plasweg
Met dit onderzoek is de bodem- en grondwaterkwaliteit van het plangebied vastgesteld om te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling van de onderzoekslocatie (zie bijlage 5). De strategie van het onderzoek is gebaseerd op het milieuhygiënisch vooronderzoek (zie bijlage 4). Het onderzoeksgebied is ingedeeld in verdachte en in onverdachte deellocaties. De bodem bestaat afwisselend uit zand, klei en veen. De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot fijn zand en is bovendien zwak tot matig humeus. In de ondergrond bevindt zich voornamelijk veen en klei.
Uit de zintuiglijke waarnemingen blijkt dat op verschillende plekken in het onderzoeksgebied in meer of mindere mate puin en/of een verhardingslaag aanwezig is.
Voor het overgrote gedeelte van het onderzoeksgebied zijn licht verhoogde gehalte aan metalen, minerale olie, PAK en PCB aangetroffen. Op drie plekken in het onderzoeksgebied zijn sterk verhoogde gehalten aan PAK aangetroffen. Het gaat om de volgende locaties:
Met een nader bodemonderzoek moet de mate en omvang van de verontreinigingen zowel horizontaal als verticaal worden afgeperkt. Hiermee kan worden bepaald of sprake is van een geval van een ernstige verontreiniging en kan een inschatting worden gemaakt van de milieuhygiënische risico's.
In het grondwater zijn op enkele plaatsen in het gebied licht verhoogde gehalten aan barium, kobalt, zink, nikkel, vinylchloride en xylenen vastgesteld. Het grondwater naast de Koekoeksweg bevat geen verhoogde gehalten aan vinylchloride.
Nader bodemonderzoek PAK (Fase 1 en 2)
Met het nader bodemonderzoek is de mate en de omvang van de drie verontreinigingen met PAK (vastgesteld in het verkennend bodemonderzoek) in de bovengrond vastgesteld. Per deellocatie wordt het resultaat van het onderzoek weergegeven:
Deellocatie E (nabij Grafhorsterweg 53A, perceel B-5833)
Deellocatie E is ter plaatse van de klinkerverharding op het perceel dat kadastraal bekend staat als sectie B nummer 5833. Onder deze klinkerverharding is puinfundatie tot maximaal 0.9 m –mv aangetroffen. De sterke PAK-verontreiniging in de grond bevindt zich in de kern van de verontreiniging (onder en direct om de klinkerverharding met puinfundatie) van 0 tot 1,0 m –mv. De horizontale oppervlakte bedraagt circa 75 m2. De totale omvang van de sterke PAK-verontreiniging bedraagt circa 75 m3.
Deze verontreiniging is naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door de fundatielaag onder klinkerverharding op de locatie. De puinfundatie maakt geen onderdeel uit van de bodem, waardoor dit materiaal geen onderdeel uitmaakt van het geval. De toepassing van het fundatiemateriaal heeft waarschijnlijk omstreeks 1983 plaatsgevonden zodat het hier gaat om een bestaand geval van bodemverontreiniging (ontstaan voor 1 januari 1987).
Gezien de mate en het volume van de geconstateerde PAK-verontreiniging (meer dan 25 m3 sterk verontreinigde grond) is het in kader van de Wet bodembescherming een geval van ernstige bodemverontreiniging dat niet met spoed hoeft te worden gesaneerd.
Aanbevolen wordt om de met PAK verontreinigde grond gelijktijdig met het bouwrijp maken van de locatie op basis van een BUS-melding te saneren.
Deellocatie F (dam F5 nabij Ringdijk 4-7, perceel B-946/I-43)
Deellocatie F betreft een dam dat op het perceel B nummer 946 met I nummer 43 ligt. De verontreiniging met PAK is in de bovengrond (tot 0,5 m –mv) aangetroffen over een oppervlakte van circa 90 m2. De totale omvang van de sterke PAK-verontreiniging op de locatie bedraagt circa 45 m3. De verontreiniging is naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door de toepassing van puin in de dam op de locatie. De grondverontreiniging is te relateren aan de bodemvreemde bijmengingen. Deze bodemverontreiniging is vermoedelijk voor 1 januari 1987 ontstaan.
Gezien de mate en het volume van de geconstateerde PAK-verontreiniging (meer dan 25 m3 sterk verontreinigde grond) is het in kader van de Wet bodembescherming een geval van ernstige bodemverontreiniging dat niet met spoed hoeft te worden gesaneerd.
Aanbevolen wordt om de met PAK verontreinigde grond gelijktijdig met het bouwrijp maken van de locatie op basis van een BUS-melding te saneren.
Deellocatie K (perceel B-946)
Deellocatie K betreft een dam op perceel B-946. De verontreiniging is naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door de toepassing van teerhoudende bitumen als verharding op de locatie. De horizontale oppervlakte van de sterke PAK-verontreiniging wordt geschat op 400 m2. De totale omvang van de verontreiniging wordt geschat op 400 m3. De toepassing van het materiaal heeft voor 1 januari 1987 plaatsgevonden, zodat het hier gaat om een bestaand geval van bodemverontreiniging.
Gezien de mate en het volume van de geconstateerde PAK-verontreiniging (meer dan 25 m3 sterk verontreinigde grond) is het in kader van de Wet bodembescherming een geval van ernstige bodemverontreiniging dat niet met spoed hoeft te worden gesaneerd.
Aanbevolen wordt om de met PAK verontreinigde grond gelijktijdig met het bouwrijp maken van de locatie op basis van een BUS-melding te saneren.
Waterbodemonderzoek
Met het waterbodemonderzoek is de kwaliteit van de waterbodem van de watergangen in het gehele plangebied vastgesteld (zie bijlage 6). Uit de analyseresultaten blijkt dat de toplaag van de waterbodem plaatselijk licht verontreinigd is met molybdeen, zink, PAK en/of minerale olie. Er is geen reden tot het uitvoeren van nader waterbodemonderzoek. Het eventueel vrijkomende waterbodemmateriaal kan vrij verspreid worden over de aangrenzende percelen. De watergangen kunnen op basis van dit onderzoek worden gedempt.
Verkennend onderzoek asbest in bodem/puin
In het plangebied komen op een aantal plaatsen verhardingsmateriaal en/of puin in de bodem voor. Deze plaatsen zijn verdacht op het voorkomen van asbest. Op deze plaatsen (deellocaties) is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7). Het gaat om de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente IJsselmuiden sectie I-131, B-6860, B-7513 en I-49. Zintuiglijk zijn op deze percelen geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de bovengrond van de percelen B-6860, B-7513 en I-49 is zowel zintuiglijk als analytisch asbest aangetroffen. Gelet op de mate van verontreiniging van asbest in de bodem op deze percelen is aanvullend asbestonderzoek nodig. Met dit onderzoek moet de aarde en omvang van de asbestverontreinigingen worden vastgesteld.
Uit het nader asbest onderzoek (zie bijlage 8) blijkt dat in de grond rond de verdachte plekken uit het verkennend asbestonderzoek geen sterk verhoogde gehalten aan asbest zijn gemeten. Slechts op één plek wordt de interventiewaarde voor asbest net overschreden. Het betreft een incidentele spot-verontreiniging welke horizontaal en verticaal voldoende is afgeperkt. Er is geen aanvullend asbestonderzoek in de bodem nodig.
Ter plaatse van de Plasweg 7-9 is een verkennend asbestonderzoek in de bodem uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten uit het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 9). Op de percelen bevinden zich een zevental dammen waarin mogelijk asbestverdacht materiaal (puin, bakstenen, etc.) bevindt. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in één dam een licht verhoogde gehalte aan asbest is vastgesteld. Deze gehalte geeft geen reden om een aanvullend onderzoek uit te voeren. De kwaliteit van de dammen is voldoende vastgesteld.
Verkennend bodemonderzoek en onderzoek asbest in bodem Plasweg 5B, 9 en 11
Met dit onderzoek is de bodem- en grondwaterkwaliteit van enkele percelen vastgesteld om te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling van de onderzoekslocatie (zie bijlage 5). De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, zeer fijn tot matig grof zand. De bovengrond is bovendien zwak/matig/sterk humeus en plaatselijk grindig. Zintuiglijk zijn er geen verontreinigingen waargenomen.
Uit de analyseresultaten van het onderzoek blijkt dat er in de bovengrond (tot 0,5 m-mv) lichte overschrijdingen van zware metalen, PAK en OCB zijn vastgesteld. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan xylenen en naftaleen vastgesteld. De vastgestelde gehalten geven geen aanleiding voor het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
Op de percelen Plasweg 5B en 9 zijn licht verhoogde gehalten aan asbest vastgesteld. Gezien de lage concentraties asbest is er geen aanleiding voor het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. De kwaliteit van de percelen is met dit onderzoek voldoende vastgesteld.
Conclusie
In het overgrote gedeelte van het plangebied zijn licht verhoogde gehalten aan metalen, minerale olie, PAK en PCB in de grond of in het grondwater vastgesteld. Op drie plekken (deellocaties) in het onderzoeksgebied is een sterk verhoogd gehalte met PAK aangetroffen. Met een nader bodemonderzoek is de mate en de omvang van deze PAK-verontreinigingen vastgesteld. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat op alle drie deellocaties een sterke PAK-verontreiniging is aangetroffen. In het kader van de Wet bodembescherming gaat het om een geval van ernstige bodemverontreiniging op alle drie de deellocaties. De verontreinigingen zijn voor 1 januari 1987 ontstaan, waardoor het gaat om bestaande gevallen. De verontreinigingen kunnen vooraf aan het bouwrijp maken van het gebied worden gesaneerd. Hiervoor moet een BUS-melding bij het bevoegd gezag (Omgevingsdienst IJsselland) worden ingediend. Na uitvoer van de saneringswerkzaamheden moet de Omgevingsdienst IJsselland instemmen met het evaluatieverslag van de uitgevoerde saneringen. Als de grondsaneringswerkzaamheden zijn uitgevoerd dan zijn de drie deellocaties geschikt voor de voorgenomen bouwplan.
Op de overige percelen is de kwaliteit van de grond en het grondwater voldoende vastgelegd. De vastgestelde gehalten vormen geen aanleiding voor de uitvoering van aanvullend onderzoek. Deze gehalten geven geen milieuhygiënische risico's voor de voorngenomen ontwikkeling van de bouw van woningen met tuin.
Op grond van de uitgevoerde onderzoeken kan het bestemmingsplan worden gewijzigd. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect geluid. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Van zonering van een nabijgelegen industrieterrein en van een spoorweg is voor het plan De Bakkerij te IJsselmuiden geen sprake. Evenmin is de Luchtvaartwet van toepassing.
Onderzoek naar wegverkeerslawaai kan achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg of spoorweg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn.
In de Wet geluidhinder is in artikel 74 aangegeven dat een weg gelegen in het stedelijk gebied met twee rijstroken een aandachtsgebied (zone) heeft van 200 meter. Voor woonerven en wegen van 30 km/uur geldt volgens de Wet geluidhinder dat deze geen zone hebben. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel noodzakelijk om aan te tonen of er in de beoogde situatie sprake is van een goed woon en leefklimaat.
Wegverkeerslawaai
De Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde besluiten kennen voorkeursgrenswaarden (tot welke geluidbelasting er geen enkele belemmering of voorwaarde geldt) en maximale ontheffingsgrenswaarden (waarboven afhankelijk van de bron en de situatie niet gebouwd mag worden, tenzij die geveldelen als zogenaamd “dove” geveldelen worden uitgevoerd; kort gezegd: geen te openen delen bevatten).
Het plan De Bakkerij regelt de realisatie van circa 300 woningen welke allen binnen de bebouwde kom komen te liggen (stedelijk gebied). Het plan wordt aan de noordzijde begrens door de N760, aan de westzijde door de Plasweg en aan de zuidzijde door de Koekoeksweg. De begrenzing aan de oostzijde is met een niet gezoneerd bedrijventerrein.
Een deel van het plan ligt binnen het aandachtsgebied van de N760 en de Koekoeksweg, zodat onderzoek naar geluid vanwege wegverkeerslawaai noodzakelijk is. Voor de wegen in het plangebied en de Plasweg geldt een maximale snelheid van 30 km/uur.
