direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IJsseldelta-Zuid, 1e herziening Reevediep
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991211-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend plan heeft ten doel doorgaande vaarrecreatie mogelijk te maken in de vaargeul in het Reevediep. Het Reevediep en de vaargeul worden aangelegd in het kader van het project Ruimte voor de Rivier IJsseldelta-Zuid. Dit project behelst de integrale gebiedsontwikkeling ten zuiden van Kampen.

Met het oog op de uitvoering van het project Ruimte voor de Rivier IJsseldelta heeft de raad van de gemeente Kampen het bestemmingsplan "IJsseldelta-Zuid" vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt onder meer de realisatie mogelijk van het Reevediep en van de Reevedam. De realisatie van het Reevediep en de Reevedam leidt tot het verdwijnen van rietmoeras in het Natura 2000-gebied "Veluwerandmeren". In dit Natura 2000-gebied gelden instandhoudingsdoelen voor onder meer de broedvogelsoorten roerdomp en grote karekiet, welke afhankelijk zijn van rietmoeras als leefgebied. Het effect op de instandhoudingsdoelen voor roerdomp en grote karekiet is onderzocht in de Passende Beoordeling "Planstudie IJsseldelta-Zuid" van 20 maart 2013 (Royal Haskoning, Tauw & Witteveen+Bos 2013). Op grond van de Passende Beoordeling hebben gedeputeerde staten van Flevoland en de staatssecretaris van Economische Zaken (bij besluit van respectievelijk 19 december 2013 en 5 december 2013) een vergunning verleend op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998.

Op 11 februari 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan op de beroepen tegen, onder meer, het bestemmingsplan van Kampen en de voornoemde Natuurbeschermingswet-vergunningen. De Afdeling oordeelde dat de aanleg van nieuw leefgebied (rietmoeras) in de Passende Beoordeling ten onrechte is meegenomen als maatregel om significant negatieve effecten te voorkomen. Volgens de Afdeling kan het project, wat betreft de hoogwatergeul en de Reevedam, alleen doorgang vinden indien voldaan wordt aan de criteria van artikel 19g en 19h van de Natuurbeschermingswet 1998 (de zogeheten "ADC-toets"). De Afdeling stelde in de tussenuitspraak de bevoegde gezagen in de gelegenheid het geconstateerde gebrek te herstellen door alsnog een ADC-toets uit te voeren ten aanzien van de gevolgen van de verstoring/vernietiging van leefgebied van de roerdomp en de grote karekiet in het Natura 2000-gebied "Veluwerandmeren". Ter uitvoering van de opdracht van de Afdeling is door Tauw een Addendum op de Passende Beoordeling IJsseldelta-Zuid opgesteld (Tauw, 6 mei 2015), waarin de alternatieven (A), dwingende redenen van groot openbaar belang (D) en compensatie (C) zijn onderbouwd.

De AbRvS heeft op 25 november 2015 einduitspraak gedaan, mede op basis van de ADC-toets. Het gevolg van de uitspraak was dat de hoogwatergeul in zijn geheel kon worden aangelegd. Dat gold ook voor de Reevedam en het fietspad over die dam en ook mocht de vaarweg in het Reevediep in gebruik genomen worden, maar varen en recreëren binnen een afstand van 150 meter van de rietlanden bij het aansluitpunt met het Drontermeer was niet toegestaan omdat de AbRvS niet overtuigd was dat verstoringseffecten hier voldoende weggenomen werden om een significant negatief effect te voorkomen. Omdat de verstoring samenhangt met recreatief gebruik, waarvoor in de ADC-toets geen zwaarwegend maatschappelijk belang was aangetoond, betekent dit dat de doorgaande vaarroute tussen de IJssel en het Drontermeer alleen tot stand kan komen indien preventieve maatregelen ter voorkoming van verstoring kunnen worden genomen.

Op dit punt is het bestemmingsplan “IJsseldelta-Zuid” daarom vernietigd (zie ook par. 1.4 en de globale aanduiding in onderstaand kaartbeeld). Om de doorgaande vaarrecreatie alsnog mogelijk te maken zal derhalve een nieuwe ruimtelijke procedure gevolgd moeten worden en zal daarnaast een nieuwe vergunningaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) noodzakelijk zijn, beide gebaseerd op een uitwerking van preventieve maatregelen in een nieuwe Passende Beoordeling.

