direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ane, Marsweg 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het bedrijfsperceel aan de Marsweg 6 en 8 en achterliggende agrarische cultuurgronden te Ane (hierna: plangebied).

Ter plaatse van het plangebied is de Mans van de Dekker Groep (MvdD Groep) gevestigd. De MvdD Groep betreft een lokaal geworteld bedrijf in de gemeente Hardenberg. De MvdD Groep bestaat uit vier divisies, namelijk:

  • Aannemingsmaatschappij voor grond-, water- en wegenbouwkundige werken;
  • Ontwerp, aanleg en onderhoud van netwerkinfrastructuren;
  • Detachering van personeel in en rondom de grond-, water- en wegenbouw;
  • Verhuur van professioneel materieel en gereedschap voor bedrijven, zzp'ers en particulieren.

Momenteel kampt de MvdD groep met een fors ruimtegebrek waardoor de bedrijfsvoering onder druk is komen te staan. De wens is daarom om het bedrijfsperceel aan de Marsweg 6 en 8 uit te breiden. Onderzocht is of verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein in de gemeente Hardenberg mogelijk zou zijn. Dit bleek onhaalbaar.

De MvdD groep heeft een bedrijfskavel nodig van circa 18.000 m2 om haar bedrijfsvoering voort te kunnen zetten. Gebleken is dat er momenteel geen bedrijfskavels beschikbaar zijn met een dergelijke omvang. Onder voorbehoud is op een middellange termijn een dergelijke kavel wel beschikbaar, echter zijn er nog veel andere gegadigden op alle beschikbare terreinen die de gemeente de komende jaren gepland heeft. Daarbij komt ook dat er alleen een kleine energieaansluiting mogelijk zal zijn op een nieuwe kavel voor de voorzienbare toekomst maar minstens tot 2027. Dit is voor een bedrijf als de MvdD groep geen optie. Gelet op de huidige urgentie voor uitbreiding om de bedrijfsvoering voort te zetten is wachten tot 2027 geen optie.

Daarnaast heeft de MvdD groep de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in haar huidige locatie. Verplaatsing van het bedrijf zorgt voor kapitaalvernietiging. Verder is het vanuit maatschappelijk en economisch oogpunt gewenst om een dergelijk lokaal geworteld bedrijf te behouden op de huidige locatie. Temeer omdat een groot deel van de medewerkers woonachtig zijn in de nabije omgeving van Ane.

Het voornemen is om het huidige bedrijfsperceel met circa 9.300 m2 uit te breiden op gronden die op basis van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" zijn voorzien van een agrarische bestemming. De beoogde uitbreiding wordt met name gebruikt voor opslag van materiaal en materieel. Daarnaast wordt beoogd om hier een extra (kap)schuur met een oppervlakte van maximaal 1.550 m2 te realiseren.

Naast voorgenoemde uitbreiding van het bedrijfsperceel is het de wens om de bedrijfsactiviteiten te verbreden, waarbij iets terug wordt gedaan voor de kern Ane / de maatschappij. Het gaat hierbij om het ter plaatse exploiteren van sociaal maatschappelijke functies. Hierbij wordt gedacht aan een buurthuis in de bestaande bebouwing en het organiseren van diverse (jeugd)activiteiten/ praktijkopleidingen. Het plangebied leent zich hier uitstekend voor, temeer omdat ter plaatse voorheen een café en zalencentrum aanwezig was.

De beoogde ontwikkeling kan tot stand worden gebracht door toepassing van de regeling Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO). Via deze regeling kan de MvdD Groep de bedrijfslocatie aan de Marsweg 6-8 uitbreiden met oog op een duurzame en toekomstbestendige bedrijfsvoering.

Voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg". Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders. In deze toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Marsweg 6-8 in Ane en ligt deels in de kern Ane en deels in het aangrenzende buitengebied. In de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Plattekaart.nl)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Ane, Marsweg 6” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime en strijdigheid

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de “Beheersverordening Ane”, het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg”, het bestemming “Buitengebied Hardenberg, herziening regels” en de “Facetherziening parkeren Hardenberg”.

Ten aanzien van de planologische situatie zijn met name de “Beheersverordening Ane” en het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” van belang. In de paragraaf 1.4.2 en 1.4.3 wordt nader ingegaan op het geldend planologisch regiem.

1.4.2 Beheersverordening Ane

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de geldende “Beheersverordening Ane” opgenomen. Het plangebied is indicatief met een rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede Beheersverordening Ane (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

Op basis van de “Beheersverordening Ane” zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de bestemming 'Bedrijf', met bijhorende aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.1' en 'horeca'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde – Archeologie 5' van toepassing. Hierna wordt ingegaan op de geldende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen.

