direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tuindorp 't Lansink 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0164.BP0087-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan

Voor het plangebied Tuindorp 't Lansink 2016 heeft de gemeenteraad op 1 februari 2005 een bestemmingsplan vastgesteld dat tot doel had de tot dan toe geldende regelingen te actualiseren. Voorliggend plan is de actualisatie van het bestemmingsplan uit 2005. Bij deze actualisatie vindt tevens het juridisch en beleidsmatig uniformeren van het bestemmingsplaninstrumentarium voor het totale gebied plaats.

Tuindorp 't Lansink neemt binnen Hengelo een bijzondere plaats in. Dit geldt niet alleen voor Hengelo, want in Nederland zijn slechts twee tuindorpen goed en gaaf bewaard gebleven. Het gebied is daarom aangewezen als Beschermd Dorpsgezicht door het Rijk op 17 oktober 2003. Het aanwijzingsbesluit is als bijlage 1 bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan gevoegd. Deze status maakt het mogelijk om zowel de gebouwde als de ongebouwde ruimte binnen het gebied te beschermen. Deze status rechtvaardigt ook dat in het bestemmingsplan voor het Tuindorp uit 2005 gekozen werd voor een conserverend plan dat een belangrijke functie had voor het veiligstellen van de bijzondere kwaliteit van het Tuindorp. Voorliggend bestemmingsplan is een herijking van dit oude plan aan de hand van gewijzigde regelgeving, 10 jaar gebruikservaring van het plan en wellicht op detailniveau gewijzigde inzichten. Het bestemmingsplan is dan ook conserverend van aard en vormt een continuering in het veiligstellen van de bijzondere kwaliteit van Tuindorp 't Lansink.

Het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 komt overeen met dat van het bestemmingsplan uit 2005 en tevens met dat van het beschermde dorpsgezicht Tuindorp 't Lansink zoals dat is aangewezen. Ruwweg wordt de grens van het plangebied gevormd door de volgende straten; Ainsworthstraat, spoorlijn Hengelo-Zutphen, Lansinkesweg, Willem de Clerqstraat, Beckumerstraat, Buitenweg, Lansinkweg, Chr. Huygenslaan, Industriestraat, Breemarsweg, Oelerweg en 't Onland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0001.jpg"

Afbeelding 1.2: Globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 is een actualisatie van de geldende plannen die van toepassing zijn op het plangebied. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen (deels) komen te vervallen bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan.

Naam   Nummer   Raad   GS  
Tuindorp 't Lansink   ps14bpk001   01-02-2005   19-07-2005  
Kamerbewoning   NL.IMRO.BP0027-0301   06-07-2010   n.v.t.  
C.T. Storkstraat 35   NL.IMRO.BP0039-0302   24-04-2014   n.v.t.  

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke karakteristiek

2.1.1 Ruimtelijke hoofdkarakteristieken

Tuindorp 't Lansink ligt ten zuidwesten van het centrum en het station van Hengelo. In de oorspronkelijke opzet had 't Lansink geen directe ruimtelijke relatie met de stad. Het dorp was een satelliet, door groen afgeschermd van fabriek en stad. Het isolement is opgeheven met de verdere uitbreiding van Hengelo waarvan 't Lansink nu een van de wijken geworden is.

De omringende bebouwing gaat op sommige plaatsen naadloos over in het tuindorp, met name aan de oostrand. Ook de zuidwestelijke grens is slechts een harde grens door het ruime profiel van de doorgangswegen ter plaatse. De bebouwing aan de overzijde van deze wegen is in dezelfde stedenbouwkundige gedachte, zij het in een ander typologisch en economisch kader, ontwikkeld. Het Stork fabriekscomplex en het spoor blijven dit deel van Hengelo scheiden van de binnenstad. Het ruimtelijk karakter van het tuindorp werd en wordt vooral bepaald door de zeer sterke groenstructuur. Door de lommerrijke aanleg functioneerde Tuindorp 't Lansink als een groene long, bedoeld als compensatie voor de fabrieksgassen. De oorspronkelijke groenaanleg waarin het destijds aanwezige groen was opgenomen, is behoorlijk intact en ondertussen volgroeid. Het groene karakter werd en wordt mede bepaald door de bomen in de openbare ruimte. Iedere straat had zijn eigen boomsoort, veelal inheemse bomen. Rond het Tuindorpbad is - nog steeds - een waar arboretum aanwezig: een verzameling van bijzondere, veelal uitheemse bomen. Naast de bomen en voor- en achtertuinen waren de grasbermen langs de straat essentieel onderdeel van het groen. De grasbermen geleiden de blik van voetganger, fietser en automobilist, en zorgen voor contrast met de stenige plekken die in tuindorp aanwezig zijn. De grasbermen symboliseerden het dorpse van Tuindorp 't Lansink, maar zijn voor het grootste deel verdwenen.

Voor de beleving van de wijk als tuindorp zijn de zorgvuldig gedetailleerde straatprofielen met voortuinen, de continue erfscheidingen, grasbermen en bomen van groot belang. Het secundaire wegenstelsel vormen de paden tussen de achtertuinen.

Het stedenbouwkundige ontwerp wordt gekenmerkt door een gebogen, schijnbaar natuurlijk gegroeid stratenpatroon. Zelfs in het orthogonaal ontwikkelde deel rond het C.T. Storkplein is geen strakke geometrie gehandhaafd. De relatief ruime straatprofielen waarin voortuinen en grasbermen mede bepalend zijn, hebben een dorpse maat. Straten zijn 10-13 meter breed, waardoor het tuinstadkarakter versterkt wordt. De hoofdstraten zijn zo veel mogelijk van noord naar zuid ontworpen, daardoor is een gunstige bezonning van de gevels mogelijk en een afwisselende positie van de woonkamer in de plattegrond. Bijna zonder uitzondering zijn de kavels langgerekt. Ze zijn zodanig bebouwd dat nagenoeg alle huizen een voor- en achtertuin hebben. De voortuinen zijn gemiddeld 5-7 meter diep, de achtertuinen 15-20 meter. De achtertuinen waren bedoeld als moestuinen in het kader van de zelfvoorziening. Tevens zouden de tuinen het sociale contact bevorderen. De eerste uitleg heeft de meest dorpse sfeer in Engelse stijl. Ten eerste door de groepering van de belangrijkste voorzieningen rondom een plein, ten tweede doordat de bebouwing rond het C.T. Storkplein direct in de rooilijn staat, zonder voortuin, waardoor dit deel een stedelijker karakter heeft dan de tweede uitleg. De bestrating met granieten keien versterkt dat beeld.

De latere plandelen zijn meer te typeren als "villawijk met een parkachtige sfeer". Er is sprake van een stratenhiërarchie, zo zijn er arbeiderstraatjes en rijkere straten te onderscheiden.

2.1.2 Bouwkundige en stilistische karakteristiek

Hoewel geen gebruik is gemaakt van standaard woningtypen is sprake van eenheid in architectuur, omdat consequent een dorpse typologie met Engelse en ook Duitse invloeden is gebruikt. Mede door de integratie van bestaande architectuur in het nieuwe plan is het daarom moeilijk het tuindorp exact te begrenzen. Hiervan is met name sprake in het noordoosten, waar de nieuwbouw zich mengt met de toen reeds bestaande bebouwing. De architectonische eenheid is ontstaan door toepassing van een eenduidige vormentaal en eenheid in detaillering.

Wel is een plattegrondtypologie ontwikkeld voor de arbeidershuizen. Het betreft een wijziging van de toen gangbare typologie:

  • de opkamer (slaapvertrek in benedenhuis) heeft plaats gemaakt voor slaapkamers op de verdieping;
  • door een kleinere keuken dan gebruikelijk, verschuift het gezinsleven van de woonkeuken naar de woonkamer;
  • alle huizen hebben een toilet en aansluiting op de riolering, duurdere woningen (huur destijds meer dan f 4,50) zijn met een badkamer uitgevoerd, andere hebben een bad in de keuken onder een opklapbaar aanrechtblad, en;
  • bouwtechnische vernieuwingen zijn de tweemaal halfsteens spouwmuren en de stenen vloeren in keuken, bijkeuken en toilet.

Alle bouwvolumes hebben eenvoudige, rechthoekige grondvormen. Bouwvolumes zijn altijd evenwijdig aan de rooilijn gesitueerd en volgen de straatkromming. Alle bebouwing bestaat uit één of twee lagen, voornamelijk 2, 3 of 4 woningen onder één kap. De daken zijn vrij steil, ca. 50º, waardoor hoge dakschilden ontstaan. De goothoogte ligt tussen 3 en 3,80 meter; bij twee bouwlagen tussen de 5 en 7 meter. De huizen zijn voornamelijk gedekt met zadel- of schilddaken (soms met wolfeinden). Alle daken zijn met keramische dakpannen van verschillend type gedekt, per woningblok afwisselend rood of blauw gesmoord in een duidelijk willekeurig patroon.

Gevels zijn geheel van baksteen, of op de begane grond van baksteen met op de verdieping stucwerk, of op de begane grond van baksteen met op de verdieping vakwerk met baksteen of stuc ingevuld. Sommige topgevels hebben een houten voorschot.

Alle woningtypen hadden een vorm van erfscheiding passend bij de architectuur van het huis. De erfscheiding was steeds een muurtje, al dan niet met hekwerk. Van oorsprong werden geen hagen toegepast. Pas in een later stadium is op een aantal plekken muurtjes vervangen door hagen of zijn hagen aan het straatbeeld toegevoegd.

2.1.3 Ruimtelijke kwaliteit

Tuindorp 't Lansink is van groot belang vanwege:

I. Cultuurhistorische waarde

Het tuindorp is op initiatief van een fabrikant gerealiseerd onder invloed van de tuinstadbeweging en in het licht van de industrialisering van Hengelo. Ideeën over het functioneren van de industriestad en de daarbij horende emancipatie van de arbeidersklasse, zoals verwoord in E. Howards' "Garden cities of tomorrow", zijn in Tuindorp 't Lansink gerealiseerd. Het tuindorp vormt een harmonieuze leefomgeving, die ten tijde van de oprichting zelfvoorzienend was.

Tuindorp 't Lansink is een vroeg voorbeeld van een gerealiseerd tuindorp vanuit idealistische instelling. Het naast elkaar voorkomen van woningen in verschillende prijsklasse had overigens niet een louter idealistische reden, de aard van de industriële activiteiten van Stork vroeg om beter geschoold personeel dat meer te besteden had dan de echte arbeidende klasse.

II. Historisch ruimtelijke of stedenbouwkundige waarde

De wijk heeft nog veel van zijn oorspronkelijke karakter behouden; met name de ruimtelijke structuur is intact gebleven. Tuindorp 't Lansink voldoet daarmee nog steeds aan het beeld dat van een tuindorp verwacht werd. Vooral de groenstructuur die nu tot zijn volle wasdom is gekomen. Hoewel dit minder direct afleesbaar is, draagt ook de morfologische relatie met agrarisch landgebruik van voor de aanleg van het tuindorp bij aan de stedenbouwkundige waarde.

III. Architectuurhistorische waarde

Tuindorp 't Lansink kent een aantal woningtypen met een eigen architectuur. Ondanks de variatie zijn alle woningen in Engelse tuindorpstijl gebouwd en heeft een aantal gemeenschappelijke kenmerken: eenvoudige bouwvolumes; opbouw van één laag met kap; gelede dakpartijen door dakkapellen, knikken of geveltoppen; in hoofdzaak bakstenen gevels met accenten in stuc en hout; en gebakken dakpannen in twee kleuren.

De bebouwing, met name rond het C.T. Storkplein, heeft bovendien bijzondere waarde binnen het oeuvre van de architect K. Muller. De gebruikte woningtypen vormen een niet onbelangrijke schakel in de ontwikkeling van de arbeiderswoning. Tuindorp 't Lansink heeft hierdoor, mede door de vroege realisatiedatum, een pionierskarakter.

IV. Gaafheid en herkenbaarheid

Het architectonisch en het stedenbouwkundig karakter van het tuindorp zijn nauwelijks aangetast door latere ingrepen. Het "langzaam gegroeide" dorpsbeeld dat nu opgenomen is in de totale bebouwing van Hengelo, vertoont nog steeds een grote eenheid, zowel architectonisch, stedenbouwkundig als landschappelijk (e.g. de groenstructuur).

De oorspronkelijke ontwerpuitgangspunten zijn nog herkenbaar:

  • het creëren van een nieuwe woonwijk met veel groene en goede voorzieningen voor de bewoners;
  • een woonwijk die zelfstandig is en geen buitenwijk;
  • een diversiteit van woningen die de indruk wekt op een natuurlijk wijze te zijn ontstaan;
  • een verbetering van de maatschappij door sociale differentiatie in de bevolking van de tuinstad.

V. Zeldzaamheid

In vergelijking met andere tuindorpen heeft Tuindorp 't Lansink een uitgesproken parkachtig karakter en een ruime stedenbouwkundige opzet.

2.2 Verkeer en infrastructuur

De ontsluiting van Tuindorp 't Lansink wordt gevormd door de Julianalaan, Lansinkesweg en de Oelerweg aan de westzijde en de Breemarsweg aan de zuidzijde. Deze wegen hebben een stroomfunctie wat duidelijk zichtbaar is aan het bredere straatprofiel in vergelijking met de buurtstraten in Tuindorp 't Lansink. Van oorsprong vormde de route vanaf de Kettingstraat richting de Christiaan Huygenslaan een belangrijke wijkontsluiting. In het verleden is de directe verbinding vanaf de zijde van de Oelerweg afgesloten voor het gemotoriseerd verkeer om sluipverkeer vanaf de Oelerweg tegen te gaan. Hierdoor heeft deze route een rustiger karakter gekregen. Ten behoeve van de centrale groenstructuur en het wooncomfort zal dit karakter behouden blijven. Een doorbreking van de barrière aan de zijde van de Kettingstraat is niet aan de orde.

Vanwege de cultuurhistorische waarde van het Tuindorp en het belang van behoud van de groen-/ en tuinstructuren in het plangebied dient terughoudend te worden omgegaan met het toestaan van nieuwe uitwegen danwel verbreding van bestaande uitwegen. Om karakteristieke tuinmuren zoveel mogelijk te behouden en om toename van (half)verharding binnen de bestemming 'Tuin' te voorkomen dient ook zorgvuldig te worden omgegaan met verplaatsing van uitwegen. Vanuit een goede parkeerbalans in het plangebied is het echter ook wenselijk dat de parkeervraag zoveel mogelijk op eigen terrein kan worden opgelost. In sommige gevallen kunnen derhalve wel nieuwe uitwegen worden toegestaan: de opstelplaats voor auto's dient aantoonbaar binnen de bestemming 'wonen' te geschieden en niet binnen de bestemming 'Tuin'. Dit om toename van (half)verharding binnen de bestemming 'Tuin' te voorkomen. Tevens mogen er geen karakteristieke tuinmuren worden doorbroken. Uiteraard blijven bij de beoordeling voor het hebben, verbreden en/of verplaatsen van een uitweg de overige beoordelingsgronden (bijvoorbeeld verkeersveiligheid en bescherming groenvoorzieningen) van kracht.

