direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Meer 2012, 2e uitwerking, fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0166.00991204-VB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Meer is de nieuwbouwlocatie in IJsselmuiden met een beoogde plancapaciteit van rond de 350 woningen. De juridische kaders voor bovengenoemde ontwikkeling zijn vastgelegd in het bestemmingsplan “Het Meer 2012”. Dit bestemmingsplan met nummer NL.IMRO.0166.00991086-VB01 is door de raad vastgesteld op 13 december 2012.

Het Meer bestaat uit Fase 1, Fase 2 en Fase 3. In Fase 1 en 2 zijn een groot deel van de woningen reeds gerealiseerd. Doel van het uitwerkingsplan "Het Meer 2012, 2e uitwerking, Fase 3" is om het laatste deel van het woongebied in Het Meer te ontwikkelen. Het gaat hierbij om de bouw van 73 woningen binnen het plangebied in een mix van vrijstaande, halfvrijstaande en rijenwoningen.

Een beeldregieplan draagt bij aan het borgen van het gewenste dorpse karakter met spelregels voor de nieuw te bouwen woningen en beelden ter inspiratie om ontwikkelaars en individuele bouwers te inspireren een nieuwe hedendaagse, invulling te geven.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het uitwerkingsplan 'Het Meer 2012, 2e uitwerking, fase 3' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991204-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied Fase 3 heeft betrekking op een deel van het gebied Het Meer. Het gaat om het zuidoostelijke gebied, grenzend aan de Trekvaart en de Oosterlandenweg. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van dit gebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991204-VB01_0001.png"

afbeelding 1 Ligging en begrenzing van het plangebied Fase 3 in het gebied Het Meer

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2;
  • In hoofdstuk 3 wordt het plan toegelicht; In hoofdstuk 4 komen de diverse onderzoeksaspecten aan bod;
  • De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid worden behandeld in hoofdstuk 5;
  • De juridische planopzet komt aan bod in hoofdstuk 6. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels;
  • In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op inspraak en overleg.

1.5 Geldend moederplan

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Het Meer 2012' de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. In deze bestemming zijn voorwaarden gegeven waaraan de uitwerking moet voldoen. Alleen wanneer het plan aan de voorwaarden voldoet, kan van de uitwerkingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt.

Deze bestemming betreft het door burgemeester en wethouders uit te werken woongebied. Totdat het plan is uitgewerkt geldt er een bouwverbod, waarvan afgeweken kan worden als er sprake is van een ontwerpuitwerkingsplan. Voor de procedure geldt de Wet ruimtelijke ordening.

1.5.1 Uitwerkingsregels

De regeling voorziet in een woongebied met alle daaraan direct gelieerde functies, zoals groen, wegen en dergelijke. Ook is er ruimte voor geluidwerende voorzieningen. Beroepen en bedrijven aan huis zijn mogelijk, waarbij verwezen wordt naar de aan de regels gekoppelde lijst "beroep en bedrijf aan huis". Bij de uitwerking kunnen hieraan nog nadere voorwaarden gekoppeld worden.

Het totale aantal woningen van de binnen de bestemmingen "Woongebied - Uit te werken" te bouwen woningen mag niet minder dan 170 en niet meer dan 200 bedragen. Voor wat betreft de parkeernormen moet aangesloten worden bij de aangegeven parkeerkencijfers. Verder is ook hier een bepaling opgenomen ten aanzien van geluid- en milieuhinder. Verder geldt ook hier dat voldaan dient te zijn aan de voorkeursgrenswaarde zoals opgenomen in de Wet geluidhinder dan wel aan een vastgestelde hogere waarde. De plannen voor de woningen in het gebied zijn nog niet definitief, maar er wordt op toegezien dat deze voldoen aan de uitwerkingsregels.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees en rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. in de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slecht 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geintroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

Met de ontwikkeling van "Het Meer" worden geen nationale belangen geschaad en er wordt daarom op geen enkele wijze afbreuk gedaan aan het ruimtelijk beleid van het rijk.

2.1.2 Natura 2000-gebieden

In de Wet Natuurbescherming die per 1-1-2017 de Natuurbeschermingswet en de Flora en Faunawet vervangt blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. Met de nieuwe natuurwet is de kwalificatie Beschermd natuurmonument komen te vervallen en hoeft daar ook geen aandacht meer aan te worden besteed. Het gaat enkel om vogel en habitatrichtlijn toetsing.

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

Het plangebied zelf is niet aangewezen als speciale beschermingszone. Wél liggen rond het plangebied enkele Natura 2000-gebieden. Het ligt in de nabijheid van het Zwarte Meer (circa 6,5 kilometer), de Veluwerandmeren (circa 6,0 kilometer), het Ketelmeer/Vossemeer (circa 6,5  kilometer) en de uiterwaarden IJssel (thans vallend onder N 2000 gebied Rijntakken) /(circa 1200 meter). In deze gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur een vergunningplicht. De provinciale overheid is hiervoor verantwoordelijk.

Zie ook paragraaf 4.4 Ecologie

2.1.3 Ladder

Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moeten de drie treden achter elkaar worden doorlopen. Uit jurisprudentie blijkt dat in de praktijk de verplichting om te motiveren dat er voldaan wordt aan de ladder, feitelijk beschouwd twee keer moet worden nageleefd: ten tijde van de vaststelling van het moederplan (met daarin de uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid) en ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan (en naar wij aannemen het uitwerkingsplan). Het moederplan is vastgesteld op 29 mei 2013, maar bevat geen ladderparagraaf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991204-VB01_0002.png"

Figuur 2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'stedelijke ontwikkeling', 'bestaand stedelijk gebied' en 'regionale behoefte'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voor regionale behoefte is geen definitie in artikel 1.1.1 van de Bro opgenomen. Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Gelet op artikel 3.1.6 lid 2 in combinatie met artikel 1.1.1 lid 3 van het Bro volgt dat de ladder ook van toepassing is voor uitwerkings- en wijzigingsplannen. Voor wijzigingsplannen is dit al bevestigd door de Raad van State. Omdat het in dit geval gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, betekent dit dat voor dit uitwerkingsplan ook een onderbouwing op grond van de Ladder duurzame verstedelijking noodzakelijk is.

Trede 1:

Woonvisie

De behoefte aan woningen is beschreven in de gemeentelijke woonvisie. De gemeenteraad heeft op 7 juli 2016 de "Woonvisie Kampen 2016-2021" vastgesteld. De Woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor doelgroepen (senioren/starters/zorgbehoevenden et cetera) en aan het kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogramma. De Woonvisie vormt tevens het kader voor de prestatieafspraken met de woningbouwcorporaties en de provincie Overijssel.

De verschillende woonbelangen worden in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen, maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld. In de Woonvisie worden bepaalde doelen nagestreefd, zoals dat er in de gemeente Kampen met het woningbouwprogramma naar een duurzame kwaliteitsverdeling tussen wijken, buurten en dorpskernen wordt gestreefd, met een variatie aan woningtypen en bewoners. In het voorliggende plangebied wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de Woonvisie 2016-2021.

Regionale woonafspraken

In december 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten de regionale woonvisie vastgesteld. De verschillende colleges van B&W hebben met het stuk ingestemd. Met het opstellen van een regionale visie is begonnen met het gezamenlijk afstemmen en verantwoordelijkheid nemen voor het Wonen in West-Overijssel. In januari van 2015 is gestart met het opstellen van regionale woonafspraken, wat in december 2015 tot een definitief stuk heeft geleid. Uitgangspunt voor het opstellen van de woonafspraken is de motie Renkema-2014. Deze motie gaat in op het wijzigen van de Omgevingsverordening om het terugdringen van overcapaciteit van woningbouw te realiseren: “Het voorkomen en het aanpakken van overcapaciteit op de woningmarkt waarbij kwantitatieve afspraken worden gemaakt om de geplande

Het Meer is opgedeeld in fase 1, fase 2 en fase 3. In Fase 1 en 2 is een groot deel van de woningen reeds gerealiseerd. Met Fase 3 wordt het laatste deel van het woongebied Het Meer ontwikkeld. Het gaat hierbij om de bouw van 73 woningen binnen het plangebied in een mix van vrijstaande, halfvrijstaande en rijenwoningen.