Door de gemeente Kampen is een geluidonderzoek verricht (zie bijlage 12, Bestemmingsplan “de Bakkerij” IJsselmuiden Wegverkeerslawaai, kenmerk 28-01-2022/2, 28 januari 2022) waaruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB LDEN in acht wordt genomen. Er zijn geen woningen gesitueerd waarvoor een hogere grenswaarde noodzakelijk is.
Conclusie: Vanuit het oogpunt van wegverkeerslawaai is er sprake van een goed woon- en leefklimaat. Er zijn geen geluidwerende maatregelen of voorzieningen noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven) en anderzijds functies die daar last van kunnen hebben (bijvoorbeeld woningen).
De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. In deze uitgave is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de richtafstanden tussen bedrijfstypen en het omgevingstype waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen. Er worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.
De richtafstanden uit de VNG-publicatie ten opzichte van een rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied. Het gaat bij de omgevingstypen bij de verschillende hindercategorieën om de afstanden die in de navolgende tabel worden vermeld.
Categorie | Richtafstand (in meters) tot omgevingstype | ||
Rustige woonwijk | Gemengd gebied | ||
1 | 10 | 0 | |
2 | 30 | 10 | |
3.1 | 50 | 30 | |
3.2 | 100 | 50 | |
4.1 | 200 | 100 | |
4.2 | 300 | 200 | |
5 | 500 | 300 |
Tabel 5: Richtafstanden
Bron: VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering
De voorgenomen ontwikkeling, de bouw van woningen, betreft hindergevoelige functies. Zodoende is beoordeeld of voor de woningen geen hinder van omliggende functies valt te verwachten en andersom of deze functies niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd door de ontwikkeling.
Het plangebied is niet te typeren als 'gemengd gebied' en valt daarmee onder 'rustige woonwijk'. De volgende bedrijven zijn in en net buiten het plangebied bestemd:
Type | Straat | Categorie | |
Veldsportcomplex | Bergweg 3 | 3.1 | |
Overige metaalbewerking | Bergweg 6 | 3.2 | |
Goederenwegvervoerbedrijven | Plasweg 31 | 3.2 | |
Dienstverlening t.b.v. landbouw | Grafhorsterweg 59 | 3.1 | |
Dienstverlening t.b.v. landbouw | Grafhorsterweg 81 | 3.1 | |
Dienstverlening t.b.v. landbouw | Grafhorsterweg 83 | 3.1 | |
Fokken en houden van rundvee | Parallelweg 1 | 3.2 | |
Tuincentrum | Koekoeksweg 4 | ||
Dienstverlening t.b.v. landbouw | Koekoeksweg 4b | 3.1 | |
Bouwbedrijf en aannemersbedrijf met werkplaats | Koekoeksweg 8b | 3.1 | |
Autohandel | Koekoeksweg 15a | 2 | |
Constructiewerkplaats | Koekoeksweg 10 | 3.2 | |
Goederenwegvervoerbedrijven, handel in vrachtauto's, autospuitinrichting, autowasserij, stalling van vrachtwagen met koelinstallatie en werkplaats voor onderhoud en herstelwerkzaamheden aan vrachtwagens. | Veilingweg 1 | 4.1 | |
Fokken en houden van rundvee | Koekoeksweg 11 | 3.2 | |
Fokken en houden van overige graasdieren (paardenfokkerij) | Ringdijk 5 | 3.1 | |
Fokken en houden van rundvee | Ringdijk 7 | 3.2 |
Tabel 6: Overzicht bedrijven
De vetgedrukte bedrijven hebben een contour waarbinnen het toekomstig woongebied is geprojecteerd. Voor deze twee bedrijven is een nadere onderbouwing noodzakelijk.
De activiteiten van het aanwezige transportbedrijf hebben een geluidsinvloed op de omgeving. In dat kader moet worden beoordeeld of in de nieuwe situatie nog steeds sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Enerzijds dient ter plaatse van de nieuwe woningen sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Anderzijds dient het transportbedrijf niet te worden belemmerd in zijn bedrijfsmatige activiteiten met de realisatie van de nieuwe woningen.
Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' dient voor de beoordeling van geluid en de goede ruimtelijke ordening het volgende stappenplan te worden gevolgd:
Stap 1: Indien de nieuwe woningen buiten de richtafstanden worden gerealiseerd kan verdere toetsing in beginsel achterwege blijven. Het voorgenomen initiatief is dan mogelijk.
Stap 2: Indien uit stap 1 blijkt dat woningen binnen de richtafstanden worden gerealiseerd, is een geluidsonderzoek nodig. Daarmee worden de geluidsbelastingen bij de nieuwe woningen bepaald. Deze geluidsbelastingen worden getoetst aan de volgende richtwaarden:
bij een geluidsbelasting in gebiedstype 'rustige woonwijk' van maximaal:
Stap 3: Indien stap 2 niet toereikend is, dan is inpassing met nadere motivering mogelijk:
bij een geluidsbelasting in gebiedstype 'rustige woonwijk' van maximaal:
Stap 4: Bij hogere geluidsbelastingen is inpassing alleen mogelijk als grondig wordt onderbouwd en gemotiveerd waarom dit plan nog steeds in overeenstemming is met het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet ook de cumulatie met eventuele reeds aanwezige geluidsbelasting worden betrokken.
De meest nabijgelegen woningen in het plangebied liggen op een afstand van circa 20 meter vanaf het transportbedrijf. Daarom dient stap 2 te worden doorlopen waarbij de feitelijke geluidssituatie met een onderzoek wordt bepaald en wordt getoetst aan de richtwaarden.
Door het bedrijf Alcedo heeft in samenwerking met het transportbedrijf er een akoestisch onderzoek plaats gevonden (zie bijlage 13, Akoestisch onderzoek naar de invloed van het Transportbedrijf, nr. 20-08129.R01.V02, 20 januari 2022). Uit dit onderzoek blijkt dat er overschrijdingen plaats vinden van de richtwaarden.
Vanwege de geconstateerde overschrijdingen is onderzocht of met redelijkerwijs uitvoerbare maatregelen alsnog een goede woon- en leefkwaliteit kan worden gewaarborgd. Uitgangspunt daarbij is dat wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.
Uitgangspunt bij de maatregelen voor de woningen die nabij het transportbedrijf zijn gepland (zie afbeelding 6) zijn:
Afbeelding 6: Maatregelen
Bron: Akoestisch onderzoek, bijlage Akoestisch onderzoek transportbedrijf
Om dit te realiseren is een geluidsscherm nodig met een hoogte van 3,45 meter +NAP. Deze hoogte komt overeen met een hoogte van circa 3,20 meter ten opzichte van de rand van de verharding van het perceel van het transportbedrijf. In paragraaf 4.4 van het geluidrapport zijn de maatregelen beschreven met de locaties. De maatregelen zijn in de regels van het bestemmingsplan en tevens als voorwaardelijke verplichting op de verbeelding opgenomen.
Met de maatregelen wordt een goede woon- en leefklimaat gewaarborgd en worden de activiteiten van het transportbedrijf gerespecteerd.
Voor de Ringdijk is een aandachtsgebied geur van toepassing waarvoor een vaste afstand van 100 meter van aangehouden moet worden. Er is door de gemeente een geurverordening en visie opgesteld door het bedrijf Antea group. Voor het plangebied wordt middels de geurverordening de wettelijke afstand van 100 meter teruggebracht naar 50 meter.
Voor de omliggende agrarische bedrijven levert deze aanpassing geen belemmering op. De minimaal aan te houden afstand tot bestaande woningen blijft gelijk. Ten opzichte van de bestaande woningen gelegen binnen de bebouwde kom moet nog steeds een afstand van 100 meter worden aangehouden. Voor bestaande woningen gelegen buiten de bebouwde kom moet nog steeds een afstand van 50 meter worden aangehouden. Indien een veehouderij binnen deze afstandscontour ligt, is uitbreiding van de veehouderij niet mogelijk. Ook al wordt voor drie plangebieden (in de geurvisie en verordening gaat het om drie gebieden) de minimale afstand teruggebracht van 100 meter naar 50 meter. Voor bestaande burgerwoningen levert deze aanpassing dan ook geen extra geurhinder op.
Wat betreft het woon- en leefklimaat voor de toekomstige bewoners past de aanpassing van de minimaal aan te houden vaste afstand binnen de randvoorwaarden die de wetgever stelt. De wetgever biedt de mogelijkheid om de afstand tussen de geurgevoelige objecten en een agrarisch bedrijf te verkleinen van 100 meter naar 50 meter, waarbij nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Aangezien het slechts één inrichting met (weinig) vaste afstandsdieren betreft waarvan de geurcontour over het plangebied lag, achten wij het verantwoord om de vereiste afstand van dit bedrijf te verkleinen. Bovendien liggen de toekomstige woningen die op minder dan 100 meter van de grens van de inrichting liggen aan de randen van het plangebied, daar waar de woonwijk overgaat naar het landelijk gebied.
Voor het agrarisch bedrijf aan de Ringdijk 7 is een vaste afstand van 100 meter van toepassing voor de mestplaat. Rekening houdende met de geurcontour van 50 meter en de huidige locatie van de mestplaat zijn er geen woningen binnen deze contour gesitueerd. Hiermee wordt het bedrijf niet benadeeld.
Conclusie: Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd (Ecogroen, Natuurtoets woningbouwlocatie De Bakkerij, IJsselmuiden, 25 januari 2022, zie bijlage 14). De bevindingen van de natuurtoets worden in deze paragraaf beschreven.
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN (nee, tenzij-beginsel). Anders dan bij gebieds- en soortenbescherming is de status als Natuurnetwerk Nederland niet verankerd in de Wet Natuurbescherming, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt
onder de verantwoordelijkheid van de Provincie.
Natura 2000
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden. De meest dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn 'Rijntakken' en 'Zwarte Meer', die op een afstand van respectievelijk circa 1.200 en 3.700m van het plangebied liggen (zie afbeelding 7).
Afbeelding 7: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000
Bron: Ecogroen, Natuurtoets, 25 januari 2022
Doordat het plangebied buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden ligt, zijn directe negatieve effecten, zoals oppervlakteverlies, op voorhand uitgesloten. Verstorende effecten door bijvoorbeeld licht of geluid tijdens de werkzaamheden zijn uitgesloten, gezien de ruime afstand tot habitattypen en leefgebieden en de tussenliggende infrastructuur en bebouwing.
Voor stikstofemissies als gevolg van werkzaamheden in de aanlegfase geldt per 1 juli 2021 een vrijstelling. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat de gebruiksfase van het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie van > 0,00 Mol/ha/jaar op stikstofgevoelige leefgebieden en habitattypen met een (naderende) overschrijding van de kritische depositiewaarde in omliggende Natura 2000-gebieden.
Significant negatieve gevolgen op stikstofgevoelige (zoekgebieden voor) leefgebieden en habitattypen in Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Het aanvragen van een vergunning Wet natuurbescherming is niet aan de orde. Daarmee staat de Wet natuurbescherming vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Houtopstanden
Het plangebied ligt zowel binnen als buiten de grens bebouwde kom Wet natuurscherming. Het gebied ten oosten van de Ringdijk valt buiten de bebouwde kom Wet Natuurbescherming. De bomen die in het plangebied aanwezig zijn, solitair en in een houtwal, liggen binnen de grens bebouwde kom Wet natuurbescherming, waardoor het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming niet aan de orde is. De Wet natuurbescherming houtopstanden geldt alleen voor houtopstanden buiten de begrenzing bebouwde kom Wet natuurbescherming.Er is geen melding, herplantplicht, ontheffing en/of compensatie nodig. Een bestaande houtsingel is op de verbeelding aangeduid en geniet bescherming via de regels.
Natuur Netwerk Nederland (NNN)
Het plangebied ligt niet in Natuur Netwerk Nederland. Het meest dichtsbijzijnde NNN-gebied is 'Uiterwaarden IJssel en 'IJsselmonding', dat op een afstand van circa 1.200m ligt (zie afbeelding 8).
Afbeelding 8: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natuur Netwerk Nederland
Bron: Ecogroen, Natuurtoets, 25 januari 2022
Directe negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, waaronder oppervlakteverlies, worden vanwege deze ligging zijn op voorhand uitgesloten. Indirecte (uitstralende) effecten door bijvoorbeeld licht of geluid worden gezien de aard en omvang van de ingreep, de afstand en de tussenliggende houtopstanden en infrastructuur eveneens uitgesloten.