2.3 Wonen

De gemeentelijke opgave is om zorg te dragen voor een woningvoorraad die is toegesneden op de toekomstige vraag. In het beleid zetten we in op een beperkte uitbreiding van de woningvoorraad, maar vooral op een kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad.
We willen dat er voldoende woningen beschikbaar en betaalbaar zijn. Door bestaande woningen te verduurzamen, waarbij het energiekosten worden teruggedrongen, kunnen woonlasten in de toekomst beter betaalbaar blijven.
Voor mensen met een zorgbehoefte, ouderen en/of gehandicapten, geldt dat ze steeds vaker zelfstandig thuis blijven wonen in de wijk. Wijken moeten daarom voldoende geschikte woningen hebben waarin zorg kan worden ontvangen. Enerzijds kan dit door bestaande woningen geschikt te maken, anderzijds door levensloopbestendige appartementen nabij zorg en voorzieningen te bouwen voor de doorstroming. Senioren die doorstromen naar geschikte woningen creëren weer aanbod voor gezinnen en starters. Het is belangrijk dat bestaande (vergrijsde) stadswijken voldoende instroom krijgen van starters en gezinnen voor de kwaliteit en leefbaarheid.

2.4 Werken / bedrijven

In het plangebied zijn enkele bedrijven en kantoren aanwezig. Het is niet gewenst om in de toekomst andere bedrijvigheid dan de huidige toe te staan. De status van beschermd dorpsgezicht leent zich hier minder voor en bovendien is de bereikbaarheid van het gebied niet optimaal voor de vestiging van bedrijven. Door middel van een 'Staat van bedrijfsactiviteiten' is aangegeven welke bedrijvigheid mag plaatsvinden op de bestaande bedrijfspercelen.

2.5 Winkels en horeca

De beoogde detailhandelsstructuur in Hengelo Zuid bestaat uit een wijk/buurtwinkelcentrum (Het Esrein) en twee buurtsteunpunten (Veldwijk-Noord en Agathaplein). Gestreefd wordt functies elders in de wijk af te bouwen, toevoeging van nieuw aanbod in Hengelo-Zuid is niet of slechts beperkt mogelijk. Voor het plangebied Tuindorp 't Lansink geldt dat de bestaande verspreide detailhandelsbestemmingen behouden blijven binnen de bestemming 'Gemengd'. Het is niet onlogisch dat winkels op den duur verdwijnen en dat hiervoor bijvoorbeeld een woonfunctie terug komt. Binnen de brede gemengde bestemming zijn naast winkels ook dienstverlenende bedrijven en kantoren toegestaan.

In relatie tot het plangebied wordt gestreefd het horeca-aanbod zoveel mogelijk te laten aansluiten op de verzorgingsfunctie binnen de wijk. Het plangebied maakt onderdeel uit van het zuidelijk stadsdeel. In het zuidelijke stadsdeel is er ruimte voor beperkte dag en avond horeca waar naast het eten en drinken ook het ontmoeten in de buurt centraal moet staan. Dit bevindt zich onder meer aan de Oelerweg, Industriestraat en het Vuurdoornplein. In het plangebied is Hotel 't Lansink en een snackbar gelegen. Toevoeging van aanvullende horeca in het plangebied is niet wenselijk.

2.6 Voorzieningen

In het plangebied en in de directe nabijheid is een ruim aanbod in maatschappelijke voorzieningen te vinden. Basisonderwijs, voorzieningen in de gezondheidszorg en andere sociaal-culturele en religieuze voorzieningen zijn in het plangebied te vinden. Voor al deze voorzieningen geldt dat zij in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming Maatschappelijk krijgen. Aandacht dient te worden besteed aan de relevante milieutechnische aspecten.

2.7 Sport en recreatie

De tennisbanen aan de noordzijde van Tuindorp 't Lansink liggen aan de oostzijde van het vroegere Erve 't Lansink. Het gebied zal daarom als verwijzing daarnaar een groene invulling houden. Daarnaast is er uiteraard het Tuindorpbad in de Tuindorpvijver; het enige natuurzwembad in Hengelo. Tenslotte is er nog de speeltuin en het clubhuis aan de Twijnstraat. Er zijn geen noemenswaardige toeristische functies in het plangebied aanwezig. Wel is in het plangebied Hotel 't Lansink gevestigd. Het hotel bedient met name klanten uit het zakelijke segment.

2.8 Water- en groenstructuur

Het karakter en de structuur van het plangebied worden in belangrijke mate mee bepaald door het groen. De huidige groenstructuur van het gebied past grotendeels nog binnen de oorspronkelijke tuindorpgedachte. Het groenontwerp voor Tuindorp 't Lansink is gemaakt door de tuin- en landschapsarchitecten Leonard Springer en Pieter Wattez.

Belangrijke uitgangspunten in het ontwerp waren een parkachtige sfeer, handhaven van de van oorsprong aanwezige waardevolle bomen, begeleiding van straten door grasbermen met bomen, in iedere straat een eigen, veelal inheemse boomsoort, en tuinen zowel voor als achter de woningen.

Midden in Tuindorp ligt als centraal punt de Tuindorpvijver, omringd door een rijkdom aan boomsoorten, waaronder zowel inheemse soorten (voornamelijk eiken), als exoten. Deze zone heeft het karakter van een arboretum. De variatie aan soorten is zeer karakteristiek en zal als zodanig behouden moeten blijven.

De bomen die in het plangebied van oorsprong werden gehandhaafd of direct na de bouw van de woningen zijn geplant, zijn nu vaak beeldbepalend en als zodanig van grote waarde voor het gebied. Belangrijk voor de hoofdgroenstructuur zijn, behalve de Tuindorpvijver en omgeving, ook de Beckumerstraat met een laanbeplanting van lindes in grasbermen, en de Woolderbeekweg, met een schaduwrijke baldakijn van kastanjes in de grasstroken langs het water. Karakteristieke, beeldbepalende groene plekken zijn ook het C.T. Storkplein met de oude eiken en het Plein 1918 met de oude kastanjes. De doorgaande wegen die het plangebied omsluiten zijn, met begeleidend groen, eveneens dragers van de hoofdgroenstructuur. Het betreft de Oelerweg, Breemarsweg en Julianalaan.

2.9 Spelen

De uitgangspunten voor spelen en speelvoorzieningen in Hengelo zijn beschreven in de gemeentelijke Kadernota Spelen 2016. Goede speelmogelijkheden zijn belangrijk. Het gaat om zowel informele speelruimte, als formele speelruimte die is ingericht met speeltoestellen.

In het plangebied Tuindorp 't Lansink zijn de formele openbare speelplekken gespreid per buurt aangelegd, waarbij ook de schoolpleinen een functie voor de buurt vervullen. Nu de Tuindorpschool aan de onderwijsfunctie is onttrokken, zal ook het speelplein op termijn niet meer openbaar zijn. Tot die tijd blijft het plein als speelterrein toegankelijk.

Een belangrijke plaats in het speelaanbod wordt ingenomen door speeltuin 't Lansink. De speeltuin vormt van oudsher een kloppend hart voor spel en ontmoeting in de wijk.

De informele speelruimte wordt daar gevonden waar in de openbare ruimte veilig vrij gespeeld kan worden. Denk daarbij aan de gazons of bredere grasstroken, woonstraten met een 30 km-zone, voetpaden, stoepen en pleintjes.

2.10 Nutsvoorzieningen, kabels en leidingen

In het plangebied is een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd. Voor het gebied geldt dat alleen het vuile water mag worden afgevoerd.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In 2016 is het Barro aangevuld. In het Barro is een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJselmeergebied en Duurzame verstedelijking. Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd welke als procesvereiste is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Ingevolge artikel 3.1.6, lid 2 Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied
    van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door
    herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet
    binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt
    beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van
    verschillende middelen van vervoer, passend ontslotend zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Op grond van artikel 1.1.1, lid 1 onder i Bro wordt een stedelijke ontwikkeling als volgt gedefinieerd:
ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 4.1).

3.1.5 Erfgoedwet (2016)

Het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed was tot en met juni 2016 geregeld in zes verschillende wetten (waaronder de Monumentenwet) en een regeling, waarin roerend, onroerend en archeologisch erfgoed allemaal hun eigen specifieke definities, procedures en beschermingsmaatregelen hadden. Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen gold blijft gehandhaafd.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

3.1.6 Nationaal milieubeleidsplan: "Een wereld en een wil"

In het vierde nationale Milieubeleidsplan neemt de leefomgeving een prominente plaats in. Dit in verband met de verwachting dat de kwaliteit van de leefomgeving in de toekomst zal afnemen door een toename van geluidshinder en luchtverontreiniging. Naar verwachting zal in 2030 het aantal geluidgehinderden met 20% tot 50% toenemen en zullen ongeveer een half tot één miljoen mensen blootgesteld worden aan te hoge niveaus van luchtverontreiniging (volgens EU-norm).

Het streven is om de samenhang tussen milieu en ruimtelijk beleid te vergroten. Bij de bepaling van gebiedskwaliteit spelen bovendien naast milieu ook andere waarden. In sommige gevallen is het sociaal rechtvaardig om een hogere kwaliteit te realiseren op plekken waar sociale, economische en milieuproblemen elkaar onderling versterken.

Belangrijke punten zijn verder: meer nadruk op vergunningverlening en handhaving, inspraak van burgers en heldere besluitvorming.

3.1.7 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 vastgesteld. Het vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de diverse daarop gebaseerde beleidsdocumenten. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte, het bereiken van een goede waterkwaliteit en het veiligstellen van strategische watervoorraden. Er is voor dit bestemmingsplan een watertoets uitgevoerd waarmee het bestemmingsplan in overeenstemming met dat beleid is opgesteld (zie paragraaf 4.1).

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (2017)

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Op 12 april 2017 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten.

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Duurzaamheid en Ruimtelijke Kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie.

3.2.1.1 Sturingsfilosofie

Het beleid is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen nadere invulling kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt. In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten genoemd. Onderstaand model fungeert als leidraad bij deze sturing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0002.png"

Afbeelding 3.2.1.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

3.2.1.2 Omgevingsvisie met betrekking tot Tuindorp 't Lansink

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Daarnaast is in heel Overijssel een aantal generieke beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

integraliteit

De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop alle relevante belangen en beleidsambities zijn afgewogen. De voorliggende goede ruimtelijke onderbouwing is het resultaat van de vereiste integrale belangenafweging.

toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Het gaat daarbij om ontwikkelingen die duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden. Deze ontwikkelingen moeten ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de eis van toekomstbestendigheid. Het voorliggende initiatief is dermate klein qua schaalniveau en afwijking ten opzichte van het geldend planologisch regime dat er geen sprake is van een initiatief dat de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien in gevaar brengt.

concentratiebeleid 

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Deventer Stedendriehoek. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop daarmee wordt voorzien in de behoefte van deze gemeente. Het voorliggende initiatief voorziet in de behoefte van initiatiefnemer en is dermate klein qua schaalniveau dat het geen impact heeft op de totale gemeentelijke behoefte.

(boven)regionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de (boven)regionale afstemming. Het voorliggende initiatief is dermate klein qua schaalniveau dat het niet van invloed is op welke regionale programmering dan ook.

zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag – zowel ondergronds als bovengronds – te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden. In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in hoe invulling is gegeven aan de eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Het richtinggevende ontwikkelingsperspectief voor het Tuindorp is in kaart en tekst weergegeven. Het plangebied is bijna in zijn geheel aangemerkt als "Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken". Het betreft een bestaand woongebied, waar ruimte is voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-, werk- en gemengde stadsmilieus. Voor een zeer beperkt deel is het ontwikkelingsperspectief "Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap" van toepassing. Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0003.png"

Afbeelding 3.2.1.2: uitsnede kaart omgevingsvisie - ontwikkelingsperspectieven

(het globale plangebied is zwart omlijnd)

Aangezien het een bestemmingsplan betreft dat niet voorziet in nieuwe grootschalige ontwikkelingen, past het binnen het provinciaal beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De Omgevingsverordening Overijssel (hierna: 'Omgevingsverordening') wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57. Van de Wegenwet en artikel 2A. van de Wegenverkeerswet.

In de Omgevingsverordening is een aantal principes vastgelegd waaraan binnen de provincie Overijssel dient te worden voldaan. De voor dit plan (meest) relevante staan hieronder samengevat:

  • alleen bouwen voor de lokale behoefte;
  • alleen bouwen binnen bestaand stedelijke gebied;
  • de nieuwe ontwikkeling moet passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

Er zijn onderbouwd bepaalde uitzonderingen mogelijk op het bovenstaande.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0004.png"
Afbeelding 3.2.2a: uitsnede kaart omgevingsverordening

(het globale plangebied is rood omlijnd)

Uit de omgevingsverordening blijkt alleen dat er door het plangebied een Fietsroutenetwerk Overijssel loopt. Deze route is weergegeven op "afbeelding 3.2.2: uitsnede kaart Fietsroutenetwerk Overijssel". Als gevolg hiervan schrijft de omgevingsverordening in artikel 2.17.1 voor dat in de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen wordt aangegeven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met deze bovenlokale fietsroutestructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0005.png"

Afbeelding 3.2.2b: uitsnede kaart Fietsroutenetwerk Overijssel

(het globale plangebied is blauw, het Fietsroutenetwerk is in rood weergegeven)

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, waardoor er geen consequenties zijn voor de bovenlokale fietsroutestructuren.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)

Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:

  • 1. Versterking van de economische structuur;
  • 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
  • 3. De sociale opgave;
  • 4. Het landschap de stad in;
  • 5. Ruimtelijke kwaliteit;

Om deze opgaven uit te voeren is een viertal kernprojecten geformuleerd. Het plangebied valt binnen geen van deze kernprojecten; wel wordt de bestaande ruimtelijke kwaliteit van het Tuindorp meerdere malen benoemd bij verschillende kernopgaven.

3.3.2 Woonvisie Hengelo 2016-2026

De gemeenteraad van Hengelo heeft op 22 november 2016 de woonvisie Hengelo 2016-2026 vastgesteld. In de woonvisie geeft de gemeente haar visie op de wijze waarop Hengelo zich de komende jaren verder kan ontwikkelen als prettige woonstad. De woonvisie is er niet alleen voor de gemeente. Welbions en huurdersvereniging Ookbions zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van de woonvisie. De woonvisie vormt het kader voor de prestatieafspraken met Welbions.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0006.png"

Vanuit de woonvisie liggen er geen concrete opgaven voor Tuindorp. De opgave met betrekking tot het verduurzamen van de woningvoorraad is door bewoners van Tuindorp op eigen initiatief en op creatieve wijze opgepakt.

3.3.3 Nota Archeologie 2010

Met het zogeheten Verdrag van Malta, dat Nederland vijftien jaar geleden ondertekende, beloofden de lidstaten van de Raad van Europa zich in te spannen om het archeologisch erfgoed in Europa beter te beschermen. Reden voor deze zorg: het archeologisch erfgoed in heel Europa dreigde te worden vernietigd door een steeds grotere economische welvaart. Na ondertekening begon voor Nederland een lange mars naar de vertaling in wetgeving, die uiteindelijk in 2007 werd afgegrond met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Met de vaststelling van de Wamz is formeel het moment aangebroken dat we in ons land niet meer vrijblijvend kunnen omgaan met het archeologisch erfgoed. De Wamz is formeel vastgelegd in de Monumentenwet 1988, die per 1 juli 2016 is komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet introduceert in de archeologie het beginsel van ‘de verstoorder betaalt’. De kwaliteit van uitvoerende archeologische werkzaamheden is geregeld door een vergunningenstelsel. Uitgangspunt van de Wamz is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten. Archeologen spreken dan over ‘behoud in situ’. De wet verbiedt het verrichten van opgravingen, tenzij een partij over een opgravingvergunning beschikt. In de Erfgoedwet staat verder precies beschreven wie de eigenaar is van de opgegraven archeologische vondsten, waar vondstmateriaal moet worden opgeslagen en aan wie welke opgravinginformatie moet worden gemeld. Verder kent de wet bepalingen over wanneer er als gevolg van opgravingen schadevergoeding mogelijk is etc.