Bestemming 'Bedrijf'

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor bedrijven en instellingen in categorieën 1 tot en met 3.1 zoals vermeld in de bij de beheersverordening behorende Staat van bedrijven. Verder is ter plaatse van de aanduiding 'horeca' horeca toegestaan, met dien verstande dat hieronder uitsluitend de bestaande horecavorm en de daarmee naar de aard en invloed op de omgeving vergelijkbare vormen, dan wel vormen die minder invloed hebben op de omgeving zijn begrepen.

In de bouwregels zijn de volgende regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en overkappingen:

  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen en overkappingen mogen de rooilijn niet overschrijden;
    • 2. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens, voorzover deze minder bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
    • 4. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 70% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dat meer bedraagt.

Dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde – Archeologie 5'

De voor 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde – Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ontwikkelingen waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 50 cm of meer.

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ontwikkelingen waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 en een diepte van 50 cm of meer.

1.4.3 Bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg"

In afbeelding 1.3 is een uitsnede van het geldend bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen. Het plangebied is indicatief met een rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)  

Op basis van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” zijn de gronden binnen het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden – Essen- en hoevenlandschap'. Daarnaast is de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 5' van toepassing. Hierna wordt ingegaan op de geldende (dubbel)bestemmingen.

Bestemming 'Agrarisch met waarden – Essen- en hoevenlandschap'

De voor 'Agrarisch met waarden – Essen- en hoevenlandschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerking van het essen- en hoevenlandschap.

Bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en voor zover deze ten dienste staan van het agrarisch bedrijf. In geval van het plangebied is er geen bouwvlak aanwezig. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5'

De voor 'Waarde – Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ontwikkelingen waarbij de bodem wordt geroerd over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 en een diepte van 50 cm of meer.

1.4.4 Strijdigheid

De “Beheersverordening Ane” staat de bedrijfsvoering van de MvdD Groep niet in de weg. Echter is het voornemen om binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Essen- en hoevenlandschap' een extra schuur te realiseren en gedeeltelijk te verharden ten behoeve van opslag. Dit past niet binnen de ter plaatse geldende bouw- en gebruiksregels. Daarnaast is het beoogde gebruik van het voormalige café ten behoeve van de beoogde sociaalmaatschappelijke functies niet toegestaan. Verder worden de overige agrarische gronden binnen het plangebied gewijzigd in een passende groenbestemming.

Om de voorgenomen ontwikkeling (planologisch) mogelijk te kunnen maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. In deze plantoelichting wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie plangebied

Het erf was voor de ingebruikname van de MvdD groep, hoofdzakelijk in gebruik als horecagelegenheid. Het café ‘de Oale Delle’ (1) bestaat uit de oorspronkelijke boerderij. Daarachter liggen de zalen (2). Kenmerkend zijn de bedrijven in de nabije omgeving. Het gebied wordt doorsneden door de N34 (4) en ligt nabij de afslag Gramsbergen. Zowel aan de Marsweg als achter het zalencentrum zijn parkeerplaatsen aanwezig (4). Het geheel kent meerdere ontsluitingen (5). Van oorsprong was het gebied ten westen een es dat de naam Vlaskamp had (6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.1: Vogelvlucht huidige situatie plangebied (Bron: De Erfontwikkelaar)  

In de huidige situatie is de MvdD groep gevestigd in de ter plaatse aanwezige gebouwen. De bestaande bebouwing is grotendeels gerenoveerd, inpandig verbouwd en in gebruik genomen voor het bedrijf.

In afbeelding 2.2 is door middel van luchtfoto's de locatie en huidige situatie van het plangebied weergegeven. In afbeelding 2.3 is een foto opgenomen met een straatbeeld vanaf de N34.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.2: Luchtfoto ligging en huidige situatie plangebied (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.3: Straatbeeld vanaf de N34 (Bron: google streetview - juni 2023)  

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Bedrijfsvoering

De MvdD Groep betreft een lokaal geworteld bedrijf in Hardenberg. De MvdD Groep bestaat uit vier divisies, namelijk:

  • Aannemingsmaatschappij voor grond-, water- en wegenbouwkundige werken;
  • Ontwerp, aanleg en onderhoud van netwerkinfrastructuren;
  • Detachering van personeel in en rondom de grond-, water- en wegenbouw;
  • Verhuur van professioneel materieel en gereedschap voor bedrijven, zzp'ers en particulieren.
2.2.2 Noodzaak uitbreiding

Momenteel kampt de MvdD groep met een fors ruimtegebrek waardoor de bedrijfsvoering onder druk is komen te staan. De wens is daarom om het bedrijfsperceel aan de Marsweg 6 en 8 uit te breiden. Onderzocht is of verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein in de gemeente Hardenberg mogelijk zou zijn. Dit bleek onhaalbaar.

