direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Markant
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0168-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie op de hoek van de Deldenerstraat en de Marskant in Hengelo. Het plangebied betreft de gronden van de villa Markant (in gebruik als kantoor) aan de Deldenerstraat 59 en de onbebouwde gronden ten zuiden van dit gebouw.

Initiatiefnemer is van plan om op de locatie woningbouw in de vorm van een stadsblok met acht appartementen te realiseren. In 2021 heeft de gemeenteraad van Hengelo het bestemmingsplan "Marskant" vastgesteld voor woningbouw ten zuiden van het plangebied. De ontwikkeling van het plangebied is beoogd voor een particulier initiatief en is daarom destijds niet meegenomen in het bestemmingsplan "Marskant".

Voor het plangebied geldt geen bestemmingsplan ('wit gebied'). Om de ontwikkeling mogelijk te maken is dan ook geen herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Sterker nog, voor de invulling van dat deel van het plangebied dient uitsluitend getoetst te worden aan de regels uit de bouwverordening. Echter, in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming, regels worden gegeven. Met voorliggend bestemmingsplan wordt voor het plangebied alsnog een bestemmingsplan opgesteld en wordt de invulling ook planologisch geborgd.

Het bestemmingsplan Markant bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

De grens van het plangebied is op de afbeelding hieronder aangegeven. Deze grens wordt globaal gevormd door de Deldenerstraat (noorden), de Marskant (oosten), de gronden van de woningbouwontwikkeling ten zuiden van het plangebied en de Berflobeek (westen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0001.png"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied is op dit moment geen bestemmingsplan van kracht.

Hoofdstuk 2 Historische achtergrond Marskant en omgeving

Hengelo is ontstaan als esdorp langs de doorgaande weg Delden-Oldenzaal waar deze de weg Almelo-Enschede kruist en waar drie beken samen komen: de Elsbeek, de Berflobeek en de Drienerbeek. Het dorp zelf bestond uit een wijdmazig net van straten en paden tussen de drie beken met daartussen boerderijen op ruime erven. De beken zorgden geregeld voor wateroverlast. De Berflobeek stroomde vanuit het zuidoosten via het station in noordoostelijke richting en maakte ter hoogte van de Emmaweg / Willemstraat een bocht in westelijke richting. Het natte 'Marsch-gebied' tussen het voormalige Huys Hengelo en de bocht bij de Emmaweg wordt in de huidige situatie de Marskant genoemd. Hier werd tot in het begin van de 19e eeuw in de daarvoor gemaakte slotenstructuur door huisvrouwen gewassen en in de zon gebleekt. Ten westen van het 'Marsch-gebied' ligt de vooroorlogse dichtersbuurt met zijn langgerekte verkavelingsstructuur. Dicht op elkaar gesitueerde vrijstaande huizen en tweekappers in rode baksteen wisselen elkaar af.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0002.png"

Door de groei van de stad werd rondom de nieuwe binnenstad een binnenstadsring aangelegd die alle uitvalswegen met elkaar verbindt. Ter hoogte van 'de Marsch' werd eind jaren '40 de Marskant aangelegd als deel van de binnenstadsring en werden langs de Marskant onder andere een politiebureau en brandweerkazerne gebouwd. De waterloop van de Berflobeek die in een bocht bij het station uitkwam werd met de herverkaveling rechtgetrokken en parallel langs de dichtersbuurt met de Marskant verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0003.png"

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plan

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

Compacte binnenstad

Vanuit de compacte binnenstad is een structuurmodel opgesteld voor de centrumring en binnenstad. Zowel langs de ring als in de binnenstad zullen transformaties plaatsvinden die de kwaliteit van de binnenstad zullen verhogen. De hoofdentrees zijn als groene cirkels op de ring aangegeven (zie afbeelding hieronder). Ook de entree vanuit het station is een belangrijke hoofdentree voor de stad (geel). Tussen de centrumring en de binnenstad zijn een aantal secundaire entrees (blauw) aanwezig. De entrees tot de compacte binnenstad zijn vooral belangrijk in de markering van het kernwinkelgebied (oranje vlak) en voorzien van mooie afsluitpalen die verwijzen naar de stadhuistoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0004.png"

Marskant is onderdeel van de centrumring en kwalitatief niet het beste onderdeel daarvan. Een aantal plekken wacht op herontwikkeling en het groen is nagenoeg uit het straatbeeld verdwenen. Met de komst van de fietssnelweg F35 aan de Marskant ontstaan er kansen om op korte termijn een verbetering te realiseren en alvast de visie voor de lange termijn te vertalen naar de Marskant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0005.jpg"

Fragmentatie en wandvorming

De bebouwing aan de buitenzijde van de centrumring is opgebouwd uit een aantal fragmenten. Vanuit het zuiden gezien neemt de stedelijkheid stapsgewijs af. Deze fragmenten verschillen van elkaar in grootte en hoogte van de gebouwen. Nabij het station is de bebouwing hoog en stedelijk en aan het eind van de Marskant is deze juist lager en meer individueel in de vorm van de twee grote villa's in een groene setting aan de Deldenerstraat. Dit beeld past bij de opbouw van de stad. Hierin is de kenmerkende wederopbouw zichtbaar in de vorm van bouwblokken. Aan de Marskant zijn in diverse perioden ingrepen geweest in het stedelijk weefsel. Hierdoor is op individueel gebouwniveau het beeld soms divers. De bouwblokken en de individuele uitstraling komen terug in de nieuwe bebouwing aan de Marskant.

Langs de Marskant valt op dat de individuele panden in het zuidelijk deel aanzienlijk groter zijn dan in het noordelijk deel. Dit sluit aan bij de functie van de gebouwen die deels nog een kantoorfunctie hebben. Ook is langs de Marskant goed zichtbaar dat het wegbeeld wordt begeleid door de wanden van de bebouwing. Dit is vooral goed voelbaar op de hoek bij de Brinkstraat, waar de bebouwing hoog boven de straat uittorent. Dit hangt samen met het stedenbouwkundig accent dat ter hoogte van het station wordt gemaakt. Deze wandvorming is kenmerkend voor de bebouwing langs de centrumring. De hogere bebouwing langs de ring beschermt de binnenstad van geluid en verstoring. Aan de buitenzijde van de ring kan deze wandvorming stapsgewijs lager zijn en wordt meer de aansluiting met het achterliggende woongebied van de Dichtersbuurt gezocht.

Korrelgrootte

Vanuit het zuiden gezien neemt de korrelgrootte van de bebouwing langzaam af richting het noorden. Aan de binnenzijde van de centrumring zijn veelal bouwblokken en enkele grote volumes zichtbaar. Aan de buitenzijde van de centrumring zijn gaten ontstaan in het stedelijk weefsel, waarbij de lege plek van het voormalig politiebureau nog goed zichtbaar is. Opvallend zijn de meer statige villa's rond het Mitchamplein, waarbij meer ruimte is voor groen en twee statige gebouwen uit de periode voor de oorlog. Tenslotte valt op dat de Dichtersbuurt een veel kleinere korrelgrootte heeft dan de meer stedelijke bebouwing langs de Marskant. Beide kenmerken worden vertaald in het plangebied. Aan de zijde van de beek zal sprake zijn van een kleine korrelgrootte met kleinschalige bebouwing en aan de Marskant zal de bebouwing meer in het teken staan van wandvorming in de structuur van de bouwblokken met een individueel karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0006.png"

Fragmenten Korrel en wandvorming

3.2 Stedenbouwkundige opzet

Vanuit de analyse van het plangebied en de omgeving zijn een aantal ruimtelijke uitgangspunten voor het stedenbouwkundig ontwerp geformuleerd. De Berflobeek is een structuurdrager voor het plan. De beek is als onderdeel van de hoofdgroenstructuur een belangrijke aanleiding en kans voor de ruimtelijke kwaliteit. De villa's in het noordelijk deel staan vrij in een groene ruimte en vormen een groene kop op het plangebied.