Door de Erfgoedwet heeft de gemeente extra taken. Zij moet laten zien hoe zij rekening houdt met mogelijke archeologische waarden wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld of een bestaand bestemmingsplan wordt aangepast dan wel daarvan vrijstelling wordt verleend. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om bij het afgeven van omgevingsvergunningen archeologische eisen te stellen. Dat is overigens alleen mogelijk als daarvoor een juridische basis aanwezig is in het bewuste bestemmingsplan. Met de invoering van de Wamz zal op veel momenten van de gemeente een oordeel worden verwacht over de omgang met archeologische waarden of vondsten.

Een gemeentelijk beleidsplan biedt de mogelijkheid om al die beslissingen over archeologie in een integraal kader te plaatsen en daar vervolgens op een samenhangende manier invulling aan te geven. Het voorkomt een reeks dure ad hoc beslissingen en vervelende verrassingen tijdens geplande bodemingrepen.

Verantwoord beheer van het cultuurhistorisch erfgoed in de gemeente Hengelo begint met het inzichtelijk maken waar en wanneer met het bodemarchief rekening dient te worden gehouden. De behoudsdoelstelling staat daarbij in principe voorop. Zijn behoud en bescherming van archeologische relicten niet realiseerbaar dan dienen deze op deskundige wijze onderzocht en gedocumenteerd te worden. Deze uitgangspunten betekenen dat het noodzakelijk is een aantal beleidsregels te formuleren om archeologiegevoelige gebieden in alle ruimtelijke plannen en projecten op te nemen en waar mogelijk te ontzien.

3.3.3.1 Archeologische beleids- en verwachtingenkaart 2018

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Hengelo in 2010 een archeologische verwachtingen en advieskaart vervaardigd. Deze kaart maakt voor het grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Hengelo. Dit inzicht is nodig om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

Op 13 februari 2018 heeft de raad de geactualiseerde beleids- en archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. Aan de op de kaart vlakdekkend weergegeven verwachtingszones zijn beleidsadviezen gekoppeld. Uitgangspunten voor de adviezen zijn de beleidskaders zoals deze op de verschillende overheidsniveaus zijn geformuleerd en het besluitvorming- en archeologisch onderzoekstraject zoals beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. In deze beleidsnota zijn de aan de verwachtingenkaart gekoppelde beleidsadviezen onverkort overgenomen. De kaart gaat vergezeld van een rapportage (2010), met een methodische en inhoudelijke toelichting op de archeologische verwachtingen en advieskaart van de gemeente Hengelo. Het rapport bevat als bijlage een catalogus van de in de gemeente voorkomende archeologische monumenten alsmede een vindplaatsencatalogus waarmee een zo volledig mogelijk overzicht wordt geboden van archeologische waarnemingen die in het verleden binnen de gemeente zijn gedaan.

Over de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan wordt omgegaan met het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3.

3.3.4 Detailhandel Hengelo 2006 - 2016, geactualiseerde beleidsvisie 2012

Het doel van de Detailhandelsvisie Hengelo 2006-2016, geactualiseerde beleidsvisie 2012, is het scheppen van een beleidskader voor detailhandel. Het is een document waarin gewenste toekomstige ontwikkelingen staan en het geeft het kader voor ontwikkelingen aan. Het biedt detailhandelsondernemingen en andere marktpartijen duidelijkheid over de ontwikkelingsrichting. In de geactualiseerde beleidsvisie zijn de uitgangspunten uit 2006 bevestigd en verder aangescherpt.

Beleid in het kort:

Hengelo heeft op het gebied van detailhandel een aantal ambities. Deze ambities zijn onderverdeeld in een drietal winkelmotieven: dagelijks winkelen, recreatief winkelen en doelgericht winkelen.

Dagelijks winkelen

Hengelo kent een structuur van wijkwinkelcentra, buurtwinkelcentra en solitaire supermarkten. Voor de leefbaarheid in de wijken is het van belang dat er dicht bij huis boodschappen gedaan kan worden. Hierbij past een evenwichtige spreiding van het aanbod over de stad.

Clustering van functies binnen wijken en buurten geniet de voorkeur. Dit is de wijze waarop zowel een supermarkt als aanvullende bewinkeling resulteren in het beste voorzieningenniveau voor de wijk en/of buurt.

Recreatief winkelen

De binnenstad is de huiskamer van Hengelo en het belangrijkste recreatieve winkelgebied in Hengelo waar mensen langer gaan verblijven.

In de binnenstad moet men aangenaam willen verblijven. Er moet een juiste afstemming van functies zijn, ook horeca, wonen en cultuur zijn belangrijke ingrediënten. Door onder andere te investeren in sfeer, veiligheid, inrichting en beeldkwaliteit kan de bezoeker langer worden gebonden.

Doelgericht winkelen

Winkel voor gericht non-food aankopen kunnen zich vestigen in de clusters Plein Westermaat (regionale functie), Westermaat Zuidwest en Noordelijke Spoorzone.

Perifere detailhandel vindt plaats in de genoemde clusters en uitbreiding is slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk. Er wordt geen reguliere detailhandelsactiviteiten toegestaan als zogenaamde nevenactiviteit. Hier kan onvoldoende grip op worden gehouden en de gemeente wil inzetten op clustering.

3.3.5 Nota vrijetijdseconomie Hengelo 2011-2021

De Nota Vrijetijdseconomie geeft de koers voor toeristisch/recreatief Hengelo voor de komende tien jaar aan. Het biedt een kader voor bestaande activiteiten en nieuwe initiatieven en geeft aan welke acties moeten worden ondernomen om de gewenste visie te realiseren.

3.3.5.1 Aanbod vrijetijdsvoorzieningen in Hengelo

Hengelo beschikt over een breed palet aan toeristische en recreatieve voorzieningen. De nadruk ligt hierbij op het dagrecreatieve aanbod en is vooral te vinden in de binnenstad en directe omgeving ervan. Grotendeels zijn dit voorzieningen die behoren bij een stad van zo'n 80.000 inwoners. Voor een deel overstijgen deze voorzieningen die van een stad als Hengelo. Omdat ze niet alleen voor Hengelo van betekenis zijn, maar ook voor de regio en/of omdat ze op een kwalitatief goed niveau opereren.

3.3.5.2 Visie vrijetijdseconomie Hengelo


Hengelo richt zich op het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad, geconcentreerd in de binnenstad. Om dit te bereiken is het nodig om een duidelijk en herkenbaar beeld van Hengelo neer te zetten. Een beeld dat Hengelo past; het DNA van Hengelo. Daarnaast is het nodig om de basisinfrastructuur op orde te houden en de aantrekkelijke bezienswaardigheden aantrekkelijk te houden en te laten zien.

Hengelo heeft de volgende missie:

Hengelo is een aantrekkelijke plaats om te bezoeken, te verblijven, te ontmoeten en te waarderen.

Daarbij is de volgende ambitie geformuleerd:

De inwoners en (regio)bezoekers meer belevingswaarde bieden, waardoor ze vaker en langer aan Hengelo gebonden worden. Hierdoor wordt de locale economie gestimuleerd.

Deze ambitie wordt concreet gemaakt in een aantal hoofd- en subdoelen.

3.3.6 GroenPlan Hengelo 2015

Het Groenplan Hengelo is een integrale benadering van het groen in Hengelo in relatie tot water, duurzaamheid en ecologie, met strategische afwegingen op het gebied van beheerbaarheid en investeringen. Het Groenplan bevat een visie op het groen in Hengelo in relatie tot de omgeving. Het groen in de stad is belangrijk voor gezondheid, ecologie, ruimtelijke vormgeving, beleving, ontspanning en ontmoeting. Doelstelling is het beschermen en versterken van de gezonde groene basis in de stad, ten behoeve van een optimale leefbaarheid nu én in de toekomst.
Het Groenplan biedt uitgangspunten voor inrichting, beheer en uitvoering, zowel intern als extern. Het Groenplan geeft herkenbare kaders voor de bewoners van de stad. Het plan biedt handvatten voor keuzes. De ruggengraat van het groen in de stad wordt gevormd door de hoofdgroenstructuur. De invulling van de hoofdgroenstructuur is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de verschillende groene disciplines binnen de gemeentelijke organisatie, en besproken met de externe groene partners. De kaart met de hoofdgroenstructuur is onderdeel van het vastgestelde Groenplan.

3.3.7 verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) (2018-2022)

Op 21 november 2017 heeft de gemeenteraad het GRP 2018-2022 vastgesteld. Hierin wordt de zorg voor afvalwater, hemelwater en grondwater vastgelegd en is veel aandacht geschonken aan duurzaamheidmaatregelen, zoals beekherstel, afkoppelen van hemelwater van de riolering, vegetatiedaken en klimaatadaptatie (het voorkomen van wateroverlast door hevige regenval). Bij dit laatste aspect moet worden gedacht aan tijdelijke waterberging in de openbare ruimte bv in groenstroken.

In plaats van het vervangen van oude rioolbuizen wordt ook gekeken of de riolering niet van binnenuit kan worden gerepareerd door middel van het aanbrengen van een kunststof kous. Hierdoor hoeft de straat niet meer te worden opgebroken. Ook worden voorstellen gedaan om structurele grondwateroverlast te beperken of te voorkomen. Hiervoor is een gemeentelijk grondwaterplan gemaakt. Dit grondwaterplan maakt onderdeel uit van het GRP.

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels. Deze worden bij de realisatie van het CPO in Kamers dan ook toegepast.

  • 1. Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI middels riolering;
  • 2. Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem. Daarbij heeft zichtbare oppervlakkige afvoer de voorkeur boven afvoer door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • 3. Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd; Op kleine schaal kan dit goed middels individuele voorzieningen. Op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur. De afvoer van het hemelwater vindt dan plaats via de trits: regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • 4. Bij het ontwerp van het bouwwerk een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten kiezen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft. Bij het stedenbouwkundige plan moet hierbij notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt, waarmee water dan een ordenend principe voor het plan is.
  • 5. De afvoerpiek uit het plangebied wordt afgevlakt door berging in de wadi's en/of retentievijvers. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water. Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf. De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • 6. In de bouwwerken wordt vochtoverlast door hoge grondwaterstanden geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door eventuele kelders waterdicht te maken.
  • 7. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren is.
  • 8. Bewoners en bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de regenwaterriolering of andere hemelwatervorzieningen op het perceel. Als de gemeente voor het hemelwater zorgt dan moeten bewoners en bedrijven er zelf voor zorgen dat het hemelwater op de juiste wijze op de perceelsgrens wordt aangeboden. De manier waarop is afhankelijk van het type riolering in de openbare weg. Bij gescheiden riolering moet het afvalwater en het hemelwater ook gescheiden worden aangeboden (aparte buizen). Als er een bovengronds systeem is, dan moet het regenwater ook bovengronds worden aangeboden (bijvoorbeeld via een goot).
  • 9. Bij de aanleg van nieuwe woningen en bedrijventerreinen en bij het opnieuw inrichten daarvan is de initiatiefnemer of projectontwikkelaar verplicht om duurzame hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Er moet tenminste gezorgd worden voor gescheiden hemelwatervoorzieningen en voor berging van hemelwater. Voor berging gelden de volgende eisen: bij in- en uitbreidingen moet de berging een netto inhoud hebben voor tenminste 40 mm neerslag. Bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied kan worden volstaan met een inhoud van tenminste 20 mm neerslag.
  • 10. Per project moet in overleg met de afdeling Wegen, Groen en Water van de gemeente en met het waterschap Vechtstromen worden gezocht naar maatwerk.
3.3.8 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) (2003)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) zijn de hoofdnetwerken voor de fiets, openbaar vervoer en auto vastgelegd. Het doel is een situatie te creëren waarbij de drie vervoerswijzen op een volwaardige wijze met elkaar functioneren en elkaar aanvullen, om zo ook in de toekomst de bereikbaarheid en veiligheid te waarborgen en zelfs te verbeteren. Voor de verkeersstructuur voor het autoverkeer zijn in het GVVP de volgende onderdelen vastgelegd:

  • Doseren van de verkeersstromen die van buiten de stad naar binnen de wijkring gaan; niet meer verkeer toelaten dan in het gebied binnen de wijkring verwerkt kan worden. Dit is mede noodzakelijk voor een vlotte doorstroom van de bussen, zodat er van HOV (hoogwaardig openbaar vervoer) gesproken kan worden;
  • Invoering van een tangentensysteem waardoor onder andere de centrumring oost en de Breemarsweg worden ontlast. De Oosttangent voorziet na een volledige realisatie in de Verlengde Laan van Driene, een tunnel in de Kuipersdijk onder het spoor en een eventuele doortrekking van de Kuipersdijk via het tracé van de huidige Akzo-spoorlijn naar de Diamantstraat. De Westtangent is de huidige route Europalaan, Bornsestraat, Weideweg, Geerdinksweg, Oelerweg en Haaksbergerstraat. Een volledige reconstructie van het tracé van de Westtangent is in 2016 afgerond.
  • Categorisering van wegen volgens het Duurzaam Veilig principe, zie ook het Verkeersveiligheidsplan Duurzaam Veilig (2001).

De gemeente Hengelo wil het gebruik van het openbaar vervoer stimuleren, met name op de doorstroomassen. Zo wordt op regionaal niveau een reëel alternatief voor de auto geboden. De doorstroomassen voor het Hoogwaardig Openbaar Vervoer naar Westermaat en Vossenbelt/Hasseler Es en Medaillon zijn gereed. Aan andere HOV-assen (naar Enschede en door Hart van Zuid) wordt nog gewerkt. Op alle geregelde kruispunten krijgt het openbaar vervoer prioriteit in de verkeersafwikkeling ten opzichte van de overige verkeersdeelnemers.

De Provincie Overijssel is verantwoordelijk voor het openbaar vervoer per bus en de treinverbinding Zutphen - Hengelo - Oldenzaal in de regio. De Provincie Overijssel maakt samen met de 14 Twentse gemeenten het beleid en stelt concessie/contractvoorwaarden op die de vervoerders (Syntus) moeten prikkelen om een zo goed mogelijk vervoersproduct te leveren. De vervoerder zorgt voor de uitvoering, de gemeente Hengelo is alleen verantwoordelijk voor de infrastructuur en probeert zo optimaal mogelijke voorwaarden te scheppen voor goed functionerend openbaar vervoer.

Centrumontwikkelingen vinden plaats bij bestaande en mogelijk nieuwe knooppunten van openbaar vervoer onderling en met de hoofdwegen. Binnen de invloedsgebieden van de vervoersknooppunten is sprake van een verdere verdichting door intensivering, herstructurering en stedelijke vernieuwing. In het GVVP zijn vijf knooppunten van openbaar vervoer genoemd waarvan momenteel twee gerealiseerd zijn:

  • 1. Centraal station Hengelo;
  • 2. Regionale openbaar vervoerhalte Gezondheidspark (spoorlijn Zutphen-Hengelo-Oldenzaal).
3.3.9 Nota Autoparkeren (2008-2012)
3.3.9.1 Beleid

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Nota Autoparkeren 2008-2012 vastgesteld. Dit is de visie op het parkeerbeleid zoals deze is vastgesteld. Het parkeerbeleid geldt voor heel Hengelo, dus voor het centrum én in de schil- en overige (buiten)gebieden rondom het centrum.