Conclusie gebiedsbescherming
Vervolgstappen ten aanzien van Natura 2000-gebieden, houtopstanden en het Natuurnetwerk Nederland zijn niet aan de orde en vormen geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
De werkingssfeer van de Wet Natuurbescherming (hoofdstuk soortenbescherming) is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Wet Natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Wet Natuurbescherming (hoofdstuk soortenbescherming) gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.
Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, is hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.
De Wet natuurbescherming (hoofdstuk soortenbescherming) geldt daar waar beschermde soorten voorkomen, los van de vraag of dat specifieke gebied ook wettelijk beschermd is.
Er is een onderzoek uitgevoerd naar de soorten in het plangebied. Hieruit blijkt het volgende:
Op basis hiervan de volgende conclusie:
Conclusie: Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval het college van B&W of de gemeenteraad van Kampen) zich er van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.
Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.
Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dezelfde procedure moet doorlopen als een formele m.e.r.-beoordeling. Een particulier of ondernemer die initiatiefnemer is van een bepaalde activiteit, dient een aanmeldingsnotitie in bij het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op de aanvraag waarmee de activiteit mogelijk wordt gemaakt. Het bevoegd gezag moet binnen 6 weken beslissen of een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een woonwijk met circa 300 woningen. Er is sprake van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', zoals bedoeld in categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. De ontwikkeling blijft onder de drempel van de m.e.r.-plicht. Er is wel sprake van een informele m.e.r.-beoordeling. Dit wordt ook wel vormvrije m.e.r.-beoordeling genoemd.
In het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden ingegaan op de criteria genoemd in Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r.:
Uit de aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 15, Adviesbureau Haver Droeze, Aanmeldingsnotitie vormvrije mer-beoordeling, 14 februari 2022) blijkt dat als gevolg van de realisatie van woongebied De Bakkerij, bestaande uit circa 300 woningen, er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en geen aanleiding geeft voor het doorlopen van een milieueffectrapportage.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een waterleiding. Deze is in het bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming 'Leiding'. Voor het overige liggen er in of nabij het plangebied geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Door Econsultancy is een KLIC/WION-melding gedaan voor de (voormalig) bebouwde en verharde terreindelen (zie bijlage 4).
Ter plaatse van de percelen IJsselmuiden B-7676 (27 m2) en B-7677 (125 m2) bevinden zich een stroomverdeelstation en een C-2000 zendmast. Deze percelen behoren wel tot de onderzoekslocatie, maar zijn geheel afgesloten door middel van een hek en zijn niet vrij toegankelijk. Vanaf de Grafhorsterweg lopen er een aantal stroom-& datakabels langs het betonnen toegangspad naar deze percelen en naar de gebouwen aan de Grafhorsterweg 53 (Scholengemeenschap) & 53A (clubgebouw honden-/tennisvereniging).
Verder liggen er diverse kabels/leidingen ter plaatse van (of langs) de Ringdijk en vanaf de Plasweg naar de aanliggende bebouwingen. Er worden op de overige (agrarische/onbebouwde) delen van de onderzoekslocatie op basis van de verkregen informatie geen kabels en leidingen verwacht.
Conclusie: Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Energie
Sinds 1 juli 2018 zijn netbeheerders niet meer verplicht nieuwe woningen op het aardgasnet aan te sluiten. De gemeente Kampen heeft hier ook op gebiedsniveau geen uitzonderingen op toegestaan. Daarnaast heeft het college de ambitie uitgesproken dat nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk energieneutraal moeten plaats vinden. Als aardgas geen optie is, moet voor een ander energiesysteem worden gekozen.
Voor De Bakkerij is gekeken of er warmtebronnen in de omgeving beschikbaar zijn waar al dan niet met gebruik van warmtepompen voldoende energie uit gehaald kan worden voor de verwarming van de wijk (eventueel via een warmtenet). Denkbare bronnen zijn onder andere warmte uit rioolwater, restwarmte van bedrijven of geothermie. De meeste opties vallen eigenlijk al direct af (onvoldoende vermogen of niet beschikbaar). Wel is verder onderzoek gedaan in opdracht van de gemeente naar de mogelijke koppeling van een warmtenet in de wijk aan een (nog aan te leggen) warmtenet van(uit) de Koekoekspolder. Dit onderzoek is uitgevoerd door DWA, waarbij zowel uitgangspunten als uitkomsten gedeeld zijn met de vertegenwoordigers uit de Koekoekspolder met het oog op een eventuele toekomstige exploitatie.
Vanuit een exploitant gezien is de warmtevraag van een relatief kleine nieuwbouwwijk alleen interessant als deze tevens gekoppeld kan worden aan een grotere afzet elders in IJsselmuiden. Daarom zijn ook de overige wijken in de omgeving in dit onderzoek meegenomen.
De conclusie is dat voor de Bakkerij een all electric oplossing de voorkeur geniet, omdat in IJsselmuiden vooralsnog te weinig perspectief aanwezig wordt geacht voor een grootschalig warmtenet. Los van de discussie van hoe groen de warmte van een toekomstig warmtenet zou zijn (c.q. in welk tempo dit vergroend zou worden) versus hoe groen de stroom van een all electric oplossing is (c.q. nog wordt).
Bovendien is de koppeling tussen gasprijzen en wat een exploitant voor (duurzaam) opgewekte warmte in rekening mag brengen nadien nog een factor geworden die ook niet in het belang van een warmtenet dat door een commerciële partij wordt geëxploiteerd spreekt.
Een all electric wijk
In Nederland gelden vanaf 1 januari 2021 nieuwe eisen voor woningen op het gebied van de energiezuinigheid, de zogenaamde BENG-eis: eisen voor een Bijna Energie Neutraal Gebouw
Het streven naar een energieneutrale ontwikkeling betekent dat een extra inspanning nodig is om energieneutraliteit zoveel mogelijk te benaderen.
Hier moet men kijken naar de ruimtelijke mogelijkheden, met toepassing van de zonneladder. De zonneladder houdt in dat zonnepanelen bij voorkeur op daken en niet op gronden worden gesitueerd waardoor andere bestemmingen worden beperkt. Alleen als de mogelijkheden op daken zijn uitgeput, zijn grondgebonden toepassingen bespreekbaar. Het opofferen van openbare ruimte voor relatief kleine zonneveldjes past dus niet in de zonneladder. Meer zon op daken wel. Windenergie is in een gebouwde omgeving geen optie.
Bij zon op dak moet men kijken naar wat voor toekomstige bewoners een (financieel) optimale situatie is en dat hangt mede af van de keuze van verwarmen. Uitgaande van een all electric verwarming zijn de meeste woningen vaak gebaat bij meer zonnepanelen dan het minimum wat volgt uit de BENG-eisen (ten aanzien van het aandeel in de primaire energiebehoefte). Zeker als in een later stadium een thuisbatterij rendabel wordt (wat momenteel wel de verwachting is). Dit sluit aan bij de ambitie van het college.
Een ander aspect van een all electric wijk (woning) is de keuze van de warmtebron. In principe heeft men in het plan De Bakkerij de keuze tussen buitenlucht en de bodem. Voor- en nadelen van beiden op een rij:
Aspect |
Bodembron versus Buitenunit(lucht) |
Investeringskosten | Hoger dan een buitenunit , maar door voor begin van de bouw collectief deze te laten aanbrengen zijn forse reducties mogelijk op de kosten. |
Exploitatiekosten | Lager dan een luchtwarmtepomp vanwege het hogere rendement en het feit dat een bodemlus geen onderhoud nodig heeft en in principe onbeperkt meegaat. |
Totale kosten | Mede afhankelijk van de totale warmtevraag en koeling, maar over een periode van 15 jaar wint de bodemvariant het vaak van de luchtvariant. |
Comfort | Met een bodempomp kan gemakkelijker worden voldaan aan de TOjuli eis omdat relatief goedkoop (alleen mbv de circulatiepomp) gekoeld kan worden. |
Geluidsoverlast | Voor een buitenunit geldt de eis dat maximaal 40 dB(A) op de perceelgrens mag optreden. In een dichte stedelijke omgeving is dat problematisch en is soms extra omkasting nodig die het rendement van de installatie benadeelt. Bij de bodemvariant speelt dit nadeel in het geheel niet. |
Beeldkwaliteit | Een bodembron is onzichtbaar. Een buitenunit wel. Overigens zijn daar wel vele innovaties ,zoals units in paneelvorm voor bevestiging aan de gevel of vermomd als schoorsteen voor plaatsing op het dak. |
Energieverbruik | Doordat de warmtepomp met bodembron een hoger rendement heeft is per definitie het energieverbruik lager. |
Ruimtegebruik | Bij plaatsing van meerdere bodembronnen dient de onderlinge afstand voldoende groot te zijn om onderlinge interferentie te voorkomen. Bij rijwoningen bijvoorbeeld door afwisselend voor en achter de woning een bron te plaatsen, bij vrijstaande woningen door de bron zoveel mogelijk centraal op het perceel te plaatsen. |
Kans op bodemverontreiniging | De (gesloten) lus van een bodembron bevat glycol (als antivries). Er zijn echter nog geen gevallen bekend van een bron (meestal een tyleenslang) die lek is geraakt (juist omdat de kans op mechanische beschadiging vrij gering is). |
Wensen bewoners | Deze zijn in dit stadium nog niet in beeld. Indien men voor- en nadelen kent zal men naar verwachting kiezen voor de bodemwarmtepomp. Een (project)ontwikkelaar heeft echter doorgaans vooral belang bij een oplossing met de laagste investeringskosten (de luchtwarmtepomp). |
Kans op (negatieve) kwel | Bij toepassing van bodembronnen een aandachtspunt wat vooraf onderzocht moet worden. De gemeente heeft (nog) geen bodemenergieverordening met daaruit voortvloeiende (gebiedsgerichte) beperkingen zoals afstanden tot andere systemen of boordiepte. Binnen een wijk dient echter wel afstemming plaats te vinden wat betreft plek en boordiepte van bodemlussen of open WKO-bronnen. Momenteel geldt formeel nog de volgorde van de melding (gesloten systemen) of vergunningaanvraag (bij open systemen). Het boorbedrijf is ervoor verantwoordelijk dat eventuele doorboringen van waterdichte lagen (bv klei) na het plaatsen van de bodemlus ook weer voldoende worden afgedicht. |
Kans op interferentie | Interferentie wil zeggen dat bronnen elkaar negatief beïnvloeden. Bij luchtwarmtewisselaars is die kans nagenoeg verwaarloosbaar. Bij bodemwarmtewisselaars moet gekeken worden naar de invloed van andere geregistreerde bodemwarmtewisselaars of open systemen. Met name bij woningen die dicht op elkaar gebouwd worden ( rijwoningen) is dit een serieus aandachtspunt. Om voldoende afstand tussen de lussen te bewaren kan bijvoorbeeld om en om de bron aan de voorzijde van de woningen dan wel de achterzijde van de woning worden geplaatst. |
Warmtebuffering | Een bodembron kan in de zomer “bijgeladen” worden met warmte uit bijvoorbeeld zonnecollectoren of PVT-panelen. Dit verhoogt het rendement in de winter. |
Tabel 7: Voor- en nadelen bodembron versus buitenunit(lucht)
Ruimtelijke consequenties van een all electricwijk:
Per woning (warmtepomp, laadpaal, zonnepanelen) moet uitgegaan worden van een vermogen van ongeveer 22 kW. Dit betekent dat op wijkniveau waarschijnlijk meer dan 1 trafostation nodig zal zijn.
Door de realisatie de nieuwe woonwijk De Bakkerij is sprake van een verkeerstoename. In alle onderzochte varianten wordt de wijk ontsloten op de provinciale weg, de N760. Voor krijgen van toestemming van de provincie is het noodzakelijk te onderzoeken of de extra verkeersbewegingen de verkeersveiligheid en doorstroming op de N760 niet significant benadelen. De verkeerseffecten van de nieuwe verkeersstromen zijn in een verkeersonderzoek onderzocht (Royal HaskoningDHV, Verkeersonderzoek Bakkerij IJsselmuiden, 21 december 2021, zie bijlage 16).