Langs de Marskant wordt het systeem van de bouwblokken opgepakt die in hoogte stapsgewijs aflopen vanaf het station naar de groene kop met de villa's aan de Deldenerstraat. De centrumring vraagt in deze structuur om wandvorming, de woningen aan de Marskant zullen dan ook als een groot volume in een duidelijke lijn staan. De individuele panden mogen onderling juist verschillend zijn in vormgeving. De woningen aan de beek beantwoorden het bouwblok aan de Marskant. Ze vormen daarentegen geen strakke wand, maar volgen de loop van de beek in hun plaatsing en kijken naar wat betreft korrelgrootte en oriëntatie naar de woningen van de Dichtersbuurt.

De aanwezigheid van de beek en de watergevoeligheid van het gebied maken dat de beek een prominente plek krijgt in het gebied. De groenstructuur met bomen langs de beek, wordt verder geoptimaliseerd en voorzien van een aantrekkelijke route om langs te wandelen. Het profiel van de beek krijgt een natuurlijke uitstraling waaraan het ook aantrekkelijk wonen is.

Stadsblok

In het noordelijke deel van het gebied aan de Marskant is de sfeer van de groene kop richtinggevend voor de uitwerking van de woningen. Er is ruimte voor een extra villa ten zuiden van de villa Markant, het stadsblok. Dit blok is een alzijdig blok waarbij er ramen rondom geplaatst zijn. Ruimtelijk gezien is het een solitair gebouw op een groen laken met aan de randen beplanting die past bij deze typologie, zodat enige privacy ontstaat in de overgang naar het openbaar gebied. De richting van het stadsblok komt voort uit de richting van de andere villa’s en niet vanuit de Marskant.

Beide gebouwen (villa Markant en het stadsblok) delen een gemeenschappelijke parkeerplaats waarbij voor het stadsblok dit tevens de plek is van de hoofdentree. Deze is bewust niet direct op de Marskant georiënteerd om zo de ruimtelijke samenhang met de villa Markant te onderstrepen.

Het hoofdvolume van het stadsblok kent een heldere hoofdvorm en is in volume ondergeschikt aan de villa Markant (gemeentelijk monument) en villa Berfloborgh (Deldenerstraat 61). Om dit te benadrukken wordt de bebouwingshoogte van het stadsblok tien meter. Het hoofdvolume bestaat uit twee bouwlagen met kap. De kap verwijst naar de alzijdige oriëntatie van het gebouw en wordt als een ringkap uitgevoerd. Eventuele loggia’s en inpandige balkons worden mee ontworpen en maken onderdeel uit van de kap.

De erfafscheiding rond het pand ontbreekt of is subtiel vormgegeven. De ruimte op de kavel is open en wordt niet door schuttingen of andere afscheiding in stukken verdeeld. Om de buitengrens van het perceel te markeren is het mogelijk om een lichte verhoging of bij een villa passende lage beplanting aan te brengen. Het is belangrijk dat het beeld naar de villa zoveel mogelijk open blijft. Het plangebied wordt ontsloten op de Marskant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0007.png"

Stedenbouwkundig plan (indicatief)

3.3 Verkeer en infrastructuur

Parkeren

Binnen het plangebied Markant worden appartementen in een nieuw stadsblok gerealiseerd en krijgt de bestaande villa Markant een functie voor kantoren zonder baliefunctie. Volgens de parkeernormen uit de door de gemeenteraad vastgestelde Nota Autoparkeren Hengelo gelden voor deze functie op de locatie ‘tot grens wijkring’ de volgende parkeernormen

  • Wonen, midden-duur: 1,5 parkeerplaats per woning (incl. 0,3 pp voor bezoekers)
  • Kantoren zonder baliefunctie: 1,3 parkeerplaats per 100 m2 BVO (waarvan 5% bezoekersaandeel)

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt geen rekening gehouden met het realiseren van openbaar bezoekersparkeren. Bij ontwikkelingen in gebieden met parkeerregulering in en nabij de binnenstad kunnen bezoekers gebruik maken van de parkeervoorzieningen die voor bezoekers van de binnenstad reeds aanwezig zijn. Volgens de dynamische parkeerbalans van de binnenstad beschikt de binnenstad over meer dan voldoende parkeercapaciteit. Voorbeelden zijn het nabijgelegen parkeerterrein Mitchamplein of parkeergarage De Brink.

Voor bewoners van de acht appartementen dient uit te worden gegaan van (8 x 1,2) 9,6 parkeerplaatsen. Voor de kantoren met een omvang van 1.031 m2 BVO dient uit te worden gegaan van (10,31 x 1,24) 12,8 parkeerplaatsen.

Dubbelgebruik
Binnen de functies wonen en kantoren is dubbelgebruik van de parkeercapaciteit deels mogelijk. Niet op alle momenten zijn alle bewoners thuis en alle kantoorwerknemers aanwezig. Volgens de aanwezigheidspercentages uit CROW-publicatie 381 (toekomstbestendig parkeren) is het maatgevende moment voor beide functies een werkdag. Op een werkdag geldt een aanwezigheidspercentage van 100% voor kantoorwerknemers en 50% voor bewoners. De gezamenlijke en maatgevende parkeervraag is hierdoor (50% van 9,6) 4,8 parkeerplaatsen voor bewoners en 12,8 parkeerplaatsen voor de kantoren. Dit leidt tot een totale vraag naar 18 parkeerplaatsen. Voorwaarde voor het dubbelgebruik is dat er geen parkeerplaatsen worden aangewezen die specifiek enkel bedoeld zijn voor bewoners of personeel van de kantoren.

De parkeervraag wordt opgelost in het plangebied conform de normering uit de 'Nota Autoparkeren', vastgesteld op 17 december 2008.

Fietsparkeren
In de parkeerkelder wordt voor bewoners een fietsenstalling gerealiseerd. Hiernaast wordt in de bestaande villa Markant een deel van het bestaande souterrain geschikt gemaakt voor fietsparkeren. Ook worden er oplaadpunten voor E-bikes gerealiseerd.

Verkeersgeneratie

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van de gegevens uit CROW-publicatie 381 (toekomstbestendig parkeren). Uitgangspunt voor de kencijfers betreft een sterk stedelijke zone binnen het gebied ‘schil centrum’. De gemeente hanteert het gemiddelde cijfer binnen de bandbreedte die het CROW in haar publicatie heeft vastgelegd.

Op basis van deze uitgangspunten geldt voor midden-dure appartementen (koop) een verkeersgeneratie van 5,1 verkeersbewegingen per woning per weekdagetmaal. Voor de functie kantoren zonder baliefunctie geldt een verkeersgeneratie van 5,3 motorvoertuigbewegingen per 100 m2 BVO per weekdagetmaal. Dit leidt tot een totale verkeersgeneratie van 96 motorvoertuigen per weekdagetmaal.

Ontsluiting

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer ontsloten door middel van één uitweg op de Marskant. De uitweg biedt voldoende zicht om vanaf het plangebied veilig de Marskant op te kunnen rijden.

Door ligging van de nieuwe ontwikkeling aan de centrumring, kent de functie een goede bereikbaarheid voor autoverkeer. De centrumring biedt snelle toegankelijkheid tot het stedelijke en regionale hoofdweggennet.

Fietsverkeer en voetganger

Aan de oostzijde van de Marskant is recent de fietssnelweg F35 gerealiseerd. Deze loopt vlak langs het plangebied en biedt een goede bereikbaarheid per fiets. Dat geldt ook voor fietsverkeer over iets grotere afstanden doordat de F35 een regionale hoofdfietsroute betreft. Ook kent de Deldenerstraat een vrijliggend fietspad die toegang biedt tot het plangebied.

Rondom het plangebied zijn diverse voetpaden aanwezig, waardoor ook voetgangers het plangebied goed kunnen bereiken.

Ter plaatse van het kruispunt Deldenerstraat – Mitchamplein is een verkeersregelinstallatie aanwezig. Ter plaatse van deze verkeersregelinstallatie kan langzaam verkeer veilig de omliggende hoofdwegen passeren.

Bereikbaarheid per openbaar vervoer

Het plangebied is per openbaar vervoer goed bereikbaar. Het treinstation bevindt zich op circa 700 meter loopafstand en op korte loopafstand bevinden zich bushaltes ‘Mitchamplein’ en ‘De Brink’, die door diverse (hoogwaardige) buslijnen worden bediend.