Er is een Passende Beoordeling opgesteld als onderdeel van een natuurtoets (Tauw, 2016). Deze ligt ten grondslag aan voorliggend ruimtelijk plan en zal ook de basis vormen voor een vergunningaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming - Natura 2000-gebieden. Daarnaast is ook een projectplan Waterwet opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991211-VB01_0001.jpg"

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'IJsseldelta-Zuid 1e herziening Reevediep' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991211-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek, de Natuurtoets inclusief Passende Beoordeling (Tauw, 2016)) en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

In onderstaande figuren is de ligging van het Reevediep als onderdeel van IJsseldelta-Zuid weergegeven. De rode cirkel in de bovenste figuur geeft globaal de ligging van de vaargeul in het Reevediep weer ter plaatse van de monding in het Drontermeer. De onderste figuur laat de beoogde inrichting in meer detail zien, bijvoorbeeld ten opzichte van de Hanzelijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991211-VB01_0002.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991211-VB01_0003.jpg"

1.4 Geldende bestemmingsplan

De vaargeul in het Reevediep is onderdeel van het geldende bestemmingsplan “IJsseldelta-Zuid” van de gemeente Kampen. De ruimtelijke inrichting (aanleg) van het Reevediep, inclusief de vaargeul, is in dit bestemmingsplan mogelijk binnen de bestemming “Water”.

De Raad van State heeft in dit plan aan de volgende onderdelen goedkeuring onthouden:

  • de aanduiding "vaarweg" voor de gronden met de bestemming "Water", voor zover het betreft het gedeelte van de vaarweg dat gesitueerd is binnen de verstoringsafstand van 150 m tot de rietlanden ten noorden van de vaarweg
  • artikel 16, lid 16.1, onder e, van de planregels, voor zover dat betrekking heeft op de gronden met de bestemming "Water", die gesitueerd zijn binnen de verstoringsafstand van 150 m tot de rietlanden ten noorden van de vaarweg

Als gevolg hiervan kan de vaarweg binnen het geldende bestemmingsplan dus niet als doorgaande route worden gebruikt.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • De eventueel relevante beleidskaders van betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historische ontwikkeling, de belangrijkste karakteristieken en de bestaande ruimtelijke situatie staan daarbij centraal;
  • de uitvoerbaarheidsaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • De juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • vervolgens komt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

De aanleg van het Reevediep en de vaargeul binnen de relevante ruimtelijke beleidskaders zijn reeds uitgebreid behandeld in het geldende bestemmingsplan “IJsseldelta-Zuid”. Voorliggend plan is uitsluitend gericht is op het gebruik mogen maken van een klein deel van de aangelegde vaargeul en heeft daarvoor een specifieke aanleiding in de procedures bij de Raad van State zoals behandeld in hoofdstuk 1. Er wordt daarom afgezien van een uitgebreide behandeling van de ruimtelijke beleidskaders, met name ook omdat de ruimtelijke impact van het gebruik mogen maken in tegenstelling tot de aanleg zeer beperkt is.

Er is daarentegen wel een belangrijke relatie met de Wet natuurbescherming (Wnb) en dan met name de bescherming van Natura 2000-gebieden. Daarop wordt ingegaan in paragraaf 3.5.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Ook hier geldt dat de ruimtelijke aspecten, maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, archeologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid, vooral van belang zijn voor de aanleg van Reevediep en vaargeul en dus ook uitgebreid zijn behandeld in het bestemmingsplan “IJsseldelta-Zuid”. Voor het gebruik mogen maken van de aangelegde vaargeul zijn alleen ecologie en in mindere mate landschappelijke aspecten relevant. De volgende beschrijvingen beperken zich derhalve tot die aspecten.