Er zijn drie varianten in beeld gebracht om plan De Bakkerij te ontsluiten:
Voor deze varianten zijn de verkeersstromen berekend. Hieruit blijkt dat de doorstroming in alle varianten voldoet in de ochtend- en avondspits. De gemiddelde wachttijd op de voorrangskruispunten is acceptabel (< 15 seconden of 15 seconden) en de verzadigingsgraad van de rotonde ligt ruim onder de grenswaarde. Dit betekent dat er verkeerskundig gezien geen knelpunten ontstaan na ontwikkeling van plan De Bakkerij. Verkeerskundig heeft het de voorkeur om het plan De Bakkerij alleen aan de noordzijde ontsluiten. In deze variant komt de verkeerstoename als gevolg van plan De Bakkerij op gebiedsontsluitingswegen terecht en de kruispunten hebben ruim voldoende capaciteit om het verkeer te verwerken. Deze variant leidt daarmee tot de minste verkeersbewegingen door de bewoonde gebieden (erftoegangswegen). Bovendien draagt deze variant het meest bij aan het stimuleren van de fiets- en voetgangerverplaatsingen binnen IJsselmuiden.
In de varianten met een zuidelijke ontsluiting van het plan is een toename van verkeer op erftoegangswegen (de Plasweg en Oosterlandenweg) door IJsselmuiden te zien. De toenames van verkeer op deze wegen zijn weliswaar beperkt, maar ongewenst. Als er een tweede ontsluiting van plan De Bakkerij op de Koekoeksweg komt, dan is er een toename van verkeer op de Plasweg (zuidelijk gedeelte) en Oosterlandenweg. Deze wegen liggen grotendeels in 30 km/u zones (erftoegangsweg), waardoor een toename van verkeer op deze wegen niet wenselijk is. Bovendien zijn de verkeersaantallen op de Burgemeester van Engelenweg al aan de hoge kant voor een erftoegangsweg, waardoor een verdere toename van gemotoriseerd verkeer op deze weg tot knelpunten kan leiden In het stedenbouwkundig ontwerp is daarom één ontsluiting aan de noordzijde van het plangebied ontworpen.
Bij alleen een noordelijke ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer is het noodzakelijk op een andere plek in de wijk een calamiteitendoorsteek te realiseren. In het ontwerp is een calamiteitendoorsteek voorzien aan de zuidzijde van het plangebied, op de Koekoeksweg.
Met een enkele ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer aan de noordzijde van het plan, ontstaat de situatie dat langzaam verkeer (zoals fietsen en lopen) een sneller alternatief is voor sommige bestemmingen. Op deze wijze wordt het fietsgebruik van en naar de wijk bevorderd. Op 6 december 2021 heeft de raad opiniërend gesproken over het nog op te stellen fietsplan. De raad heeft zich geconformeerd bij ruimtelijke ontwikkelingen aan het STOMP (Stappen, Trappen, Openbaar vervoer, Mobility as a Service en als laatste de Personenauto) principe. Het stedenbouwkundig ontwerp van De Bakkerij stimuleert actieve mobiliteit omdat de afstand vanuit de nieuwe wijk richting het centrum van IJsselmuiden met de voet c.q. fiets korter is dan met de auto. Dit draagt eraan bij dat de fiets voor bewoners van De Bakkerij een interessant alternatief wordt.
Er zijn vier ontsluitingen voor langzaam verkeer voorzien. Dit betreffen een vrijliggend fietspad aan de noordzijde op de N760/Grafhorsterweg, een wandelverbinding ter hoogte van de straat De Tuinderij, een fiets- en wandelroute iets ten zuidelijk van de Van Diggelenweg en tot slot een fiets- en wandelroute aan de zuidzijde op de Koekoeksweg/richting de Plasweg (tevens calamiteitenontsluiting). Daarnaast zijn er drie aansluitingen voor langzaam verkeer vanuit De Bakkerij naar de Ringdijk.
Het benodigde aantal parkeerplaatsen is gebaseerd op de Nota Parkeernormen van de gemeente Kampen (d.d. 26-08-2020). In het stedenbouwkundige plan zitten 15 extra parkeerplaatsen ten opzichte van de Nota Parkeernormen.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, maar overwegend in openbaar gebied (in parkeerkoffers). Hierdoor wordt niet voldaan aan de hoofdregel zoals gesteld in de Nota Parkeernormen. Voor dit plan wordt afgeweken van deze hoofdregel, omdat er op een andere wijze wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Er wordt gebruik gemaakt van en voldaan aan de afwijkingsmogelijkheid zoals genoemd onder 4.2, onderdeel 3 van de Nota Parkeernormen. De parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden aangelegd in parkeerkoffers op redelijke loopafstand van de hoofdingang van de ontwikkeling. Voor bezoekers van de woningen van de vier noordelijke velden van het plan wordt een maximale loopafstand van 250 m gehanteerd.
Voor de openbare parkeerplaatsen is een inrichtingsvoorstel, voorzien van maatvoering en op schaal, getekend (zie bijlage 1, bladzijde 5). De realisatie van de voorgestelde parkeerplaatsen zijn stedenbouwkundig en verkeerskundig aanvaardbaar. De gemeente laat het werk uitvoeren en heeft voorwaarden gesteld ten aanzien van uitvoering en materiaalkeuze. De parkeerplaatsen in de openbare ruimte blijven openbaar toegankelijk.
Op basis van de Nota Parkeernormen zijn voor het gehele plan minimaal vijf oplaadpunten voor elektrische auto's nodig.
In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de 'Wet op de archeologische Monumentenzorg' in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Op deze manier moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen binnen het ruimtelijke ordeningsbeleid.
Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige archeologische waarden.
Uitgangspunt van archeologische monumentenzorg in Nederland is om het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk intact in de bodem te bewaren. Soms is dit echter niet mogelijk en wordt systematisch zoveel mogelijk informatie over de archeologische resten verzameld en wordt het archeologisch erfgoed in de vorm van documentatie en in het depot en/of museum) bewaard. De vindplaats is dan wel (deels) vernietigd.
In 2016 is de Erfgoedwet ingetreden. Deze wet betreft één integrale wet die betrekking heeft op archeologie (op het land en onder water), museale objecten, musea en monumenten. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Archeologie is het bestuderen van het bodemarchief. Dit zijn oude sporen en structuren die in bepaalde delen van de bodem achtergebleven zijn en informatiewaarde bevatten. Door correcte bestudering kunnen feiten en omstandigheden van vroeger achterhaald worden.
De betekenis van het gemeentelijke bodemarchief is variabel en bestaat uit waarden en verwachtingen. Een aantal locaties met bekende waarden is geregistreerd als monument op de Archeologische Monumentenkaart (AMK-terreinen). Hierop staan de stadskern van Kampen, de terpen en de locaties van voorname buitenplaatsen (bijvoorbeeld. Buckhorst te Zalk) enzovoort. Voor het overige gemeentelijke grondgebied geldt een indeling op basis van hoge, middelmatige tot lage verwachtingen. Deze gegevens zijn genoteerd op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, die tevens de AMK-registraties bevat.
Plansystematiek
Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen en verwachtingswaarden bevinden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient systematisch bodemonderzoek plaats te vinden door een gecertificeerde archeologische instantie of bedrijf. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt vervolgens behouden door middel van documentatie; eventueel vondstmateriaal wordt bewaard in een daartoe aangewezen depot.
Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet, bij planvorming van een bepaalde omvang, inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.
IJsselmuiden
IJsselmuiden is een dijkdorp dat dicht bij de IJsseldelta gelegen is. Aanvankelijk bestond het dorp uit een bewoningslint op een rivierduin. Het dorp wordt voor het eerst vermeld in 1133 als Islemuthen, maar kent echter als woonlocatie een veel hogere ouderdom. In het duin zijn namelijk vuurstenen werktuigjes gevonden uit de prehistorie.
Rondom het rivierduin is het gebied overdekt geraakt met een pakket moerasbosveen. Deze veenvorming begon circa 6.600 jaar geleden en duurde tot circa 4.000 jaar geleden. Vervolgens was het gebied onbewoonbaar. Hier kwam in de Vroege Middeleeuwen verandering in.
Min of meer in het stroomgebied van de huidige IJssel stroomde langdurig de zogenaamde Oer-IJssel, die fungeerde als een verzamelbekken van riviertjes op de Veluwe en in Salland. Dit verzamelbekken vervoerde weinig water. Omstreeks 650 kreeg de Oer-IJssel verbinding met de Rijn, en ontstond de huidige IJssel, met een hoger waterdebiet dan zijn voorganger. Doordat de IJssel geregeld buiten zijn oevers trad, werd over het laaggelegen veengebied rondom het rivierduin van IJsselmuiden klei afgezet.
Een andere belangrijke landschapsvormende factor was de voorloper van de Zuiderzee, het Almere. Dit ter plaatse van het IJsselmeer gelegen moeras kreeg door stormvloeden in de 12de en 13de eeuw geleidelijk het karakter van een zee. Na de Sint-Luciavloed van 1287 ontstond uiteindelijk de Zuiderzee.
Na verloop van eeuwen dekte depositie van zowel fluviatiele (IJssel) als mariene (Almere/ Zuiderzee) klei het veengebied van IJsselmuiden af, waardoor weer mogelijkheden voor bewoning ontstonden. Omstreeks 950 begon de (her)bewoning van IJsselmuiden, waarbij de Dorpsweg, gelegen op de kruin van het rivierduin, de bewoningsas vormde. Het dorp is gelegen aan de monding van het Meer, een zijtak van de IJssel. Na de inpoldering van Mastenbroek in 1364 werd de zijtak gereduceerd tot een kleine stroom.
Tot in de 17de eeuw bleef de bewoning van IJsselmuiden beperkt tot de Dorpsweg. Deze situatie is goed waar te nemen op de kaart van Jacob van Deventer uit circa 1560.
In 1589 werd naar het ontwerp van Adriaen Anthonisz een schans aangelegd, die de stadsbrug van Kampen aan IJsselmuidense zijde moest beschermen. In 1672 werd de Brugschans verwoest door de Franse bezettingsmacht.
In die tijd was ten noorden van de Dorpsweg een nieuwe bebouwingskern ontstaan: de Plas. Vanaf de 17de eeuw werd IJsselmuiden -door Kampen- steeds beter ontsloten. In 1646 legde de stad de Nieuwe Weg, ter verbinding van de IJsselbrug met de Dorpsweg, aan als wandelweg voor de Kamper burgerij. Aan de zuid- en oostzijde van IJsselmuiden werd door Kampen de Zwolse weg aangelegd. Bij de brug mondde de Trekvaart door Mastenbroek uit. Tenslotte werd hier het station gevestigd, behorende bij de spoorlijn Zwolle-Kampen die in de jaren 1863-'65 aangelegd is. In 2001 fuseerde IJsselmuiden met Kampen tot één gemeente.
Situering en historische ontwikkeling plangebied De Bakkerij
Het plangebied is gelegen in het oostelijke deel van IJsselmuiden, aan de Koekoeksweg en de Ringdijk, en nabij de Plasweg. Over de bewoningsgeschiedenis is niet veel bekend. Het gebied is een onderdeel van polder het Zwijnsleger. Door de veenrijke bodem en de lage ligging werd dit gebied in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd hoofdzakelijk benut voor landbouw en turfwinning.
Volgens de geraadpleegde 19de - en 20ste-eeuwse kaarten was het plangebied gedurende de 19de eeuw grotendeels in gebruik als weiland met enkele percelen bouwland. Vanaf het einde van de 19de eeuw verrees wel enige verspreid liggende bebouwing.
Het gebied moet langdurig een drassig karakter hebben gehad. Rond 1910 kwam de Ringdijk tot stand, die de westelijke grens van het plangebied vormt, en kon de waterbeheersing in het gebied wezenlijk verbeterd worden. In de jaren 90 van de vorige eeuw kwam de huidige verkaveling tot stand.