De gemeente Hengelo wil evenwicht te bereiken tussen enerzijds de parkeervraag en anderzijds de optimale combinatie van bereikbaarheid en leefbaarheid. Uitgangspunt hierbij is een leefbare en bereikbare (binnen)stad door middel van sturend (minder blik op straat), vraagvolgend parkeerbeleid (bewoners), locatie beleid en bevorderen van andere (duurzame) vervoerswijzen zoals openbaar vervoer en fiets (verschuiving in de modal split).

De Nota Autoparkeren 2008-2012 heeft de volgende doelen:

  • Bewoners, bezoekers van bewoners en ondernemers en werknemers laten parkeren op de gewenste plaatsen;
  • Een betaalbare en eerlijke verdeling van de schaarse beschikbare openbare ruimte voor elke categorie parkeerder (in de volgorde: bewoner, bezoeker/klant en werknemer);
  • Streven naar geconcentreerde grote parkeerlocaties en dubbel ruimtegebruik waar mogelijk (de juiste plaats voor de juiste prijs voor alle groepen);
  • Oplossingen bieden voor huidige en toekomstige parkeer- en bereikbaarheidsproblemen;
  • Betere geleiding automobiliteit en parkeerdruk beter spreiden;
  • Verminderde groei van de automobiliteit en autogebruik.

Parkeernormering (motorvoertuigen)

Hengelose parkeernormen behoren ook tot het in december 2008 door de gemeenteraad vastgestelde parkeerbeleid. De parkeernormering is gebaseerd op de parkeerkencijfers zoals deze landelijk zijn uitgegeven door het kennis instituut CROW. De parkeerkencijfers zijn gedifferentieerd naar stedelijkheidsgraad/stadsomvang en stedelijke zone. Binnen de beschikbare en relatief grote bandbreedte van deze kencijfers is voor de Hengelose situatie een keuze gemaakt voor parkeernormen per stedelijke zone (centrum, schil of rest kom), functie en aandeel bezoekers. Voor veel functies is binnen die totale bandbreedte de gemiddelde waarde genomen van de CROW parkeerkencijfers en, na de benodigde parkeeronderzoeken, tot Hengelose norm verheven.

De parkeernormering vormt geen onderdeel van de in 2010 door de gemeenteraad vastgestelde nota Evaluatie parkeerbeleid en blijft derhalve gehandhaafd.

Niet alle functies staan vermeld in de Nota Autoparkeren (Bijlage 3, Parkeernormen 2009), alleen de belangrijkste en meest relevante. De lijst voor 'alle functies' zou veel te lang worden en is eigenlijk nooit compleet. Het samenstellen van normen voor specifieke functies en/of bijzondere of afwijkende situaties en/of op bijzondere locaties komt meer voor in Hengelo. Voor de grote en bijzondere functies op bijvoorbeeld meer perifere locaties is een dergelijke maatwerk benadering wenselijk.

3.3.9.2 Evaluatie

Om de hiervoor beschreven doelen te realiseren is destijds aan deze Nota Autoparkeren voor de periode van vijf jaar een groot pakket aan (beleids)maatregelen gekoppeld. Een aantal van die (beleids)maatregelen zijn op verzoek van het college in 2010 reeds (tussentijds) geëvalueerd en op enkele onderdelen beleidsmatig bijgestuurd. In oktober 2010 is de nota Evaluatie parkeerbeleid door de gemeenteraad vastgesteld.

Er is veel discussie geweest over een aantal maatregelen die getroffen zijn uit de in december 2008 door de raad vastgestelde Nota Autoparkeren 2008 - 2012., zoals het betaald avondparkeren en het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. Er is dan ook een evaluatie uitgevoerd naar het parkeerbeleid. Het beleid is met name gewijzigd voor de parkeerregulering in de schilwijken. Uit de evaluatie blijkt dat er weinig draagvlak is voor het invoeren van betaald parkeren in de schilwijken. De verwachting is dat er meer draagvlak is voor blauwe zones als reguleringsvorm in de schil. Een blauwe zone is een reguleringsvorm die redelijk tot goed functioneert in Hengelo en goed zou passen in de schilwijken rondom de binnenstad. In de huidige blauwe zones zijn ontheffingen tegen betaling verkrijgbaar. Met de invoering en het goed laten functioneren van een blauwe zone zijn kosten gemoeid, zoals handhaving en uitgifte van ontheffingen. Het verstrekken van gratis ontheffingen is dan ook niet meer haalbaar. Hengelo kent een vraagvolgend beleid in de schilwijken. Dit betekent dat bewoners zelf initiatief moeten nemen voor het aanvragen van een blauwe zone in hun wijk waarbij een meerderheid voorstander moet zijn. Daarnaast is het betaald avond parkeren afgeschaft. Hiervoor was nagenoeg geen draagvlak. Ook is het straatparkeren op koopzondagen gratis in Hengelo.

3.3.10 Uitvoeringsnota Fietsen (2003-2006)
3.3.10.1 Algemeen

Het bevorderen van het fietsgebruik heeft een hoge prioriteit binnen het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid. In de beleidsnota Fietsen (1993) staat het gemeentelijke fietsbeleid nader omschreven. In de "Uitvoeringsnota Fietsen 2003-2006" zijn beleidsvoornemens nader uitgewerkt tot een breed pakket van concrete maatregelen met als doel het fietsklimaat in Hengelo te verbeteren. Speerpunten hierin zijn: het verbeteren van de belangrijkste fietsroutes naar het centrum van de stad (stadsfietsroutes), het fietsvriendelijker maken van verkeersregelinstallaties en de verbetering van het fietsparkeren.

3.3.10.2 Fietsactieplan (2015-2018)

Om de ingezette koers van bovenvermelde vast te houden en om minder sterke punten in het Hengelose fietsklimaat te verbeteren, is het Fietsactieplan 2015-2018 opgesteld. Maar ook omdat maatregelen uit het uitvoeringsplan inmiddels zijn uitgevoerd, benoemt het Fietsactieplan een vervolg pakket aan acties en maatregelen tot en met 2018. Actuele thema's zoals fietsveiligheid, fietsparkeren in de binnenstad en de nog ontbrekende schakels op de fietssnelweg F35 hebben prioriteit.

3.3.11 Nota Duurzaam Veilig (2001)

Op het gebied van verkeersveiligheid conformeert de gemeente Hengelo zich aan de afspraken die de gezamenlijke wegbeheerders in 1997 hebben gemaakt, welke zijn vastgelegd in het overheidsprogramma "Startprogramma Duurzaam Veilig". In de gemeentelijke nota Duurzaam Veilig (2001) zijn de maatregelen vertaald naar de Hengelose situatie.

Fase I van deze nota wordt gekenmerkt door het realiseren van een duurzaam veilig wegennet en is zo goed als afgerond. Verder is de aanpak van VerkeersOngevallen Concentraties (VOC) een belangrijk middel in de strijd tegen de verkeersonveiligheid. Verkeersongevalpunten in de stad worden bij deze aanpak onderzocht en aangepakt. Jaarlijks worden de VOC's geactualiseerd.

In Fase II zijn verkeerseducatie en gedragsbeïnvloeding terugkerende onderwerpen. De verkeerseducatieprogramma's die in de provincie en in Hengelo worden uitgevoerd, komen onder andere voort uit de CROW-KpVV toolkit 'permanente verkeerseducatie' en staan opgenomen in een geprioriteerde gedrags- en educatielijst. De programma's zijn onderverdeeld naar de verschillende doelgroepen en leeftijdscategorieën en worden jaarlijks opnieuw opgesteld.

Een belangrijke bijdrage in de uitvoering van verkeersveiligheidscampagnes wordt in Hengelo al jaren achtereen geleverd door de vrijwilligers van VVN. In hun werkplan worden jaarlijks activiteiten en projecten beschreven die de afdeling Hengelo wil initiëren en uitvoeren. De nadruk van de projecten is gericht op educatie en gedragsbeïnvloeding.

Omdat verkeersveiligheid duurzaam dient te zijn, vereist het een integrale benadering. Andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, mobiliteit, infrastructuur, voorlichting, onderwijs en welzijn beïnvloeden de verkeersveiligheid.

3.3.12 Horecavisie en beleid Hengelo 2016 (2017)

Met de in juli 2017 vastgestelde "Horecavisie Hengelo 2016" wil de gemeente de horeca in de binnenstad versterken door een kwalitatieve versterking van het aanbod en het creëren van een aantrekkelijk verblijfsklimaat. De horeca vormt een belangrijke spil in de aantrekkelijkheid van de binnenstad. Horeca moet goed functioneren met andere functies in de binnenstad en de sfeer en de kwaliteit van de openbare ruimte en het straatbeeld versterken. Doordat horeca combinatiebezoeken aan de binnenstad kan stimuleren kan de bezoekduur van de consument aan de binnenstad worden verlengd.

In de binnenstad is er beperkt ruimte voor toevoeging voor goede daghoreca als ondersteuning voor de overige functies in de binnenstad. Daarnaast is het belangrijk dat het bestaande aanbod wordt verbreed en verbeterd.

Door veranderend gedrag van consumenten wordt er anders geconsumeerd en niet langer alleen in horeca zaken. De ruimtelijke gevolgen hiervan zijn dat er een vergaande branchevervaging plaatsvindt tussen met name horeca en retail. In de horecavisie zijn daarom verschillende vormen van horeca en ondergeschikte vormen van horeca in een andere hoofdactiviteit beschreven.

Door een ruimtelijke clustering van verschillende soorten horeca in de binnenstad wil de gemeente de horeca ondernemer maximaal faciliteren en de samenhang binnen het functie gebruik versterken en de evt. spanningen tussen verschillende functies minimaliseren.

De nachthoreca is in de horecavisie geconcentreerd rond de Pastoriestraat en de Willemstraat en de dag- en avondhoreca rond het Burg. Jansenpleln. De winkelondersteunende horeca zoals lunchrooms en eetcafés zijn verspreid over de gehele binnenstad. Op deze manier vullen de verschillende functies in de binnenstad elkaar aan en versterken ze elkaar.

In de wijken en buurten is er sprake van een verspreide ligging van horeca. De horeca moet hier aansluiten bij de verzorgingsfunctie; (dag)horeca in winkelcentra, snackbar, chinees of buurtcafé. Uitbreidingsmogelijkheden van nieuwe horeca zijn er niet of beperkt mogelijk. Uitbreidingsruimte is in eerste instantie gericht op bestaande horecafuncties.

Er zijn geen mogelijkheden voor (mega)discotheken buiten het centrum.

3.3.13 Erfgoedverordening (2010)

Op 21 september 2010 heeft de gemeenteraad de 'Erfgoedverordening 2010 Gemeente Hengelo' vastgesteld. Met de erfgoedverordening 2010 kan de gemeente gemeentelijke (archeologische) monumenten, beschermde gezichten en gebieden aanwijzen. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan de gemeenteraad bij verordening (Monumentenwet art. 38) regels stellen aan onderzoek in het kader van het doen van opgravingen, of vaststellen in welke gevallen afgezien wordt van nader archeologisch onderzoek of het opleggen van de verplichting daartoe.

Indien de verordening betrekking heeft op een gebied waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld blijft die verordening van kracht voor zover zij niet in strijd is met dat bestemmingsplan. De verordening ontslaat de gemeente niet van de plicht om archeologie en bij wijziging Bro (Besluit ruimtelijke ordening) alle cultuurhistorische waarden integraal te betrekken bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, alsmede een partiële herziening. Gemeenten hebben daarnaast ook de mogelijkheid met een paraplubestemmingsplan aanvullende regeling inzake de gemeentelijke culturele erfgoedwaarden te treffen op bestaande bestemmingsplannen.

3.3.14 Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2014-2022

Cultureel erfgoed is tegenwoordig meer dan alleen de monumenten. Archeologie, funerair erfgoed, religieus en agrarisch erfgoed, maar ook cultuurlandschappen maken onderdeel uit van het culturele erfgoed.

We bedoelen dan het culturele erfgoed in de ruimtelijke en gebiedsgerichte zin. De vernieuwde monumentenzorg richt zich op voorkantsturing, kennisvergaring, analyse en cultuurhistorische afweging vooraf in planprocessen.

Vanaf 2010 heeft de modernisering in de monumentenzorg voor nieuwe inzichten gezorgd: van behoud en conservering naar behoud door ontwikkeling. Herbestemming is hierbij het toverwoord in deze tijd van toenemende leegstand. Herbestemming is algemeen goed geworden en nu, anno 2017, vindt er een verschuiving plaats naar behoud door bewustwording.

De gemeente Hengelo vindt haar cultureel erfgoed belangrijk en wil haar kernkwaliteiten in de toekomst behouden. Hengelo is in het heden en verleden stad van verbindingen, de centrale plek in deze regio: het spoorwegnetwerk en de postweg van Deventer naar Münster liepen via Hengelo. De voormalige E8 die via de Deldenerstraat en de Europatunnel werd verbonden met het industriële hart van de stad.

Nu zijn Hart van Zuid en het Twentekanaal als drukke transportader hier het bewijs van. Hengelo; hart van Twente! Hengelo is de stad van het industriële erfgoed, zoals Tuindorp 't Lansink, maar zeker ook stad van de wederopbouwperiode. Het is nu juist deze wederopbouwperiode waar het Rijk al zijn aandacht aan besteedt. De bouwwerken uit deze periode staan onder grote druk, terwijl ze de basis hebben gevormd voor de nieuwe welvaartsstaat van na de Tweede Wereldoorlog. Dat Hengelo hoog scoort met twee belangrijke wederopbouwgebieden (binnenstad en Klein Driene) en drie rijksmonumenten (stadhuis, Europatunnel en Raphaëlkerk) bewijst dat de gemeente Hengelo nog iets bijzonders in handen heeft wat onze identiteit versterkt: Hengelo; wederopbouwstad van nationaal belang!

3.3.15 Nota Economisch beleid (2003)

November 2003 is de nota Economisch beleid vastgesteld. Hierin worden strategische keuzen gemaakt inzake de rol die de gemeente en ook de regio kan spelen met betrekking tot het creëren van zo optimaal mogelijke randvoorwaarden en condities voor het locale en regionale bedrijfsleven. Hengelo kiest daarin voor een krachtige economische ontwikkeling en werkgelegenheidsgroei. Ook voor de toekomst koestert Hengelo de industrie als belangrijke pijler van de economie. Naast een gezonde, technologische hoogwaardige industrie wenst Hengelo haar economische basis te verbreden door versterking van de sectoren zakelijke dienstverlening, (detail)handel, gezondheidszorg en toerisme. Daarbij streeft Hengelo naar een gevarieerd aanbod van bestaande en nieuwe bedrijvenlocaties, vanuit het vertrekpunt dat bestaande ruimte voor bedrijvigheid behouden blijft en indien nodig wordt vernieuwd voordat nieuwe terreinen worden ontwikkeld. Waar mogelijk wordt intensief ruimtegebruik gestimuleerd. Ook de wijkeconomie is van wezenlijk belang.

3.3.16 Kunst en cultuurvisie 2014-2020

In de Kunst en cultuurvsie 2014-2020 is aangegeven dat de missie voor de komende jaren als volgt luidt: Wij willen we de culturele identiteit van hengelo verder versterken. Wij willen zorg dragen voor een kwalitatief sterke, duurzame en diverse culturele infratsructuur. Wij willen het cultureel bewustzijn van de inwoners van Hengelo stimuleren, zodat zij weten wat hun stad aan kunst en cultuur te bieden heeft, daarin geschoold kunnen worden en er volop aan kunnen deelnemen, en wij willen kansen geven aan kunstenaars om in hengelo te werken of hun werk te presenteren.