3.2 Ontwikkelingsgeschiedenis

Het Reevediep en de daarbinnen gelegen vaargeul vormen nieuwe ruimtelijke elementen in het landschap van de IJsseldelta. Hoewel de inrichting met open water en dynamische natte natuur op zichzelf past bij een rivierdeltalandschap is nadrukkelijk sprake van een groot contrast met het omringende open polderlandschap dat gedomineerd wordt door landbouw. De dijken van het Reevediep vormen in landschappelijk opzicht duidelijke en herkenbare grenzen tussen het 'oude' en het 'nieuwe' landschap.

3.3 Huidige (ruimtelijke) situatie

3.3.1 Natuurlijke laag

Het Drontermeer is een gevarieerd gebied met diverse functies. Behalve de scheepvaartroutes, zijn ook recreatie en natuur belangrijke peilers van de gebiedskwaliteit. Door de ontwikkeling van IJsseldelta-Zuid en in het bijzonder het Reevediep heeft het noordelijk deel van het Drontermeer daarnaast ook een belangrijke rol voor de afvoer van piekafvoeren door de grote rivieren en is daarmee van belang voor de hoogwaterveiligheid in de regio.

Voor natuur spelen zowel het open water van de randmeren als de oeverzones een belangrijke rol. Door de ontwikkeling van het Reevediep is een belangrijke nieuwe ecologische schakel ontstaan tussen de IJssel en de randmeren, waarvan onder meer water- en moerasvogels maar ook soorten als otter, bever, water- en meervleermuis en diverse vissoorten kunnen profiteren.

Het Reevediep en het noordelijke Drontermeer zijn onderdeel van een, ten opzichte van de overige Veluwerandmeren, relatief dynamisch watersysteem passend binnen de delta van de grote rivieren. De bijbehorende natuur die zich ontwikkelt is robuust van opzet en gevarieerd, mede door een afwisseling in bodemhoogte, inundatiefrequentie- en duur en beheer. De dynamiek van het rivierensysteem ontmoet hier de opwaaiingsdynamiek van het grote open water en dit vormt de basis voor de aanwezigheid van bijvoorbeeld afwisselende geulen, moerasvegetaties (waaronder rietlanden) en natte graslanden.

De gevolgen van doorgaand gebruik van het Reevediep voor vaarrecreatie voor natuurwaarden (zowel in het kader van gebieds- als soortenbescherming) worden behandeld in paragraaf 3.5.

3.3.2 Lust & Leisure laag

Het Reevediep vormt een 'nieuw natuurlijk landschap' omringd door het oude agrarische polderlandschap. Het open zicht tussen het Drontermeer en de Doornse Sluis is een belangrijke kwaliteit en ook de oeverzone van het Drontermeer vormt een samenhangend landschappelijk beeld waarin open water en brede rietkragen domineren. Deze landschappelijke kwaliteiten zijn mede bepalend geweest voor het (voorkeurs)ontwerp van de maatregelen om doorgaande vaarrecreatie in het Reevediep mogelijk te maken. Het Reevediep en de vaargeul zijn in het algemeen goed te overzien vanaf omringende openbare terreinen, zoals dijken en fietspaden, zoals het fietspad rondom de tunnelbak van de Hanzelijn dat reeds in het bestemmingsplan “IJsseldelta-Zuid” is voorzien. Daarnaast vormt ook de monding van het Reevediep in het Drontermeer een bijzondere overgang van het besloten rietlandschap ter weerszijden van de vaargeul naar het Drontermeer 'dat zich opent' voor de waterrecreant.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om het watertoetsproces te doorlopen bij een bestemmingsplan. In dit kader is overleg gevoerd met het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Hieronder wordt ingegaan op de relevante wateraspecten (waterparagraaf).

Voor het totale project IJsseldelta-Zuid en de daarvoor aangepaste bestemmingsplannen van de gemeenten Dronten en Kampen, heeft reeds uitgebreid afstemming plaatsgevonden met de betrokken waterschappen, met name Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Zuiderzeeland. Voor het totale project is ook een projectplan Waterwet opgesteld. Onderdeel van het project is de aanleg en het gebruik van het Reevediep, inclusief de vaargeul. De aanleg van het Reevediep is al geregeld in het geldende bestemmingsplan van de gemeente Kampen. Het gebruik van de vaargeul door recreatievaart is eveneens voor het overgrote deel ook al in dit geldende bestemmingsplan mogelijk.