De gemeente Kampen had op 1-1-2017 een harde plancapaciteit van 1441 woningen. Uitwerkingsplannen vallen onder harde plancapaciteit. Het is feitelijk een verschuiving binnen de harde plancapaciteit van de gemeente (van hard uitwerkingsplan naar hard directe bouwtitel). De vraagkant is vastgesteld door de provincie in december 2016 op maximaal 1865 woningen voor de komende 10 jaar.  Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de bepaalde behoefte.

Het plan moet volgens de afgesproken systematiek worden afgestemd als het meer dan 25 woningen bevat. Dus bij dit uitwerkingsplan is er met zowel de gemeente Zwolle als de gemeente Zwartewaterland afstemming gezocht. Beide gemeentes zijn akkoord met het plan.

In de woonafspraken staat hierover het volgende: Er is sprake van een regionaal afgestemd plan zodra melding is gemaakt en de mogelijkheid is geboden om mee te denken over het woonplan.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dient te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

Met ontwikkelingsperspectieven wil de provincie beleids- en kwaliteitsambities realiseren. De gebiedskenmerken worden hierbij gebruikt als onderlegger. De ontwikkelingsperspectieven zijn daarmee voornamelijk locatiespecifiek, maar kunnen ook aansluiten bij generieke ambities van de provincie.

De ontwikkeling van het gebied "Het Meer" sluit aan bij het ontwikkelingsperspectief 'geplande woonwijken' en past daarmee in het beleid van de provincie. Het veenweidegebied heeft betrekking op de onderlaag van het plangebied waarmee in het kader van de waterhuishouding rekening gehouden dient te worden. Het Nationaal Landschap komt aan de orde in paragraaf 2.2.3.

2.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

In de catalogus gebiedskenmerken, die onderdeel uitmaakt van de Omgevingsvisie, wordt het provinciaal belang van en de ambitie voor alle gebiedstypen beschreven door middel van gebiedskenmerken. Voor de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. Het spectrum aan gebiedskenmerken is gegroepeerd in vier lagen.

  • De natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop invloed uitoefenen.
  • De laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het
    landschap ten behoeve van agrarische productie.
  • De stedelijke laag: in deze laag draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden,
    dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
  • Lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

Hieronder wordt middels de vierlagenbenadering uit de Omgevingsvisie, ingegegaan op de lagen die specifiek gelden voor het plangebied. In de catalogus gebiedskenmerken worden uitspraken gedaan over deze lagen.

Normerende uitspraken zijn van provinciaal belang en worden als zodanig overgenomen in de planregeling. Richtinggevende uitspraken zijn voor de provincie wenselijke ontikkelingsrichtingen.

Natuurlijke laag

Het plangebied "Het Meer" wordt aangeduid met "Oeverwallen". In de catalogus wordt als norm aangegeven dat de rivieren, uiterwaarden, rivierdalen en directe omgeving van insnijdende rivieren een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van een robuust watersysteem, de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit.

Het plangebied ligt niet in de uiterwaarden, maar op een kleine 500 meter afstand daarvan. Met de ontwikkeling van het plan is de instandhouding van een robuust watersysteem niet in het geding. Dit geldt ook voor de waterkwaliteit, ruimte voor water en de natuurkwaliteit. De waarden worden in dit bestemmingsplan niet nader beschermd.

Agrarische laag

Ook in de agrarische laag wordt het plangebied aangeduid als oeverwallen. Hiervoor geldt als norm dat het winterbed van de de IJssel een beschermende regeling krijgt. Omdat het plangebied niet in het winterbed ligt is daar in dit geval geen sprake van.

De stedelijke laag/lust en leisurelaag

Zowel in de stedelijke laag als in de lust- en leisurelaag wordt er voor het plangebied geen informatie weergegeven. Doordat de eigenschappen van het oorspronkelijke landschap zoveel mogelijk zijn geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, ligt er een plan dat voldoet aan het principe van ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsvisie. Het groene gebied langs de Trekvaart en een aantal bestaande routestructuren blijven behouden. Het plangebied wordt ingericht als een hoogwaardig woongebied, waarin de genoemde structuren uit het verleden herkenbaar blijven. Er is dan ook geen sprake van strijd met het in de Omgevingsvisie opgenomen provinciaal belang.

2.2.3 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta

Zoals eerder beschreven zijn in de Nota Ruimte verschillende Nationale Landschappen aangewezen en het plangebied ligt in één daarvan; het Nationaal Landschap IJsseldelta. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet vergroot worden. De opgave voor het gebied IJsseldelta is in eerste instantie uitgewerkt in een ontwikkelingsperspectief. Daarna volgt uitwerking in een uitvoeringsprogramma.

Het gebied IJsseldelta heeft drie kernkwaliteiten:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Het Nationaal landschap IJsseldelta bestaat grofweg uit twee met elkaar samenhangende delen: Mastenbroek en het Kampereiland. Dit zeer open kleiontginningslandschap wordt enerzijds gekenmerkt door het traditionele verkavelingspatroon met restanten van kreken en huisterpen van het Kampereiland en anderzijds de rationeel en geometrisch verkavelde polder Mastenbroek.

Binnen de Nationale Landschappen zijn de landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten medesturend voor de ontwikkeling van het gebied. In het Ontwikkelingsprogramma Nationaal Landschap IJsseldelta geven desamenwerkende partners, de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Kampen en Zwartewaterland en het Waterschap Groot-Salland, aan hoe zij de opgave - behoud, beheer en versterking - willen realiseren. Voor de ontwikkeling "Het Meer" geldt dat deze ook in het Nationaal Landschap ligt. De kernmerkende kernkwaliteiten (Relief: overgang zandrug - laaggelegen veengronden, Water: oude ijsselarm (Beek) en Trekvaart, openheid) worden niet op onaanvaardbare wijze doorkruist met de aanleg van woonwijk Het Meer.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

De gemeente Kampen heeft voor de lange termijn haar visie gegeven voor de ruimtelijke ontwikkeling in de structuurvisie Kampen 2030, die is vastgesteld op 28 mei 2009. Basis voor deze visie is de notitie van Bouwstenen. Kampen is volgens de visie volop in beweging. Op verschillende fronten en schaalniveaus wordt gewerkt aan een voortvarende ontwikkeling van deze historische stad en het karakteristieke omliggende landschap van de IJsseldelta. Deze ontwikkeling moet uiteraard een gezicht gaan krijgen door middel van grootschalige ontwikkelingen als project IJsseldelta Zuid en de Hanzelijn, maar net zo goed door middel van kleinschalige projecten binnen de stad, de omliggende dorpen en het landschap. Al enkele jaren is de gemeente in samenwerking met de bevolking bezig met het inventariseren, analyseren en formuleren van de potenties en ambities van de gemeente. 'Wat voor een gemeente willen wij worden?'. In vastgestelde visies als 'Kampen lonkt naar 2030' en de 'Netwerkstadvisie Zwolle Kampen 2030' wordt een duidelijk beeld geschetst van de wensen en ambities voor de toekomst. Kampen staat daarmee voor een aantal belangrijke keuzes.

IJsselmuiden volgens de Structuurvisie

IJsselmuiden is een dorp, zonder een eigen compact centrum. Hier wordt het beeld gedomineerd door de slingerende dorpslinten, uitwaaierend in het landschap. Ook hier dringen het groen en het landschap diep in het dorp door, maar de belangrijkste ontsluitingen lopen nog steeds via de historische linten. De langs deze routes gelegen kleinschalige lintbebouwing vormt de voorkant van het dorp. In IJsselmuiden is daarom de kleinschalige maat, schaal en korrel van de ‘organisch gegroeide’ dorpse linten de belangrijkste identiteit, terwijl in Kampen het beeld bepaald wordt door de historische binnenstad, het groene raamwerk en de kleinschalige woonwijken.

Ambities die ook voor IJsselmuiden gelden zijn onder andere:

Het vertrekoverschot ombuigen tot minimaal de nul-migratie. Naast landschappelijk wonen ook inzetten op binnenstedelijke woonmilieus en wonen aan het water. Economische ontwikkeling spitst zich toe op watergebonden bedrijvigheid en glastuinbouw. Naast het blijven ontwikkelen van de aanwezige bedrijvigheid echter ook inzetten op de ontwikkeling van nieuwe hoogwaardige bedrijvigheid en zakelijke dienstverlening. Inspelen op de te verwachten vergrijzing en behouden/verbeteren zorgverlening. De woningbouwopgave voor IJsselmuiden ligt volgens de gemeentelijke structuurvisie op 1.050 woningen tussen 2005 en 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991204-VB01_0003.png"

afbeelding 2 Uitsnede Ontwikkelingsrichting structuurvisie Kampen 2030 met daarin Het Meer als

ontwikkellocatie.