3.3.17 Met respect… op weg naar een nieuw stelsel voor maatschappelijke ondersteuning (2014)

De gemeenteraad van Hengelo heeft op 29 oktober 2014 het beleidsplan 'Met respect… op weg naar een nieuw stelsel voor maatschappelijke ondersteuning' vastgesteld. In dit beleidsplan geeft de gemeente vorm aan het organiseren van de maatschappelijke ondersteuning. Hengelo is, net als andere gemeenten, vanaf 2015 verantwoordelijk voor meer taken op sociaal gebied. Helaas krijgen wij hiervoor minder geld dan daarvoor beschikbaar was. Dus moeten wij keuzes maken wat we wel of niet financieren. En dat doen wij met respect… Respect voor inwoners die het zelf misschien (even) niet alleen redden, maar ook met respect voor de vele vrijwilligers, mantelzorgers en professionals die zich inzetten voor deze inwoners.

Doel van het nieuwe stelsel is dat alle inwoners van Hengelo zo snel mogelijk zelf en/ of met hulp van het netwerk een antwoord vinden op hun vraag. Lukt dat niet, dan kunnen ze bij de gemeente een beroep doen op hulp en ondersteuning, waarbij de hulpverleners maatwerk leveren. Dat maakt dat we de hulp en ondersteuning voor iedereen toegankelijk, goed en betaalbaar kunnen houden.

De volgende uitgangspunten vinden we daarbij belangrijk:

  • Versterken van eigen kracht van mensen en hun omgeving;
  • Iedereen krijgt zoveel mogelijk de ondersteuning en zorg (op maat) die hij/zij nodig heeft;
  • Eén huishouden (één gezin), één plan en waar nodig één regisseur;
  • Behoud het goede;
  • Ontwikkelen en verbeteren van werkwijze gericht op eigen kracht van mensen en omgeving;
  • Sterke inzet op welzijn, mantelzorg en vrijwilligers en de hierbij benodigde voorzieningen;
  • Ontschotten en verbinden van zorg, welzijn, jeugd, onderwijs en participatie;
  • Begeleiding vooral richten op ondersteuning bij participatie;
  • Verhogen van doelmatigheid, zorg dragen voor productieve prikkels en minder bureaucratie;
  • Ruimte voor en vertrouwen in professionals.
3.3.18 Prostitutiebeleid (2005)

Ter voorkoming van het telkens moeten maken van een individuele en integrale ruimtelijke beoordeling en ter bevordering van eenduidige besluitvorming heeft het college in 2005 een ruimtelijk afwegingskader voor de vestiging van seksinrichtingen vastgesteld. In dit afwegingskader zijn criteria opgesteld voor de beoordeling van een verzoek tot vestiging van een nieuwe seksinrichting, respectievelijk de verplaatsing van bestaande seksinrichtingen. Deze criteria kunnen een rol spelen bij de vraag of een exploitatievergunning voor een seksinrichting geweigerd kan worden. Ook kunnen de criteria een rol spelen indien de gemeentelijke medewerking vereist is in die gevallen waarin het bestemmingsplan de vestiging van een seksinrichting niet toestaat, in de vorm van een vrijstelling of een herziening van een bestemmingsplan. De ruimtelijke criteria kunnen ten slotte ook een rol spelen bij de wijze waarop bestaande seksinrichtingen in een bestemmingsplan worden bestemd. De vestigingen van de huidige seksinrichting blijven weliswaar toegestaan, maar vallen onder overgangsrecht. Dat betekent dat zodra de huidige exploitanten de exploitatie van die seksinrichting beëindigen, voortzetting daarvan niet meer mogelijk zal zijn, tenzij deze (op de nieuwe vestigingslocatie) voldoen aan de genoemde criteria.

3.3.19 Nota Wijkeconomie Hengelo 2012 - 2015

In de Nota Wijkeconomie wordt het beleid weergegeven ten aanzien van het werken in de wijk, de wijkeconomie.

Een goede economie is belangrijk voor de stad. Hengelo wil de economie in de stad behouden en versterken. Ze wil een goed vestigingsklimaat bieden voor bedrijven en werkgelegenheid stimuleren. Daarnaast wil ze stimuleren dat er ruimte komt voor starters en creatieve ondernemers.

Een groot deel van de economie van de stad vindt in de wijken plaats. In Hengelo is 70% van de bedrijven in de wijken gevestigd. Naar verwachting wordt wijkeconomie steeds belangrijker. Wijkeconomie draagt bij aan de economische vitaliteit, veiligheid en leefbaarheid van de wijk. Het gaat hierbij vooral om bedrijven van zelfstandige ondernemers zonder personeel die het wonen combineren met werken of hun bedrijf starten vanuit huis. De wijk fungeert daarmee als broedplaats voor ondernemerschap. Bedrijven ontstaan in de wijk en groeien van daaruit verder. Wijkeconomie stimuleert daarmee de werkgelegenheid.

3.3.19.1 Ambitie en doelen

Hengelo heeft de volgende ambitie met betrekking tot wijkeconomie:
Hengelo heeft vitale wijken waarin ruimte is voor ondernemerschap en waarin werkgelegenheid wordt gestimuleerd.

Deze ambitie is vertaald naar de volgende doelen:

  • Stimuleren van werkgelegenheid in de wijken
  • De wijk als broedplaats voor ondernemerschap
  • Vitale wijken (levendig en multifunctioneel)
3.3.19.2 Plan van aanpak

Om deze doelen te bereiken gaat het vooral om het stimuleren en faciliteren van ondernemerschap in de wijk. Natuurlijk met behoud van de leefbaarheid in de wijk. We zetten hierbij in op twee strategische lijnen: huisvesting en het ondersteunen en stimuleren van ondernemerschap.

De huivestingslijn gaat met name om de ruimtelijke fysieke omgeving van bedrijven. Functiemenging is onlosmakelijk verbonden met wijkeconomie. De gemeente wil de mogelijkheden voor functiemenging verruimen, maar dat mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid in de wijk. Maar dit betekent ook aandacht voor bedrijfsruimte in nieuwe ontwikkelingen, stimuleren van combinaties wonen en werken en de regels hiervoor vereenvoudigen. Daarnaast richt de gemeente zich op het ondersteunen en stimuleren van ondernemerschap door onder meer begeleiding van startende ondernemers en het intensiveren van het accountmanagement voor ondernemers in de wijk.

Om voorgaande te faciliteren, is in het voorliggende bestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen om een aan-huis-verbonden beroep te gaan uitoefenen.

3.3.20 Welstandsnota

Op 1 februari 2018 is de aangepaste welstandsnota in de gemeente Hengelo vastgesteld. Deze nota biedt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van bouwaanvragen met het doel de welstandsaspecten voor de burger inzichtelijker te maken. Het toetsingsniveau is gedifferentieerd, dat wil zeggen: streng waar nodig, soepel waar mogelijk. Waar veel mensen verblijven (bijvoorbeeld de binnenstad) of waar cultureel erfgoed aanwezig is (bijvoorbeeld Tuindorp 't Lansink) daar wordt streng getoetst. In woonwijken en andere delen van de stad waar weinig mensen verblijven wordt soepel of zelfs niet meer getoetst aan de welstandscriteria (sommige industrieterreinen). Om dit te realiseren zijn vier toetsingsniveaus ingevoerd: Behoud door ontwikkeling (voor monumenten), welstandsniveau hoog, welstandsniveau middel en welstandsvrij. De welstandscriteria zijn afgestemd op de stedenbouwkundige typologieën van de bebouwing. Elke bouwstijl heeft zo zijn eigen specifieke karakter en de toetsingsregels zijn hier op afgestemd. De toetsing heeft betrekking op situering hoofdvorm, gevelaanzichten (niveau middel) en materiaal- kleurgebruik en detaillering. Het bestemmingsplan regelt de massa (hoogtes)en  de locatie van de massa (rooilijnen). Voor sommige bouwplannen/ locaties worden zogenaamde 'ontwikkelcriteria' vastgesteld (beeldkwaliteitseisen) inclusief toetsingsniveau. Naast de nota zijn twee verschillende kaarten van toepassing; een met de stedenbouwkundige typologieën en ontwikkelcriteria en een met het toetsingsniveau.

3.3.21 Actieplan Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021
3.3.21.1 Algemeen

Hengelo werkt aan een gezonde, groene en energieneutrale stad. Het Actieplan 'Nieuwe Energie Hengelo 2017-2021' staat daarbij centraal. Hengelo vergroent de stad, verduurzaamt de gebouwde omgeving, zet in op hernieuwbare energie, stimuleert duurzame mobiliteit en kiest voor gasloze wijken en warmtenetwerken. We werken samen met onze ondernemers en inwoners aan innovatie en verduurzaming en vergroening. Zo wordt er gezorgd voor minder fijnstof in de stad en wordt een steentje bijgedragen om de klimaatdoelstellingen van Parijs te halen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0007.png"

Afbeelding3.3.20.1: Nieuwe Energie Hengelo

3.3.21.2 Hengelose doelstellingen
  • 2% jaarlijkse energiebesparing;
  • 45% bestaande koopwoningen gemiddeld naar energielabel B;
  • 100% energieneutraal in 2050.
3.3.21.3 Klimaatadaptie

Naast maatregelen voor energiebesparing en -transitie te stimuleren, werken we tegelijkertijd aan klimaatadaptatie. in het 'Gemeentelijke Rioleringsplan' maken we concrete plannen om klimaatverandering het hoofd te bieden. Hevige buien zorgen ervoor dat rioleringen overbelast kunnen raken. Door rioolverzwaringen te combineren met de herinrichting van openbare ruimte en het innovatief benutten van de Hengelose beken, zorgen we ervoor dat Hengelo zo goed mogelijk wordt voorbereid op klimaatverandering. Hengelo stimuleert de aanleg van groene daken, werkt aan maatregelen om regenwater af te koppelen van het riool en betrekt inwoners bij het vergroenen van de stad. Goed tegen wateroverlast én voor een gezondere omgeving.

3.3.22 Kadernota Spelen 2016

De kadernota Spelen is opgesteld vanuit de blijvende behoefte aan voorwaarden en criteria voor de aanleg en het onderhoud van speel- en ontmoetingsplekken op stads-, wijk- en buurtniveau. Geregeld komen kinderen, jongeren en volwassenen met verzoeken voor de herinrichting of uitbreiding van speelplekken, of juist het opheffen daarvan. Daarin moeten afwegingen en keuzes gemaakt worden, die het algemeen belang voorop stellen en die goed zijn uit te leggen. In de kadernota worden vanuit een onderbouwde visie de doelstellingen, uitgangspunten en beleidsaanbevelingen op het gebied van spelen voor de gemeente Hengelo vastgelegd. Hiermee kan integrale afstemming plaatsvinden met de andere gemeentelijke disciplines.

In het plangebied liggen gespreid formele speelplekken en plekjes voor de leeftijdscategorie tot 12 jaar. In het voorgaande bestemmingsplan Vooroorlogse Wijken is aangegeven dat met name aandacht gevraagd wordt voor de oudere jeugd (12+). Inmiddels is in het plangebied een digitale voetbalmuur (sutu) gerealiseerd, in de wijk Woolde aan de Boerhaavelaan / Resedastraat. De sutu vervult een wijkoverstijgende functie. Gespreid in de vooroorlogse wijken vinden we verder onder andere diverse trapvelden, basketbal- en volleybalvoorzieningen en tafeltennistafels. Extra aandacht is gewenst voor beweegmogelijkheden voor senioren, liefst gecombineerd met voorzieningen voor de andere leeftijdsgroepen. Dit komt de ontmoetingsfunctie in de openbare ruimte ten goede. Gedacht kan worden aan meer jeu de boulesbanen, beweeg- of fitnessapparaten, maar ook aan bijvoorbeeld schaaktafels en meer bankjes langs wandelroutes.

3.3.23 Gemeentelijke Nota Geluid (2015)

De doelstellingen van het gemeentelijke geluidbeleid uit de nota zijn:

  • Bijdragen aan het realiseren van een goed woon- en leefklimaat in Hengelo;
  • Handvat voor milieuvergunningen, maatwerkvoorschriften, evenementen en APV-vergunningen/ontheffingen;
  • Handvat voor geluidambities bij ruimtelijke planvorming en het zonodig vaststellen van hogere geluidgrenswaarden;
  • Verantwoording van de inzet van middelen om de geluidsituatie positief te beïnvloeden.

De nota geluid geeft aan hoe de gemeente Hengelo dit gestructureerd, volgens een vaste systematiek, wil aanpakken. Er is een gebiedsgerichte benadering. Hiertoe zijn in Hengelo vijf gebiedstypen onderscheiden; 1) Wonen, 2) Binnenstad en winkelgebieden, 3) Industrie en bedrijven, 4) Buitengebied en stadsparken en 5) Verkeerszones. Per gebiedstype zijn geluidambities (ambitiewaarden) en maximaal toegestane waarden (plafondwaarden) vastgelegd. Geluidsaspecten worden zoveel mogelijk in de initiatieffase van de ruimtelijke planontwikkeling betrokken, waarbij zoveel mogelijk de volgorde wordt aangehouden: eerst bronmaatregelen, dan overdrachtmaatregelen en dan pas maatregelen bij de ontvanger. Dit betekent o.a. dat waar nodig en mogelijk stillere wegdektypen worden toegepast. Als bronmaatregelen en/of overdrachtmaatregelen onvoldoende resultaat hebben, kan geluidbelasting tot maximaal de plafondwaarde voor het betreffende gebiedstype worden toegestaan onder de voorwaarde dat er sprake is van voldoende (akoestische) compensatie. Ook bij verkeersplannen wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met effecten van geluid.

3.4 Conclusie

Het plan voldoet aan het voor het gebied opgestelde beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Watertoets

Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Vechtstromen streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.

Voor onderhavig plan is op 5 augustus 2014 een digitale watertoets uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat er een normale watertoetsprocedure doorlopen moet worden.

Op de omloopleiding en de Woolderbinnenbeek is de keur van het waterschap Vechtstromen van toepassing. Die keur is als dubbelbestemming in voorliggend bestemmingsplan opgenomen met daarbij opgenomen een aantal voorwaarden bij het verlenen van een omgevingsvergunning zodat de belangen van het waterschap afgewogen kunnen worden bij elke ingreep binnen de zone van de keur.

Uitgangspunten waterschap Vechtstromen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Het beleid van het waterschap Vechtstromen is vastgelegd in het vigerend waterbeheerplan.

Voor alle in- en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

Algemeen

  • Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.
  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.

Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.

Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.

Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.

Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

Binnen het plangebied Tuindorp 't Lansink 2016 is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Waar mogelijk wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen het hemelwater en het afvalwater gescheiden afgevoerd. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd en komt zo ten goede aan het grondwater. Waar mogelijk wordt het hemelwater afgevoerd naar de Woolderbinnenbeek. Afvalwater wordt middels ondergrondse buizen getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. In het plangebied is sprake van hoge grondwaterstanden. Bij rioolvervanging wordt drainage meegelegd. Het grondwater wordt in de natte winterperiode via drainage afgevoerd naar oppervlaktewater. Dit leidt niet tot een permanente grondwaterstandverlaging binnen of buiten het plangebied.