Het gebruik van een klein deel van de vaargeul dat in voorliggend plan wordt geregeld heeft geen andere of grotere effecten op de waterhuishouding dan reeds voorzien was in het geldende bestemmingsplan. Fysieke ingrepen beperken zich tot de aanleg van afschermende natuurvoorzieningen in het Drontermeer. Door de zorgvuldige ruimtelijke inpassing en door het gebruik van gebiedseigen materialen (grond, rietplaggen) en het afzien van kunstmatige constructies of materialen, wordt er geen invloed verwacht op het beoogde functioneren van het Reevediep en/of de waterkwaliteit in het Drontermeer. De versmalling van het bevaarbare deel van de monding van de vaargeul heeft eveneens geen invloed op het watersysteem. Er is verder geen sprake van aankoppeling van verharding of bebouwing of de onttrekking van grondwater, dus ook vanuit dat oogpunt zijn er geen effecten op het watersysteem aan de orde.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming (Wnb). In dit kader is in 2016 een Natuurtoets inclusief Passende Beoordeling opgesteld (Tauw, 2016). Zowel in de wet als in dit onderzoek is onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Onderstaande beschrijvingen zijn gebaseerd op de genoemde natuurtoets. Voor verdere achtergronden wordt naar deze rapportage verwezen (Bijlage 1 Natuurtoets).

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden aangewezen. Daarnaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Het Reevediep is integraal onderdeel van het Nationaal Natuur Netwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). De ontwikkeling van natte natuur in het Reevediep, als ecologische schakel tussen de IJssel en de randmeren, past volledig binnen de doelstellingen van het NNN, evenals recreatief (mede)gebruik. De integrale gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid levert een grote impuls op voor robuuste natte natuur in de regio. Voor het verlies aan weidevogelgebied door de realisatie van het Reevediep, heeft reeds compensatie plaatsgevonden. Het gebruik mogen maken van de vaargeul heeft geen negatieve effecten op het NNN of belangrijke vogelgebieden.

De monding van de vaargeul sluit aan op het Drontermeer dat onderdeel uitmaakt van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. Voor dit gebied geldt een groot aantal instandhoudingsdoelen voor soorten en habitattypen uit de Habitatrichtlijn en voor broedvogels en niet-broedvogels uit de Vogelrichtlijn. Voor de aanleg van het Reevediep, inclusief de vaargeul, zijn de benodigde Natuurbeschermingswetvergunningen verkregen. Het gebruik van de vaargeul ter hoogte van de oeverzones in het Drontermeer is door de Raad van State vernietigd, parallel aan het oordeel over het bestemmingsplan “IJsseldelta-Zuid” (zie par.1.4). Voor het gebruik mogen maken is daarom een nieuwe vergunningaanvraag noodzakelijk op basis van een nieuwe Passende Beoordeling. Deze Passende Beoordeling maakt deel uit van de Natuurtoets die hiervoor is opgesteld.

In de Passende Beoordeling is gesteld dat maatregelen noodzakelijk zijn om een (significant) verstoringseffect op grote karekiet en met name roerdomp te voorkomen. Er is een combinatie van maatregelen uitgewerkt die de noodzakelijk afscherming van verstoringseffecten garanderen. Het ontwerp van de maatregelen is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991211-VB01_0004.jpg"

Door volledige afscherming van de verstoring door vaarverkeer is er met zekerheid geen sprake van een (significant) effect op de instandhoudingsdoelen voor roerdomp en grote karekiet.