De MvdD groep heeft een bedrijfskavel nodig van circa 18.000 m2 om haar bedrijfsvoering voort te kunnen zetten. Gebleken is dat er momenteel geen bedrijfskavels beschikbaar zijn met een dergelijke omvang. Onder voorbehoud is op een middellange termijn een dergelijke kavel wel beschikbaar, echter zijn er nog veel andere gegadigden op alle beschikbare terreinen die de gemeente de komende jaren gepland heeft. Daarbij komt ook dat er alleen een kleine energieaansluiting mogelijk zal zijn op een nieuwe kavel voor de voorzienbare toekomst maar minstens tot 2027. Dit is voor een bedrijf als de MvdD groep geen optie. Gelet op de huidige urgentie voor uitbreiding om de bedrijfsvoering voort te zetten is wachten tot 2027 geen optie.

Daarnaast heeft de MvdD groep de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in haar huidige locatie. Verplaatsing van het bedrijf zorgt voor kapitaalvernietiging. Verder is het vanuit maatschappelijk en economisch oogpunt gewenst om een dergelijk lokaal geworteld bedrijf te behouden op de huidige locatie. Temeer omdat een groot deel van de medewerkers woonachtig zijn in de nabije omgeving van Ane.

2.2.3 Beoogde situatie

De aanwezige bebouwing aan de Marsweg 6-8 blijft in eerste instantie behouden. Verbouw en renovatiewerkzaamheden hebben reeds plaatsgevonden. Daarnaast is het de wens om ten noordwesten van de bestaande bebouwing een nieuwe schuur te realiseren met een oppervlakte van circa 1.550 m2 en een goot- en bouwhoogte van maximaal respectievelijk 4 en 10 meter. Hierbij wordt tevens een deel van de aangelegen agrarische cultuurgronden verhard ten behoeve van opslag van materiaal en materieel. Hiermee kan de MvdD groep haar huidige ruimtegebrek oplossen en toekomstige groei opvangen ten behoeve van een duurzame bedrijfsvoering. Verdere uitbreiding op deze locatie is niet nodig en niet toegestaan.

Voorwaarde voor het realiseren van de beoogde schuur is dat elders in het buitengebied van de gemeente Hardenberg landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Hiervoor geldt dat voor iedere te slopen m2 1 m2 (verhouding 1:1) mag worden teruggebouwd. Ten tijde van het schrijven van voorliggend bestemmingsplan is nog geen concrete slooplocatie gevonden. Daarom wordt voor het realiseren van de beoogde schuur de voorgenoemde voorwaarde verbonden.

2.2.4 Verbreding bedrijfsvoering

De MvdD Groep wil naast behoud van haar huidige bedrijfsvoering (zie paragraaf 2.2.1) de bedrijfsvoering verbreden en iets terug doen voor de kern Ane/ de maatschappij. Het gaat hierbij om het ter plaatse exploiteren van sociaal maatschappelijke functies. Hierbij wordt gedacht aan een buurthuis in de bestaande bebouwing en het organiseren van diverse (jeugd)activiteiten/ praktijkopleidingen. De MvdD Groep heeft dit nader uitgewerkt in de in Bijlage 1 opgenomen notitie. Het plangebied leent zich hier uitstekend voor, temeer omdat ter plaatse voorheen een café en zalencentrum aanwezig was.

2.2.5 Landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit

Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna is een uitsnede van het plan opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht. Het volledige ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen Bijlage 2 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.3: Inrichtingsplan beoogde situatie (Bron: De Erfontwikkelaar)  

De beoogde schuur (nummer 4 op afbeelding 2.3) zal moeten passen in het buitengebied. Belangrijk hierbij is dat het geen industriële uitstraling krijgt. Het moet een eenvoudig volume worden met materialen die passen in de omgeving.

Opvallende kleuren zijn vanuit het landschap niet wenselijk. Materialen in een gedekte kleurstelling die niet glimmen passen. Gezien de locatie op het erf zal de impact op de omgeving beperkt zijn. Middels bestaande inritten wordt er een logische ontsluiting voorzien. Daarbij is het niet wenselijk om de meest westelijke ontsluiting uit te voeren in een verharding. Aangezien dit pad ‘voor’ de boerderij ligt moet dit een groen pad worden. Indien het uitgevoerd wordt in een grasbetonsteen wordt voorkomen dat hier een onwenselijk verhard beeld ontstaat.

Vanuit de landschapsidentiteitskaarten is het gewenst om in het essen- en hoevenlandschap de landschappelijke inpassing van erven te versterken en te herstellen. Dit wordt bereikt door het toevoegen van structuurbepalend groen in de vorm van houtsingels, hagen en bomen. Hierdoor blijft er zicht op de bebouwing en worden de volumes verzacht.