4.2 Natuur

4.2.1 Wet Natuurbescherming
4.2.1.1 Algemeen

De Wet Natuurbescherming richt zich op behoud en herstel van biodiversiteit en het daarvoor benodigde leefgebied. De wet is sinds 1 januari 2017 van kracht en betreft een samenvoeging van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Wet Natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland, op basis van Europese regelgeving.

De doelstelling van de wet bestaat uit drie onderdelen: 1. behoud en herstel van biodiversiteit, 2. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van natuur, ter vervulling van maatschappelijke functies, en 3. samenhangend beleid gericht op behoud van landschappen, ter vervulling van maatschappelijke functies.

Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit houdt in dat activiteiten met een (mogelijk) schadelijk effect op beschermde landschappen, gebieden en soorten, in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan alleen onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken.

In de wet Natuurbescherming is, naast verbodsbepalingen, een plicht opgenomen: de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen mag hebben voor alle in het wild levende flora en fauna en hun directe leefomgeving, beschermd of niet. De zorgplicht geldt ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend voor bepaalde activiteiten, of een zogeheten gedragscode wordt toegepast.

Behoud en herstel van biodiversiteit is in de wet via twee sporen uitgewerkt: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.2.1.2 Gebiedsbescherming

Het beschermde areaal beslaat de in Europees verband aangewezen zogeheten Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Het betreft gebieden die worden beschermd vanuit de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Voor de Natura 2000-gebieden gelden specifiek omschreven instandhoudingsdoelstellingen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Lonnekermeer, is gelegen op ongeveer 3,5 kilometer afstand van het plangebied.

4.2.1.3 Soortenbescherming

Dit onderdeel van de Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van dieren en planten. Het betreft beschermde soorten uit de Habitat- en de Vogelrichtlijn en daarnaast soorten die nationaal zijn aangewezen als specifiek beschermde soort.

Naast behoud en bescherming van soorten, regelt dit onderdeel het faunabeheer. Dit betreft schadebestrijding, jacht en bestrijding van overlast. Tevens regelt dit onderdeel de bestrijding van invasieve exoten.

De bescherming van bovengenoemde soorten is uitgewerkt in verbodsbepalingen. Deze houden onder andere in dat beschermde planten niet geplukt mogen worden en dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden. Ook de rust- en verblijfplaatsen van de dieren zijn beschermd.

4.2.1.4 Instrumenten bij ruimtelijke ontwikkelingen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of de leefomgeving van beschermde soorten.

In de praktijk kan van de verbodsbepalingen worden afgeweken wanneer een passend instrument wordt ingezet (juridische borging). De Wet Natuurbescherming biedt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting de volgende instrumenten: vrijstelling, WABO omgevingsvergunning mét verklaring van geen bedenking, werken met een goedgekeurde gedragscode, of ontheffing.

Vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt verleend door de minister en door de provincie. Een lijst met vrijgestelde soorten is per provincie in de provinciale verordening opgenomen.

Een omgevingsvergunning met verklaring van geen bedenking houdt in dat in de aanvraag voor de activiteit het onderdeel natuurwetgeving wordt opgenomen (omgevingsvergunning 'met aanhaking Wet Natuurbescherming'). Het bevoegd gezag (de provincie of Omgevingsdienst) moet een verklaring van geen bedenking afgeven, die wordt verwerkt in de vergunning.

Een gedragscode flora en fauna beschrijft het proces en de richtlijnen voor zorgvuldig handelen tijdens het verrichten van werkzaamheden op locaties met groeiplaatsen en/of (vaste) rust- en verblijfsplaatsen van beschermde soorten. De gedragscode moet zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag.

Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de provincie of bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

4.2.2 Advies voor het plangebied

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de Wet Natuurbescherming op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

4.3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt aan de hand van inventarisaties ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

4.3.2 Archeologie; beleid

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met archeologische waarden in het plangebied.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Op de "Archeologische waarden- en verwachtingskaart met AMZ-adviezen" van de gemeente Hengelo staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Een uitsnede van deze kaart is in paragraaf 4.3.2.1 weergegeven. Het beleid van de gemeente Hengelo ten aanzien van archeologie is in augustus 2010 vastgesteld (zie paragraaf 3.3.3).

Ongeveer gelijktijdig met het in procedure gaan van dit bestemmingsplan zal de actualisatie van de archeologische verwachtingenkaart met beleidsadviezen in concept worden vastgesteld. De actualisatie van de kaart zal ook van invloed zijn op het huidige, vast te stellen bestemmingsplan. In de verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan is - vooruitlopend op de vaststelling van de archeologische waarden en verwachtingskaart - reeds gebruik gemaakt van de geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart.

4.3.3 Archeologie; het plangebied
4.3.3.1 Verwachtingswaarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0008.png"

Afbeelding 4.3.3.1: Uitsnede kaart archeologische verwachtingswaarde

Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Hengelo zijn in het plangebied zones met een lage, hoge en middelhoge verwachtingswaarden aanwezig. Met de oranje en de bruine kleur zijn hoge verwachtingswaarden aangeduid, het gaat daarbij om voormalige dekzandruggen, al of niet met een plaggendek. Dergelijke dekzandopduikingen met oude bouwlanden blijken van oudsher de meest gunstige condities voor vroege landbouwers geboden te hebben en doorgaans worden op die ruggen, onder een dik plaggendek, sporen van bewoning, landbouw en begravingen gevonden, soms teruggaand tot in het Midden-Neolithicum. Gezien de grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen hebben deze gebieden een hoge archeologische verwachtingswaarde. Bovendien zijn eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen door de beschermende werking van een dik plaggendek ook vaak redelijk goed in de bodem behouden. De lichtoranje kleur betreft middelhoge verwachtingswaarden. Het noordelijke deel van het plangebied ligt binnen een gebied van dekzandwelvingen en -vlakten. Dit betreft een relatief vlak gebied tussen hogere dekzandruggen ten noorden van het plangebied en het beekdal in het zuidelijke deel van het plangebied. Dergelijke dekzandwelvingen kennen niet de lange bewonings- en gebruikscontinuïteit van de hogere en grotere dekzandruggen, maar werden in tijden van grotere bevolkingsdruk benut. Dergelijke gebieden hebben een middelhoge verwachtingswaarde. In het zuidelijke deel van het plangebied is sprake van een beekdal / laagte waaraan een lage archeologische verwachtingswaarde is gekoppeld (beige kleur). Resten van kampementen, nederzettingen, grafvelden en agrarische sporen worden in beekdalen en laagten namelijk slechts zelden aangetroffen. Over het algemeen is de kans op het aantreffen van archeologische resten in deze gebieden relatief gering. Derhalve is in deze gebieden sprake van een lage archeologische verwachting. Met name waar aan beide zijden van het beekdal hoge dekzandruggen liggen, is er een kans op de aanwezigheid van beekdal gerelateerde vondsten.

In het noorden ligt een voormalig erf dat in de Laatmiddeleeuwse historische bronnen al genoemd wordt. Het betreft hier het voormalige erf 'Lansing'. Binnen een door middel van een cirkel aangeduid gebied kunnen er eventueel resten en sporen van voorgangers van dit erf voorkomen. Deze zone heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde.

4.3.3.2 Bekende vindplaatsen en monumenten

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen archeologische vindplaatsen bekend in ARCHIS. In het noorden ligt een voormalig erf dat in de Laatmiddeleeuwse historische bronnen al genoemd wordt. Ook iets oostelijk daarvan was een dergelijk erf gelegen. Het betreft respectievelijk de voormalige erven 'Lansing' en 'Segger'. Binnen een door middel van een cirkel aangeduid gebied kunnen er eventueel resten en sporen van voorgangers van die erven voorkomen. Deze zones hebben een specifieke archeologische verwachtingswaarde.

4.3.3.3 Uitgevoerde onderzoeken

Binnen het plangebied is een klein archeologisch onderzoek uitgevoerd dat onder het onderzoeksmeldingsnummer 29645 in ARCHIS is geregistreerd. Het betreft een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen door Synthegra in 2008 naar aanleiding van bouwwerkzaamheden. Geconcludeerd werd dat er van nature een relatief laag en vrij nat gebied lag. Er zijn geen aanwijzingen voor een vindplaats aangetroffen en op grond van de bodemgesteldheid werden die ook niet verwacht.

4.3.3.4 Vertaling naar planregels

Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart en de Erfgoedverordening uit 2010 gelden onderzoeksverplichtingen voor terreinen die binnen de bufferzone van een historisch erf vallen en zones met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde. De zones met deze verwachtingswaarden moeten in het bestemmingsplan door middel van de bestemmingen "Waarde - Archeologie: erf" "Waarde - Archeologie: hoog", "Waarde - Archeologie: middel" worden aangeduid. Voor deze bestemmingen gelden bestemmingsregels en dient een omgevingsvergunning aangevraagd te worden indien bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen uit komen. Bij aanvragen voor een omgevingsvergunning of bestemmingsplanprocedure kan archeologisch onderzoek gevraagd worden indien de te verwachten bodemingrepen boven de vrijstellingsgrenzen liggen. Het kan zijn dat van de onderzoeksverplichting afgeweken mag worden. Aan de hand van historische gegevens en recente activiteiten en bouwgeschiedenis ter plaatse kan blijken dat onderzoek niet nodig is. Daartoe dient de regio-archeoloog geconsulteerd te worden en kan de initiatiefnemer worden gevraagd om relevante gegevens aan te leveren.

Voorschriften en afwijkingsgrenzen in verband met archeologische waarden en verwachtingen:

  • Zones met een hoge verwachtingswaarde: type erf

In de zones van het plangebied die binnen de bufferzone van een historisch erf vallen dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 250 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.

  • Zones met een hoge verwachtingswaarde

In zones met een hoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 2500 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.

  • Zones met een middelhoge verwachtingswaarde

In de zones met een middelhoge verwachtingswaarde dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien uit plannen blijkt dat de bodem over een oppervlakte van meer dan 5000 vierkante meter dieper dan 40 cm wordt vergraven. Ook hiervoor zal eerst door de gemeente middels een quick-scan worden beoordeeld of onderzoek zinvol is.

4.3.4 Cultuurhistorie; beleid

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht te worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het 'eigene' van een gebied is en dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.

De resultaten van de inventarisatie worden gewogen om antwoord te geven op de vraag welke ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied toelaatbaar worden geacht. Dit wordt vervolgens uitgewerkt binnen het instrument dat de burgers bindt: het bestemmingsplan.

De gemeente Hengelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro.

4.3.5 Cultuurhistorie; het plangebied
4.3.5.1 Historische ontwikkeling van het plangebied

De topografische kaart uit het einde van de 19e eeuw geeft het gebied weer zoals dat toen nog in landelijk gebied bevond. Het is dan al een momentopname. Uit oudere cartografische bronnen blijkt dat in het begin van de 19e eeuw het gebied, met uitzondering van het meest noordelijke deel, nog bestond uit gemeenschappelijke hooi- en weidelanden van de Marke Woolde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0164.BP0087-0301_0009.png"

Afbeelding 4.3.5.1: Topografische kaart met het gebied rond het begin van de twintigste eeuw.

4.3.5.2 Historisch geografische kenmerken

Zoals vermeld resteren er geen historisch-geografische kenmerken en structuren meer in het plangebied.

4.3.5.3 Gebouwde objecten en monumenten

Tuindorp 't Lansink is in 2003 aangewezen als een beschermd dorpsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is als bijlage 1 bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan gevoegd. Uit de toelichting op het aanwijzingsbesluit tot beschermd dorpsgezicht blijkt duidelijk welke waarden van het plangebied als beschermenswaardig worden aangemerkt. De kwaliteit van 't Lansink wordt bepaald door de groenstructuur, het stedenbouwkundige ontwerp en de architectonische eenheid.

De groenstructuur wordt als de sterkste structuur gezien; zowel op privé-terreinen als in het openbaar gebied. Deze structuur is gebaseerd op de destijds aanwezige begroeiing in het plangebied. Ten aanzien van het stedenbouwkundig ontwerp en de architectonische eenheid wordt gesteld dat er geen stedenbouwkundige accenten zijn die het straatniveau ontstijgen. Evenmin zijn er veel architectonische toppers in het gebied. Het is juist de combinatie van deze twee in een parkachtige groenstructuur, waarin het oorspronkelijk geomorfologische patroon terug te vinden is, die het Tuindorp zo bijzonder maakt.

Het beeld van de openbare ruimte wordt bepaald door het straatprofiel, het aanwezige groen en de erfafscheidingen. De meeste huizen hebben voortuinen met een stenen erfscheiding. Langs de trottoirs staan bomen. Hierdoor is er, ondanks het feit dat veel oorspronkelijke grasbermen zijn verdwenen, sprake van een groen, dorps straatprofiel. Ook het groen in de voor- en achtertuinen speelt een belangrijke rol in de beeldvorming. Na de realisatie van de laatste uitleg zijn grote delen van de oorspronkelijke geplaveide straten geasfalteerd. Slechts gedeeltelijk is er nog sprake van de oorspronkelijke bestrating. Het C.T. Storkplein heeft nog het originele plaveisel van granietkeien in waaierverband. Ook op het Plein 1918 en op de splitsing James Wattstraat - Badhuisstraat ligt nog de oorspronkelijke bestrating in het originele verband. Op veel plaatsen liggen langs de trottoirs nog opsluitbanden van Beiers graniet.

Hengelo heeft 90 rijksmonumenten (RM), 130 gemeentelijke monumenten (GM, waarvan 10 met de status voorgedragen), 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden (BGKP) en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink. Daarnaast zijn er door het rijk in het kader van de wederopbouw twee aandachtsgebieden aangewezen. Dit zijn de binnenstad en Klein Driene/ de Noork.

In het plangebied bevinden zich de volgende monumenten:

In het plangebied bevinden zich de volgende monumenten:


Rijksmonumenten:

  • CT Storkstraat nabij 6, toegangspoortje
  • CT Storkstraat 8-10, woning
  • CT Storkstraat 16, complex van hotel, vm bewaarschool en gymzaal
  • CT Storkstraat 16, vm Bewaarschool
  • CT Storkstraat 18, Hotel 't Lansink
  • CT Storkstraat 27, winkel- woongalerij
  • CT Storkstraat 29, winkel- woongalerij
  • CT Storkstraat 31, winkel- woongalerij
  • CT Storkstraat 33, winkel- woongalerij
  • CT Storkstraat 35, vm. winkel- woongalerij nu hotel
  • Lansinkweg 1-19, arbeiderswoningen met hofje
  • Lansinkweg 21 en 21a, woning
  • Lansinkweg 23-25, woning
  • Lansinkweg 27, woning
  • Lansinkweg 29, woning
  • Lansinkweg 35-37, woningen
  • Lansinkweg/ CT Storkstraat, winkelgalerij
  • Oelerweg 53, 55,57, 59, arbeiderswoningen
  • Plein 1918, plein met 8 woningen
  • Plein 1918 1-3, woningen
  • Plein 1918 4-6, woningen
  • Plein 1918 5-7, woningen
  • Plein 1918 8-10, woningen
  • Vijverlaan 65, complex vijver en zwembad
  • Vijverlaan 65, zwemvijver
  • Vijverlaan 65, pompgebouwtje
  • Vijverlaan 65, badmeesterkantoortje
  • Vijverlaan 65, dienstwoning
  • Vijverlaan 65, kinderkleedkamer
  • Vijverlaan 65, wisselcabines
  • Woolderbeekweg 1-11, woningen

Gemeentelijke Monumenten:

  • Oelerweg 95, Kerkgebouw met erf
4.3.5.4 Vertaling naar planregels

Om inzicht te krijgen in de actuele en volledige aanwezigheid van waardevolle cultuurhistorische elementen, heeft een inventarisatie hiervan plaatsgevonden. Het betreft hierbij zowel de panden alsook de bomen. Deze waardevolle cultuurhistorische elementen zijn in de regels van voorliggend plan voorzien van een beschermingsregime. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de beeldbepalende bomen welke zelfs expliciet vermeld zijn op de verbeelding. De genoemde inventarisatie is als bijlage 3 Inventarisatie waardevolle cultuurhistorische elementen Tuindorp 't Lansink bij de regels opgenomen.