Verwacht mag worden dat, onder voorwaarde van uitvoering van de afschermde maatregelen, een vergunning kan worden verkregen voor het gebruik mogen maken van de vaargeul in het Reevediep. Daarbij zal naar verwachting de voorwaarde gelden dat de preventieve maatregel voldoende functioneel zal moeten zijn voordat de vaargeul geopend zal worden, maar dit vormt geen belemmering voor de planologische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

3.5.2 Stikstofdepositie

Vanaf 1 juli 2015 is het programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking. De vergunningverlening voor het aspect stikstof onder de Wet natuurbescherming (Wnb) vindt plaats via het PAS-spoor en het bijbehorende verplichte rekeninstrumentarium AERIUS. In het kader van de natuurtoets hebben berekeningen van het stikstofeffect met AERIUS plaatsgevonden. Uit de berekeningen blijkt dat er geen effect (toename) aanwezig is op stikstofgevoelige instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden (zoals het gebied Scherenwelle langs de IJssel waar de meest dichtbij gelegen stikstofgevoelige habitattypen aanwezig zijn). Er is geen sprake van een meldingsplicht of noodzaak voor een vergunning onder het PAS voor het aspect stikstofdepositie.

3.5.3 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Wet natuurbescherming – onderdeel soorten is voor beschermde soorten niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Wet natuurbescherming onderdeel soortenbescherming gebeurt niet primair in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Echter, om te beoordelen of dit bestemmingsplan uitvoerbaar is, heeft in de natuurtoets een beoordeling van effecten plaatsgevonden.

Conclusie is dat bij de uitvoering van de maatregelen rekening moet worden gehouden met vogels en vleermuizen. Effecten op deze soorten (met name verstoring) kunnen echter eenvoudig worden voorkomen, waarmee geen ontheffingsplicht aan de orde is. Voor overige beschermde soorten zijn effecten op voorhand niet aan de orde. Er is zodoende voor het project naar verwachting geen sprake van een ontheffingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Voor het bestemmingsplan zijn derhalve ook geen problemen met de uitvoerbaarheid te verwachten.

3.6 Toepassen besluit m.e.r.

3.6.1 Wettelijk kader

Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Kampen) zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.

Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Mer-plichtige inrichtingen

Indien het (nieuwe) bestemmingsplan de vestiging van inrichtingen mogelijk maakt welke genoemd zijn in het Besluit milieu-effectrapportage is het plan zelf MER-plichtig. Het gaat dan alleen om inrichtingen welke zich nog nieuw kunnen vestigen, niet eventueel reeds aanwezige inrichtingen (RvSt 18 juni 2008, nr 200704458/1). In dit geval wordt geen vestiging van inrichtingen mogelijk gemaakt en is het plan vanuit dat oogpunt dus niet MER-plichtig.

Plichten voortvloeiend uit de Wet natuurbescherming (Wnb)

Een MER plicht ontstaat ook indien een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming moet worden opgesteld. Dat is aan de orde als een "significant negatief effect" ten gevolge van het bestemmingsplan mogelijk is. Hier is sprake van deze situatie.

In dit specifieke geval is in 2013 al een MER opgesteld voor de gehele fase 1 van het project IJsseldelta-Zuid waarvan de aanleg en het gebruik van de vaargeul in het Reevediep onderdeel uitmaakte. Voor het gebruik van de vaargeul is in het MER met name het maximale aantal vaarbewegingen van belang. Aan het MER uit 2013 liggen daaraan een tweetal onderzoeken van Waterrecreatie Advies ten grondslag uit 2010 en 2011. Deze onderzoeken zijn in 2015 door Waterrecreatie Advies geactualiseerd, waarbij de verwachting over het maximale aantal vaarbewegingen naar beneden is bijgesteld. Dit betekent dat er met zekerheid geen sprake is van andere of grotere milieueffecten door vaarrecreatie in het Reevediep, dan reeds in het MER uit 2013 is beschreven.

De MER uit 2013 is op de in dit plan aan de orde zijnde activiteiten nog steeds actueel. Er is geen sprake van nieuwe inzichten over de milieu impact ten opzichte van het bestaande MER. Het gaat immers nu om het gebruik mogen maken van een klein deel van de aan te leggen vaargeul, waarvan effecten (op natuur) worden voorkomen en die anderszins geen andere of grotere effecten op het milieu veroorzaakt dan in 2013 al beschreven is. Voor de vaststelling van dit plan wordt daarom gebruik gemaakt van de reeds bestaande MER.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. In dit specifieke geval is echter ook de technische uitvoerbaarheid een specifiek aandachtspunt. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Dit laatste blijft in dit geval echter buiten beschouwing.