De erven langs de Marsweg komen sterk overeen met de omschreven karakteristiek. Over het algemeen verspreide bebouwing en half open erfensembles, al dan niet voorzien van enkele grote bomen en gesloten bosjes of singels. De erven in het essen- en hoevenlandschap kennen een duidelijk cluster en worden veelal ontsloten door meerdere inritten. Veelal lijkt het als de wegen over de erven lopen (dat was van oorsprong ook zo).

De gebouwen op de erven blijven in de omgeving deels zichtbaar. Dit is een kwaliteit van het landschap. De erven kennen geen harde begrenzing, er is daarom gekozen om beplanting in de vorm van een houtsingel op de erfgrens aan te brengen. Hiermee wordt het volume ingepast vanuit de omgeving.

Aangezien het gebied van oorsprong een open es is geweest (maar later afgegraven) wordt de westzijde niet afgeschermd met beplanting. Dit zou een doorkijk belemmeren en het erf onnodig groter laten lijken. Het terrein loopt van zuid naar noord sterk af. Door een keerwand te plaatsen met een flauw talud (1:10) kan de opslag uit het zicht worden geplaatst zonder dat de openheid verloren gaat. Een gemengde haag schermt het erf op een passende wijze af. Gebiedsvreemde beplantingen worden gerooid waarmee er en veel uniformer en passend beeld ontstaat. Een haag past op het voorerf en het zicht op de boerderij blijft behouden. De verharding van de buitenopslag wordt zo veel mogelijk waterdoorlatend. De aan te leggen kikkerpoel kan tevens dienen als infiltratie.

In afbeelding 2.4 is een straatbeeld impressie opgenomen van het achterterrein bezien vanaf de Marsweg. Dit laat zien dat bestaande zichtlijnen zoveel als mogelijk behouden blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0008.png"  
Afbeelding 2.4: Straatbeeld impressie achterterrein huidige en nieuwe situatie situatie (Bron: De Erfontwikkelaar)  

2.2.6 Kwaliteitsinspanning in het kader van KGO

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van de provinciale regeling Kwaliteitsimpuls groene omgeving (KGO). Hierdoor zijn naast de landschappelijke inpassing aanvullende kwaliteitsprestaties benodigd. Hierna wordt ingegaan op de beoogde extra kwaliteitsprestaties:

Aanleg kikkerpoel

De kikkerpoel komt aan de noordoostzijde van het weiland (zie nummer 17 in afbeelding 2.3). De poel wordt circa 20-30 (m) doorsnede en zal aan de noordzijde een flauw talud van 1:3-1:5 krijgen.

Aanleg houtwal

Van oorsprong lagen er rond de Vlaskamp kleine percelen grond. Deze werden afgeschermd middel houtsingels. Vanuit de LIK wordt het herstel van landschapselementen als kans gezien. Een nabijgelegen bedrijf heeft destijds tevens als KGO maatregelen houtsingel hersteld. Hier wordt op aangesloten middels de aanplant van een nieuw singel (zie nummer 8 in afbeelding 2.3).

Omzetten agrarische grond naar extensief bloemrijk grasland

Naast het bedrijf ligt een agrarisch perceel van circa 2 hectare. Om te voorkomen dat het gebied verder versteent zullen deze gronden afgewaardeerd worden naar schraal bloemenrijk grasland.

Aanleg demotuin

Een onderdeel van het plan is het maken van demotuin (zie nummer 2 in afbeelding 2.3). Hier kunnen studenten leren hoe je een tuin aan moet leggen. Denk daarbij naast bijvoorbeeld het aanbrengen van bestrating ook aan het juist snoeien van fruitbomen en hagen. Ecologische wijze van onkruidbeheer, materialenkennis etc. De tuin wordt gebruikt door personeel en bezoekers van het buurthuis.

Opknappen boerderij tot buurthuis

Het café bestaat uit een karakteristieke boerderij. Deze zal als buurthuis omgevormd worden (zie nummer 1 in afbeelding 2.3). De bestaande horecauitingen worden verwijderd en de tuin rondom de boerderij weer hersteld. Het wordt weer een herkenbare boerderij.

Verschillende onderdelen aan de boerderij worden verwijderd. De boerderij wordt weer opgeknapt en zal weer een passende verschijning worden. Ook gebiedsvreemde beplanting wordt verwijderd en vervangen door een passende streekeigen haag.

Sloop van landschapsontsierende bebouwing

Zoals aangegeven in paragraaf 2.2.3 is de voorwaarde voor het realiseren van de beoogde schuur dat elders uit het buitengebied van de gemeente Hardenberg landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt. Hiervoor geldt dat voor iedere te slopen m2 1 m2 (verhouding 1:1) mag worden teruggebouwd. Deze sloopverplichting wordt verankerd in de regels van dit bestemmingsplan en wordt gezien als een extra kwaliteitsinspanning in het kader van KGO.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties
3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten tijde van de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.