In verband met planontwikkeling dient voor het gebied een archeologische toets te worden uitgevoerd. Het noordoostelijke deel van het plangebied is in 2015 onderzocht door RAAP (Boshoven, E.H. Plangebied Ringdijk te IJsselmuiden, gemeente Kampen; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek), Weesp, RAAP-Notitie 5028, 2015, zie bijlage 17), en in 2020 heeft Econsultancy het overige deel van het plangebied onderzocht (Holl, J. Verkennend archeologisch booronderzoek Koekoeksweg-Plasweg te IJsselmuiden. Econsultancy, Rapportnummer 13012.003, 2021, zie bijlage 18). In 2021 is door Econsultancy het plangebied karterend onderzocht met uitzondering van een in 2015 gedeselecteerde zone (Holl, J. Karterend archeologisch booronderzoek Koekoeksweg-Plasweg te IJsselmuiden, gemeente Kampen. Econsultancy 2021, zie bijlage 19).
Archeologische waarden
Tot voor kort werd er van uitgegaan dat het rivierduin van IJsselmuiden zich tot dit plangebied uitstrekte. Door de onderzoeken in 2015 en 2020 is nu bekend dat alleen in de westelijke zone delen van het rivierduin aanwezig zijn. De westelijke zone is het meest hooggelegen deel van het plangebied; naar het oosten toe loopt het gebied in laagte af. Uit het historisch verleden zijn geen objecten (bebouwing, begraafplaatsen, akkerlagen en/of gebruiksvoorwerpen e.d.) bekend. De bodem van het plangebied bevat een golvende dekzandlaag. In grote delen van het plangebied is deze laag intact. In een deel van het in 2015 onderzochte gebied bleek het dekzand verstoord te zijn.
Uit het plangebied zijn geen archeologische monumenten bekend; wel zijn er verwachtingswaarden. Op de gemeentelijke archeologische waardenkaart heeft het plangebied, op grond van het hoogteverloop, een westelijke zone waarvoor een hoge archeologische verwachting geldt, een centrale zone met een middelmatige verwachting en een oostelijke zone met een lage verwachting (zie 9).
Afbeelding 9: Archeologische verwachting
Bron: Verkennend archeologisch onderzoek
Bodemvorming, gebiedszonering en datering
Het dekzand is de belangrijkste laag in de bodem van het plangebied die archeologische niveaus kan bevatten. Het dekzand –met golvend karakter- loopt als gezegd van west naar oost af.
Door klimaatverbetering na het aflopen van de laatste ijstijd zette een gestage stijging van het grondwaterpeil in. De grotendeels drooggevallen Noordzee begon zich langzaam te vullen met water en dit drong de kustgebieden binnen. In de lagere delen van Nederland zette een forse veengroei in.
Vanaf circa 4.600 v. Chr. begon veenvorming in de omgeving van Kampen. Op basis van paleogeografische kaarten lag het plangebied, evenals een groot deel van IJsselmuiden in 2.750 v. Chr. nog in een zandgebied. Rond 1.500 v. Chr. was het plangebied volgens de paleogeografische kaarten geheel met veen bedekt. Op basis van de grondwaterspiegelcurve van het oostelijke IJsselmeergebied valt echter op te maken dat het grondwater in deze periode op circa -2 m NAP lag, waardoor vermoedelijk vooral de zones dieper dan -2 m NAP in een veengebied lagen. Het hogere deel van het duin in het westen van het plangebied zal vermoedelijk nog boven het veen hebben uitgestoken.
Geconcludeerd kan worden dat in de westelijke zone archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum– Middeleeuwen verwacht worden, in de centrale zone resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Bronstijd en in de oostelijke zone resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum. De resten worden verwacht in de top van het duin- of dekzand, op dieptes variërend tussen 0 en 4 m –maaiveld. Vooral in de westelijke zone worden resten direct vanaf het maaiveld verwacht. Het vondstniveau bevindt zich in de top van het rivierduin of dekzand, terwijl het sporenniveau zich enkele decimeters dieper, in de top van de C-horizont zal aftekenen.
In geen van de boringen (van zowel het onderzoek in 2015 als in 2020) zijn archeologische indicatoren waargenomen. Het gaat hier echter om een verkennende bodemonderzoeken, die zich richten op de bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen die de archeologische trefkans kunnen beïnvloeden en niet zo zeer op het onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of sporen.
Vervolgonderzoek
Beide onderzoeksbureaus concluderen dat in belangrijke delen van het plangebied de dekzandlaag intact is. Geadviseerd wordt om aanvullend onderzoek te verrichten om mogelijk aanwezige archeologische niveaus op te sporen. In dit geval is een karterend booronderzoek de meest geschikte onderzoeksmethode. Geadviseerd wordt om in een grid van 20 x 25 m te boren met een boordiameter van 15 cm, waarbij het opgeboorde materiaal over een 3 mm zeef gezeefd wordt. Gezien de diepte van het archeologisch relevante niveau en de boordiameter wordt geadviseerd om gebruik te maken van een Avegaar-boor.
Vanwege de oppervlakte van het plangebied geldt een onderzoeksplicht op grond van de Erfgoedverordening (2011) en de bestemmingsplansystematiek. Zodoende wordt aanbevolen om het advies van beide bureaus over te nemen.
Resultaten karterend onderzoek
Tijdens het karterend booronderzoek is dekzand in het grootste deel van het plangebied op -2,5 à -4,6 m NAP (0,8 tot 4,4 m -mv) aangetroffen. Hier is sprake van een dekzandlandschap, waar het dekzand in het zuiden en enkele kleine zones in het noordwesten relatief hooggelegen is. In enkele boringen direct langs de Plasweg en Grafhorsterweg is pleistoceen zand op 1,5 à 2,0 m -mv (-0,9 tot -1,6 m NAP) aangetroffen. Hier is vermoedelijk een rivierduin aanwezig.
In een groot deel van de boringen is houtskool aangetroffen. Er zijn geen concentraties aan te wijzen en het houtskool is verspreid over het gehele plangebied aanwezig. Op basis hiervan wordt het houtskool niet gezien als aanwijzing voor een archeologische vindplaats. In 10 boringen zijn kleine fragmentjes niet nader te determineren bot aangetroffen. Ook hier gaat het om losse fragmentjes verspreid over het plangebied. Deze vondsten worden eveneens niet gezien als directe aanwijzing voor een vindplaats.
In één boring is een fragment vuursteen aangetroffen. Deze had recente breuken, vermoedelijk door de Avegaarboor en geen nadere bewerkingssporen. Vandaar dat het fragment niet als artefact gezien wordt. Ook is in één boring een aardewerkfragment uit de Nieuwe tijd gevonden. Deze is vermoedelijk door de Avegaarboor naar beneden gedraaid. Het fragment is in de top van het dekzand aangetroffen, maar dit niveau lag in de Nieuwe tijd enkele meters onder maaiveld. Ook hier is dus geen sprake van een vindplaats.
De resultaten van het onderzoek, met name de aangetroffen vondstmaterialen, geven geen aanleiding om een archeologische vindplaats binnen het plangebied te verwachten.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect archeologie is het plangebied – op grond van het karterend onderzoek– voldoende onderzocht en wordt het op dit punt vrijgegeven voor planvorming. De gemeente volgt hierbij het advies van de uitvoerder.
Wel blijft artikel 5.10 uit de Erfgoedwet van kracht. Indien zaken van cultuurhistorische waarde worden aangetroffen, dient het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente, hiervan in kennis gesteld te worden.
Er zijn in de gemeente Kampen bijna 800 monumenten te vinden. In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig en er zijn dus geen zodanige aanduidingen opgenomen.
In de Regionale Woonagenda West-Overijssel is de regionale woningbehoefte tot 2030 becijferd op 40.000 woningen. De harde en zachte plancapaciteit komt uit op ongeveer 26.000 woningen. Dit betekent dat de behoefte aan woningen groter is dan het aanbod. Het voorgenomen plan levert een bijdrage aan het voorzien in de woningbehoefte.
Het woningprogramma van De Bakkerij is erg divers met zowel appartementen, eengezinswoningen en vrije kavels en sluit daarmee aan bij de woningbehoefte.
Prijscategorieën
Om ervoor te zorgen dat in alle prijscategorieën voldoende woningen worden gebouwd, zodat er gemixte woonwijken ontstaan, is de leidraad 30/40/30 opgenomen in de Bouwsteen Wonen. Deze leidraad staat niet per locatie vast. Met het huidige woningbouwprogramma wordt grotendeels de leidraad 30/40/30 gevolgd, en een gemixte woonwijk gewaarborgd, waarbij wordt voorzien in goedkope, middelduur en dure woningen.
Woningbouwprogramma
In onderstaande tabel staat het beoogde woningbouwprogramma zoals opgenomen in het stedenbouwkundig ontwerp. Het woningbouwprogramma kan worden aangepast binnen de gestelde bandbreedte van 30-40-30%
Woningtype | categorie | aantal | percentage | ||
Appartement | Sociale huur | 30 | 9,9% | ||
Rijwoning | Sociale huur | 17 | 5,6% | ||
Hoekwoning | Sociale huur | 12 | 4,0% | ||
Appartement | Goedkope koop | 36 | 11,9% | ||
Rijwoning | Goedkope koop | 13 | 4,3% | ||
Rijwoning | Middelduur | 63 | 20,8% | ||
Hoekwoning | Middelduur | 28 | 9,2% | ||
Levensloop | Middelduur | 18 | 5,9% | ||
Hoekwoning | Duur | 16 | 5,3% | ||
Tweekapper | Duur | 46 | 15,2% | ||
Kavel vrijstaand | Duur | 24 | 7,9% | ||
TOTAAL | 303 | 100% |
Tabel 8: Woningbouwprogramma
Jaarlijks worden in de Nota Grondprijzen de grenzen voor de categorieën “goedkoop/betaalbaar/duur” aangegeven. In 2022 liggen de grenzen daarvoor bij respectievelijk €255.000,-/tussen de €255.000,- en €390.000,- en boven de €390.000,-.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Op 6 december 2019 heeft een digitale watertoets plaatsgevonden op www.dewatertoets.nl. Op basis van de aangeleverde informatie is door het waterschap Drents Overijsselse Delta (mail 06-12-2019) een uitgangspuntennotitie opgesteld en heeft op 17 maart 2020 een informeel overleg plaats gevonden tussen waterschap en ontwikkelaar. Op 8 december 2021 is een aangepaste versie van de uitgangsnotitie opgesteld. Het doel van de uitgangspuntennotitie is om in de initiatieffase van een plan bruikbare informatie aan te leveren voor de waterhuishouding in en rond het plangebied. De uitgangspuntennotitie is in deze waterparagraaf verwerkt en op punten aangepast. Daarnaast is een waterhuishoudingsplan opgesteld (Witteveen+Bos, Waterhuishoudingsplan gebiedsontwikkeling Fuite, 9 maart 2021, zie bijlage 20). Hiermee is het vooroverleg met de WDOD afgerond.
In de waterparagraaf behandelen we verschillende wateraspecten.
Het plan ligt in het stroomgebied IJsselmuiden en Koekoek (zie afbeelding 10). Rond het plangebied liggen primaire A- en secundaire B-watergangen die in het beheer van het waterschap zijn. Het peilgebied IJsselmuiden heeft een maximumpeil van NAP -1,15 m en het peilgebied Koekoek -3,70 m. Deze peilen zijn de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte. Voor de aanleg van een nieuwe woonwijk is relevant hoe om te gaan met hemelwater, grondwaterstanden en ontwateringdieptes te onderzoeken en de doorlatendheid van de gebieden te bekijken.
Afbeelding 10: Bestaande waterhuishouding
Bron: WDODelta open data portaal
Watergangen:
Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang en/of secundaire B-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
Wijzigingen aan het watersysteem
Dempen of graven wateren: Voor het dempen, verleggen of graven van wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper dan 40 cm) dient gecompenseerd te worden. Vooroverleg voor het aanvragen van een vergunning wordt geadviseerd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld of deze nieuwe watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria.
Relatie met het plan
Het waterhuishoudingsplan bevat afspraken die relevant zijn voor de totstandkoming en het functioneren van het watersysteem en is gemaakt in overleg met het waterschap Drents Overijsselse Delta.