4.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische en technische uitvoerbaarheid

In het kader van de natuurtoets heeft een beoordeling van de noodzakelijke maatregelen plaatsgevonden op de volgende aspecten:

  • Kosten (Rijkswaterstaat)
  • Draagkracht tunneldak Hanzelijn (Ballast Nedam)
  • Hydraulica (RHDHV)
  • Nautiek (Rijkswaterstaat en Provincie Overijssel)

De resultaten hiervan, zoals ook beschreven in de natuurtoets, zijn hieronder kort samengevat:

  • De realisatiekosten worden volledig gedekt vanuit het projectbudget voor IJsseldelta-Zuid.
  • De draagkracht van de Hanzelijntunnel is voldoende voor de aan te leggen rieteilanden.
  • Er zijn geen hydraulische of nautische belemmeringen voor de uitvoering van het project.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming en de Waterwet en daarnaast ook maatschappelijk, economisch en technisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012, de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen en het bestemmingsplan 'IJsseldelta-Zuid'.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'IJsseldelta-Zuid, 1e herziening Reevediep' dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

5.2.2 Regels
5.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

5.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

5.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

5.3 Bestemmingen

5.3.1 Enkelbestemmingen

In het bestemmingsplan 'IJsseldelta-Zuid, 1e herziening Reevediep' komen de volgende bestemmingen voor:

  • Natuur;
  • Water.

Natuur

Het hoofddoel van de bestemming Natuur is het behoud, herstel en/of ontwikkeling en versterking van de op deze gronden voorkomende landschappelijke, ecologische en natuurwaarden. In dit geval is de bestemming Natuur specifiek opgenomen om de aanleg van de rieteilandjes mogelijk te maken. Binnen de bestemming Natuur is de aanduiding 'tunnel' opgenomen ten behoeve van de aanwezige spoortunnel.

Water

De Waterbestemming is van toepassing voor de vaargeul, op het water van het randmeer en de geulen tussen de aan te leggen rieteilandjes. In deze bestemming is een omgevingsvergunning vereist voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden buiten het normale onderhoud om. In deze bestemming is ook de aanduiding 'tunnel' opgenomen en de aanduiding 'recreatie uitgesloten'. In gebieden met de aanduiding 'recreatie uitgesloten' mogen geen recreatieve voorzieningen en waterrecreatie plaatsvinden.

5.3.2 Dubbelbestemmingen

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Waarde-Archeologie 2;
  • Waterstaat-Waterstaatkundige functie.

Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de 'onderliggende' bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.

Waarde – Archeologie 2

Binnen de bestemming 'Waarde – Archeologie 2' zijn de aanwezige en te verwachten archeologische waarden beschermd. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Bepaalde bodemingrepen die (te verwachten) archeologische waarden verstoren zijn enkel mogelijk wanneer archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Deze dubbelbestemming geldt voor een klein gedeelte van de vaargeul en was ook al opgenomen in het bestemmingsplan 'IJsseldelta-Zuid'.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Deze dubbelbestemming ziet op het oppervlaktewaterlichaam waar de Beleidslijn grote rivieren van toepassing is. De dubbelbestemming bevat geen bijzondere bouwregels of regels voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden ter bescherming van het oppervlaktewaterlichaam. De bescherming van de stroomvoerende functie van het oppervlaktewaterlichaam wordt beschermd door de Waterwetgeving (Waterwet, Waterbesluit en Wateregeling). Een nadere bescherming in het bestemmingsplan is niet nodig. Deze bestemming biedt aanvullend ten opzichte van de andere daar voorkomende bestemmingen de mogelijkheid om bouwwerken geen gebouwen zijnde te bouwen ten behoeve van het oppervlaktewaterlichaam.