Hierna wordt getoetst aan de “Ladder voor duurzame verstedelijking” (hierna ladder).

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de ladder van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op voorliggende ontwikkeling is onder andere de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijfsperceel. De uitbreiding van het bedrijfsperceel vindt plaats in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Hierbij gaat het enerzijds om het realiseren van een nieuwe schuur met een oppervlakte van circa 1.550 m2. Daarnaast wordt een terrein van grofweg 7.850 m2 verhard ten behoeve van bijvoorbeeld opslag van materiaal en materieel. Voor het overige hebben de gronden reeds een passende bedrijfsbestemming. Hier is dan ook geen sprake van verdere uitbreiding.

Geconcludeerd wordt dat er in geval van voorgenomen ontwikkeling sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Behoefte

De MvdD Groep is de afgelopen jaren sterk gegroeid en dat zal de komende jaren doorzetten. Hierbij gaat het naast uitbreiding van de huidige divisies ook om mogelijke verbreding van de werkzaamheden die in lijn zijn met de werkzaamheden binnen de huidige divisies.

Door de huidige en toekomstige groei van de MvdD Groep is het gewenst om het bedrijfsperceel aan de Marsweg 6 en 8 uit te breiden. Temeer omdat het huidige bedrijfsperceel een unieke zichtlocatie betreft gelegen aan de N34, waar het bedrijf zich kan profileren. Verder is onderzocht of verplaatsing van het bedrijf mogelijk zou zijn. Hierin zijn geen passende mogelijkheden gevonden. Bovendien is het vanuit maatschappelijk en economisch oogpunt gewenst om een dergelijk lokaal geworteld bedrijf te behouden op de huidige locatie.

In voorliggend geval dan ook sprake van concrete behoefte aan de voorgenomen uitbreiding van het bedrijfsperceel aan de Marsweg 6-8 in Ane.

Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied

Het huidige bedrijfsperceel aan de Marsweg 6-8 valt binnen de grenzen van de 'Beheersverordening Ane'. Bovendien zijn ter plaatse reeds stedelijke functies toegestaan in de vorm van horeca en categorie 1, 2 en 3.1 bedrijvigheid. Dit deel maakt dan ook onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied.

De beoogde uitbreiding van het betreffende bedrijfsperceel ligt binnen de grenzen van het 'Bestemmingsplan Hardenberg', waar de gronden zijn bestemd en in gebruik zijn ten behoeve van agrarisch doeleinden. Dit betreft een locatie buiten bestaand stedelijk gebied.

Zoals aangegeven in paragraaf 2.2.2 zijn binnen afzienbare tijd geen geschikte bedrijfskavels beschikbaar op de bedrijventerreinen in Hardenberg. Bovendien zijn de gronden binnen het plangebied reeds in eigendom van de MvdD Groep en wil zij hier, naast haar bedrijfsactiviteiten, activiteiten ontplooien ten dienste van de kern Ane en omgeving. Het gaat hierbij dan primair het realiseren van bijvoorbeeld een buurthuis en/of biljartvereniging voor de kern Ane en omgeving. Voor dergelijke functies is het plangebied zeer geschikt in verband met de ligging in/nabij de kern Ane.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. Deze zijn inmiddels meermaals partieel herzien.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen). Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

De MvdD Groep is de afgelopen jaren sterk gegroeid en dat zal de komende jaren doorzetten. Hierbij gaat het naast uitbreiding van de huidige divisies ook om mogelijke verbreding van de werkzaamheden die in lijn zijn met de werkzaamheden binnen de huidige divisies.

Door de huidige en toekomstige groei van de MvdD Groep is het gewenst om het bedrijfsperceel aan de Marsweg 6 en 8 uit te breiden. Temeer omdat het huidige bedrijfsperceel een unieke zichtlocatie betreft gelegen aan de N34, waar het bedrijf zich kan profileren. Verder is onderzocht of verplaatsing van het bedrijf mogelijk zou zijn. Hierin zijn geen passende mogelijkheden gevonden. Bovendien is het vanuit maatschappelijk en economisch oogpunt gewenst om een dergelijk lokaal geworteld bedrijf te behouden op de huidige locatie.

Het nieuwe bedrijfsperceel wordt op verantwoorde wijze ingepast is het landschap en de omgeving. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voldoet aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5

Uit de volgende subparagraven blijkt dat wordt voldaan aan het uitvoeringsmodel, de gebiedskenmerken en het ontwikkelingsperspectief. De ontwikkeling draagt daarnaast bij aan de ruimtelijke kwaliteit door de landschappelijke inpassing van het bedrijfsperceel. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met artikel 2.1.5.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (KGO) (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.6 lid 1

In het in Bijlage 2 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan wort uitgebreid op de KGO ingegaan. In paragraaf 3.2.4 wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het provinciale KGO beleid. Hier wordt geconcludeerd dat de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en maatschappelijke doelen in is balans met de geboden ontwikkelruimte. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de KGO.