2.3.2 Gebiedsvisie IJsselmuiden (2011)

De gemeente Kampen heeft een gebiedsvisie opgesteld voor het dorp IJsselmuiden. Dit is een uitwerking van de Structuurvisie Kampen 2030 en is in juli 2011 vastgesteld. In deze paragraaf zal kort worden ingegaan op de in de Gebiedsvisie benoemde waarden/kwaliteiten van het plangebied "Het Meer". Op niveau van het hele dorp zijn de zogenaamde structuurdragers aangewezen/benoemd als kwaliteiten.

Spelregels voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied

Er wordt niet integraal opgehoogd; waar ophoging noodzakelijk is moeten de overgangen naar de aangrenzende deelgebieden en lager gelegen (groen)zones nauwkeurig ontworpen worden. De oorspronkelijke verkaveling vormt een belangrijke onderlegger. De hoofdontsluiting voor autoverkeer takt aan op de Oosterlandenweg; een eventuele aansluiting op de Oosterholtseweg dient zorgvuldig ingepast te worden en is ondergeschikt in vormgeving (de ruimtelijke continuïteit en hiërarchie van de Oosterholtseweg staat voorop).

Voor spelregels met betrekking tot maat en schaal van de bebouwing en gewenste beeldkwaliteit wordt verwezen naar de volgende alinea. De mogelijkheden om gebruik te maken van passieve zonne-energie door het gunstig verkavelen van woningen op de zon wordt nadrukkelijk meegewogen ten opzichte van de visueel-ruimtelijke aspecten. Bij woningen is de mogelijk toekomstige realisering van zonnepanelen een architectonisch aandachtspunt.

Het bouwen zonder kruipruimte verdient aandacht; bij bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringe ontwateringsdiepte. In aansluiting op de karakteristieken van het deelgebied Weidestraat 't Meer kiezen voor een 'open' inrichting van de openbare ruimte met gras en kenmerkende beplanting voor de lage, natte gronden; voor verdere spelregels met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de Gebiedsvisie IJsselmuiden Dorp. In het kader van het waterbeheer wordt getracht zoveel mogelijk berging en infiltratie te combineren met een ecologische kwaliteit en de noodzakelijk (wettelijke verplichte) "natte" natuurcompensatie.

Karakter van bebouwing

De kleinschalige maat, schaal en korrel van de organisch gegroeide bebouwingslinten worden in de structuurvisie genoemd als specifieke identiteit van IJsselmuiden. Het karakter van de bebouwing in de linten komt tot uiting in een aantal kenmerken:

  • De bebouwing wordt gekarakteriseerd door een sterk heterogene, kleinschalige (dorpse)
  • bebouwingsstructuur; kenmerkend zijn de verspringen in de rooilijn en de open ruimten tussen de
  • bebouwing.
  • De bebouwing is met de voorgevel naar de weg gekeerd.
  • De woningen zijn grondgebonden met een kleinschalige hoofdmassa, enkele gekoppelde woningen of
  • korte rijtjes, individueel herkenbaar, zonder herhaling van vorm.
  • Op bijzondere locaties in het dorp komt een grotere bebouwingskorrel voor, zoals de pastorie, de
  • scholen, de kerken en andere voorzieningen; deze gebouwen zijn als een eenheid ontworpen (geen
  • stapeling van eenheden, maar een gebouw met een verticale en horizontale indeling) en nooit hoger dan
  • drie lagen.
  • Het overgrote deel van de bebouwing is tweelaags en in mindere mate eenlaags; de oudste en daarmee
  • ook de meer kleinschalige bebouwing concentreert zich rond de kerk aan de Dorpsweg.
  • Goot- en nokhoogte, plattegrond, kapvorm en kaprichting wisselen per pand.
  • Aanbouwen zijn onderdeel van de hoofdgebouw; de bijgebouwen hebben meestal een eigen kap.
  • De gevelindeling heeft een fijne ritmiek en een zorgvuldige detaillering; dit uit zich door situering en
  • grootte van de ramen, plaatsing van de voordeur en toevoeging van bijzondere elementen in de gevel;
  • plasticiteit in gevels door erkers, balkons en terugliggende ramen en/of deuren.
  • De woonhuizen zijn opgetrokken in baksteen, de (licht)bruine en roodbruine tinten overheersen;
  • witgesausd pleisterwerk komt ook voor.
  • Voordeuren zijn bijzonder van vormgeving en per pand verschillend.
  • Het houtwerk is overwegend wit of groen geschilderd.
  • De dakbedekking bestaat over het algemeen uit pannen, grijs of oranje/rood van kleur; de boerderijen zijn
  • met riet gedekt.

Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij bovenstaande kenmerken. Uitbreidingen dienen ontworpen te worden in samenhang met het bestaande gebouw. Hierbij wordt het plangebied ter plaatse van de nieuw aan te leggen wegen en bouwkavels opgehoogd. Het groene middengebied en de groene randzone langs de Trekvaart worden niet of zo min mogelijk opgehoogd.

2.3.3 Groenstructuurvisie (2012)

De groenstructuurvisie is een beleidsdocument waarin de ambities en doelen op het gebied van groen zijn vastgelegd. Hierbij gaat het om zowel de functionele als de visueel-ruimtelijke aspecten van het groen. De visie vormt een kapstok waaraan andere groene plannen en projecten worden opgehangen. Daarnaast kunnen plannen en projecten van andere vakdisciplines hieraan worden getoetst. Zo levert de visie input voor bescherming, inpassing en aanleg van nieuw openbaar groen in ruimtelijke (her)ontwikkelingsprojecten. Daarnaast formuleert de groenstructuurvisie doelstellingen en randvoorwaarden voor het beheer en onderhoud en geeft hiermee houvast voor de dagelijkse uitvoering.

In Het Meer is rekening gehouden met de aanwezige groenstructuur en de andere groene waarden in en om het plangebied.

2.3.4 Extern veiligheidsbeleid (2013)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

2.3.5 Welstandsnota (2004)/ Beeldkwaliteit

In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.

De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. In de nota wordt het welstandsbeleid van toekomstige woon- en leefgebieden niet beschreven. Ook de wijk Het Meer wordt niet als zodanig in de welstandsnota beschreven. De gebiedsgerichte welstandsnota deelt het gebied in onder 'Het Rivierenlandschap'. Dit is een open landschap met enkele verspreide dorpskernen en daarnaast ook enige geïsoleerde boerderijen binnen een herkenbare structuur van erfbebouwing en -beplanting. De ontwikkeling van een woonwijk komt niet overeen met het in de welstandsnota beschreven beleid.

Voor het plangebied is "De kleur van IJsselmuiden, Beeldregieplan voor het dorps bouwen in Het Meer" opgesteld. Dit beeldregieplan draagt bij aan het borgen van het gewenste dorpse karakter.

Het is een uitwerking van het stedenbouwkundig plan. ‘De kleur van IJsselmuiden’ gaat uit van dorps bouwen. Het beeldregieplan geeft een beeld van de huidige kleur van IJsselmuiden en laat zien wat de gewenste kleur is voor het nieuwe plan ‘Het Meer’. Ze geeft de spelregels voor de nieuw te bouwen woningen. Deze spelregels voor het bouwen kunnen niet los gezien worden van de spelregels voor de openbare ruimte.

Het beeldregieplan biedt daarnaast inspiratie. Er zijn foto-overzichten van de bestaande woningtypes, de gebouwvormen, de stijlkenmerken, kleuren, materialen en bijzondere details, die in IJsselmuiden de toon bepalen. Deze beelden en informatie zijn verzameld om ontwikkelaars en individuele bouwers te inspireren een nieuwe hedendaagse, invulling te geven.

Hoofdstuk 3 Het Plan

Fase 3 van plan Het Meer bestaat uit 73 woningen, verdeeld over 12 vrijstaande, 24 tweekappers en 37 rijwoningen. Het geheel is ontwikkeld in een samenwerkingsverband met de gemeente Kampen en ontwikkelingscombinatie PWM B.V. Daarbij neemt woningcorporatie Beter Wonen een deel af voor het realiseren van 9 huurwoningen.