3.4 Wonen

In het plangebied is de bouw van een stadsblok met maximaal acht appartementen voorzien (zie ook paragraaf 4.3.2).

3.5 Water

De toekomstige waterhuishouding van het plangebied is beschreven in paragraaf 5.1.

3.6 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

Bij nieuwe ontwikkelingen waar werkzaamheden aan kabels en leidingen nodig zijn, dient een 'aanvraag kabel- en leidingwerkzaamheden' te worden ingediend bij de afdeling Ruimte en Bouwen. Daarnaast dient bij de betreffende nutsbedrijven een KLIC-melding te worden gedaan.

Hoofdstuk 4 Relevant beleid

Dit hoofdstuk beschrijft het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI biedt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, daarbij moet gedacht worden aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen en geeft het richting op de vier prioriteiten; ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Op 1 juli 2017 is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden en zijn de zogenaamde 'treden' komen te vervallen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd: Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voor het plangebied geldt geen bestemmingsplan. Enkel de bouwverordening fungeert als toetsingskader. Per 1 juli 2018 hebben de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening van rechtswege hun (aanvullende) werking verloren. Op grond van het huidig planologisch-juridisch regime bestaat dus reeds de mogelijkheid voor woningbouw op deze locatie. Echter, de feitelijke ontwikkeling heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden. Onbenutte planologische mogelijkheden die reeds bij recht zijn voorzien worden niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierdoor hoeft niet te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, lid 2 Bro genoemde eisen.

4.1.3 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 5.1).

4.2 Provinciaal en regionaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie; het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel, waarbij duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit de leidende principes of ‘rode draden’ zijn. Deze 'Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur' is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en sinds 1 mei 2017 van kracht.

4.2.2 Sturingsfilosofie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie, wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0008.png"

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie.

Normstellend: randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de visie op de toekomst van Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Richtinggevend: ruimte voor lokale afweging

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe – gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Hierbij worden vier lagen onderscheiden; de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de laag van beleving.

Norm, richting of inspiratie

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Men kan, bij het maken van een plan, hierdoor geïnspireerd worden, maar dit hoeft niet.

4.2.3 Omgevingsvisie met betrekking tot Markant
4.2.3.1 Generieke beleidskeuze

Bij de afwegingen in de fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op deze artikelen ingegaan.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als:
'de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied'.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' nader gedefinieerd als: 'de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro'.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Voor het plangebied geldt geen bestemmingsplan en enkel de bouwverordening vormt het toetsingskader.

Het betreft bovendien een ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied waarbij geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaatsvindt. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Realisatie nieuwe woningen

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Woonvisie die de gemeenteraad op 22 november 2016 heeft vastgesteld.

Hengelo kent een aanzienlijke binnenstedelijke opgave, met name gericht op de binnenstad en Hart van Zuid. De voorliggende locatie is een binnenstedelijke locatie. Invulling met woningen is een gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Gelet op het feit dat dit plan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie en de regionale afspraken over woningbouw, is er van strijd met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel geen sprake. Voor een nadere uitleg over de woonvisie en het woningbouwprogramma wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.

4.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor het plangebied is hierna in kaart en tekst weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0009.png"

Ontwikkelingsperspectief: Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken

Het plangebied is aangemerkt als 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' is ruimte voor een multifunctioneel milieu. Er wordt ingezet op versterking van de eigen identiteit. De nieuwe bebouwing (het stadsblok) is zowel functioneel als stedenbouwkundig goed in te passen. Daarnaast wordt de kantoorfunctie in villa Markant met dit bestemmingsplan voorzien van een actueel juridisch-planologisch kader. De villa wordt in oude glorie teruggebracht, door onder meer een torenspits terug te plaatsen. Het gebouw wordt verduurzaamd en de gevels van het gebouw worden gerestaureerd. Gelet op het vorenstaande wordt voorzien in een toekomstbestendige woon- en werklocatie. De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied past dan ook binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.3.3 Gebiedskenmerken

De Omgevingsvisie werkt met een lagenbenadering om verschillende gebiedskenmerken in beeld te brengen. De gebiedskenmerken stellen de kaders waarbinnen het ontwikkelingsperspectief kan worden uitgevoerd. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • een natuurlijke laag;
  • een laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  • een stedelijke laag;
  • een laag van de beleving.

Op basis van de natuurlijke laag is sprake van 'Dekzandvlakte en ruggen'. Bij de natuurlijke laag, gaat het voornamelijk om grote gebieden waarvoor de provincie ambities en ontwikkelingsrichting heeft verwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0010.png"

Natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen

Voor dit landschapstype schrijft de provincie een norm voor; dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Het plangebied is echter in het bestaand stedelijk gebied gelegen. Er is geen sprake (meer) van natuurlijk reliëf, waardoor in het plangebied geen hoogteverschillen aanwezig zijn die beter zichtbaar en beleefbaar kunnen worden gemaakt.

Binnen de stedelijke laag is het plangebied aangemerkt als 'Bebouwingsschil 1900 - 1955'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0011.png"

Stedelijke laag: Bebouwingsschil 1900 - 1955

De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stads- en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken en ook stationsomgevingen liggen vaak in deze schil. Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaatsvindt in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing. De ontwikkeling betreft de toevoeging van bebouwing met een eigen karakter en uitstraling en is in overeenstemming met de uitgangspunten vanuit de stedelijke laag.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap en de laag van de beleving zijn niet van toepassing op het plangebied.

4.2.4 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' (hierna 'verordening') is één van de instrumenten die de provincie daarvoor inzet. Deze verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De verordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening;
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet.
4.2.5 Conclusie ten aanzien van het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende bestemmingsplan volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • Versterking van de economische structuur;
  • Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • De sociale opgave;
  • Het landschap de stad in;
  • Ruimtelijke kwaliteit.
4.3.2 Woonvisie Hengelo 2016-2026

Het woonbeleid van de gemeente is vastgelegd in de Woonvisie en vormt het afwegingskader voor nieuwe initiatieven. De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0012.png"

Het woningbouwprogramma, dat in beginsel iedere twee jaar door het college van Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld, is een nadere uitwerking van het woonbeleid. Het woningbouwprogramma kijkt steeds tien jaar vooruit en geeft inzicht in de woningbouwplannen die de gemeente in deze periode wil realiseren. Het woningbouwprogramma 2020-2029 is op 30 juni 2020 door het college vastgesteld. Aanvullend heeft de gemeenteraad op 14 april 2021 de Woonagenda 2021-2030 vastgesteld. Dit is een aanvulling op de huidige Woonvisie en woningbouwprogrammering op basis van onderzoek door adviesbureau Tellers en Benoemers.

In het onderzoek van Tellers en Benoemers komt naar voren dat de totale woonbehoefte in Hengelo de aankomende 10 jaar (2021-2030) met circa 2.100 woningen zal toenemen. Daarnaast is er in de huidige woningmarkt sprake van een krapte. Vraag en aanbod zijn niet met elkaar in balans en voor een meer ontspannen woningmarkt zouden er circa 300 woningen extra nodig zijn. De actuele behoefte bedraagt daarmee –op basis van de huidige inzichten- voor de komende 10 jaar 2.400 nieuwe woningen. Uit ervaring weet de gemeente Hengelo dat om dat aantal te bereiken meer woningen in het woningbouwprogramma nodig zijn. Er zal altijd sprake zijn van vertraging of van planuitval. Om het doel van 2.400 woningen te kunnen halen wil de gemeente inzetten op een programma van minimaal 3.000 woningen. Daarmee kan de gemeente vertraging en planuitval opvangen. De ambitie van de gemeente is een woningbouwprogramma van 4.500 woningen. Met deze ambitie draagt de gemeente bij aan de visie en strategie van zowel gemeente en de regio om talent te binden en te behouden voor de regio.
De ontwikkeling in het plangebied gaat uit van uitbreiding van het aantal woningen. Het woonproduct bestaat uit gestapelde woningen aan de rand van de binnenstad. De combinatie van de centrale ligging en kwaliteit van het betreffend woonproduct voorziet in een behoefte die in de nabije omgeving nog niet veel vervuld wordt. Met de ontwikkeling wordt een braakliggend terrein opgevuld. Bovendien versterkt het plan de ruimtelijke kwaliteit van een belangrijke uitvalsweg en het suburbane woonmilieu in Hengelo. In Hengelo wordt waarde gehecht aan het suburbane woonmilieu van woningen en aandacht voor groen.
De ontwikkeling van het plangebied past binnen het woonbeleid van de gemeente Hengelo. Het draagt bij aan de binnenstedelijke opgave die zich richt op woningbouw in de binnenstad en Hart van Zuid. Het plangebied bevindt zich op de rand van het prioritaire gebied de binnenstad en is daarom goed gepositioneerd voor woningbouw.