De hoofdzakelijke uitgangspunten voor het waterhuishoudingsplan zijn:
Waterberging:
Waterkering:
Duikers:
Onderhoud:
Peilmaten:
Onderdelen stedenbouwkundig plan | Peilmaten |
grondwaterstand | geen verlaging gewenst |
wegen | minimaal 1,0m boven gemiddelde hoogste grondwaterstand |
vloerpeil | minimaal 0,2m boven wegen |
groen | 'normaal' minimaal 0,5m boven gemiddeld hoogste grondwaterstand wadi bodem op niveau gemiddelde hoogste grondwaterstand |
waterdiepte watergangen | minimaal 0,8m |
Tabel 9: Peilmaten
Bron: Waterhuishoudkundig plan
De waterafvoer vanaf het achtergelegen gebied langs de Grafhorsterweg naar de Ringdijksloot, een secundaire B-watergang die door het plangebied ligt, wordt verlegd en in de nieuwe verkaveling van het plan De Bakkerij opnieuw ingepast. De nieuwe watergang loopt dwars door het plangebied en krijgt een extra aansluiting op de Ringdijk ter hoogte van de Koekoeksweg.
Het stedenbouwkundig ontwerp bevat veel groen en een stelsel van nieuwe watergangen, rietland en overloopgebieden. Het huidige waterpeil wordt behouden in zowel de Mastenbroekpolder als de Koekoekspolder, met als peilscheiding de bestaande overige waterkering, de Ringdijk.
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:
Het plan wordt zo ontworpen dat kortstondige hevige buien zonder problemen kunnen worden opgevangen in de openbare ruimte of op particulier terrein. Er treedt geen wateroverlast op bij woningen of andere kwetsbare functies.
Compensatie nieuwbouw uitbreidingslocaties:
Bij grotere uitbreidingslocaties wordt gevraagd een waterhuishoudings- en rioleringsplan op te stellen en daarover vroegtijdig met het waterschap over de uitgangspunten in gesprek te gaan. Het waterschap hanteert de volgende uitgangspunten:
Neerslagstatistiek | Nieuwe statistiek volgens Stowa rapport 2015-10 |
Klimaatscenario | Huidig klimaat +10% |
Afvoer (l/s/ha) T=1 | 0,8 |
Afvoer (l/s/ha) T=100 | 1,6 |
Maatgevende buiduur (uur) | 48 |
Totale neerslaghoeveelheid (mm) | 111 (100,9*1,1) |
Afvoer via oppervlaktewater (mm) | 28 |
Berging dak/straat/etc (mm) | 3 |
Benodigde berging (mm) | 80 |
10: Overzicht van hoeveelheden en benodigde berging
Bron: Stowa rapport 2015-10
Relatie met het plan
Er is een waterhuishoudingsplan gemaakt voor het plan De Bakkerij waarbij rekening is gehouden met een bui T=100+10%, waarbij geen wateroverlast mag ontstaan in woningen en ontsluitingswegen vrij blijven van wateroverlast en goed begaanbaar blijven. Hemelwater en vuilwater wordt gescheiden afgevoerd. Hemelwater wordt vanaf openbaar terrein daar waar mogelijk bovengronds afgevoerd naar wadi's en waterberging. Vanaf particulier terrein wordt overtollig hemelwater bovengronds geloosd naar openbaar gebied. De invulling hiervan staat in het waterhuishoudingsplan dat in samenwerking met Waterschap Drents Overijsselse Delta is gemaakt en waarbij rekening wordt gehouden met de hierboven genoemde uitgangspunten.
Naar aanleiding van het vernieuwd stedenbouwkundig plan van oktober 2021 is een nieuw ontwerp gemaakt voor de hemelwaterafvoer. Hierbij is per deelgebied (Erven, Stegen en Brink) apart doorgerekend of voldoende hemelwaterberging in het gebied aanwezig. Het deel van het plangebied dat ten oosten van de Ringdijk ligt is niet langer meegenomen in het ontwerp voor de hemelwaterafvoer; hier worden geen woningen gebouwd en extra waterberging ten behoeve van de woningen is daar niet nodig. Ook wordt er dus geen waterberging voor het westelijk deel van het plangebied gerealiseerd ten oosten van de Ringdijk. In dit gebied wordt wel waterberging gerealiseerd voor het glastuingebied De Koekoek.
Het stedenbouwkundig ontwerp bevat meerdere vormen van waterberging: open water, overloopgebieden, rietland en doorlatende verharding. Voor alle deelgebieden wordt voldaan aan de bergingsopgave.
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Relatie met het plan
Voor de percelen en straten die niet grenzen aan oppervlaktewater wordt het water oppervlakkig afgevoerd naar oppervlaktewater.
Het hemelwater afkomstig van daken, wegen en parkeerterreinen wordt bovengronds afgevoerd naar wadi's en/of infiltratie riool en waterbergingen/watergangen in het plangebied. Vanaf particulier terrein wordt hemelwater oppervlakkig geloosd naar openbaar gebied (watergangen, wadi's en I.T-riool) en afgevoerd naar de waterbergingen. Aanvullend bij het IT-riool wordt geadviseerd om extra waterberging op straat te creëren door hoogteverschillen te creëren tussen bijvoorbeeld vloerpeil en straatpeil. Dit verlaagt de druk op het watersysteem gedurende hevige neerslag.
Het uitgangspunt is infiltreren, bergen, afvoeren. Binnen deelgebied De Stegen heeft het afvoeren van hemelwater via greppels en rietlanden de voorkeur boven het afvoeren via de Ringsloot. Daarbij is het zo dat in deze sloot altijd water staat en er dus ook water aangevoerd kan worden tijdens droge periodes. In tijden van droogte is hier dus geen extra water nodig.
Om stilstaand water in de watergangen te voorkomen worden geïsoleerde watergangen vermeden. Tevens worden er geen uitloogbare materialen gebruikt in de realisatie van het gebied.
Vuilwater wordt ingezameld en afgevoerd naar het vuilwaterriool en getransporteerd naar de RWZI hiervoor wordt een rioleringsplan opgesteld. De aanleghoogte van het terrein is bepalend voor de methode van afvoer van vuilwater (rioolgemaal met persleiding of onder vrij verval).
Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riool overstorten op het oppervlaktewater.
Relatie met het plan.
Voor De Bakkerij is een geotechnisch advies opgesteld. Hieruit blijkt de methode van bouwrijp maken van het terrein en de aanleghoogte van wegen en bouwkavels. Rekening wordt gehouden met de ontwateringseisen van wegen en terreinen zoals aangegeven is bij het onderwerp Grondwater.
Het geotechnische advies geeft uitsluitsel over de benodigde aanleghoogte van wegen en terreinen binnen het plangebied. De aanleghoogte is bepalend voor de methode van transport van het vuilwater (onder vrij verval of middels een rioolgemaal). Als blijkt dat afvalwater moet worden afgevoerd met een rioolgemaal, dan wordt het afvalwater geloosd in de centrale persleiding in de Plasweg. Deze persleiding loost in het riool Bergweg dat is aangesloten op het hoofdrioolgemaal IJsselmuiden die het afvalwater verder transporteert naar de RWZI Kampen.
Het rioleringsplan voor de afvoer van afvalwater wordt in samenwerking met het waterschap Drents Overijsselse Delta opgesteld.
Beschermen en handhaven grond- en oppervlaktewatersysteem om nadelige gevolgen op de omgeving te voorkomen
Relatie met het plan
Bij het opstellen van het waterhuishoudingsplan zijn de bovenstaande uitgangspunten meegenomen.
Er wordt in het plan zoveel mogelijk water vastgehouden en vertraagd afgevoerd, door de aanwezigheid van rietlanden en overloopgebieden. Hierdoor wordt er ruimte gecreëerd om de bergingscapaciteit in de bodem zoveel mogelijk te benutten, zodat wordt geanticipeerd op mogelijke langdurige droogte.
Op veenoxidatie met bodemdaling als gevolg wordt geanticipeerd door het hemelwaterstelsel in te richten met een IT-riool. Op deze manier wordt het grondwater zoveel mogelijk aangevuld met hemelwater.
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is.
Relatie met het plan
Het beheer en onderhoud van bestaande waterafvoeren zoals de Ringdijksloot blijft gehandhaafd. Betreffende de te verleggen en opnieuw in te passen watergang door het plangebied moeten nog afspraken worden gemaakt met waterschap Drents Overijsselse Delta. Datzelfde geldt ook voor de aanleg van oppervlakte waterbergingen binnen het plangebied.
In het waterhuishoudingsplan zijn aandachtspunten voor beheer en onderhoud opgenomen.
Voor nieuwbouwwijken en uitbreidingen in stedelijk gebied gelden onderstaande ontwateringsdiepten.
Functie | Ontwateringsdiepte (m-mv) o.b.v. GHG |
Hoofdweg | 1,00 m1 |
Overige wegen | 1,00 m1 |
Fietspad | 0,70 m1 |
Parkeerterreinen | 0,70 m1 |
Park en plantsoen | 0,70 m1 |
Particuliere tuinen | 0,50 m1 |
Sportterrein | 0,50 m1 |
Volkstuin | 0,50 m1 |
Tabel 11: Ontwateringsdiepten
Bron: Gemeentelijk rioleringsplan Kampen 2016-2020
Afbeelding 11: Goed doorlatende bodem en het water zakt weg naar diep grondwater
Bron: Gemeente Kampen
Afbeelding 12: Slecht doorlatende bodem doorbreken en het water kan wegvloeien naar diep grondwater
Bron: Gemeente Kampen
Relatie met het plan
Particulieren hebben op eigen terrein een waterbergingsopgave. Nieuwbouw moet voldoen aan het Bouwbesluit. Hemelwater en afvalwater worden op de erfgrens gescheiden aangeleverd. Bovendien moet hemelwater maximaal worden geïnfiltreerd op het eigen terrein waar dat niet tot overlast leidt. Bij uitbreiding van de woning of verhard oppervlak zorgt de eigenaar of gebruiker dat de afvoer naar het gemeenteriool niet toeneemt maar gedoseerd plaats vindt door een infiltratievoorziening (bijvoorbeeld kratten of een laagte in de tuin) met een inhoud van minimaal 10 mm over het verhard oppervlak op eigen terrein; Door hemelwater vast te houden wordt verdroging van de tuin voorkomen. Hieraan gekoppeld is een ontwateringopgave (horizontale en/of verticale drainage) om wateroverlast in tuin en kruipruimte te voorkomen.
Voor openbaar terrein gelden ontwateringseisen ten opzichte van de GHG zoals hierboven is aangegeven.
In het waterhuishoudingsplan is aangegeven dat door middel van peilbuizen de grondwaterstanden zullen worden ingemeten. Sinds 1 april 2021 wordt op vijf locaties in het plangebied de grondwaterstand gemonitord.
Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een water robuuste inrichting.
Het plan ligt in een dijktraject. Als er gebouwd wordt in een dijktraject (gebieden met een risico op overstromingen) verplicht de provincie Overijssel in het bestemmingsplan een Overstromingsrisicoparagraaf op te nemen. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft. Zie paragraaf 4.6.2 Overstromingsrisico.
Men kan een klimaatbestendige inrichting realiseren met een passende waterhuishouding. Gebiedsontwikkeling De Bakkerij biedt veel kansen om een klimaat adaptieve inrichting te realiseren. Verschillende klimaat adaptieve maatregelen die worden opgenomen in het plan zijn al (deels) aan bod gekomen in deze waterparagraaf. Het gaat hier om maatregelen die water vasthouden en de negatieve effecten als gevolg van droogte en extreme neerslag tegen gaan en biodiversiteit versterken in het gebied. Om het klimaatadaptatie aspect te benadrukken, wordt hier kort gereflecteerd op de mate van klimaatadaptatie in het huidige plan.
Wateroverlast
In het plan komt de waterberging nadrukkelijk naar voren. Door de combinatie van berging op eigen terrein, doorlatende verhardingen, overloopgebieden en het rietland, is rekening gehouden met verschillende belastingniveaus van hemelwaterafvoer. Er is niet alleen ontworpen op de dagelijkse norm, de 'normale buien', maar er is ook voldoende ruimte gecreëerd voor opslag door het rietland, het oppervlaktewater en overloopgebieden, als de dagelijkse neerslagsituatie overschreden wordt en de belasting op het watersysteem te groot wordt. Dit maakt het ontwerp niet alleen robuust maar ook veerkrachtig.