4.4 Milieu

Milieuhygiëne is een belangrijk onderdeel van ruimtelijke ordening. Het is van belang dat in het kader van een zorgvuldige en integrale afweging milieurelevante aspecten in beeld zijn gebracht. Om inzicht te verschaffen in de relevante milieuhygiënische aspecten is een milieuaspectenstudie gemaakt. Deze studie is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd en geeft aan hoe is omgegaan met bedrijven en hun zoneringen en diverse hinderaspecten die binnen de ruimtelijke ordening een rol spelen zoals gevaar, lucht en geluid. De samenvattende conclusie is in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen. Voor een uitgebreide motivering wordt verwezen naar de milieuaspectenstudie welke als bijlage 3 bij voorliggend plan is gevoegd.

4.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Om te voorkomen dat er knelpunten ontstaan tussen bedrijvigheid en gevoelige functies (zoals wonen), moet tussen deze functies voldoende ruimtelijke scheiding worden aangehouden. In de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering worden voor een groot aantal activiteiten zoneringsafstanden geadviseerd. Deze VNG-uitgave wordt algemeen geaccepteerd als richtlijn voor de aan te houden afstanden. Aan de hand van deze richtlijn zijn de bedrijfsactiviteiten in- en rondom het plangebied geïnventariseerd.

In het plangebied Tuindorp 't Lansink 2016 bevinden zich enkele bedrijven en inrichtingen die zwaarder zijn dan de hier over het algemeen inpasbaar geachte milieubelastingscategorie 1 of 2. Daarnaast liggen buiten het plangebied een aantal categorie 3 en 4 bedrijven met een invloedsgebied dat zich uitstrekt tot over het plangebied. In het kader van deze milieuaspectenstudie is onderzocht of rond de bedrijven van categorie 3 en 4 wordt voldaan aan de VNG- zoneringsafstand. Als wordt voldaan aan de zoneringsafstanden mag worden verondersteld dat het bedrijf inpasbaar is en de te stellen milieueisen geen knelpunt vormen. Indien niet aan deze gewenste zoneringsafstand wordt voldaan is de milieusituatie rond het betreffende bedrijf nader beschreven. Géén van deze bedrijven/inrichtingen heeft dusdanige milieueffecten dat daarmee in het kader van het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 specifiek rekening gehouden moet worden.

4.4.2 Bodem

Dit bestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het conserveren van een bestaande situatie. Voor een bestaande situatie is in principe geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze geeft de normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.

Hierna worden de verschillende vormen van geluidbelasting achtereenvolgens behandeld.

4.4.3.1 Wegverkeerslawaai

Langs wegen gelden wettelijke zones. De omvang van de zone wordt bepaald door een binnen- of buitenstedelijke ligging van de weg en het aantal rijbanen. Indien het bestemmingsplan mogelijkheden biedt om nieuwe geluidgevoelige functies binnen de zone van de weg te realiseren dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidbelasting vanwege de weg.

Het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 is een conserverend plan. Dit betekent dat bestaande functies worden bestemd. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige functies binnen de zones van wegen mogelijk gemaakt.

Het aspect wegverkeerslawaai is daarom niet van belang.

4.4.3.2 Railverkeerslawaai

Het bestemmingsplan Tuindorp ‘t Lansink grenst aan de spoorlijn Hengelo – Zutphen. Binnen de geluidzone van het spoor worden geen nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.

4.4.3.3 Industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich de geluidgezoneerde industrieterreinen Twentekanaal en Wilderinkshoek. Rond deze industrieterreinen is op grond van de Wet geluidhinder een wettelijke geluidzone vastgesteld. Op de zonegrens mag de totale geluidbelasting afkomstig van alle op het industrieterrein gelegen inrichtingen niet hoger zijn dan 50 dB(A). Deze zonegrens valt gedeeltelijk over het plangebied. Als binnen de zone nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Binnen de geluidzone van het industrieterrein worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.

4.4.3.4 Luchtvaartlawaai

Het bestemmingsplan Tuindorp ‘t Lansink is niet gelegen binnen de geluidzone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.

4.4.4 Externe veiligheid
4.4.4.1 Risicovolle bedrijven

Binnen het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig of geprojecteerd die vallen onder het Bevi. Het plangebied grens aan het spoorwegemplacement, vanwege het rangeren met gevaarlijke stoffen aangewezen als Bevi-inrichting. Het emplacement beschikt over een omgevingsvergunning uit april 2012. Ten behoeve van deze vergunning is een risico-analyse (QRA) uitgevoerd. Uit de QRA blijkt dat de risicovolle activiteiten (opstellen rangeren) plaatsvinden op ruime afstand van het plangebied. Het dichtsbijgelegen mogelijke interactiepunt ligt op circa 600 meter. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risico 10-6 per jaar buiten de inrichting. Vanwege de afstand tot de mogelijke interactiepunten zal het plangebied niet relevant bijdragen aan het groepsrisico ten gevolge van de vergunde activiteiten.

4.4.4.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Hengelo – Zutphen, een spoorweg waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. Met deze wet wordt het externe veiligheidsrisico van het vervoer van gevaarlijke stoffen aan een wettelijk maximum verbonden. Hiermee samenhangend treedt ook het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet in werking. Hierin is per spoortraject vastgesteld met welk risico bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet worden gehouden. Langs het traject Hengelo – Zutphen gaat geen veiligheidszone (=PR 10-6–contour bij een volledig benutte risicoruimte) en geen zogenoemd plasbrandaandachtsgebied gelden. Voor wat betreft deze aspecten gelden dan ook geen wettelijke ruimtelijke beperkingen.

Met gebruikmaking van de vervoersaantallen uit de Regeling basisnet en de bevolkingsgegevens uit het nationale populatiebestand wordt een groepsrisico berekend van ca. 3% van de oriëntatiewaarde. Bovendien betreft het een conserverend plan en worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en neemt het groepsrisico niet toe. Op grond van het Bevt kan een verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven.

4.4.4.3 Buisleidingen voor gevaarlijke stoffen

Binnen of nabij het plangebied liggen geen hogedruk aardgastransportleidingen. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen is daarom niet van toepassing.

4.4.4.4 Hoogspanningsleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig. Dit aspect is daarom niet relevant.

4.4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit) aan de Wet milieubeheer toegevoegd en van kracht geworden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink is een zogenaamd conserverend plan. Dit betekent dat bestaande functies worden bestemd. Het opnieuw vastleggen van de bestaande functies heeft geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit is daarom geen belemmering voor dit plan.

4.4.6 MER

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan een ruimtelijk plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. Voor welke activiteiten een mer-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. In het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 worden geen nieuwe projecten gerealiseerd een verplicht MER of een beoordelings-MER is daarom niet noodzakelijk.

4.4.7 (Radar)Obstakel- en verstoringsgebieden

Het plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van het radarstation Twente en binnen het gebied waar op grond van het luchthavenbesluit Twente Airport beperkingen gelden in verband met de vliegveiligheid:

  • Op grond van artikel 2.4. van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (bouwbeperking radarverstoringsgebieden) geldt een hoogtebeperking bepaald door een denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf de top van de radarantenne oplopend met 0,25 graden. Voor de punt van het Hengelose grondgebied dat het dichtst bij het radarstation ligt, betekent dat een bouwhoogte van maximaal 88 meter boven NAP. Voor verder weg gelegen delen geldt uiteraard een grotere maximale bouwhoogte.
  • In bijlage V-6A (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn opgenomen de maximale bouwhoogtes die moeten worden aangehouden in verband met de vliegveiligheid (de Obstakel Limitatieve Vlakken). De hoogtebeperkingen betreffen 80 meter boven NAP in het deel van het Hengelose grondgebied dat het dichtst bij het vliegveld ligt tot 185 meter in verder weg gelegen delen.
  • In bijlage V-6B (kaartdelen 1 en 2) van het luchthavenbesluit zijn opgenomen de maximale bouwhoogtes die moeten worden aangehouden in verband met de naderings- en vertrekroutes (obstakelvlakken voor nadering en vertrekroutes). Deze gebieden beslaan slechts een beperkt deel van het Hengelose grondgebied en geven in die delen een beperking van de bouwhoogte van 80 tot 180 meter boven NAP.

Het maaiveld in het plangebied is nergens hoger dan 20 meter boven NAP. Zolang niet hoger wordt gebouwd dan 60 meter boven het maaiveld is er dan ook zeker geen strijdigheid met bovengenoemde hoogtebeperkingen. De maximale bouwhoogtes in de bestemmingsvlakken zijn ruim lager dan 60 meter. De bouwregels en de afwijkingsbevoegdheid staan geen bouwhoogtes toe die strijdig zijn met bovengenoemde hoogtebeperkingen.

4.4.8 Brandweer en fysieke veiligheid

De Veiligheidsregio Twente heeft het bestemmingsplan beoordeeld ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico en de rampenbestrijding. Op 24 juni 2016 is advies van hen ontvangen. Zij constateren dat, vanwege de conserverende aard van het bestemmingsplan, aanvullende maatregelen op het gebied van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid niet proportioneel zijn.

4.5 Beheer

Aangezien het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 een conserverend karakter kent, heeft het geen consequenties voor het te beheren en te onderhouden openbaar gebied.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 is conserverend van karakter. Daardoor biedt het plan geen ruimte voor grootschalige ontwikkelingen. Derhalve is het plan financieel haalbaar.

Hoofdstuk 5 Het bestemmingsplan

5.1 Uitgangspunten

De geldende bestemmingsplannen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 zijn grotendeels ouder dan 10 jaar. Als basis voor het bestemmingsplan dienen de bestemmingen zoals deze zijn opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Voor een aantal locaties waar sinds het van kracht worden van de geldende plannen een procedure voor een bepaalde ontwikkeling is gevoerd, vormt de gevoerde procedure de basis voor de regeling. Daarnaast zijn de regelingen, voor zover noodzakelijk, aangepast aan de nieuwe (wettelijke) vereisten die onder andere sinds de digitale de aanpassingen in het voorliggend plan sinds de voorgaande regeling. Als laatste zijn er een aantal wijzigingen in de juridische regeling van het voorheen geldende plan doorgevoerd. Daarvan is een overzicht per adres opgenomen in bijlage 4 van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Het digitale bestemmingsplan

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De regeling bestaat uit een set normen (die verplicht zijn voorgeschreven) en een pakket aan praktijkrichtlijnen die uitleggen hoe de verplichte normen toegepast kunnen worden.

Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle verplichte onderdelen van de standaarden.

5.3 Planopzet

5.3.1 Algemeen

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.

In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

5.3.2.1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.

5.3.2.2 Wijze van meten

De "wijze van meten" geeft onder meer regels hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.

5.3.3.1 Bedrijf

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan, die in de bij de regels behorende Staat van Inrichtingen zijn opgenomen. Een enkel bedrijf, Machinefabriek Vos, met een hogere milieucategorie dan de categorieën 1 en 2 is specifiek bestemd. Gelet op het toenemende belang van waterberging is ook de afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater toegestaan binnen de bestemming. Kleine nutsvoorzieningen zijn eveneens toegestaan binnen de bestemming.

5.3.3.2 Bedrijf-Nutsvoorziening

De gronden die in eigendom zijn van energieleveranciers waarop zij een nutsvoorziening hebben opgericht, zijn bestemd tot 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Deze gronden mogen ook alleen ten behoeve hiervan worden gebruikt. Daarnaast zijn binnen de bestemming ondergeschikt ook groenvoorzieningen, wegen en paden en voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater toegestaan.

5.3.3.3 Gemengd

Binnen het plangebied zijn onder andere de winkels rondom het C.T. Storkplein bestemd tot 'Gemengd'. Op de gronden met deze bestemming is een verzameling van stedelijke bestemmingen toegestaan, zoals bijvoorbeeld winkels, dienstverlenende bedrijven en dergelijke. Al deze functies zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan. Wonen is ook toegestaan op de verdieping. Ter plaatse van de aanduiding 'Wonen' is de woonfunctie ook op de begane grond toegestaan. Tevens is voor cafetaria Tuindorp aan de Dieselstraat 1 de aanduiding 'horeca van categorie 1' toegevoegd zodat hier horeca van categorie 1 is toegestaan. Dit pand is al geruime tijd als snackbar/cateringbedrijf in gebruik. Als laatste specifieke aanduiding, zijn de hotelkamers aan de C.T. Storkstraat 35 van Hotel 't Lansink voorzien van de aanduiding 'hotel', waarbinnen hotelkamers zijn toegestaan. Deze keuze is gebaseerd op de wijze waarin de gronden zijn bestemd binnen het bestemmingsplan C.T. Storkstraat 35.

Gelet op het toenemende belang van waterberging is ook de afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater toegestaan binnen de bestemming. Nutsvoorzieningen zijn eveneens toegestaan binnen de bestemming.

5.3.3.4 Groen

De groenvoorzieningen/groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als Groen. Op gronden met deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, trapveldjes, speelplekken, speelterreinen, sport-, spel- en jeugdvoorzieningen en waterberging, watergangen en waterpartijen en dergelijke) aan te leggen en in stand te houden. Het aanleggen van voet- en fietspaden is eveneens toegestaan. Gelet op het toenemende belang van waterberging is ook de afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater toegestaan binnen de bestemming. Nutsvoorzieningen zijn eveneens toegestaan binnen de bestemming.

5.3.3.5 Horeca

In het plangebied is de bestemming 'Horeca' opgenomen voor Hotel-restaurant 't Lansink. Deze bestemming maakt het gebruik van het pand ten behoeve van een hotel-restaurant met de bijbehorende voorzieningen mogelijk. Gelet op het toenemende belang van waterberging is ook de afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater toegestaan binnen de bestemming. Nutsvoorzieningen zijn eveneens toegestaan binnen de bestemming.

5.3.3.6 Kantoor

De bestemming 'Kantoor' is bedoeld voor de bedrijfsmatige uitoefening van administratieve werkzaamheden en voor zakelijke dienstverlening. Binnen deze bestemming mogen tevens werkzaamheden worden uitgevoerd die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen inrichtingen. Binnen het plangebied is alleen de voormalige Bethlehemkerk aan de Oelerweg bestemd tot Kantoor. Dit omdat er een kantoor (Webton) in is gehuisvest. Gelet op het toenemende belang van waterberging is ook de afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater toegestaan binnen de bestemming. Nutsvoorzieningen zijn eveneens toegestaan binnen de bestemming.

5.3.3.7 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' is bedoeld voor medische, sociale, educatieve, culturele, levensbeschouwelijke en administratieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van (semi)openbare dienstverlening (hieronder in ieder geval begrepen (kinder)opvang en dagbesteding), alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. In het plangebied Tuindorp 't Lansink 2016 hebben onder andere de aanwezige scholen en de speeltuinvereniging deze bestemming gekregen. Gelet op het toenemende belang van waterberging is ook de afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater toegestaan binnen de bestemming. Nutsvoorzieningen zijn eveneens toegestaan binnen de bestemming.