De voorgenomen ontwikkeling van een stadsblok met acht wooneenheden (gestapelde bouw) sluit, vanwege de brede doelgroep (een- en tweepersoonshuishoudens, starters en doorstromers) en het feit dat het plan bijdraagt aan een goede verscheidenheid aan woonmilieus en woonproducten in de binnenstad, aan op de behoefte.

4.3.3 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland vijftien jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgerond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van omgevingsvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Erfgoedwet zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.3.3.

4.3.4 Erfgoedverordening

Op 13 februari 2018 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2018 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met de Erfgoedverordening 2018 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

De Erfgoedverordening 2018 is ingegaan op 1 maart 2018.

4.3.5 Groenplan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.

Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie en besproken met de externe groene partners. Een kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

4.3.6 Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) (2018-2022)

Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bijvoorbeeld in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe de volgende beleidsregels:

  • 1. Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • 2. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
  • 3. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd. Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur. De afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
  • 4. Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is;
  • 5. De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi’s en/of retentievijvers. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI;
  • 6. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken;
  • 7. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is;
  • 8. Bewoners en bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de regenwaterriolering of andere hemelwatervoorzieningen op het perceel. Als de gemeente voor het hemelwater zorgt dan moeten bewoners en bedrijven er zelf voor zorgen dat het hemelwater op de juiste wijze op de perceelsgrens wordt aangeboden. De manier waarop is afhankelijk van het type riolering in de openbare weg. Bij gescheiden riolering moet het afvalwater en het hemelwater ook gescheiden worden aangeboden (aparte buizen). Als er een bovengronds systeem is, dan moet het regenwater ook bovengronds worden aangeboden (bijvoorbeeld via een goot);
  • 9. Bij de aanleg van nieuwe woningen en bedrijventerreinen en bij het opnieuw inrichten daarvan is de initiatiefnemer of projectontwikkelaar verplicht om duurzame hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Er moet tenminste gezorgd worden voor gescheiden hemelwatervoorzieningen en voor berging van hemelwater. Voor berging gelden de volgende eisen: bij in- en uitbreidingen moet de berging een netto inhoud hebben voor tenminste 40 mm neerslag. Bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied kan worden volstaan met een inhoud van tenminste 20 mm neerslag;
  • 10. Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.
4.3.7 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent voorziet na een volledige realisatie in de Verlengde Laan van Driene, een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat. Een volledige reconstructie van het tracé van de Westtangent is in 2016 afgerond;
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).

De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De Provincie Overijssel maakt samen met de veertien Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie-/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn:

  • 1. Centraal station Hengelo;
  • 2. Regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).
4.3.8 Nota Autoparkeren (2008-2012)
4.3.8.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én voor de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo wil evenwicht bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone.

Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota 'Evaluatie parkeerbeleid' en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

4.3.8.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012, zoals het betaald avond-parkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond-parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.

4.3.9 Uitvoeringsnota Fietsen (2003-2006)
4.3.9.1 Algemeen

Het bevorderen van het fietsgebruik heeft een hoge prioriteit binnen het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid. In de beleidsnota Fietsen (1993) staat het gemeentelijke fietsbeleid nader omschreven. In de "Uitvoeringsnota Fietsen 2003-2006" zijn beleidsvoornemens nader uitgewerkt tot een breed pakket van concrete maatregelen met als doel het fietsklimaat in Hengelo te verbeteren. Speerpunten hierin zijn: het verbeteren van de belangrijkste fietsroutes naar het centrum van de stad (stadsfietsroutes), het fietsvriendelijker maken van verkeersregelinstallaties en de verbetering van het fietsparkeren.

4.3.9.2 Fietsactieplan (2015-2018)

Om de ingezette koers van bovenvermelde vast te houden en om minder sterke punten in het Hengelose fietsklimaat te verbeteren, is het Fietsactieplan 2015-2018 opgesteld. Maar ook omdat maatregelen uit het uitvoeringsplan inmiddels zijn uitgevoerd, benoemt het Fietsactieplan een vervolg pakket aan acties en maatregelen tot en met 2018. Actuele thema's zoals fietsveiligheid, fietsparkeren in de binnenstad en de nog ontbrekende schakels op de fietssnelweg F35 hebben prioriteit.

4.3.10 Nota Duurzaam Veilig (2001)

Op het gebied van verkeersveiligheid conformeert de gemeente Hengelo zich aan de afspraken die de gezamenlijke wegbeheerders in 1997 hebben gemaakt, welke zijn vastgelegd in het overheidsprogramma "Startprogramma Duurzaam Veilig". In de gemeentelijke nota Duurzaam Veilig (2001) zijn de maatregelen vertaald naar de Hengelose situatie.

Fase I van deze nota wordt gekenmerkt door het realiseren van een duurzaam veilig wegennet en is zo goed als afgerond. Verder is de aanpak van VerkeersOngevallen Concentraties (VOC) een belangrijk middel in de strijd tegen de verkeersonveiligheid. Verkeersongevalpunten in de stad worden bij deze aanpak onderzocht en aangepakt. Jaarlijks worden de VOC's geactualiseerd.

In Fase II zijn verkeerseducatie en gedragsbeïnvloeding terugkerende onderwerpen. De verkeerseducatieprogramma's die in de provincie en in Hengelo worden uitgevoerd, komen onder andere voort uit de CROW-KpVV toolkit 'permanente verkeerseducatie' en staan opgenomen in een geprioriteerde gedrags- en educatielijst. De programma's zijn onderverdeeld naar de verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën en worden jaarlijks opnieuw opgesteld.

Een belangrijke bijdrage in de uitvoering van verkeersveiligheidscampagnes wordt in Hengelo al jaren achtereen geleverd door de vrijwilligers van VVN. In hun werkplan worden jaarlijks activiteiten en projecten beschreven die de afdeling Hengelo wil initiëren en uitvoeren. De nadruk van de projecten is gericht op educatie en gedragsbeïnvloeding.

Omdat verkeersveiligheid duurzaam dient te zijn, vereist het een integrale benadering. Andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, mobiliteit, infrastructuur, voorlichting, onderwijs en welzijn beïnvloeden de verkeersveiligheid.

4.3.11 Prostitutiebeleid (2005)

Ter voorkoming van het telkens moeten maken van een individuele en integrale ruimtelijke beoordeling en ter bevordering van eenduidige besluitvorming, heeft het college in 2005 een ruimtelijk afwegingskader voor de vestiging van seksinrichtingen vastgesteld. In dit afwegingskader zijn criteria opgesteld voor de beoordeling van een verzoek tot vestiging van een nieuwe seksinrichting, respectievelijk de verplaatsing van bestaande seksinrichtingen. Deze criteria kunnen een rol spelen bij de vraag of een exploitatievergunning voor een seksinrichting geweigerd kan worden. Ook kunnen de criteria een rol spelen indien de gemeentelijke medewerking vereist is, in die gevallen waarin het bestemmingsplan de vestiging van een seksinrichting niet toestaat, in de vorm van een vrijstelling of een herziening van een bestemmingsplan. De ruimtelijke criteria kunnen ten slotte ook een rol spelen bij de wijze waarop bestaande seksinrichtingen in een bestemmingsplan worden bestemd.

De vestigingen van de huidige seksinrichtingen blijven weliswaar toegestaan, maar vallen onder het overgangsrecht. Dat betekent dat zodra de huidige exploitanten de exploitatie van die seksinrichting beëindigen, voortzetting daarvan niet meer mogelijk zal zijn, tenzij deze (op de nieuwe vestigingslocatie) voldoen aan de genoemde criteria.