Droogte
Er wordt in het plan zoveel mogelijk water vastgehouden en vertraagd afgevoerd. Hierdoor wordt er ruimte gecreëerd om de (eventueel beperkte) bergingscapaciteit in de bodem wel zoveel mogelijk te benutten, zodat wordt geanticipeerd op mogelijke langdurige droogte.
Droogte kan leiden tot een beperkte waterafvoer, en verlaging van het waterpeil, met stilstaand water als gevolg in afgesloten watergangen. De watergangen in het plangebied, zijn volgend het advies niet geïsoleerd en dit aspect wordt dus zoveel mogelijk voorkomen.
Een belangrijk aandachtspunt is de grondwaterstand in relatie tot de aanwezigheid van veen. Het plangebied ligt grotendeels op een veenpakket. Dit veenpakket ligt dicht onder het maaiveld, variërend van 0,5 m tot circa 2 m -mv. Dit betekent dat bij lage grondwaterstanden risico is op veenoxidatie, met bodemdaling als gevolg. Met het oog op meer en langdurige periodes van droogte dient zoveel mogelijk hemelwater te worden vastgehouden en te worden geïnfiltreerd in het plangebied.
Hittestress
De uitbreiding is een overgangsgebied van het stedelijk gebied naar het landelijk gebied. Het plan bevat veel groene elementen, en hiermee wordt het plan voor een groot deel voorzien van verkoelende oppervlaktetypes. Tevens zijn voldoende bomen opgenomen in het stedenbouwkundig ontwerp, om genoeg schaduw te creëren en meer water vast te houden. Ter plaatse van verhard oppervlak wordt geadviseerd om materialen te gebruiken met een hoger albedo.
Biodiversiteit
De groene infrastructuren en de natuurvriendelijke oevers lenen zich goed om het zodanig in te richten om reductie van de biodiversiteit in het gebied tegen te gaan, en zelfs te versterken. Door beheer en onderhoud(maaien) af te stemmen op bloeiperiodes, kan de natuur een extra handje worden geholpen.
In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.
In januari 2017 heeft het rijk nieuwe normen vastgesteld op basis van overstromingsrisico en zullen de dijken na oplevering en overdracht opnieuw moeten worden getoetst op basis van de nieuwe overstromingsrisico's. De toetsing van dijkringen in heel Nederland is een steeds herhalende controle en wordt eens per 12 jaar uitgevoerd door de provincies in het kader van hoogwaterbeschermingsplan (HWBP). De overstromingsrisicoparagraaf is gebaseerd op de nieuwe dijkennormering.
Bij nieuwe ontwikkelingen is het gewenst dat tijdig wordt nagedacht over voorzieningen dan wel maatregelen die kunnen worden getroffen, waarbij eventuele risico's en nadelige effecten van een overstroming kunnen worden beperkt. Het betreft ook een stuk bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden.
Onder overstroombaar gebied verstaan we gebieden die normaal gesproken niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen (bijvoorbeeld uiterwaarden) als om de beschermde gebieden achter de dijk (binnendijkse gebieden) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.
Het plan bevindt zich in overstroombaar gebied (zie afbeelding 13).
Afbeelding 13: Overstroombaar gebied
Bron: Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied ligt binnen de dijktrajecten 10-1, 10-2 en 10-3. Deze dijktrajecten worden omsloten door de IJssel aan de westzijde tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle (zie afbeelding 13).
Afbeelding 14: Dijktrajecten
Bron: waterveiligheidsportaal.nl
Risico-inventarisatie
De ernst van een overstroming wordt bepaald door:
Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor de primaire dijktrajecten nabij het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 300 tot 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Waterwet toegelicht als: ”kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”.
Voor de laagste delen in het plangebied wordt een maximale waterdiepte geschat op 2,0 tot 5,0 meter (zie afbeelding 15).
Afbeelding 15: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak
Bron: Www.risicokaart.nl
Doorbraakscenario's
Er zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor dit plangebied is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 0 en 6 uur (zie afbeelding 16).
Afbeelding 16: Tijd tot overstroming voormalig dijktraject 10 (dijktrajecten 10-1, 10-2 en 10-3) na dijkdoorbraak bij Veecaten
Bron: Provincie Overijssel
Geschiktheidsbeoordeling/maatregelen
De dijktrajecten hebben volgens de omgevingsverordening de categorie 'snel en diep'. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze voormalige dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Het zwaarwegende maatschappelijke belang is in dit geval de grote vraag naar woningen. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie.
Het Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDOD) en de Veiligheidsregio IJsselland zijn geconsulteerd over de voorgenomen plannen. Het waterschap heeft nader geadviseerd over de impact van de overstromingen en hoe deze voor de locatie geïnterpreteerd moeten worden. Uit het advies van WDOD blijkt dat de huidige overstromingskans groter is dan de norm vanwege een aantal zwakke(re) dijktrajecten rondom Kampen, in het bijzonder langs de IJssel. Een groot deel van de keringen langs de IJssel, het Zwartewater en de Vecht wordt daarom binnen het komende decennium verbeterd. Het waterschap heeft ingestemd met de ontwikkelingen.
In dit hoofdstuk voorzien we voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting. Qua vormgeving en planregels is voor zo veel mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.
Het bestemmingsplan 'De Bakkerij IJsselmuiden’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het plan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaardregels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. Qua vormgeving en planregels is zo veel mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.
In dit hoofdstuk worden de van het plan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien.
Toelichting op de opbouw van een artikel in de regels voor enkelbestemmingen:
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar soms ook op meerdere plaatsen voorkomen. Veel voorkomende regels die min of meer bij alle bestemmingen weer terugkomen hebben we in de regels apart gezet onder Hoofdstuk 3 Algemene regels. Op deze manier ziet u bij de digitale versie van het plan, wanneer u de bestemming aanklikt op adres of bestemmingsvlak, zoveel mogelijk informatie die daar van toepassing is zonder dat u hoeft door te klikken.
De opbouw van een artikel over een bestemmingsregel ziet er als volgt uit:
Bestemmingsomschrijving:
In dit bestemmingsartikel geven we een nadere omschrijving van de functie(s) die men kan gebruiken op de gronden met die bestemming. De hoofdfunctie noemen we eerst. Wanneer van toepassing, maken we aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar omvat ook inrichtingsaspecten.
Bouwregels:
Hierin staan regels die voor alle 'bouwwerken' op de gronden waarop de bestemming ligt van toepassing zijn.
In het voorliggende bestemmingsplan komen alleen bouwregels van categorie C voor.
Bij woningen maken we een verschil tussen;
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, moet voldoen staat ook in deze regel. De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte geven we in meters weer en een eventuele dakhelling in graden.
Soms verbieden we expliciet om zonder vergunning of afwijking van een omgevingsvergunning, werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Daarbij geven we dan wel aan wat de uitzonderingen op dat verbod zijn en wat ons afwegingskader daarbij is.
Specifieke gebruiksregels:
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking sluiten we in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels enkele vormen van gebruik in ieder geval uit. Dit zijn gebruiksvormen, die we pertinent niet toestaan. Dit betekent niet dat we vervolgens gebruiksvormen die niet specifiek staan benoemd wel toestaan. Het gaat om gebruik dat we in ieder geval niet toestaan.
Afwijken van de specifieke gebruiksregels:
Bij specifieke gebruiksregels staat bij een aantal bestemmingen een bevoegdheid om af te kunnen wijken en ander gebruik toe te staan. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid staan vervolgens de criteria waaraan we toetsen om met succes af te kunnen wijken. Deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen we specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning verbinden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. De activiteit bouwen is geen inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning hebben we opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals een landschappelijke waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning staat met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel.
Toelichting op de opbouw van een artikel met regels voor dubbelbestemmingen:
Soms is er sprake van een dubbelbestemming. Men ziet dan dat er twee of meer functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Dit doen we ter bescherming van een specifiek belang van het betreffende gebied.
In dit plan gaat het om de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' en 'Leiding'.
Een dubbelbestemming ligt als een extra laag over de (enkel)bestemming heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat op gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, ook deze dubbelbestemming van toepassing is.
De opbouw van een dubbelbestemmingsregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel. We nemen alleen regels ter aanvulling op die we noodzakelijk vinden. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzichte van de dubbelbestemming aan.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 1 Begrippen.
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 zijn conform de SVBP2012 overgenomen.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 2 Wijze van meten.
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.
In het bestemmingsplan 'De Bakkerij IJsselmuiden' staan de volgende enkelbestemmingen.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening.
In het plangebied is één nutsvoorziening bestemd, waarbij tevens de aanduiding 'antennemast' is opgenomen. Hier is een antennemast met een hoogte van maximaal 40m toegestaan.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 4 Groen.
De bestemming Groen ligt op gebieden met specifieke groenwaarden. Hierbij kan gedacht worden aan parken, sport- en speelplekken, waterinfiltratie en groenstroken naast wegen. Ons uitgangspunt is dat we alleen openbaar groen (d.w.z. geen particulier eigendom) als groen bestemmen. Bermen of tussenstroken bij fietspaden en wegen regelen we in dit bestemmingsplan in de bestemming Woongebied. In de bestemming Groen hebben we fiets- en voetpaden opgenomen. Binnen de bestemming groen staan we geen parkeervoorzieningen toe.
Ter hoogte van de Plasweg 27 hebben we een stuk groen bestemd met de aanduiding 'geluidwal'. Dit ten behoeve van het bouwen van een geluidwerende voorziening achter het transportbedrijf aan de Plasweg (zie 4.1.6.3 Plasweg 31).
In dit bestemmingsplan is het gebied achter de ringdijk en de strook grond langs de Koekoeksweg en de Ringdijk bestemd als Groen met de aanduiding 'waterberging'.
Deze regeling is te vinden in artikel Water.
Deze bestemming omvat al het water dat van primair belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, hebben we opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.
Deze regeling is te vinden in artikel Woongebied.
Deze bestemming heeft betrekking op het woongebied De Bakkerij. Het gaat om een globale eindbestemming met ruime gebruiks- en bouwmogelijkheden. In totaal zijn binnen de bestemming woongebied maximaal 303 woningen toegestaan.
In de bestemming woongebied is plaats voor geluidwerende voorzieningen. In het woongebied wordt ter hoogte van de Plasweg 27 een geluidwerende voorziening in de vorm van een geluidsscherm geplaatst achter het transportbedrijf aan de Plasweg (zie 4.1.6.3 Plasweg 31).
In de bestemming woongebied is plek voor nutsvoorzieningen, wijkbatterijen vallen hier ook onder.
Middels de aanduiding 'ontsluiting' wordt de hoofdverkeersstructuur en een belangrijk deel van de groen- en waterstructuur van De Bakkerij vastgelegd. Ruimtelijk en verkeerskundig vormt dit een belangrijke drager voor de hoofdstructuur van De Bakkerij. Vanaf deze ontsluiting worden de verschillende buurtjes binnen De Bakkerij ontsloten, de singel heeft een belangrijke functie voor de waterberging.
Middels de aanduiding 'groen' 'wordt een belangrijk deel van de hoofdgroenstructuur van de Bakkerij vastgelegd. Dit betreft de singel en de Brink die samen met de bestaande houtsingel vorm geven aan een groene hoofdentree van de nieuwe woonomgeving.
In het noordelijke deel van het plangebied wordt, als onderdeel van de ontsluitingsstructuur en groenstructuur een bestaande houtsingel ingepast in het plan. Het doel van de aanduiding 'houtsingel' is het zo veel mogelijk in stand houden van deze houtsingel.
De maximale goot- en bouwhoogten zijn door maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding weergegeven.
Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het gebruik en bouwen ten behoeve van een aantal woningen. De woningen mogen niet eerder worden gebouwd en gebruikt dan dat het geluidscherm is geplaatst.
Ter hoogte van de Ringdijk hebben we de 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vergunningvrij bouwen' aangebracht om te aan te geven dat deze gebieden geen deel uitmaken van een 'erf' als bedoeld in artikel 1 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hiermee voorkomen we dat eigenaren op de betrokken gronden vergunningsvrij kunnen bouwen. Dit omdat het gebied binnen de keur van het waterschap ligt. Wil men wel iets bouwen dan moet er overleg worden gepleegd met het waterschap. Deze specifieke bouwaanduiding ligt ook op het stuk woongebied dat binnen de geurcirkel van het agrarisch bedrijf aan de Ringdijk 7 ligt. Ook hier is vergunningsvrij bouwen als bedoeld in artikel 1 Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) uitgesloten.