Tot slot regelt deze bestemming de vegetatieruwheid van het oppervlaktewaterlichaam. In verband met de doorstroom bij hoogwater dient de vegetatie te worden gereguleerd. Dit is gebeurd door de vegetatie te verdelen in zeven afzonderlijke categorieën waar uitsluitend een bepaald type vegetatie of inrichting van de gronden is toegestaan. In dit plangebied zijn twee vegetatietypen van toepassing, maar voor de duidelijkheid zijn de overige vegetatietypen, die binnen de gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid gelden, ook opgenomen.

5.3.3 Aanduidingen

In de bestemmingen zijn diverse aanduidingsregels opgenomen. Dit zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. In het bestemmingsplan 'IJsseldelta-Zuid, 1e herziening Reevediep' wordt gebruik gemaakt van de volgende functie- en gebiedsaanduidingen:

  • Overige zone-vegetatie 1
  • Overige zone-vegetatie 4
  • Recreatie uitgesloten
  • Tunnel
  • Vaarweg

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit geval is het bestemmingsplan opgesteld en mede vormgegeven door het rijk en de provincie omdat het gaat om belangen welke zij mede behartigen. Tevens heeft afstemming met het waterschap Drents Overijsselse Delta plaatsgevonden. Nader vooroverleg is dan ook niet noodzakelijk.

6.2 Coördinatieprocedure

6.2.1 Provinciale coördinatieregeling van toepassing

De voorbereiding en bekendmaking van de (ontwerp) besluiten ter uitvoering van het project Gebiedsontwikkeling IJsseldelta-Zuid worden gecoördineerd. Deze coördinatie vindt plaats op basis van de besluiten van de Provinciale Staten van Overijssel en Flevoland tot toepassing van de provinciale coördinatieregeling (op grond van artikel 3.33 van de Wet ruimtelijke ordening). Deze provinciale coördinatie heeft onder andere betrekking op besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet natuurbescherming en de Waterwet.

De provinciale coördinatie heeft tot gevolg dat op deze besluiten de procedure artikel 3.33 vierde lid Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.

6.2.2 Zienswijzen

De ontwerpbesluiten hebben ter inzage gelegen van donderdag 13 april 2017 tot en met woensdag 24 mei 2017. Gedurende deze zes weken bestond de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen. In deze periode zijn twee zienswijze naar voren gebracht.

De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in de definitieve besluiten, met uitzondering van het herstellen van een verkeerde verwijzing in de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming. Ook hebben geen ambtshalve wijzigingen in de besluiten plaatsgevonden. Voor de beantwoording van de zienswijzen en een toelichting op de wijziging wordt verwezen naar de Reactienota, die met dit definitieve besluit en de overige definitieve besluiten ter inzage is gelegd.

6.2.3 Beroep

Tijdens de periode zoals genoemd in de bekendmaking kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Deze rechter beslist in enige instantie over de ingestelde beroepen.

Het instellen van beroep is mogelijk voor:

  • belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over de ontwerpbesluiten naar voren hebben gebracht;
  • belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij hierover geen zienswijze naar voren hebben gebracht;
  • belanghebbenden die het niet eens zijn met de wijzigingen die ten opzichte van de ontwerpbesluiten zijn aangebracht in de definitieve besluiten, ook wanneer zij geen zienswijze naar voren hebben gebracht.

Het ondertekende beroepschrift dient tenminste te bevatten:

  • uw naam en adres;
  • de dagtekening;
  • een omschrijving van het besluit/de besluiten waartegen het beroep is gericht (zo mogelijk kopie van het besluit bijvoegen);
  • een opgave van de redenen waarom u zich niet met het besluit/de besluiten kunt verenigen.

6.3 Crisis- en herstelwet

Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet is van toepassing op deze besluiten. Voor het instellen van beroep betekent dit:

  • dat de beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen;
  • het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend;
  • dat beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld.

Inwerkingtreding en verzoek om voorlopige voorziening

Het instellen van beroep schorst de werking van de besluiten niet. Indien beroep is ingesteld, kan een verzoek worden gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, bijvoorbeeld een schorsing van de besluiten.

Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden ingediend bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Bij het verzoek moet een afschrift van het beroepschrift worden overgelegd.

Griffierecht

Voor het indienen van een beroepschrift en een verzoekschrift om een voorlopige voorziening is griffierecht verschuldigd.