Ligging

Het plangebied, fase 3 Het Meer, ligt in een laag gelegen deel aan de oostzijde van IJsselmuiden, daar waar zich vroeger een oude IJsselarm bevond. Fase 3 Het Meer sluit qua structuur en vormgeving aan op de reeds in ontwikkeling zijnde fase 1 en fase 2 plan Het Meer. Fase 3 ligt in de zuidoosthoek, grenzend aan de hoofdontsluitingsroute van IJsselmuiden, de Oosterlandenweg, de centrale ontsluitingsweg voor Het Meer, het Lijnpad, en de watergang de Trekvaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991204-VB01_0004.png"

Stedenbouwkundige opzet

Voor fase 3 Het Meer was al eerder een stedenbouwkundig verkavelingsplan gemaakt dat fungeerde als telmodel. Bij de uitwerking van deze fase zijn een aantal verbeteringen ten opzichte van het telmodel toegepast:

  • Door de woonstraten in hoofdzaak in noord-zuidelijke richting te oriënteren wordt de wijk prominenter gericht op de Trekvaart, de historische, groene kwaliteitszone aan de zuidzijde van de locatie. De Trekvaartzone is door zichtlijnen en aansluitende routes veel meer betrokken op de openbare beleving van de wijk. Dit wordt versterkt door één van de straatprofielen te verbreden met een uitwaaierende groenzone met bomen;
  • Meer differentiatie in woningtypologiën per straat toegepast en kortere straatlengtes waardoor een dorpser beeld ontstaat dat aansluit op het hoofduitgangspunt, dorps bouwen, van Het Meer;
  • Prominentere ligging van de speelplek grenzend aan het groen van de Trekvaartzone;
  • De verhouding van de kavelgroottes is beter in evenwicht gebracht;
  • Aan de zichtzijde hoek Oosterlandenweg-Trekvaartzone voorkanten van woningen i.p.v. mogelijk minder representatieve achterkanten van woningen

De woningbouwtypologieën in fase 3 zijn gelijk aan die van fase 1 en fase 2 en bestaan uit 'dorpse' woningbouw en 'landelijke' woningbouw. Dit sluit aan op de kenmerkende bebouwingstypologie van IJsselmuiden. Ook voor fase 3 is het beeldregieplan “De Kleur van IJsselmuiden” van toepassing. Hierin zijn de kenmerken van dorps- en landelijk bouwen uiteengezet.

In fase 3 zal, net als in fase 1 en 2, de nadruk liggen op dorps- en landelijk wonen met korte bouwblokken, variatie in rooilijn, verdraaien van kapvorm en wisselende kap- en goothoogtes en bij de typologie behorende materialisatie en detaillering.

Trekvaartzone 

Aan de zuidrand van het plangebied ligt de Trekvaart, een restant van een oude IJsselarm, met aan de zijde van het Meer een circa 25 meter brede groenzone. De lage ligging van het maaiveld ten opzichte van het opgehoogde deel voor nieuwbouw zorgt voor een natuurlijke beleving met een natuurpad en speelaanleidingen. Er komt ook een hondendolterrein.

Door de noord-zuid straten wordt er een directe fysieke- en zichtrelatie gelegd tussen de centrale ontsluitingsweg en de Trekvaartzone. Dit wordt versterkt door één van de straatprofielen te verbreden met een uitwaaierende groenzone met bomen, een informele strook voor parkeren en een speelplek direct grenzend aan het groen van de Trekvaartzone. Langs de Trekvaart komt een voetpad dat onderdeel uitmaakt van de inrichting Trekvaartzone. Voetgangersbruggen verbinden de paden aan de noordzijde met de smalle recreatieve weg aan de zuidzijde van de Trekvaart en zorgen ervoor dat de wijkbewoners een rondje in het groen om de Trekvaart kunnen lopen. De bruggen verbinden Het Meer met het gebied ten zuiden van de Trekvaart waar de IJsbaan en een toekomstige zorginstelling van Philadelphia zijn gelegen. Ook deze gebieden worden omgeven door groen met informele wandelpaden, waardoor een aantrekkelijke verbinding ontstaat met de op de zuidelijke oever gelegen verharde weg en de ijsbaan.

Verkeer 

De wegen binnen het plangebied worden erftoegangswegen met korte rechtstanden, waar een maximaal snelheid is toegestaan van 30 km/u. Het Lijnpad is de doorgaande route van de Oosterlandenweg naar de Burgemeester van Engelenweg. De overige wegen worden gebruikt ter ontsluiting van de daar aan gelegen percelen en bestaan in fase 3 uit drie u-vormige lussen: Tolhek, Tragel en Rolpaal, die allen weer op het Lijnpad aantakken. Via het Lijnpad wordt het plangebeid aangesloten op de Oosterlandenweg, welke behoort tot de hoofdwegenstructuur van IJsselmuiden.

Groen

Langs de centrale wijkontsluitingsroute, het Lijnpad, wordt een doorgaande, herkenbare bomenrij gepland. Vanwege de Essenziekte gaat dat in fase 2 en 3 om Iepen (referentie Symfonielaan).

Tevens komen tussen de Oosterlandenweg en het Tolhek en langs de oostzijde van de Tragel groenstroken met vrijstaande bomen. De Trekvaartzone krijgt een gebiedseigen groenbeplanting die de binding met de omgeving garandeert en versterkt.

Parkeren 

Voor de parkeernormering is de CROW-publicatie 182 'Parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering' gehanteerd. Voor het fase 3 gelden de volgende parkeernormen:

rijenwoningen: 1,6-1,9 pp/won.

tweekappers: 2,2 pp/won.

vrijstaande woningen: 2,2 pp/won.

Bij het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein is een reductie toegepast, afhankelijk of het een enkele oprit betreft met garage of één zonder garage of een dubbele oprit met of zonder garage. Namelijk, een parkeerplaats op eigen terrein wordt enkel door dezelfde bewoner gebruikt en staat daardoor wel eens leeg.

Het totaal aantal parkeerplaatsen, op eigen terrein, langs de weg (langsparkeerplaatsen) en geconcentreerd op drie plekken langs het Tolhek en de Tragel (dwarsparkeerplaatsen), draagt zorg voor voldoende parkeerplaatsen volgens de CROW-norm.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Jurisprudentie stelt dat met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd (RvS, 15-08-2012, 201200752/1/R2). In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten summier worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

4.2 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat voor de geplande woningen en dat anderzijds de woningen geen belemmering vormen voor bestaande (bedrijfs-) activiteiten in de omgeving. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke onderzoeken verricht.

4.2.1 Milieuzonering in relatie tot bedrijven

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) is hiervoor een lijst met richtafstanden per bedrijfscategorie opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden bij voorkeur aangehouden moeten worden vanwege de aspecten geur, stof, geluid en gevaar ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand is het verband tussen de afstand en de milieucategorie aangegeven (voor een rustige woonwijk):

milieucategorie   richtafstand rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype), deze richtafstanden kunnen bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het waar nodig scheiden van milieubelastend activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies.

Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten binnen de geldende rechten kunnen blijven uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden. De VNG richtlijn dient als een globale eerste toets. Veel bedrijven vallen onder de werking van het activiteitenbesluit met eisen ten opzichte van in de omgeving aanwezige (en nieuwe) gevoelige functies. Enkele bedrijven beschikken over een milieuvergunning (tegenwoordig omgevingsvergunning geheten) waarin voorschriften ten aanzien van het voorkomen van het beperken van schade, gevaar en hinder naar de omgeving zijn opgenomen.

Voor het gebied het Meer is onderzocht welke invloed de (omliggende) bedrijven op het nieuw te ontwikkelen gebied hebben. Deze worden hier niet uitputtend genoemd. Voor een meer uitgebreide beschouwing wordt verwezen naar de toelichting van het moederplan. De afstand tot de nieuwe woningen voldoet in alle gevallen aan de in de VNG richtlijn genoemde afstanden. Voor de overige bedrijven kan gesteld worden dat de nieuwe ontwikkeling op voldoende grote afstand ligt om enerzijds een voldoende leef-en woonklimaat te borgen en anderzijds geen afbreuk doet aan de (mogelijkheden tot) goede bedrijfsvoering bij bedrijven.