Naast de enkelbestemmingen komen er in het plangebied ook een dubbelbestemming en een gebiedsaanduiding voor. Deze regels geven aanvullende bepalingen op specifieke thema's. In het verleden werd ook wel gesproken over zogenaamde 'beschermlagen'. Het gaat in dit plan om de dubbelbestemmingen 'Leiding', 'Waarde - Landschap' en de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk'.
Deze regeling is te vinden in Artikel 7 Leiding
Deze dubbelbestemming ligt op het ondergrondse net van hoofdtransportleidingen voor de drinkwater-, elektriciteits- en rioleringvoorziening in het plangebied. Deze bestemming heeft een wat bredere zone rond de leidingen zodat we deze beschermen tegen activiteiten die de leidingen kunnen schaden.
Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, die met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen alleen maar worden gebouwd met toepassing van een afwijking, nadat advies van de leidingbeheerder is gevraagd. Ter bescherming van de leidingen hebben we voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel geschreven.
Deze dubbelbestemming ligt op een klein gedeelte van de groenstrook langs de Koekoeksweg, omdat er een waterleiding ligt.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 8 Waarde - Landschap.
Met de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap' beschermen we de bovengrondse landschapselementen.
Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta. Hiermee beschermen we de kernkwaliteiten van het Nationale Landschap IJsseldelta.
De bescherming bestaat uit het verbieden om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten en gronden. Dit zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat de kenmerken van het landschap c.q. de landschapselementen worden aangetast. Om de kenmerken van de landschapselementen en hun beplantingen te beschermen - zoals de broekswegen en hoogstamboomgaarden - hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.
Deze regeling is te vinden in artikel 15.1 vrijwaringszone - dijk.
Conform het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) worden de zogenaamde binnenbeschermingszone en buitenbeschermingszone aangeduid met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. De betrokken zones zijn overgenomen uit de meest recente legger van het waterschap.
In hoofdstuk 3 van de planregels is standaard ruimte gereserveerd voor algemene bouwregels.
De algemene bouwregels zijn opgenomen in artikel Artikel 9 Algemene bouwregels.
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moeten we op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opnemen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Overige algemene bouwregels
Dakterrassen zijn onder voorwaarden toegestaan op bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen. De aanleg van een dakterras moet gerelateerd zijn aan een woonfunctie. Het realiseren van een dakterras is onder voorwaarden middels een afwijking van de bouwregels mogelijk. Verder bevatten ze eisen ten aanzien van te plaatsen hekwerken en borstweringen en moet er een minimale afstand tussen dakterras en aan de openbare ruimte grenzende dakrand bestaan van 2 meter. Tenslotte dient een dakterras gekoppeld te zijn aan het bevorderen van de woonfunctie op de verdiepingen en mag geen onevenredig grote inbreuk worden gemaakt op de woonfunctie van aangrenzende woningen. Dit betekent dat geen sprake mag zijn van een directe inkijk in privé-vertrekken op minder dan 2 meter afstand.
Daarnaast is in dit artikel aangegeven dat het bouwen van zonnepanelen en buitenunits in het voorerfgebied niet is toegestaan.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 10 Bouwregels, categorie C en betreft de bouwregels voor de bestemming 'Woongebied'.
Ten behoeve van de bestemming 'Woongebied' gelden de volgende bouwregels:
Bouwregels
Binnen de bestemming woongebied mogen hoofdgebouwen, erfbebouwing en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemmingen worden gebouwd waarbij de volgende regels gelden:
Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
De bouwmassa bestaat uit het grondoppervlak van de bebouwing en de hoogte. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het hoofdgebouw en de aan- en bijgebouwen. Het hoofdgebouw is het gebouw dat als belangrijkste te kenmerken is. Het grondoppervlak waarop hoofdgebouwen mogen worden gebouwd is ter plaatse (op de verbeelding) aangeduid met een bouwvlak. De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer en niet minder bedragen dan de feitelijke goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw.
Er mogen niet meer woningen worden gebouwd dan aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal woningen'
Voor hoofdgebouwen geldt dat de afstand van de vrijstaande zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag zijn dan drie meter.
Erfbebouwing
Voor op de grond staande, bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - vergunningvrij bouwen' (-sba-vv)' de gronden niet als erf zijn aangemerkt in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.
Bijbehorende bouwwerken
Er is sprake van aangebouwde bijbehorende bouwwerken (serres, uitbouwen en dergelijke) en vrijstaande bijbehorende bouwwerken (garages, bergingen e.d.). De bijbehorende bouwwerken mogen zowel in het bouwvlak als op het erf buiten het bouwvlak worden gebouwd. Stel dat het bouwvlak nog niet volledig bebouwd is en een aanvrager wil een aanbouw plaatsen, dan is dit toegestaan.
In het gebied is enige flexibiliteit gewenst. Deze flexibiliteit is op twee manieren in het plan opgenomen. Ten eerste zijn door middel van afwijkingsbepalingen mogelijkheden opgenomen om onder voorwaarden af te wijken van hetgeen in het plan is geregeld. Ten tweede wordt gebruik gemaakt van een ruime bestemming (Woongebied) waarbinnen verschillende functies mogelijk zijn.
De algemene gebruiksregels zijn opgenomen in artikel Artikel 11 Algemene gebruiksregels.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 12 Regeling beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis.
De regeling 'beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis' is van toepassing binnen bestemmingen waar volgens de bestemmingsomschrijving wonen is toegestaan. Thuiswerken wordt of is eigenlijk al normaal. Dit komt bijvoorbeeld door een groei van ZZP-ers, maar ook door een gebrek aan kleinschalige kantoor/bedrijfsruimten. Het gevolg is dat in of bij een woning een klein bedrijfje wordt gestart of een beroep wordt uitgeoefend. Voorbeelden daarvan zijn, een kapsalon of schoonheidssalon, chiropractor, haptonoom, verzekeringsagent, accountant, belastingadviseur. Door het uitoefenen van deze beroeps bedrijfsmatige activiteiten aan huis wordt een deel van de woning aan haar woonbestemming onttrokken. Dit betekent formeel dat er strijd ontstaat met het bestemmingsplan, omdat een deel van de woning anders wordt gebruikt dan is toegestaan. Wij hebben daarom regels opgenomen over een bedrijf of beroep aan huis, waarbij ons uitgangspunt is dat een beroep of bedrijf aan huis ondergeschikt moet zijn en blijven aan de woonfunctie. Daarom stellen we grenzen aan de ruimte die u mag gebruiken voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Ook moet er wel gewoond worden, het kan dus niet zo zijn dat er alleen maar een praktijkruimte of bed & breakfast is zonder dat er iemand woont. Activiteiten die overlast voor de buurt veroorzaken zoals reparatie van motorvoertuigen of activiteiten die extra verkeer in de buurt genereren mogen ook niet. Maximaal 25% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, maar niet meer dan 50 m², mag u gebruiken voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis zoals in ieder geval genoemd in de lijst beroep en bedrijf aan huis in Bijlage 1 Lijst behorende bij de regeling beroep en bedrijfsmatige activiteiten aan huis van de regels, of beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de in deze lijst genoemde activiteiten. Dit gebruik mag er niet voor zorgen dat er extra parkeerdruk of verkeersoverlast in de omgeving ontstaat. Ook mag de activiteit geen afbreuk doen aan het karakter van de buurt. Horeca, detailhandel internethandel, erotische vermaak, bezorgpunten voor pakketjes en groothandel en vertrekpunt van bezorgdiensten sluiten we per definitie uit. Het gebruik is zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten met het woonkarakter in overeenstemming, het is dus niet de bedoeling dat u 'schreeuwende neonreclame' voor uw bedrijf aan huis op de voorgevel of in de voortuin zet.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 14 Regeling woningsplitsing, woningomzetting en woninguitbreiding.
Deze regeling verbiedt woningsplitsing en woningomzetting. Het is wel mogelijk om hiervan af te wijken indien wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn genoemd in de regeling.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 13 Regeling parkeren.
In deze regeling is bepaald dat nieuw of gewijzigd gebruik slechts is toegestaan indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 16 Algemene afwijkingsregels.
In deze regels is de bevoegdheid opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels staan hier ook in.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 17 Algemene toetsingscriteria voor afwijkingen.
In dit artikel is het afwegingskader voor afwijkingen in gebruik of in de bouwregels opgenomen.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 18 Algemene wijzigingsregels.
Deze regel maakt het mogelijk bestemmings- en bouwvlakken onder de in deze regel omschreven voorwaarden te wijzigen. Ook is het mogelijk om aanduidingen toe te voegen of te verwijderen.
In hoofdstuk 4 van de planregels is standaard ruimte gereserveerd voor het overgangsrecht en de slotregel.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 19 Overgangsrecht.
Het overgangsrecht is van toepassing zoals in het Bro staat voorgeschreven.
Deze regeling is te vinden in artikel Artikel 20 Slotregel.
Als laatste nemen we de slotregel op. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan en de vaststellingregel van het plan.
De bestemmingsregels zijn op een dusdanige manier opgeschreven, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor iedereen duidelijk kan zijn. Dit ligt met name in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming staat van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
Het bestemmingsplan wordt overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage gelegd en toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode biedt het college van Burgemeester en Wethouders de gelegenheid zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg worden gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro sturen wij het ontwerpbestemmingsplan naar de volgende instanties:
Daarnaast is op 28 oktober 2021 het plan voor De Bakkerij besproken met de provincie Overijssel. Hiermee is voldaan aan het wettelijk voorgeschreven vooroverleg.
Ook het vooroverleg met Waterschap Drents Overijsselse Delta is afgerond. We hebben de watertoets afgerond en naar aanleiding daarvan de waterparagraaf opgesteld. Dit is gelijk te stellen aan het vooroverleg.
Op 10 oktober 2019 heeft de eerste informatieavond over toekomstige woningbouw in het gebied plaatsgevonden. Op deze avond is de locatie De Bakkerij (toen nog Fuite) gepresenteerd en aan de aanwezigen gevraagd welke waarden en kwaliteiten zij belangrijk vinden voor de toekomstige woningbouw. Tijdens deze avond zijn allerlei ideeën en aandachtspunten opgehaald. Met deze input is een schetsontwerp en een telmodel opgesteld.
Het plan was om in het voorjaar van 2020 een tweede informatieavond over het gebied te plannen, maar gelet op de maatregelen rondom corona was dat op dat moment niet mogelijk. Op 21 september 2021 vond een bijeenkomst plaats waarbij het laatste schetsontwerp is gepresenteerd en belangstellenden in de vorm van Tafelgesprekken vragen konden stellen of opmerkingen doorgeven.
Daarnaast is in het tweede kwartaal van 2021 een wedstrijd georganiseerd voor een nieuwe naam voor de woonwijk. Het gebied waar de beoogde wijk is gesitueerd had jaren de onofficiële naam Fuite. Dit naar aanleiding van de bakkerij Fuite die daar ooit stond. In de zomer van 2021 is, in afstemming met de straatnamencommissie, een prijsvraag uitgeschreven om bewoners van IJsselmuiden en belangstellenden op te roepen een naam te bedenken voor het projectgebied. Er zijn 64 namen ingediend. Na selectie is de lijst teruggebracht naar 6 namen waarop een stemronde plaatsvond. Uiteindelijk leidde dit tot de officiële onthulling op 28 oktober 2021 van de naam “De Bakkerij” voor de gebiedsontwikkeling. Sindsdien wordt dan ook de naam De Bakkerij gevoerd.
Ten slotte zijn gedurende de planvorming diverse informatiebrieven verstuurd en is er een website voor de woningbouwontwikkeling (https://www.nieuwbouw-ijsselmuiden.nl).
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het voorliggende plan de bouw van woningen (artikel 6.2.1 Bro) mogelijk maakt, is dit aan de orde.
De ontwikkeling van het woongebied De Bakkerij is een samenwerking van meerdere ontwikkelaars en de gemeente Kampen.
Met de partijen wordt een anterieure overeenkomst afgesloten waarin de afspraken worden vastgelegd.
Doordat het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden hiermee anderszins is verzekerd, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of uitwerking van regels niet noodzakelijk is, hoeft de gemeenteraad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.