Het initiatief is in overeenstemming met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied ligt in de ontwikkelingsperspectieven 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' en ''Wonen en werken in het kleinschalig landschap'. Hierna is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

"Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap"

Het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap" richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische en natuurlijke landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Omdat de beoogde uitbreiding van het bedrijfsperceel hoofdzakelijk binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' ligt, wordt uitsluitend hieraan getoetst.

Gebieden met een dergelijk ontwikkelingsperspectief zijn primair bedoeld voor de landbouw. Uit paragraaf 4.5 en 4.6 blijkt dat omliggende agrarische bedrijven, als gevolg van voorliggende ontwikkeling, niet (verder) in de ontwikkelmogelijkheden worden belemmerd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied wordt op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstypen 'dekzandvlakte en ruggen' en 'beekdalen en natte laagtes'. Op onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0011.png"  
Afbeelding 3.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

"Beekdalen en natte laagtes"

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden ter plaatse van de beoogde uitbreiding van het bedrijfsperceel zijn in agrarisch gebruik geweest. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Ter plaatse van het plangebied wordt middels een ruimtelijk kwaliteitsplan ingespeeld op de daar voorkomende gebiedskenmerken. Het erf zelf wordt landschappelijk ingericht conform de hier geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 2.2 en Bijlage 2 wordt hier nadrukkelijk op ingegaan.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de “Natuurlijke laag”.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Het plangebied ligt is het 'Essenlandschap'. In afbeelding 3.4 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0012.png"  
Afbeelding 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

"Essenlandschap"

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markant element

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Door de landschappelijke inpassing van het plangebied worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen versterkt. Dit gebeurt door het bedrijfsperceel in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

3. De “Laag van de beleving”

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' deels aangeduid met de aanduiding 'Verdedigingslinies'. In afbeelding 3.5 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0013.png"  
Afbeelding 3.5: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

“Verdedigingslinies”

De omgevingsvisie richt zich vooral op de ruimtelijke kant van ons cultureel erfgoed; op de sporen uit het verleden die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn in onze leefomgeving en dan specifiek op het zogenaamde ‘onroerende erfgoed’. Denk hierbij aan monumenten, karakteristieke gebouwen (bijvoorbeeld agrarisch, industrieel en religieus erfgoed), maar ook aan landgoederen, historische occupatiepatronen en infrastructuur, verdedigingslinies en schansen, begraafplaatsen, plaatsen van herdenking en grens- en markepalen. Er is ook cultureel erfgoed dat niet direct zichtbaar is in de leefomgeving. In de ondergrond zijn archeologische waarden te vinden die het verhaal vertellen van menselijke activiteiten uit het verleden. De ambitie is het behouden en versterken van het cultureel erfgoed als drager van identiteit.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

Wat betreft de verdedigingslinie wordt gesteld dat er in het plangebied geen bijzondere geologische danwel bouwkundige monumenten aanwezig zijn. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.8, waar nader wordt ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie. Geconcludeerd wordt dat de ‘Laag van de beleving” zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
3.2.4.1 Algemeen

De kwaliteit van het Overijsselse landschap en de sociaal-economische ontwikkeling van het landelijk gebied gaan hand in hand en vormen de basis voor allerlei ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen moeten mogelijk zijn onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Met de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

3.2.4.2 Methodiek

De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en /of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn. Als het gaat om een gebiedsvreemde ontwikkeling van een grote schaal en met een grote impact op de omgeving, dan zal een forse investering in het landschap nodig zijn.

Om te beoordelen of medewerking kan worden verleend aan het verzoek, dienen het volgende model gevolgd te worden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0014.png"  
Afbeelding 3.6: Modelschema Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (Bron: provincie Overijssel)  

3.2.4.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Generiek beleid

Zoals blijkt uit de toetsing aan de generieke beleidskeuzes, brengen deze generieke beleidskeuzes geen belemmering met zich mee. Kortheidshalve wordt verwezen naar subparagraaf 3.2.3.4.1.

Ontwikkelingsperspectieven

In subparagraaf 3.2.3.4.2 is getoetst aan het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling passend is binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedseigen of gebiedsvreemd

Het onderscheid in gebiedseigen en gebiedsvreemde functies geeft een indicatie voor de mogelijke bijdrage vanuit de functie zelf aan behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Een gebiedseigen functie past in de beleidsdoelstellingen ofwel het ontwikkelingsperspectief van een gebied. Bij een gebiedsvreemde functie is er eerder sprake van gebruikseffecten die een negatieve invloed kunnen hebben op (ontwikkelingsmogelijkheden van functies in) de omgeving (verkeer, milieu, geurgevoeligheid, e.d.).