Zuidelijk van het plangebied liggen een ijsbaan waar naar verwachting slechts incidenteel gebruik van wordt gemaakt en een zorginstelling. Verder zuidelijk ligt het industrieterrein Spoorlanden.

Meer ten westen van het plangebied liggen op grotere afstand enige intensieve veehouderijen. Naar het geuraspect is apart onderzoek gedaan.

4.2.2 Geur

De geurkwaliteit van het gebied wordt bepaald door de invloed van de omliggende bedrijven.

Zuidelijk van het plangebied ligt het industrieterrein Spoorlanden. Hier bevindt zich met name één bedrijf wat potentieel geurhinder kan veroorzaken (Gomes Plender aan de Spoorstraat 20 - mestverwerking). De provincie is voor dit bedrijf bevoegd gezag. Gelet op de afstand tot het plangebied en het feit dat zich reeds andere woningen op kortere afstand van dit bedrijf bevinden kan gesteld worden dat op grond van de verleende vergunning geurhinder niet aan de orde is.

Oostelijk van het plangebied bevinden zich een aantal agrarische bedrijven waarvan de geurbelasting getoetst moet worden aan normen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Voor een nieuw woongebied wordt een geurbelasting van 2 ou/m3 (odeureenheden per kubieke meter) aanvaardbaar geacht. Hierbij wordt gekeken naar zowel de voorgrondbelasting (dat wat door één enkel bedrijf wordt veroorzaakt – eventuele geur is ook goed te herleiden naar dat bedrijf) en naar de achtergrond belasting (de geur die door verschillende bedrijven uit de omgeving gezamenlijk wordt veroorzaakt maar waarvan de herkomst zintuiglijk niet tot één expliciete bron te herleiden is.)

Op basis van eerder in de omgeving verrichte onderzoeken en een berekening van de (voorgrond)belasting die wordt veroorzaakt door het dichtstbijzijnde bedrijf (een mestvarkensbedrijf aan de Oosterholtsesteeg 1a) kan gesteld worden dat deze bedrijven geen geurbelasting veroorzaken hoger dan 2 ou/m3.

Ook recenter onderzoek ten behoeve van de vestiging van een nieuwe zorginstelling toont dit nogmaals aan. Als Bijlage 1 is een onderzoek toegevoegd van bureau Blauw d.d. 11 mei 2016. In het volgende figuur is te zien dat de geplande woningen een lagere geurbelasting ondervinden dan de 2 OU grens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991204-VB01_0005.png"

Figuur 1. Blauw is de 2 OU grens, rood is de 1 OU grens. (zie rapportage bureau Blauw pagina 10)

Behalve naar de effecten van activiteiten in de omgeving die bepalend zijn voor de kwaliteit van het gebied wordt ook omgekeerd gekeken: Veroorzaakt het toevoegen van nieuwe (gevoelige) bestemmingen een beperking voor de huidige (vergunde) bedrijfsactiviteiten. Dit is hier niet aan de orde.

4.2.3 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Voor het gebied zijn alle verplichte bodemtoetsen uitgevoerd in het kader van de Wet bodembescherming. Op grond hiervan zijn geen verdere acties nodig. Er zijn geen te saneren verontreinigingen aangetroffen. Voor het plan vormt dit geen belemmering.

4.2.4 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt deels binnen de 200 meter brede zone van de Oosterlandenweg. Op grond van de Wet geluidhinder moet worden onderzocht of gedurende de planperiode de in de Wet genoemde voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Als de overschrijding beperkt blijft tot maximaal 63 dB(A) kan het college ontheffing verlenen

Dit onderzoek is uitgevoerd door bureau Goudappel Coffeng. Het rapport d.d. 16 augustus 2016 is als Bijlage 2 toegevoegd De geluidbelastingen op de woningen direct langs de Oosterlanden weg en een enkele woning die iets verder af is gelegen zijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB(A)) maar niet hoger dan de maximale waarde waarvoor het college ontheffing voor kan verlenen (63 dB(A)).

Een ontheffing kan in dit geval worden verleend mits iedere woning met een hogere waarde tenminste één gevel heeft waar geen verhoogde geluidbelasting op aanwezig is en de woningen op hun beurt andere woningen afschermen.

Een ontheffingsbesluit wordt tegelijk met dit plan ter inzage gelegd.

Zo nodig moeten de betreffende woningen extra worden geïsoleerd om te voldoen aan het Bouwbesluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991204-VB01_0006.png"

(nb de gevelbelastingen zijn inclusief de aftrek cf art 110 Wm – de werkelijke belasting ten behoeve van het bepalen van de gevelisolatie is dus 5 dB(A) hoger.

Voor de geel en oranje gekleurde woningen zal een ontheffing worden verleend. De gevelisolatie van de woningen direct langs de Oosterlandenweg (oranje) moet extra aandacht krijgen in verband met de eisen uit het Bouwbesluit. Dit geld ook voor de woningen langs de interne ontsluitingsweg aan de noordkant van het gebied (voor de geluidbelastingen zie het rapport.

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt ten noorden van de (oude) spoorlijn Zwolle-Kampen. Op basis van eerder in het kader van het moederplan (vastgesteld 13 december 2012) uitgevoerd onderzoek kan gesteld worden dat op grond hiervan wordt voldaan aan de wettelijke waarden en er geen overschrijdingen plaats vinden. Hierbij is uitgegaan van het huidige dieselelektrische materieel. In de toekomst wordt de lijn geëlektrificeerd en zal er een stiller treintype rijden. Ondanks de dan hogere frequentie neemt daardoor de geluidbelasting per saldo nog af.

Industrielawaai

Ook het zuidelijk gelegen industrieterrein veroorzaakt geen ontoelaatbare geluidniveau 's op het gebied. Het betreft een niet geluidgezoneerd terrein waar dus slechts individuele toetsen per bedrijf aan de orde zijn. Ook omgekeerd vormen de nieuwe woningen geen beletsel voor de verkregen (milieu) rechten van de bestaande bedrijven.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De Wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

De in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5.2 genoemde grenswaarden worden ten gevolge van de ontwikkelingen in het plangebied nergens overschreden. Dit is reeds aangetoond met een berekening van de luchtkwaliteit langs de meest drukke weg, de Oosterlandenweg in het kader van het op 12 december 2012 vastgestelde moederplan.. Het onderzoek had echter uitsluitend als doel aan te tonen dat de grenswaarden niet worden overschreden en dat daarmee dit de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

Er zijn geen wijzigingen in het plangebeid ten opzichte van de uitgangspunten in het moederplan die een hernieuwde afweging noodzakelijk maken. Daarom wordt hier volstaan met een verwijzing naar Bijlage 1 (berekeningen) die destijds ten behoeve van het moederplan is gemaakt.

4.2.6 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

In het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen. Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle-Kampen. Over dit baanvak worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd, alleen passagiers. Hierdoor vormt het baanvak geen aanleiding voor een nader onderzoek in het kader van de veiligheid.

Wegverkeer

Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied enigszins aan de orde. Net als bij inrichtingen kent de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS) de systematiek van normen aan het plaatsgebonden risico en een oriëntatie op het groepsrisico (met onder bepaalde omstandigheden een verantwoordingsplicht). Ten behoeve van één bedrijf is een ontheffing verleend voor het transport van gevaarlijke stoffen nabij het plangebied. Dit is in overleg en na advies van brandweer gebeurd. Dit betreft de bevoorrading van vuurwerk voor de verkooppunten IJsselmotoren aan de Spoorstraat 33 te IJsselmuiden. Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ca 600 meter van het plangebied. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contouren komen niet voor op het land. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen

In (de omgeving van) het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante buisleidingen aanwezig. Langs de Oosterlandenweg lopen weliswaar gasleidingen richting d Koekoekspolder maar deze vormen qua aard en diameter geen aanleiding tot nader onderzoek.

4.2.7 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu)belasting ontstaat. Nieuwbouwprojecten zijn bij uitstek geschikt voor het doen van duurzame investeringen en kunnen op termijn veel opleveren. Het gebruik van (hergebruikte en herbruikbare) bouwmaterialen met een lange levensduur is hierbij een belangrijke maatregel (minder onderhoud). Daarnaast liggen maatregelen vooral in het gebruik van energie door (de gebruikers van) het gebouw.