In het plangebied Markant is geen seksinrichting aanwezig.

4.3.12 Welstandsnota

Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel), materiaal- / kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes) en de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen / locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau.

Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; één met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en één met het toetsingsniveau.

De bebouwing binnen het plangebied wordt getoetst aan het 'Beeldkwaliteitplan Markant' dat voor dit plangebied wordt opgesteld.

4.3.13 Kadernota Spelen 2016

De kadernota Spelen is opgesteld vanuit de blijvende behoefte aan voorwaarden en criteria voor de aanleg en het onderhoud van speel- en ontmoetingsplekken op stads-, wijk- en buurtniveau. Geregeld komen kinderen, jongeren en volwassenen met verzoeken voor de herinrichting of uitbreiding van speelplekken, of juist het opheffen daarvan. Daarin moeten afwegingen en keuzes gemaakt worden, die het algemeen belang voorop stellen en goed zijn uit te leggen. In de kadernota worden vanuit een onderbouwde visie de doelstellingen, uitgangspunten en beleidsaanbevelingen op het gebied van spelen voor de gemeente Hengelo vastgelegd. Hiermee kan integrale afstemming plaatsvinden met de andere gemeentelijke disciplines.

4.3.14 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden: 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

Bij functieveranderingen, zoals de omvorming van een kantoorgebouw naar woonfunctie, geldt op grond van het Bouwbesluit 2012 als geluidweringseis het "rechtens verkregen niveau". In veel gevallen geeft dit, naar de maatstaven van het geluidbeleid, onvoldoende waarborgen dat een acceptabel woon- en leefklimaat wordt verkregen. Het geluidbeleid geeft criteria om te beoordelen welke geluidwerende maatregelen nodig zijn om wel een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

4.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied geldende beleid.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden

5.1 Watertoets

Algemeen

Het plangebied biedt ruimte voor het stadsblok. Daarnaast wordt de bestaande villa Markant voorzien van een actueel juridisch-planologisch kader. In het kader van het bestemmingsplan "Marskant" (vastgesteld op 29 september 2021) is reeds de waterbergingsopgave als gevolg van de ontwikkeling aan de Marskant in beeld gebracht. De ontwikkeling in het plangebied van "Markant" is destijds al in dat onderzoek meegenomen.

Digitale watertoets

In het kader van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de digitale watertoets. Het resultaat hiervan is de zogenoemde 'normale procedure'. Op grond van artikel 12 uit het besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies.

In het kader van de watertoets is het waterschap Vechtstromen in een vroegtijdig stadium betrokken. Naar aanleiding van de 'normale procedure' is het waterschap om advies gevraagd en 10 januari 2023 zijn de wateraspecten besproken met het Waterschap Vechtstromen. Hierna wordt nader ingegaan op de wateraspecten in het plangebied.

Wateraspecten plangebied

Hemelwater

Het verhard oppervlak van de daken van het stadsblok en villa Markant alsmede de tussengelegen parkeerplaatsen wordt afgekoppeld. Onder de parkeerplaatsen in het plangebied komt tevens waterberging in de vorm van infiltratiekratten.

In de huidige situatie vindt er afwatering plaats van de HWA van villa Markant op het gemeentelijk regenwaterriool aan de zijde van de Marskant. De zijde Deldenerstraat is niet aangesloten op het gemeentelijk regenwaterriool. In de nieuwe situatie wordt afwatering van zowel villa Markant als het stadsblok afgekoppeld en geborgd in de wadi's of in de infiltratiekratten. Als de infiltratiekratten of de wadi's vol zijn dan is er een overloopmogelijkheid naar de Berflobeek.

Waterberging

In het oorspronkelijke waterhuishoudkundig plan voor de gehele ontwikkeling van het gebied (Marskant en Markant) is al rekening gehouden met voldoende bergingscapaciteit in de aan te leggen wadi's langs de Berflobeek. De wadi's bergen het hemelwater afkomstig van de woonontwikkeling Marskant (inclusief het stadsblok en villa Markant) en eventueel overtollig hemelwater vanuit het toekomstig HWA-riool in de Marskant. De ledigingstijd van de wadi is maximaal twaalf uur. Bij extreme neerslag is er een overloopmogelijkheid naar de Berflobeek. Bij een bergingscapaciteit van 139 m³ en een totale belasting van 3550 m² aan afvoerend nieuw verhard oppervlak levert de wadi een bergingsinhoud van 39,1 mm. Deze berging is exclusief de berging van de afvoerende greppel vanaf de Marskant met uitstroom in de wadi. De inhoud van deze greppel onder het overloopniveau betreft een effectieve extra berging van 7 m³. De totale inhoud is daarmee 146 m³ en levert 41,1 mm conform de bergingseis van het waterschap Vechtstromen.

In het plangebied worden parkeerplaatsen aangelegd. Het exacte oppervlak van deze parkeerplaatsen is nog niet bekend. Als aanvulling op de reeds berekende waterberging van de gehele ontwikkeling van het gebied (Marskant en Markant) worden infiltratiekratten aangelegd om het water afkomstig van de parkeerplaatsen te infiltreren. Hierbij wordt rekening gehouden met een bergingseis van 55 mm.

Afvalwater

De vuilwaterafvoer van het stadsblok wordt - net als vuilwater van villa Markant - aangesloten op het riool langs de Deldenerstraat.

5.2 Natuurwetgeving

Wet Natuurbescherming

De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.

De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.

Het uitgangspunt van de wet is ‘nee, tenzij’. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen (‘nee’) kan alleen onder voorwaarden (‘tenzij’) worden afgeweken.

In de wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.

Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 3,7 kilometer afstand van het plangebied.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming.

Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent.

Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied Lonnekermeer, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied op voorhand uitgesloten worden. Om de stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling (zie ook paragraaf 5.4.5) op Natura 2000-gebieden in beeld te brengen is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie hiervoor ook Bijlage 1 bij deze toelichting). Hieruit blijkt dat zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort.

Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.

De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.

Ruimtelijke ontwikkeling

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.

In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO-omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.

  • Vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt verleend door de minister en door de provincie. Een lijst met vrijgestelde soorten is per provincie in de provinciale verordening opgenomen.
  • Een WABO-omgevingsvergunning met verklaring van geen bedenking houdt in dat in de aanvraag voor de activiteit het onderdeel natuurwetgeving wordt opgenomen (omgevingsvergunning ‘met aanhaking Wet Natuurbescherming’). Het bevoegd gezag (de provincie of Omgevingsdienst) moet een verklaring van geen bedenking afgeven, die wordt verwerkt in de vergunning.
  • Een gedragscode flora en fauna beschrijft het proces en de richtlijnen voor zorgvuldig handelen tijdens het verrichten van werkzaamheden op locaties met groeiplaatsen en/of (vaste) rust- en verblijfsplaatsen van beschermde soorten. De gedragscode moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.
  • Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Advies voor het plangebied

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling, is een Quickscan uitgevoerd (Quickscan Wet natuurbescherming Deldenerstraat 59, Eelerwoude), zie Bijlage 2 bij de toelichting. Daarnaast heeft een aanvullend onderzoek plaatsgevonden (Toetsing Wet natuurbescherming Berflobeek Marskant, Eelerwoude), zie Bijlage 3 bij de toelichting. Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat de geplande ontwikkeling mogelijk negatieve effecten heeft voor egel en sperwer en dat nader onderzoek nodig is. De resultaten van dit nader onderzoek zijn beschreven in een notitie (Nader onderzoek sperwer en egel Marskant te Hengelo, Eelerwoude), zie Bijlage 4 bij de toelichting.

Hieruit komt naar voren dat aantasting van beschermde voortplantings- of rustplaatsen van de egel niet wordt verwacht. Ook is geen nestlocatie of territorium vastgesteld van de sperwer en ook niet van andere vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten. Een ontheffing voor deze soorten wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Wel geldt te allen tijde de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Vanuit deze zorgplicht zijn voor de voorgenomen ontwikkeling, voorafgaand aan de werkzaamheden, maatregelen noodzakelijk om schade aan konijnen te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het fretteren van de holen en het vangen en verplaatsen van de konijnen.