Het ontwikkelingsperspectief ter plaatse van het plangebied voorziet primair in het bieden van ruimte aan agrarische bedrijven om verdere modernisering en schaalvergroting mogelijk te maken. In voorliggend geval is dan ook sprake van een gebiedsvreemde functie.

Eigen belang of maatschappelijk belang

In geval van voorgenomen ontwikkeling in zowel sprake van een eigen belang als een maatschappelijk belang. Het eigen belang heeft betrekking op de uitbreiding van het bedrijfsperceel. Verder is het de wens om binnen het plangebied sociaal maatschappelijke functies te exploiteren. Hierbij wordt gedacht aan een buurthuis in de bestaande bebouwing en het organiseren van diverse (jeugd)activiteiten. De MvdD Groep heeft dit nader uitgewerkt in de in Bijlage 1 opgenomen notitie. Het plangebied lijnt zich hier uitstekend voor, temeer omdat ter plaatse voorheen een café en zalencentrum aanwezig was. Door voorgenomen ontwikkeling wordt deze sociaal-maatschappelijk functie in zekere zin hersteld wat ten goede komt van de (be)leefbaarheid van Ane en de directe omgeving.

Basisinspanning ruimtelijke kwaliteit en aanvullende kwaliteitsprestaties

Voor iedere ontwikkeling in het landelijk gebied is de basisinspanning van toepassing. Het gaat hier om een goede landschappelijke inpassing van het bedrijfsperceel. Voor niet-agrarische bedrijvigheid is bepaald dat de meerwaarde dient te worden geïnvesteerd in de omgeving (aanvullende kwaliteitsprestaties).

Het nieuwe bedrijfsperceel wordt landschappelijk ingepast. Daarnaast worden er aanvullende kwaliteitsprestaties geleverd. Een en ander is beschreven in paragraaf 2.2.5 en 2.2.6 en het in Bijlage 2 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit en maatschappelijke doelen in balans is met de geboden ontwikkelruimte. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de KGO.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

3.3.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.

Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.

Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbeterd het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.

Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.

Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

3.3.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval zijn met name het thema's 'Hardenberg in balans' en 'Een vitale economie, nu en in de toekomst' relevant.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

Een vitale economie, nu en in de toekomst

Ten aanzien van dit thema heeft de gemeente vijf ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente stimuleert een krachtige en concurrerende economie;
  • 2. De gemeente wil bovenregionale bedrijven met een grote ruimtevraag (vooral in de maakindustrie) bedienen. Zo kan de gemeente uitgroeien tot één van de werkgelegenheidsmotoren van Oost-Nederland;
  • 3. De gemeente wil ondernemers aantrekken, vasthouden en ruimte geven om te groeien;
  • 4. De gemeente zorgt voor vitale centra in Hardenberg en Dedemsvaart;
  • 5. Regionale samenwerking is belangrijk om de opgaven te kunnen realiseren.

3.3.1.4 Opgaven per gebied

De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.

3.3.1.5 Aandachtspunten voor natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten

De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de ‘regio van het gezonde leven’. In de dialoog ‘bouw je eigen buurt’ was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.

Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling ‘Erven met kwaliteit’ (voorheen rood-voor-rood) blijft hierbij het kader. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.

Ambities:

  • De gemeente geeft een extra kwaliteitsimpuls aan de groene omgeving waarbij de verschillende landschappen herkenbaarder worden. Gebiedsgerichte projecten versterken enerzijds de landschappelijke relaties en biodiversiteit in het landelijk gebied zelf en anderzijds de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen. Dit overstijgt de huidige perceelsgerichte benadering.
  • De gemeente zoekt naar nieuwe economische dragers in het landelijk gebied om gebiedsgerichte projecten te kunnen financieren. Een voorbeeld is het bieden van ruimte aan tweede woningen. De investeringsruimte die hiermee ontstaat zet de gemeente in voor kwaliteitsverbetering van de fysieke leefomgeving van het buitengebied.
  • De gemeente onderzoekt hoe inkomsten uit grootschalige(r) toekomstige ontwikkelingen in het landelijk gebied kunnen inzetten voor de kwaliteit van de groene leefomgeving. Denk aan koppeling van geldstromen rond de energietransitie of klimaatadaptatie. Dit kunnen ook nieuwe economische dragers in het landelijk gebied worden.
  • De gemeente stimuleert groenblauwe diensten ter ondersteuning van de gebiedsgerichte projecten. Deze dragen bij aan nieuwe kwaliteitsimpulsen voor de groene leefomgeving.

Gebieden die voor extra kwaliteitsimpulsen in aanmerking komen zijn onder andere het Reestdal.