Duurzame stedenbouw is een belangrijk en voorwaardenscheppend onderdeel van duurzaam bouwen. Verschillende nieuwe, maar zeker ook al bestaande, initiatieven en/of maatregelen worden in het kader van duurzaam bouwen samengevoegd tot het concept van een plan. Deze initiatieven en maatregelen vormen samen de bouwstenen.

Er wordt in dit plan gestreefd de dakoppervlakten geschikt te houden voor de (eventueel) latere) toepassing van zonnepanelen. Dit betekent dat dakdoorvoeren zoveel mogelijk worden gesitueerd op plaatsen (zoals de nok) waar zij geen belemmering vormen.

Voor het plan zijn geen verdergaande ambities vastgesteld.

4.2.8 Mer

Voor het plan geldt geen verplichting tot het uitvoeren van een milieu-effectrapportage. Het Besluit Milieueffectrapportage (Besluit MER) maakt onderscheid tussen mer beoordelingsplichtige plannen en besluiten (de zogenaamde D-lijst in de bijlage van het Besluit MER) en merplichtige plannen en besluiten (de zogenaamde C-lijst in de bijlage van het Besluit MER). Omdat sinds de wijziging van het Besluit per 1 april 2011 geen duidelijke ondergrens meer bestaat ten aanzien van de in het Besluit genoemde activiteiten is voor het moederplan reeds een zogenaamd vormvrije mer uitgevoerd.

Dit onderzoek door bureau Oranjewoud uitgevoerd en is als Bijlage 3 toegevoegd.

Ook de juridische kaders en de relatie met de Europese richtlijnen en het Besluit MER worden hierin beschreven.

De conclusie was en is dat de ontwikkeling van het gebied het Meer geen relevante milieueffecten veroorzaakt. Voor meer informatie wordt verwezen naar de bijlage.

Voor dit plandeel (slechts een uitwerking van het moederplan) volstaat met een verwijzing naar het onderzoek door Oranjewoud.

4.3 Water

4.3.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (BRO).

Voor het plangebied van het uitwerkingsplan geldt dat de tekst zoals opgenomen in het moederplan van toepassing is op het hele plangebied Het Meer. De tekst is hieronder opgenomen

Bijlage 4 Water bevat de waterparagraaf opgesteld in oktober 2012 door Witteveen + Bos.

4.3.2 Relevant beleid

Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water onttrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om hem vroegtijdig te betrekken bij de planvorming. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (WRO) is het verplicht ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheersplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de internetsite: www.wdodelta.nl. Op gemeentelijk niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

4.3.3 Invloed op de waterhuishouding

Het plangebied betreft een groen gebied in de kern IJsselmuiden. Het Meer bestaat uit het gebied gelegen tussen de Oosterholtseweg, Burgemeester van Engelenweg, Trekvaart en Spoorlijn Kampen-Zwolle en de Oosterlandenweg. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal of een primair watergebied, zoals die binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de provincie Overijssel worden benoemd. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Wel heeft het plangebied in de huidige situatie een geringe maaiveldligging, relatief hoge grondwaterstanden en een relatief slecht doorlatende bodem (veen). Het voorkomen van grondwateroverlast in de toekomstige situatie verdiend daarom bijzondere aandacht. Het gebied maakt waterhuishoudkundig deel uit van het bemalingsgebied Trekvaart waarin een zomer- en winterpeil wordt gehanteerd van respectievelijk -1,00 m NAP en -1,20 m NAP.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte voorgeschreven die is vastgelegd in het GRP van minimaal 100 cm voor wegen. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het toekomstig weghoogte. Het plangebied ligt binnen de invloedlijnen van de IJsselmeer peilstijging. Vanwege klimaatverandering en de voorgenomen IJsselmeer peilstijging adviseert het waterschap het gebied 20 cm extra hoger aan te leggen om in de toekomst geen problemen te krijgen met grondwater. Om deze reden wordt binnen het plangebied een ontwateringsdiepte aangehouden van 120 cm voor wegen ten opzichte van GHG met een maximum terreinhoogte van 0,15m1+/0,28m1+NAP. Voor bestaande bebouwing gelegen in het plangebied mag de ontwatering en afwatering van het terrein niet verslechteren. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt, in het geval er nieuwe ontwikkelingen plaats vinden, geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied of door het plaatsen van nieuwe peilbuizen.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 25 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een hoofdwatergang of watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta, De Trekvaart. Het functioneren van deze watergang(en) en watergangen van bestaand stedelijk gebied moet te allen tijde worden gegarandeerd van een goede afwatering. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. Over de inrichting en het beheer en onderhoud van eventueel nieuw stedelijk water vindt afstemming plaats met het waterschap. Uitgangspunt is dat stedelijke waterberging bij het waterschap in beheer en onderhoud komt.

Voor de aan te leggen woonwijk wordt een waterhuishoudings- en rioleringsplan opgesteld. Hierbij worden een aantal uitgangspunten meegenomen, die hieronder kort worden weergegeven:

  • Streven naar een zo efficiënt mogelijke ont- en afwatering. Wat niet nodig is, ook niet aanleggen.
  • De verantwoordelijkheid voor het onderhoud zo veel als mogelijk bij één particulier onderbrengen: de particulier die ook direct belang heeft bij de ont- en afwatering van zijn perceel.
  • De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van een wadi op particulier terrein neerleggen bij de eigenaar.
  • Doorspoelen (indien noodzakelijk) van het IT-riool onder de wadi op particulier terrein neerleggen bij de gemeente.

Conclusie 

In juni 2012 is er nader onderzoek uitgevoerd naar de omvang van de waterberging.

Om te voorkomen dat de maximale waterstand en de afvoeren in de Trekvaart toenemen, zal onder andere op de beoogde locatie voor de ijsbaan (ten zuiden van de Trekvaart) een waterberging aangelegd worden. De ijsbaan met een oppervlak van 14.800 m2 en een bodemhoogte van NAP -0,8 m kan als waterberging dienen. Daarnaast wordt de groene berging bij de terp optimaal benut voor waterberging. Er kan dan circa 1.900 m3 water rond de terp geborgen worden. Door de combinatie van een ruimere berging bij de terp en de inzet van de ijsbaan als waterberging neemt bij een T=100-situatie de maximale waterstand op de Trekvaart niet toe (enkele mm’s lager). De maximale afvoer neemt ca. 1,5 % af tot maximaal 0,66 m3/s.

Bij de nadere uitwerking van de plannen zal de verbinding tussen het watersysteem en de ijsbaan in detail uitgewerkt moeten worden.

Het waterschap heeft de voorkeur om de afvoer van de peilgebieden niet groter te laten zijn dan de landelijke afvoernorm van 1,5 l/s/ha. Dit is mogelijk door de aansturing van de stuw aan te passen. Als de afvoer van de peilgebieden hiertoe beperkt wordt, verandert de maximale waterstand nauwelijks en treedt er dus geen wateroverlast op.

Op basis van de uitgevoerde analyse is het voorstel om naast de geplande berging in Het Meer een ruimere waterberging rond de terp aan te leggen en de ijsbaan als waterberging in te zetten. De aanpassing/automatisering van de stuw is geen onderdeel van het project Het Meer. In een later stadium kunnen waterschap en gemeente afspraken maken over de aanpassing van de stuw.

4.3.4 Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Voor hemelwater wordt in het totale plangebied Het Meer een IT-riool aangelegd zodat hemelwater kan infiltreren in de bodem in droge perioden. De afwatering van bestaande bebouwing en nieuwbouw percelen vindt ondergronds plaats naar het IT-riool. Bij extreme buien kan overtollig hemelwater via het IT-riool en aangelegde watergangen afstromen naar oppervlaktewater van het watersysteem Trekvaart. De afvoer van hemelwater vanuit het plangebied vindt plaats via een bodempassage naar de Trekvaart. In extreme natte perioden zal het infiltratie riool drainerend (ontwaterend) werken.

Voor de afwatering van bestaande en nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een robuust, duurzaam en efficiënt te beheren en te onderhouden watersysteem of een andere duurzame oplossing met voor elk perceel een eigen afwateringsmiddel dat aansluit op het IT-riool.

Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

In het plangebied moeten het afvalwater en hemelwater worden gescheiden. Het afvalwater dat vrijkomt binnen het plangebied wordt onder vrijverval geloosd op een te realiseren rioolgemaal in het plangebied. Het rioolgemaal transporteert het afvalwater op een gesloten afvalwaterketen naar het hoofdrioolgemaal Bergweg. Dit om de vuiluitworp op oppervlaktewater vanuit de rioolwateroverstorten van de bestaande gemengde rioolstelsels niet te vergroten en de rioolgemalen in deze gebieden niet extra te belasten. Mogelijk kan het afvalwater van het gebied het Meer aangesloten worden op de bestaande afvalwatertransportleiding vanaf het industrieterrein Zendijk naar het hoofdrioolgemaal Bergweg. Op deze transportleiding zijn reeds diverse rioleringsgebieden van de kern IJsselmuiden aangesloten. Het hoofdrioolgemaal Bergweg verpompt het afvalwater van de kern IJsselmuiden vervolgens naar de RWZI Kampen.

Bij de inrichting van dit gebied zal in ieder geval een goede oplossing worden gezocht voor de waterafvoer/waterhuishouding. Op een kaart behorende bij deze toelichting (Bijlage 5 Watergangen) zijn de bestaande en nieuw aan te leggen afwateringssloten, greppels en duikers ingetekend. Ook zijn de profielen van een greppel met IT-riool en een nieuwe watergang weergegeven. Daarnaast zijn de gebieden aangegeven die als waterberging kunnen fungeren.

4.3.5 Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het nieuwe bestemmingsplan voor het bestaande stedelijk gebied. Het plan is relatief groot en voldoende aandacht voor wateraspecten is noodzakelijk. Het waterschap is daarom intensief bij het voortraject betrokken geweest. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

4.3.6 Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening (paragraaf 2.14.4) heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Quickscan 

Het plangebied is gelegen in dijkring 10, Mastenbroek. Deze dijkring wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 10 is een overstroming risicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie 

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstroming risicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009).

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur A). Dit is op basis van de huidige maaiveldhoogte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991204-VB01_0007.png"

Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 bij IJsselmuiden 

Bron: Provincie Overijssel 

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Het maatgevende doorbraakscenario voor de kop van Spoorlanden is het scenario met een dijkdoorbraak ter hoogte van IJsselmuiden. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor een dijkdoorbraak in IJsselmuiden geschat tussen de 0 en 6 uur (zie figuur B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991204-VB01_0008.png"

Figuur B: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak

Bron: Provincie Overijssel

Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie.

Het Zwarte Meer wordt van de IJssel en het Ketelmeer gescheiden door de balgstuw bij Ramspol en de verbindende kering traject IJsselmuiden-Ramspol. De balgstuw heeft een normfrequentie van 1/4000 per jaar (gelijk aan de normfrequentie van dijkring 7, Noordoostpolder), de verbindende kering heeft een normfrequentie van 1/500 per jaar.

De normfrequentie van dijkring 10 is vastgesteld op 1/2000 per jaar. De beheerder van dijkring 10 is Waterschap Drents Overijsselse Delta.

4.3.7 Evacuatie

Om het aantal slachtoffers te beperken kan de dijkring preventief worden geëvacueerd. Dit betekent dat de overstromingsdreiging voortijdig moet worden onderkend en dat besloten moet worden tot evacuatie. Algemeen wordt aangehouden dat dit proces twee dagen in beslag neemt (Kolen, 2009). De duur van de uitvoering is afhankelijk van de gekozen strategie. Literatuuronderzoek (Kolen, 2009) geeft aan dat 10 tot 20% van de bevolking geen gehoor geeft aan de oproep tot evacueren, deze blijven om voor hen moverende redenen, achter in het gebied. Dit betekent dat met preventief evacueren het aantal slachtoffers met 80 tot 90% reduceert.

In geval van een hoogwater op de rivier kan worden aangenomen dat er voldoende tijd is om de dreiging te onderkennen en te besluiten (vergelijk de Betuwe in 1995). Voor dijkring 10 geldt dat niet in alle gevallen het mogelijk zal zijn om tijdig te besluiten tot evacueren. Bij storm of het plotseling falen van de waterkeringen zal er onvoldoende tijd zijn voor besluitvorming en uitvoering.

Het verplaatsen van mensen naar buiten de dijkring in reactie op het ontstaan van een bres is vrijwel onhaalbaar gezien de snelheid waarmee de overstroming zich door het gebied verplaatst. Na een doorbraak is het daarom verstandiger om te vluchten naar een hogere plek (de zolder). In geval van een doorbraak door storm op het IJsselmeer is het, door de storm zelf, onmogelijk om mensen te verplaatsen of zelfs hulp te bieden in het gebied. Tenslotte zijn mensen slecht voorbereid op een mogelijke overstroming omdat deze gebeurtenissen zich vrijwel nooit voordoen (veiligheidsnorm is gemiddeld eens in de 2000 jaar). Als een dijkdoorbraak plaatsvindt zijn evacuatiemogelijkheden naar elders nagenoeg onmogelijk. Wel is dan nog evacuatie naar bovenverdiepingen mogelijk.

4.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet. De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De provincie is het bevoegd gezag voor de nieuwe natuurwet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig: 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland, 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden en 3. vereenvoudiging van regels.

Er wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

4.4.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

Het plangebied zelf is niet aangewezen als speciale beschermingszone. Wél liggen rond het plangebied enkele Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000-netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Dit zijn het Zwarte Meer (circa 6,5 kilometer), de Veluwerandmeren (circa 6 kilometer), het Ketelmeer/Vossemeer (circa 6,5 kilometer) en de uiterwaarden IJssel (thans vallend onder N 2000 gebied Rijntakken) /(circa 1200 meter). In deze gebieden geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur een vergunningplicht. De provinciale overheid is hiervoor verantwoordelijk.

4.4.2 Soortenbescherming

Onder de nieuwe natuurbeschermingswet zijn er ten aanzien van soortenbescherming enkele veranderingen in de beschermde soorten.

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.
4.4.3 Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

4.4.4 Onderzoek en activiteitenplan

Sinds 2004 zijn door EcoGroen Advies diverse ecologische onderzoeken in het plangebied Het Meer uitgevoerd. In verband met de aanwezigheid van Rugstreeppad, Bittervoorn en Kleine modderkruiper, is in 2008 ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd welke is verleend (kenmerk: FF/75C/2007/0376). In datzelfde jaar zijn ten behoeve van de aanleg van een bouwweg in het plangebied ook diverse maatregelen uitgevoerd, waaronder de aanleg van een compensatiegebied voor Rugstreeppad en het wegvangen en overzetten van Rugstreeppadden vanuit het plangebied naar dit 'compensatiegebied'. Door het uitstellen van de realisatie van de woonwijk zijn de Rugstreeppadden in de tussentijd echter weer teruggekeerd naar het plangebied. Daarnaast zijn de plannen enigszins gewijzigd, zodat extra onderzoeksinspanning nodig was.

Gelet op de uitvoering van de plannen, dienen maatregelen te worden genomen om overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet te voorkomen.

Bij een ontheffingsaanvraag op de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet is het verplicht een zogenaamd activiteitenplan op te stellen. In het activiteitenplan dient een nadere toelichting te worden gegeven op diverse onderdelen die juridisch of procedureel noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de ontheffingsaanvraag.

Het 'Activiteitenplan woningbouwlocatie Het Meer, IJsselmuiden' (Ecogroen, kenmerk: 11-116, status: definitief, datum: 29 november 2011, Bijlage 6 Ecologie) gaat in hoofdzaak in op de volgende onderdelen.

  • De ecologisch toezichthouder houdt een logboek bij waarin de toegepaste mitigerende maatregelen worden beschreven (onder andere datum, locatie werkzaamheden, aantal overgezette dieren en terugplaatslocatie). Ook dient op de plaats van uitvoering altijd een exemplaar van het werkprotocol aanwezig te zijn en dient het werkprotocol onder betrokken werknemers bekend te zijn.
  • Werkzaamheden worden zo veel mogelijk uitgevoerd buiten de meest kwetsbare voortplantingsperiode van Bittervoorn, Kleine modderkruiper en verschillende broedvogels.
  • Het (vangen en) overzetten van fauna vindt plaats onder begeleiding van een ecologisch toezichthouder.