Om te voorkomen dat er als gevolg van de (bouw)werkzaamheden konijnen worden geschaad of gedood is hiertoe een voorwaardelijke verplichting in de regels (artikel 9.3) opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting bepaalt dat het roeren en bebouwen van gronden uitsluitend is toegestaan indien maatregelen zijn getroffen die noodzakelijk zijn om schade aan konijnen en het doden van konijnen te voorkomen. Deze maatregelen dienen vóór de start bouw te zijn getroffen en moeten vóór de start bouw blijken uit een schriftelijke rapportage die ter beoordeling aan het college van Burgemeester en wethouders moet zijn voorgelegd.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden.

5.3.2 Archeologische verwachting

Voor een uitgebreide beschrijving van het archeologisch beleid van de gemeente, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is opgenomen in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0013.png"

Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingskaart met het plangebied globaal rood omlijnd

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) en de te verwachten archeologische waarden. Conform het verdrag van Valletta dient gestreefd te worden naar het behoud van archeologische resten in de archeologische verwachtingszones. Voor Hengelo is door middel van het maken van een archeologische verwachtingskaart inzichtelijk gemaakt waar zich archeologische resten kunnen bevinden. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.

Op basis van de te verwachte dichtheden aan archeologische resten binnen de diverse verwachtingszones én de mogelijkheden die archeologisch onderzoek biedt om deze resten aan te tonen, wordt een onderzoeksplicht geadviseerd voor ingrepen met een omvang groter dan 250 m2 binnen de verwachtingswaarde type erf, ingrepen met een omvang groter dan 2500 m2, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt en voor ingrepen groter dan 5000 m2, waarvoor een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt. De minimum onderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

5.3.3 Archeologie; het plangebied
5.3.3.1 Verwachtingswaarden

Het plangebied Markant ligt binnen éen archeologische verwachtingswaarde (zie de afbeelding in paragraaf 5.3.2). Het plangebied ligt in een zone met beekdalen en overige laagten die nabij de meest prominente dekzandhoogten en -ruggen zijn gelegen. Hier geldt een middelmatige archeologische verwachting voor archeologische resten uit alle perioden. Hoofdzakelijk gaat het dan om archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijke archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op de nabij gelegen hogere gronden.

5.3.3.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

Binnen het plangebied zijn in het landelijk datasysteem ARCHIS geen terreinen van archeologische waarde geregistreerd. In de directe nabijheid van het plangebied zijn enkele archeologische waarnemingen bekend. Ten noorden van de Deldenerstraat is een van gewei gemaakte bijl gevonden, die gedateerd wordt tussen het mesolithicum en de ijzertijd. Aan de noordoostzijde van de Langestraat zijn diverse stukken aardewerk gevonden, daterend uit de late middeleeuwen – nieuwe tijd.

5.3.3.3 Uitgevoerde onderzoeken

Het plangebied zelf heeft in het verleden deel uitgemaakt van een archeologisch onderzoek. In 2007 is door Synthegra een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor een groter plangebied (M-kwadraat / B3 te Hengelo). Het huidige plangebied Markant lag binnen deelgebied 2 van dit bureauonderzoek. Hieruit is het volgende geconcludeerd: er worden in deelgebied 2 geen bewoningsgerelateerde sporen van voor de eerste helft van de 19e eeuw verwacht. Op de kadastrale kaart staat geen bewoningsgerelateerde bebouwing aangeduid en gelet op de landschappelijke ligging van het gebied mag aangenomen worden dat het gebied in de voorgaande eeuwen onaantrekkelijk was voor bewoning. In deelgebied 2 geldt een verwachting op off-site features als wegen, bruggen en schuren en op (rituele) deposities als bijvoorbeeld bijlen van vuursteen, laat prehistorisch metaalwaar, kuilen met aardewerkdeposities.

Hoewel uit de bij dit bureauonderzoek opgestelde verstoringskaart blijkt dat het bodemprofiel van deelgebied 2 bijna geheel verstoord is, geldt dit niet voor het huidige plangebied. De bovenstaande archeologische verwachting blijft daarmee gehandhaafd.

5.3.3.4 Vertaling naar planregels

Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart en de Erfgoedverordening uit 2018 geldt bij een middelhoge verwachting een onderzoeksplicht indien bij bodemingrepen dieper dan 40 cm wordt gegraven en over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2. De zone met deze middelhoge archeologische verwachtingswaarde moet in het bestemmingsplan met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie middel' worden gemarkeerd. Voor deze bestemmingen gelden bestemmingsregels en dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden indien bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen uitkomen.

Het kan zijn dat van de onderzoeksverplichting afgeweken mag worden. Aan de hand van historische gegevens, recente activiteiten en bouwgeschiedenis ter plaatse, kan blijken dat onderzoek niet nodig is. Daartoe dient de regio-archeoloog geconsulteerd te worden en kan de initiatiefnemer worden gevraagd om relevante gegevens aan te leveren.

Voorschriften en vrijstellingsgrenzen in verband met archeologische waarden en verwachtingen – geldend voor het huidige plangebied:

• Zones met een middelhoge verwachtingswaarde

In de zones met een middelhoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 5.000 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Deze vrijstellingsgrens wordt met de omvang van het huidige plangebied (1630 m2) niet overschreden; ook worden er op basis van een QuickScan geen ondergrondse bouwhistorische waarden in het plangebied verwacht.

In het kader van dit bestemmingsplan is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk, omdat de vrijstellingsgrenzen niet worden overschreden; wel dient er een archeologisch dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middel' te worden opgenomen.

5.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappelijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

5.3.5 Cultuurhistorie; het plangebied
5.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

Tot aan het begin van de 20e eeuw lag het plangebied net ten westen van de historische kern van Hengelo en maakte het deel uit van de Marke Woolde. Het plangebied was ingericht als wei- en hooilanden en grensde direct aan de Berflobeek.
Aan de westzijde van de beek werd in 1870 een villa gebouwd (Deldenerstraat 61). Rond 1930 werd om de villa een parkachtige tuin aangelegd. Uit historische kaarten valt niet goed op te maken of bij de aanleg van de tuin ook de Berflobeek werd verlegd en daarmee ingrepen zijn uitgevoerd tot binnen in het plangebied. Wel is duidelijk dat in deze periode de perceelsloten binnen het huidige plangebied zijn gedempt, waardoor de oorspronkelijke structuur in het gebied verdween. In het plangebied zelf is in de jaren '20 van de 21e eeuw het bureelgebouw voor dienst van gemeentewerken en -bedrijven gebouwd. Dit gebouw, aan de Deldenerstraat 59, heeft later de naam villa Markant gekregen.

5.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Zoals vermeld resteren er geen historisch-geografische kenmerken en structuren meer in het plangebied.

5.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Hengelo heeft 80 rijksmonumenten (RM), 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 3 met de status voorgedragen), 35 beschermde gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/de Noork. Inmiddels zijn in het buitengebied en in het beschermde Tuindorp 't Lansink circa 500 karakteristieke objecten aangewezen. Tevens heeft de Erfgoedcommissie een lijst van waardevolle panden opgesteld. Deze objecten hebben geen juridische status, maar zijn bedoeld om de eigenaren bewust te maken van hun waardevol bezit.

Villa Markant is aangemerkt als een gemeentelijk monument. De villa is het enige gebouw met een overheidsfunctie dat is overgebleven uit de geschiedenis van Hengelo tot 1940.

Het gebouw is een vierkant pand met een verdieping onder een tentdak. Het heeft een verlengde gevel aan de westkant richting de Berflobeek. Alle ramen kennen een verdeling met roeden. Het gebouw kent verschillende details zoals de zware natuurstenen lateien, dakruiters met zinken dakjes en versierd metselwerk dat de raampartijen verbindt. Daarbij heeft het bijzondere vensters in nokken.

Het gebouw wordt in oude glorie teruggebracht, door onder meer een torenspits terug te plaatsen. Daarnaast wordt het gebouw verduurzaamd en worden de gevels van het gebouw gerestaureerd. Ontsierende toevoegingen zoals de hellingbaan aan de zijde Mitchamplein en de stalen noodtrap worden verwijderd.