5.3.3.8 Recreatie

De zweminrichting bij de Tuindorpvijver (het zogenaamde Tuindorpbad) is bestemd als Recreatie. Op gronden met deze bestemming mogen gebouwen ten behoeve van het zwembad worden opgericht. Tevens mag ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning aanwezig zijn. Dit betreft de al bestaande woning behorende bij het Tuindorpbad.

5.3.3.9 Sport

De tennisvelden aan het Nachtegaalspad worden bestemd tot 'Sport'. Op de gronden met deze bestemming mogen gebouwtjes worden opgericht als kleedkamers, kantines, opslagruimtes, etc.

5.3.3.10 Tuin

De voortuinen van de woningen maken een essentieel deel uit van de hoofdstructuur van Tuindorp 't Lansink. Om het waardevolle straatbeeld zoveel mogelijk te benadrukken, worden deze voortuinen bestemd tot 'Tuin'. Ook het gedeelte tussen de woningen, dat vrij moet blijven van bebouwing, krijgt deze bestemming (de zogenaamde zijtuinen). Op deze gronden is geen bebouwing toegestaan, met uitzondering van tuinmuurtjes. Op de gronden met de bestemming 'Tuin' mag niet in de voortuin worden geparkeerd. Wel mag in ondergeschikte mate (half-)verharding worden aangelegd, zoals bijvoorbeeld een paadje naar de achtertuin of de voordeur.

5.3.3.11 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.

5.3.3.12 Verkeer-Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn veelal bedoeld voor woonstraten, woonerven, voet- en rijwielpaden. Ook pleinen en dergelijke worden onder deze bestemming geschaard. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 30 km/uur mag worden gereden.

Garageboxen hebben op de verbeelding de functieaanduiding 'garage' gekregen. Wonen in garageboxen is niet toegestaan evenals bijvoorbeeld detailhandel, prostitutie en bedrijfsmatige activiteiten.

5.3.3.13 Water

De belangrijkste waterlopen en waterpartijen hebben de bestemming 'Water' gekregen. Binnen deze bestemming is het tevens mogelijk groenvoorzieningen en dergelijke aan te leggen. Gebouwen, anders dan nutsvoorzieningen, mogen op de gronden met deze bestemming niet worden opgericht. Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen deze bestemming worden gebouwd.

5.3.3.14 Wonen - 1

De bestaande originele woningbouw is als zodanig in het plan opgenomen. Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn verschillende woonvormen toegestaan, zoals bijvoorbeeld eengezinswoningen, woonzorgwoningen, kamerbewoning, et cetera. Verder is het toegestaan om binnen de woonbestemming een vrij beroep uit te oefenen, in overeenstemming met de beleidsdoelstellingen op grond van de Nota Wijkeconomie.

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen zijn hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 40 m2) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is meer dan 40 m2 in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' is meer toegestaan dan deze 40 m2. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan.

Voor de locatie van het Wopit-gebouw aan de Dieselstraat is de aanduiding 'zorgwoning' opgenomen. Hieronder worden woningen verstaan die bedoeld zijn voor de huisvesting van mensen die een behoefte hebben aan een vorm van zorg of begeleiding. De bebouwing die in het plangebied opgericht wordt, betreft begeleid wonen. Daarbij is ook rekening gehouden met de bij dergelijke bewoning behorende ondersteunende voorzieningen als een ruimte voor dagverblijf en kantoorruimte voor begeleiding. Deze aanduiding is opgenomen omdat bij de zorgwoningen een andere parkeerbalans geldt dan voor reguliere appartementen.

Op de verbeelding zijn onder andere bouwgrenzen, maximale en minimale goot- en nokhoogten opgenomen. In de regels zijn de overige bebouwingsregels aan te treffen. De woningen dienen aan te sluiten voor wat betreft de kapvorm en de nokrichting van het hoofdgebouw aan het bepaalde op de kapvormenkaart.

De maximaal toegestane oppervlakte aan aan-/uit- en bijgebouwen wordt gerelateerd aan de kavelgrootte. Verder wordt, indien er aan-/uit- en bijgebouwen worden opgericht op dat gedeelte van het perceel waar het hoofdgebouw nog als hoofdgebouw uitgebreid kan worden, deze oppervlakte niet meegeteld in de maximaal toegestane oppervlakte aan aan-/uit- en bijgebouwen.

In voorkomende gevallen is gekozen voor de introductie van een bouwaanduiding 'overbouwing' teneinde te voorkomen dat karakteristieke en bestaande veranda's over andere overbouwingen worden dichtgebouwd. Dit geldt ook voor karakteristieke en bestaande onderdoorgangen, zij het dat voor die situaties de bouwaanduiding 'onderdoorgang' is geïntroduceerd; Het verschil tussen de beide aanduidingen is de functie van de ruimte die overbouwd is. Bij een onderdoorgang ligt de nadruk op de langzaam-verkeersfunctie terwijl bij een overbouwing de ruimte vooral bedoeld is ten behoeve van de woonfunctie.

Tenslotte zijn in de bestemming 'Wonen - 1' woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen en asielzoekerscentra niet begrepen.

5.3.3.15 Wonen - 2

Voor de woningen die in het geldende bestemmingsplan met de bijzondere aanduiding Wa waren opgenomen, is in voorliggend plan de bestemming Wonen - 2 opgenomen. Deze komt grotendeels overeen met de bestemming Wonen - 1, zij het dat de bestemming Wonen - 2 een iets ruimere regeling kent voor aan-/uitbouwen en bijgebouwen. Vanuit het belang van het beschermd dorpsgezicht is aangesloten bij deze bestaande regeling.

5.3.3.16 Waarde - Archeologie hoog

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

5.3.3.17 Waarde - Archeologie middel

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middel' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.

5.3.3.18 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

De dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' is opgenomen ten behoeve van het beschermde dorpsgezicht voor Tuindorp 't Lansink. De dubbelbestemming is gelegen over het gedeelte van het plangebied dat deel uitmaakt van het door het Rijk aangewezen beschermd dorpsgezicht. In dit artikel zijn aanvullende bepalingen opgenomen die specifiek voor het beschermd gezicht gelden. Daarbij valt te denken aan een verplichting om een omgevingsvergunning aan te vragen voor handelingen die mogelijk de instandhouding van het beschermd gezicht kunnen schaden. Voorbeeld hiervan is de sloop van panden. Dit zou, na verlening van een omgevingsvergunning, onder voorwaarden wel kunnen, mits er voor de invulling van de locatie van het te slopen pand een omgevingsvergunning is verleend. Op deze wijze wordt voorkomen dat in het beschermd dorpsgezicht gaten ontstaan die afbreuk doen aan de voor het gebied van toepassing zijnde waarden.

Door het toegenomen autobezit en -gebruik zijn veel grasbermen inmiddels verdwenen. Van de groene aanplant van destijds zijn inmiddels bomen omgewaaid, ziek geworden of aan het einde van hun levensduur. Voorts neemt de concentratie kabels en leidingen inmiddels zo veel ruimte in dat er voor bomen geen, of te weinig ruimte meer overblijft. Derhalve heeft een inventarisatie plaatsgevonden van beeldbepalende bomen teneinde deze beter te beschermen dan in het voorgaande bestemmingsplan het geval was. De beeldbepalende bomen zijn geïnventariseerd en voorzien van de aanduiding 'beeldbepalende boom'. gebaseerd op hun grootte. De symbolen uit het bestemmingsplan Tuindorp uit 2005 zijn niet langer mogelijk in verband met de digitalisering van bestemmingsplannen, dus is gekozen voor een aanduiding in de vorm van een vlak. De begrenzing van het vlak is tot stand gekomen door de feitelijke diameter van de boom met 1,5 meter te vergroten. In andere gevallen is de grootste boom binnen een groenstructuur als maatgevend beschouwd. Op deze wijze wordt de potentiële groei van de boom gedurende de planperiode beschermd. Bij de inventarisatie van beeldbepalende bomen is gekeken naar de exemplaren die de opbouw en het karakter van de wijk Tuindorp 't Lansink versterken. De beeldbepalende bomen accentueren de structuur in de wijk, dragen daarmee bij aan de herkenbaarheid en voegen er het verticale groene element aan toe. In sommige gevallen zijn ook bomen op particulier terrein aangemerkt als 'beeldbepalend', daar waar zij mede aan dit karakter bijdragen. Deze bomen worden planologisch beschermd vanwege het feit dat ze dus beeldbepalend zijn voor de wijk. Daarbij is ook het belang van de boom op die specifieke locatie meegenomen.

5.3.3.19 Waterstaat - Keur

Gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Keur' zijn, naast voor de overige aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor het onderhoud van de naastgelegen watergang. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming. Gebouwen zijn niet toegestaan. Binnen het plangebied is de keur van toepassing op de bergingsvijver aan de Woolderesweg.

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterloop en vooraf advies is ingewonnen van de beheerder van de watergang.

5.3.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.

5.3.4.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.

5.3.4.2 Algemene gebruiksregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden, waaronder parkeren.

5.3.4.3 Algemene aanduidingsregels

Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduiding 'geluidzone - industrie'.

5.3.4.4 Algemene afwijkingsregels

Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwregels, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.

5.3.4.5 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.

5.3.4.6 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een wijziging van het plan of bij het stellen van nadere eisen.

5.3.4.7 Overige regels

In dit artikel zijn aanvullende bepalingen opgenomen met betrekking tot het parkeren, laden en lossen.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.

5.3.5.1 Overgangsrecht

Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.

5.3.5.2 Slotregel

In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.

5.4 Handhaving van het plan

5.4.1 Algemeen

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.

  • 2. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.

  • 3. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

5.4.2 Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit"

In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Fysiek (FYS). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.

Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.

Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:

  • 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
  • 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
  • 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
  • 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
  • 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
  • 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
  • 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.

5.5 Retrospectieve toets

5.5.1 Algemeen

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

5.5.2 Plangebied

Het plangebied betreft een bestaand gebied waarvoor grotendeels in 2005 het (actualiserend) bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink vastgesteld is. Sinds die datum is er 1 parapluherziening in procedure geweest voor kamerbewoning en is er 1 partiële herziening in procedure gebracht.

Voor een aantal initiatieven is een vergunning verleend. Die gevallen waarbij het gaat om een vergunning in afwijking met het bestemmingsplan, zijn eveneens in voorliggend plan meegenomen. In het plangebied zijn dan ook nagenoeg geen strijdige situaties ontstaan.

Desondanks zijn er in voorliggend plan, Tuindorp 't Lansink 2016, wel wijzigingen aangebracht ten opzichte van de situatie uit het vigerende bestemmingsplan. De gevallen waarin de huidige situatie niet overeenkomt met het vigerende bestemmingsplan worden in dit bestemmingsplan positief bestemd, omdat er ofwel in het verleden vrijstelling van het bestemmingsplan is verleend dan wel de strijdige situatie stedenbouwkundig, economisch, verkeerskundig en milieutechnisch aanvaardbaar is. Het gaat daarbij om de volgende (categorieën van) gevallen.

Algemeen

  • Ontwikkelingen die sinds 2005 hebben plaatsgevonden in het plangebied, zijn ingepast in voorliggend bestemmingsplan. Voorbeeld hiervan is het Wopit-gebouw en de ontwikkeling van de woningen aan de Dieselstraat of de woningen aan de Beckumerstraat 35a / 35b;
  • In het bestemmingsplan uit 2005 zijn enkele, destijds reeds bestaande, aan-/uitbouwen en bijgebouwen bestemd tot tuin. Hierdoor zijn ze onder het overgangsrecht geplaatst. In dit geval is de bestemming 'tuin' omgezet naar de bestemming 'wonen' met toekenning van het bouwvlak, waarop de bouwaanduiding is geplaatst. In dat geval is uitbreiding van het hoofdgebouw niet mogelijk, maar wordt slechts de bestaande situatie goed in het bestemmingsplan vastgelegd;

Specifiek per adres

De wijzigingen specifiek per adres zijn weergegeven in bijlage 4 van het voorliggende bestemmingsplan.

5.6 Inspraak, vooroverleg en verder verloop van de procedure

5.6.1 Inspraak

Conform artikel 150 van de Gemeentewet heeft de raad van de gemeente Hengelo een inspraakverordening vastgesteld. In die verordening is onder andere aangegeven op welke wijze belanghebbende natuurlijke- en rechtspersonen bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid betrokken worden. Na voorafgaande publicatie in het Hengelo's Weekblad op 7 juni 2016 heeft het voorontwerp bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 van 8 juni 2016 tot en met 19 juli 2016 ter inzage gelegen. Deze publicatie heeft ook op de internetpagina van de gemeente Hengelo gestaan. Daarnaast kon men de stukken raadplegen op internet. Aandacht is geschonken aan de wijze waarop en hoe men kan reageren op het voorontwerp bestemmingsplan.

Op 16 juni 2016 was er een informatiebijeenkomst georganiseerd over het voorontwerp bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016. Tijdens de bijeenkomst konden belangstellenden het voorontwerp bekijken en vragen stellen. De avond is door ongeveer 100 personen bezocht. Een kennisgeving van deze avond heeft plaatsgevonden in het Hengelo's weekblad en is verder in de vorm van een uitnodigingsbrief huis-aan-huis verspreid.

Binnen de termijn zijn vier zienswijzen ingediend tegen het voorontwerpbestemmingsplan. Deze zijn samengevat en van reactie voorzien in bijlage 2 van voorliggend plan, de Nota inspraak en vooroverleg bestemmingsplan Tuindorp ’t Lansink 2016.

5.6.2 Vooroverleg

Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Het voorontwerp bestemmingsplan is via een elektronische kennisgeving op 10 juni 2016 voorgelegd aan de volgende functionarissen en instanties.

  • Provincie Overijssel
  • Waterschap Vechtstromen
  • Rijkswaterstaat
  • Rijksdienst voor Cultuurhistorisch Erfgoed
  • Enexis
  • Gasunie
  • Vitens
  • KPN
  • Monumentencommissie
  • Natuur- en Milieuraad Hengelo
  • Brandweer Midden Twente

Hierbij is een termijn aangegeven waarbinnen instanties kunnen reageren. Deze termijn is gelijk aan de termijn waarop zienswijzen tegen het plan ingediend konden worden, dus tot en met 19 juli 2016. Mocht een reactie voor deze datum uitblijven, dan wordt men geacht met het voorontwerp bestemmingsplan in te stemmen. Van onderstaande instanties is reactie ontvangen dat ze geen opmerkingen hebben;

  • Rijksdienst voor Cultuurhistorisch Erfgoed
  • Gasunie
  • Rijkswaterstaat

Tevens heeft de Brandweer Midden Twente op 24 juni 2016 aangegeven dat ze afzien van een advies voor aanvullende voorzieningen.

De overige instanties hebben niet gereageerd.

5.6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016 heeft van 21 maart tot en met 1 mei 2018 ter inzage gelegen. Binnen de termijn van terinzagelegging zijn acht schriftelijke en één mondelinge zienswijze ingediend. In de 'Nota zienswijzen ontwerp bestemmingsplan Tuindorp 't Lansink 2016', die als bijlage 5 bij de toelichting is gevoegd, zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord.

5.6.4 Verder verloop van de procedure

Conform het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:

  • 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de ingediende zienswijzen (zie bijlage 5) voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
  • 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.