In paragraaf 5.3 van het activiteitenplan is ten aanzien van enkele soort(groep)en beschreven welke mitigerende maatregelen worden genomen. Een belangrijk aspect hierbij is dat de functie van de Trekvaart als vliegroute van de lichtschuwe Meervleermuis dient te worden behouden. Door verlichting kan de vliegroute van Meervleermuis in onbruik raken, wat kan leiden tot aantasting van de functionaliteit van een vaste verblijfplaats.Verlichting van de Trekvaart wordt voorkomen door geen verlichting aan te brengen die uitstraalt op de Trekvaart.

De gemeente heeft mede op grond van het ingediende activiteitenplan een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en Faunawet ontvangen (zie Bijlage 7 Ecologie). Deze is geldig tot en met 31 mei 2017.

Het bouwrijp maken van dit deelplan start eind februari 2017. Het ophogen van het terrein is voor 31 mei 2017 afgerond. Daarmee is het hele plangebied uitgevoerd en is geen nieuwe natuurtoets of ontheffing noodzakelijk.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale weteving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Het verkennend booronderzoek heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd, maar de resultaten ervan bieden wel een bijdrage aan de inzichten over de ontstaansgeschiedenis van het lokale landschap. In 2012 is een klein deel van het rivierduin in het plangebied onderzocht. Dit heeft geen archeologische waarden aangetoond. In het plangebied is echter een segment van de oer-IJssel aanwezig; de IJssel bezat toen geen verbinding met de Rijn. Uit onderzoek in plangebied Reevediep zijn een aantal prehistorische nederzettingen aangetroffen op de oever van de oer-IJssel. Het is zodoende zaak alert te zijn op dit soort erfgoed in onze gemeente. In onderhavig plangebied reikt het oeversegment te diep om aantrekkelijk te zijn geweest voor bewoning. Zodoende geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek voor planrealisatie in dit gebied. Wel blijft de meldingsplicht uit de Monumentenwet 1988 van kracht.

4.5.2 Monumentenzorg

In het plangebied zijn geen Rijks-en gemeentelijke monumenten en geen karakteristieke panden aanwezig.

4.6 Verkeer

Verkeer

De wegen binnen het plangebied worden erftoegangswegen (maximaal 30 km/u) met korte rechtstanden. De inrichting en ligging van deze wegen maakt het onaantrekkelijk om als doorgaande route van de Oosterlandenweg naar de Burg. van Engelenweg te dienen.

Het gebied wordt aan de oostkant ontsloten op de Oosterlandenweg en aan de noordwestkant op de Oosterholtseweg. De Oosterlandenweg behoort tot de hoofdwegenstructuur van Kampen/IJsselmuiden. De Oosterholtseweg is een erftoegangsweg waardoor een gelijkwaardige aansluiting kan plaatsvinden.

Fietsvoorziening

Door Het Meer loopt een primaire fietsroute. Met de aanleg van een vrijliggend en in de voorrang gelegen fietspad tussen de Trekvaart en Tunnelweg wordt de primaire fietsroute behouden. Daarnaast loopt deze fietsroute langs de basisschool waardoor een veilige langzaam verkeersroute wordt gecreëerd.

Parkeren

Voor het toetsen van de parkeernormering wordt de CROW-publicatie 182 Parkeercijfers – Basis voor parkeernormering gehanteerd. Voor het plangebied gelden de volgende parkeernormen:

Goedkoop: 1,55 pp/won.

Middelduur: 1,85 pp/won.

Duur: 2,1 pp/won.

Bij het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein wordt een reductie toegepast.

4.7 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen voor de ruimtelijke ordening relevante kabels en leidingen aanwezig.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 in combinatie met artikel 1.1.1. lid 3 van het Bro dient bij het opstellen van een wijzigingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een wijzigingsplan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een wijzigingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpuitwerkingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

5.2.1 Grondexploitatiewet

Bij een uitwerkingsplan moet ook inzicht gegeven worden in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Deze gegevens moeten voldoende actueel zijn. Als tussen de vaststelling van het moederplan en het uitwerkingsplan enige jaren zijn verstreken, moet in het bijzonder de uitvoerbaarheid nader tegen het licht worden gehouden.

Op grond van artikel 6.12 Wro is de Grexwet niet van toepassing op een uitwerkingsplan. In het kader van de vaststelling van het moederplan is een gemeentelijke grondexploitatie opgesteld. Gelet hierop is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd. In heel het plan Het Meer werken we met PWM B.V., (combinatie van Bemog en De Gilden) in een gezamenlijke grondexploitatie.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het uitwerkingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Het Meer 2012, 2e uitwerking, fase 3’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.2 Plansystematiek

6.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

6.2.2 Regels
6.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

6.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

6.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

6.3 Bestemmingen

In het uitwerkingsplan 'Het Meer 2012, 2e uitwerking, fase 3' komen de volgende bestemmingen voor:

6.3.1 Groen

Openbaar groen dat behoort tot het structurele groen, heeft de bestemming ‘Groen’ gekregen. Binnen deze bestemming komen bijvoorbeeld speelvoorzieningen en groenstroken voor. In dit uitwerkingsplan zijn enkele kleine groengebieden binnen de bouwblokken opgenomen. In de bestemming ‘Groen’ zijn paden voor langzaam verkeer (fiets- en voetpaden) toegestaan. Uitgangspunt is dat enkel openbaar groen (dwz geen particulier eigendom) als ‘Groen’ wordt bestemd. Bermen of tussenstroken bij fietspaden en wegen worden in de bestemming ‘Verkeer-verblijfsgebied’ geregeld. Parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan in de bestemming ‘Groen’. Insteek is dat gronden met de bestemming Groen dusdanig belangrijk groenvoorzieningen zijn, dat verkoop van gronden met deze bestemming aan particulieren niet mogelijk is.

Afwijken en wijzigen

Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van ‘Groen’ naar ‘Verkeer of Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een makkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorishe waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.

6.3.2 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ wordt gebruikt om die gebieden bij woningen te bestemmen die vanuit stedenbouwkundig oogpunt onbebouwd moeten blijven. Het gaat veelal om hoek- en voorkantsituaties. Uitgangspunt is dat alleen particulier eigendom de bestemming ‘Tuin’ krijgt. Gronden met de bestemming ‘Tuin’ mogen niet bebouwd worden.

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

6.3.3 Verkeer - Verblijfsgebied

In de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ zijn de wegen en de verblijfsgebieden opgenomen. Hier zijn naast verkeersdoeleinden ook groen en speelvoorzieningen mogelijk.

6.3.4 Water

De waterbestemming wordt gegeven aan sloten, vijvers, riviertjes, meren ed. Ook de bij het water behorende kunstwerken en voorzieningen vallen binnen deze bestemming.

6.3.5 Woongebied

Binnen de bestemming Woongebied zijn grondgebonden woningen toegestaan. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij zijn op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogten aangegeven.

Binnen de bestemming Wonen is het met afwijking en onder bepaalde voorwaarden mogelijk om een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.

Afwijken en wijzigen

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De wet (artikel 3.1.1.2 Bro) biedt de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. In 2011 is van deze wettelijke mogelijkheid gebruik gemaakt door vaststelling van een lijst waarop ruimtelijke plannen zijn aangegeven waarvoor het verplichte vooroverleg achterwege kan blijven. Vorig jaar is de lijst op onderdelen aangepast naar aanleiding van recente ontwikkelingen en actulisering van de Omgevingsverordening Overijssel. Woningbouw in bestaand stedelijk gebied is niet meer opgenomen in de “uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen”. Recente ontwikkelingen en jurisprudentie inzake woningbouwplannen in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking zijn voor de provincie aanleiding geweest om deze plannen weer voor vooroverleg aan te laten bieden, dit teneinde zicht te houden op een evenwichtige regionale programmering en op het doorstaan van de rechterlijke toets bij de Raad van State.

De waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan is al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap, waarbij zij deze op 24 maart 2017 hebben goedgekeurd. De provincie Overijssel heeft op 15 maart 2017 ingestemd met het plan. Ook de gemeente Zwolle en de gemeente Zwartewaterland zijn akkood met het plan. De e-mails zijn als bijlage opgenomen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpuitwerkingsplan is op 12 april 2017 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad Kampen.nl, de Staatscourant en het elektronisch gemeenteblad en heeft vanaf 13 april gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.