5.3.5.4 Beleid en aanbevelingen cultuurhistorie

Voor wat betreft cultuurhistorische structuren en objecten gelden verder geen specifieke aanbevelingen.

5.4 Milieu

Milieuhygiëne is een belangrijk onderdeel van ruimtelijke ordening. Het is van belang dat in het kader van een zorgvuldige en integrale afweging milieurelevante aspecten in beeld zijn gebracht. Om inzicht te verschaffen in de relevante milieuhygiënische aspecten is een milieuaspectenstudie gemaakt. Deze studie geeft aan hoe is omgegaan met bedrijven en hun zoneringen en diverse hinderaspecten die binnen de ruimtelijke ordening een rol spelen zoals gevaar, lucht en geluid.

5.4.1 Vormvrije mer-beoordeling
5.4.1.1 Wettelijk kader

Uit de Wet milieubeheer in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) volgt dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan dat voorziet in “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject” (kolom 1 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer) beoordeeld moet worden of er zodanige belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten dat het nodig is om eerst een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Bij de beoordeling moeten de criteria worden betrokken uit bijlage III van de mer-richtlijn.

De omvang van het project ligt ruim onder de drempelwaarden genoemd in kolom 2 van onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer waarboven een formele mer-beoordeling nodig is.

Op grond van artikel 7.19 Wet milieubeheer moet het bevoegd gezag voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan beslissen of er vanwege belangrijke nadelige milieugevolgen van het plan een milieueffectrapport nodig is. Bij deze afweging moet rekening worden gehouden met de relevante criteria uit bijlage III van de mer-richtlijn:

  • de fysieke kenmerken van de activiteit;
  • de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;
  • de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, met specifieke aandacht, voor zover van toepassing, voor de gevolgen van emissies en productie van afvalstoffen en voor het gebruik van natuurlijke hulpbronnen (met name, bodem, land, water en biodiversiteit);
  • de eventuele maatregelen die zijn getroffen om nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen.
5.4.1.2 Situatie plangebied

Voor dit plan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (zie Bijlage 5 bij deze toelichting). Deze beoordeling maakt duidelijk dat het plan naar verwachting geen zodanig belangrijke gevolgen voor het milieu zal hebben dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

5.4.1.3 Conclusie

Beoogd wordt in het plangebied een stadsblok te realiseren. Op het plan is categorie D11.2 van het Besluit milieueffectrapportage van toepassing. In de aanmeldingsnotitie (m.e.r.-beoordeling) is beoordeeld of de activiteiten zodanig belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben dat het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk is.

In de notitie is ingegaan op verschillende thema's onder andere de archeologie en cultuurhistorie, bodem, water, geluid, luchtkwaliteit, flora en fauna en externe veiligheid.

Ten aanzien van al deze (en overige) aspecten kan gesteld worden dat de milieueffecten vanwege de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied zeer beperkt zijn. Het initiatief heeft geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Gelet op:

  • de kenmerken van het plan;
  • locatie van het plan;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

kan worden geconcludeerd dat het plan geen belangrijke gevolgen voor het milieu zal hebben en dat daarom voorafgaand aan de vaststelling van het plan geen volledige m.e.r. procedure doorlopen hoeft te worden.

5.4.2 Bedrijven en milieuzonering

Om te voorkomen dat bedrijvigheid ter plaatse van woningen en andere gevoelige functies ontoelaatbare overlast veroorzaakt en om te voorkomen dat bedrijven onevenredige inspanningen moeten leveren om aan milieuregels te kunnen voldoen, moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden (zogenoemde milieuzonering). De VNG uitgave Bedrijven en Milieuzonering (uitgave 2009; verder genoemd de VNG-richtlijn) geeft algemeen geaccepteerde richtlijnen voor zoneringsafstanden bij nieuwe ruimtelijke plannen. Als wordt voldaan aan de geadviseerde afstanden tussen een bedrijf en een gevoelige functie, mag er in zijn algemeenheid van worden uitgegaan dat een bedrijf in redelijkheid aan de milieuregels kan voldoen en dat ontoelaatbare (milieu)hinder bij woningen en andere gevoelige functies wordt voorkomen.

In de VNG-uitgave wordt aan de hand van de zogenoemde Standaard Bedrijfsindeling (SBI) voor milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de milieucategorie waarin een bedrijf of activiteit geplaatst wordt.

Als aan de richtafstanden kan worden voldaan mag worden verondersteld dat bedrijven kunnen voldoen aan de milieueisen en ontoelaatbare hinder wordt voorkomen.

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).


Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Voorliggend plan voorziet in het realiseren van een stadsblok met acht appartementen en een actueel juridisch-planologisch kader van de kantoorfunctie in villa Markant.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden door toevoeging van deze functie, is dan ook geen sprake.

De functie 'kantoor' betreft wel een milieubelastende functie. Op basis van de VNG-uitgave worden kantoorfuncties aangemerkt als milieucategorie 1. Bij deze categorie hoort een maximale richtafstand van tien meter. De werkelijke afstand tot woningen of gevoelige bestemmingen is groter dan tien meter.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of omliggende bedrijven in bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden belemmerd. In dit geval zijn de appartementen aan te merken als milieugevoelige objecten.

Het plangebied ligt nabij het centrumgebied van Hengelo. In de nabijheid van het plangebied zijn op basis van het geldende planologisch regime verschillende milieubelastende functies binnen de bestemmingen 'Centrum', 'Maatschappelijk' en 'Bedrijf' toegestaan. Binnen deze bestemmingen zijn hoogstens categorie 2 activiteiten toegestaan met een geadviseerde richtafstand van 30 meter. De afstanden van uiterste situering van het stadsblok tot de grens van de bestemmingen die milieubelastende activiteiten toelaten bedragen in alle gevallen meer dan 30 meter.

In het plangebied zelf wordt de kantoorfunctie in villa Markant voorzien van een actueel juridisch-planologisch kader. Voor kantoorfuncties geldt milieucategorie 1 met een richtafstand van tien meter. De afstand tot het stadsblok of andere gevoelige bestemmingen is groter dan tien meter. Er wordt voldaan aan de richtafstanden.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van het stadsblok sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende milieubelastende functies niet in hun ontwikkelings- of uitbreidingsmogelijkheden beperkt.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor dit plan

5.4.3 Geluid

De ‘Nota geluid, herziening 2015’ van de gemeente Hengelo heeft als uitgangspunt dat de geluidbelasting het goede woon-en leefklimaat niet mag verstoren. Dit betekent niet voor alle delen van Hengelo hetzelfde. Bewoners van bijvoorbeeld de binnenstad of bewoners langs een drukke invalsweg zullen andere verwachtingen hebben dan bewoners van specifieke woongebieden.

Daarom zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden:

  • Wonen;
  • Binnenstad en winkelgebieden;
  • Industrie en bedrijven;
  • Buitengebied en stadsparken;
  • Verkeerszones.


Per gebiedstype zijn ambitie- en plafondwaarden vastgesteld. De ambitiewaarde is het geluidniveau
dat wordt nagestreefd. De plafondwaarde is het maximale niveau dat onder voorwaarden kan
worden toegestaan.
De Wet geluidhinder (Wgh) definieert zones langs industrieterreinen, wegen en spoorwegen. Bij het
realiseren van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen een zone moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd en moet de wettelijke geluidgrenswaarde in acht worden genomen.

Wegverkeerslawaai

De appartementen in het plangebied worden aangemerkt als nieuwe geluidgevoelige objecten. In dit geval is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht om de geluidbelasting van de omliggende wegen op de gevels van de appartementen te bepalen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige onderzoek is in Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Marskant en de Deldenerstraat. Op beide wegen geldt een snelheidsregime van 50 km/uur. De geluidbelasting afkomstig van de Marskant en de Deldenerstraat voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde, wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB uit de Wet geluidhinder.

De bron- en overdrachtsmaatregelen, bijvoorbeeld aanpassing verkeersintensiteiten van de weg (bronmaatregel), of afschermende bebouwing (overdrachtsmaatregel), die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen hebben bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in het gemeentelijk geluidbeleid. Een hogere waarde van maximaal 56 dB als gevolg van het wegverkeerslawaai afkomstig van de Marskant en 51 dB als gevolg van het wegverkeerslawaai van het Deldenerstraat kan dan ook worden verleend.

Ten tijde van de vergunningverlening dient een aanvullend akoestisch onderzoek te worden verricht naar de gevelwering. Gelet op bovenstaande is er ter plaatse van de te realiseren woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aangaande het aspect wegverkeerslawaai.

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt op circa 300 meter van het spoortraject Hengelo – Almelo en daarmee buiten de wettelijke zone van het spoor. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt ruim buiten de zone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

Conclusie

Ter plaatse van de nieuwe appartementen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Wet geluidhinder, en daarmee het aspect 'geluid', vormt, mits de hogere waarde wordt verleend, geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.4.4 Luchtkwaliteit

In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen die het bevoegd gezag bij het nemen van ruimtelijke en infrastructurele besluiten in de besluitvorming moet betrekken.

Indien het project:

  • a. niet leidt tot overschrijdingen van de grenswaarden en/of;
  • b. niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en/of;
  • c. ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit en/of;
  • d. onderdeel is van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit;

is luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan.

Een woningbouwplan draagt op grond van de ministeriële regeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit als minder dan 1.500 woningen worden gerealiseerd. Een kantoorlocatie draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit als minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg wordt toegevoegd. Voorliggend plan ligt ruim onder deze grenzen. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering.

5.4.5 Stikstofdepositie

Het plangebied bevindt zich op circa 3,7 kilometer van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Lonnekermeer'. De appartementen zullen niet op het aardgasnet worden aangesloten. De bestaande villa Markant blijft wel op het gasnet aangesloten. Verder is onderzocht of de verkeersbewegingen van auto's van en naar de woningen en het kantoor een significante stikstofdepositie geven op Natura 2000-gebieden. Een berekening met de rekentool AERIUS 2022 laat zien dat er als gevolg van zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het volledige onderzoek naar stikstofdepositie is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.

Het aspect stikstofdepositie vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid omvat het beheersen van de risico's voor de omgeving door de productie, de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen (binnen bedrijven) en door het transport van gevaarlijke stoffen (via wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen). De externe veiligheidsrisico's worden enerzijds bepaald door de mogelijke effecten die een calamiteit met gevaarlijke stoffen kan hebben en anderzijds door de kans dat een calamiteit optreedt.

De normering voor de externe veiligheid rond bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De normering voor de externe veiligheid langs rijkswegen en spoorwegen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen is de normering voor externe veiligheid vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in twee grootheden, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Aan het plaatsgebonden risico is een wettelijke contour verbonden waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden geprojecteerd. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen dodelijk wordt getroffen door een incident met gevaarlijke stoffen.

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart (in de Atlas Leefomgeving) met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief met een blauwe ster weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0168-0301_0014.png"  

Risicovolle bedrijven
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle bedrijven.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt op circa 300 meter van het spoortraject Hengelo – Almelo. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Gelet op de afstand, zijn het plasbrandscenario (brandbare stoffen) en het explosiescenario (brandbaar gas) niet relevant. Het gebied ligt wel binnen de zone waarin een calamiteit met toxische stoffen relevante effecten kan hebben. Van deze stoffen worden slechts heel beperkte hoeveelheden vervoerd; het risico op een dergelijk scenario is dan ook heel klein. De maatregelen bij een dergelijke calamiteit zijn ramen en deuren sluiten en ventilatie uitschakelen. Extra voorzieningen zijn niet nodig; de reguliere brandweerzorg volstaat.

Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

Advies brandweer

Op verzoek van de gemeente Hengelo heeft de Brandweer Twente op 8 maart 2023 advies uitgebracht in het kader van voorliggend bestemmingsplan. Dit advies is als Bijlage 7 bijgevoegd aan deze toelichting. De brandweer constateert dat het plangebied zich op circa 300 meter van het spoortracé Hengelo-Almelo bevindt. Dit is buiten de 200 meter zone zoals opgenomen in het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De ontwikkeling betreft het toevoegen van 8 appartementen binnen een beoogd bouwblok. Gelet op de beperkte toename van personen binnen het plangebied acht de brandweer een nieuw onderzoek naar de hoogte van het groepsrisico buiten proportioneel. Een nieuwe QRA (kwantitatieve risicoanalyse) is dan ook niet noodzakelijk. Uitgangspunt is dat dit woongebouw niet bestemd is voor de huisvesting van niet-zelfredzame personen. Daar is in dit geval ook geen sprake van.

In het advies haalt de brandweer een eerder advies van 4 april 2021 aan. Destijds heeft de brandweer geadviseerd op de ontwikkelingen “Marskant” en de tot dat plan behorende deellocaties (Marskant, Walhoflocatie en Brugstraat). In het kader daarvan acht de brandweer het niet noodzakelijk om ten aanzien van het stadsblok uitgebreid en aanvullend te adviseren.

5.4.7 Hoogtebeperking i.v.m. radarverstoring en vliegveiligheid

Het plangebied ligt op circa acht kilometer afstand van het radarstation Twente. Om een ongestoord functioneren van de radar- en communicatieapparatuur te waarborgen, gelden op grond van artikel 2.4 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening in de omgeving van het radarstation beperkingen met betrekking tot de bouwhoogte. Binnen het plangebied wordt geen hoogbouw toegestaan. Dit aspect speelt in de beoordeling daarom geen rol.

5.4.8 Bodem

Binnen het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit bodemonderzoek (Verkennend Bodemonderzoek Marskant ong. te Hengelo; Dumea Milieu; 2022-207; 22 juli 2022) dat in Bijlage 8 aan deze toelichting is toegevoegd, wordt de conclusie getrokken dat op basis van het onderzoek een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk is. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het plangebied betreft een particulier initiatief. De kosten die verband houden met de bestemmingsplanherziening en de uitvoering van het plan, komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dit wordt in een overeenkomst vastgelegd, net als eventuele planschade die ook voor rekening van de initiatiefnemer komt. Aangezien het kostenverhaal op deze manier is verzekerd hoeft de raad geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Het bestemmingsplan

6.1 Uitgangspunten

In de voorgaande hoofdstukken is de ontwikkeling van het plangebied beschreven. Deze ontwikkeling krijgt zijn juridische vertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden gronden zijn bestemd.

6.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

6.3 Planopzet

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels;

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels;

4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

6.3.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

6.3.1.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

6.3.1.2 Wijze van meten

De 'wijze van meten' geeft onder meer regels waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden verschillende bestemmingen toegelicht.

6.3.2.1 Groen

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen, beplanting, fiets- en/of voetpaden. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.

6.3.2.2 Kantoor

De gronden van villa Markant zijn bestemd als 'Kantoor'. Binnen de bestemming zijn de aangewezen gronden bestemd voor (gebouwen ten behoeve van) kantoren zonder baliefunctie.

6.3.2.3 Verkeer - Verblijfsgebied

Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' worden woonstraten en woonerven bedoeld. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en parkeervoorzieningen en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Gebouwen mogen niet worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.

6.3.2.4 Wonen

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is het toegestaan om gestapelde woningen te realiseren. Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen, minimale en maximale bouwhoogten opgenomen. In de regels zijn de overige bebouwingsregels aan te treffen.

6.3.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

6.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

6.3.3.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.

6.3.3.3 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwvoorschriften, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

6.3.3.4 Overige regels

In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

6.3.4.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

6.3.4.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

6.4 Handhaving van het plan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

6.5 Vooroverleg, zienswijzen en verder verloop van de procedure

6.5.1 Vooroverleg

Vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan Markant is in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan het waterschap, de Provincie Overijssel, Gasunie, Vitens, Het Oversticht, Enexis, Erfgoedcommissie Hengelo en de Natuur- en Milieuraad Hengelo. Van de provincie is een reactie ontvangen. Zij hebben vastgesteld dat dit bestemmingsplan in hun ruimtelijk beleid past, zien geen belemmeringen voor het in procedure brengen van dit plan en gaven aan dat hiermee het ambtelijk vooroverleg (uit het Bro) is afgerond. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat deze instanties instemmen met het plan.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan Markant heeft van 31 mei 2023 tot en met 11 juli 2023 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

6.5.2 Verder verloop van de procedure

Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.