3.3.1.6 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Deze ontwikkeling draagt bij aan de algemene ambitie van de gemeente om kwaliteit toe te voegen. Het bedrijfsperceel wordt landschappelijk ingepast en potentiële leegstand van het bedrijfsperceel wordt voorkomen. Daarnaast dient voor het realiseren van de beoogde extra schuur bestaande landschapsontsierende bebouwing uit het buitengebied van Hardenberg te worden gesloopt. Verder wordt circa 2 hectare agrarische grond heringericht ten behoeve van een schraal bloemrijk grasland. Hiermee worden mogelijkheden voor het verbouwen van gewassen zoals mais opgeheven, waardoor het gebied haar openheid behoud.

Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Verder draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan het vasthouden en ruimte geven aan bestaande ondernemers in de gemeente Hardenberg. Hetgeen naadloos aansluit op (één van de) ambities van het thema 'Een vitale economie, nu en in de toekomst'.

Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

3.3.2 Visienota Buitengebied Hardenberg
3.3.2.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.
3.3.2.2 Thematische benadering - visie voor economie en infrastructuur

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het thema 'economie en infrastructuur' is gericht op:

  • Bevordering economisch belang van de gemeente ten opzichte van de corridors A28 en A37 en de Vecht;
  • Capaciteitsverruiming van het Kanaal Almelo-de Haandrik ten behoeve van de beroepsvaart;
  • Bevordering van de recreatievaart op het kanaal Almelo-De Haandrik en de Vecht;
  • Versterken van de recreatieve- en toeristische sector;
  • Opwaardering van de N34 tot stroomweg;
  • Het realiseren van economische zones langs de N34 en de N343;
  • Het bieden van mogelijkheden voor (startende) bedrijvigheid in vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen;
  • Het verbeteren van de treinverbinding Twente-Drenthe.

Hardenberg heeft een sterke, maar op sommige gebieden ook een kwetsbare economische positie. Sterk als het gaat om mentaliteit, onderlinge relaties en sterk in ambacht en kleinschalige specialistische producten. Maar kwetsbaar vanwege de relatieve ligging, de oververtegenwoordiging van niet-expanderende sectoren (landbouw) en conjunctuurgevoelige sectoren (de bouw) en de beperkte stedelijkheid van het gebied. De opgave is dus om de economische basis te versterken. Het gaat dan om het versterken van de relatie recreatie, natuur en landschap, het vergroten van de bereikbaarheid van het landelijk gebied, het versterken van de infrastructuur en het benutten van de economische potenties van de N34 en de N343. In de zones langs deze wegen is in de loop der jaren een verscheidenheid aan economische functies (bedrijvigheid, recreatie, tuinbouw) ontstaan, veelal op vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties. De N34 als de N343 zijn wegen met een belangrijke verkeersfunctie (N34 regionale stroomweg en N343 gebiedsontsluitingweg). De functie van deze wegen, in combinatie met het feit dat de agrarische functie langs deze wegen in de loop der tijd al een stap terug heeft gedaan, maakt de aanliggende gebieden geschikt als economische ontwikkelingszone. Daarbij wordt in de eerste plaats gedacht aan nieuwe economische functies op vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties, maar daarnaast ook aan het bieden van groeimogelijkheden voor al gevestigde bedrijven en bieden van ruimte voor bedrijvigheid op woonpercelen. Incidenteel kan ook ruimte zijn voor gehele nieuwvestiging, waarbij in elk geval moet worden aangesloten op bestaande bebouwing.

Ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid buiten de economische zones geldt, dat de ontwikkelingsmogelijkheden per gebied zullen verschillen. In de gemengde gebieden wordt ruimte geboden aan meerdere functies, waaronder bedrijvigheid. In deze gebieden worden ruime mogelijkheden geboden voor (startende) bedrijvigheid in vrijgekomen agrarische bebouwing. Ook komen er mogelijkheden voor bedrijvigheid vanaf bestaande woonlocaties.

In de ecologische zones blijven de mogelijkheden voor nieuwe bedrijvigheid in beginsel beperkt tot vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen. In de landbouwontwikkelingsgebieden zal, bij initiatieven tot bedrijfsvestiging in vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen, eerst worden gekeken naar de mogelijkheden om de gebouwen nog overeenkomstig de bestemming te gebruiken.

3.3.2.3 Gebiedsgerichte benadering - Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk

Het plangebied ligt in het gebied 'Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk'. Dit betreft het Essen- en kampenlandschap en Heideontginning. Kenmerkend zijn onder andere het kleinschalige karakter, kronkelende patronen van wegen, licht glooiend landschap en een verspreid bebouwingspatroon.

Het gebied is met name in gebruik als (kleinere) boerenbedrijven, wonen en bedrijvigheid. In afbeelding 3.7 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven, waarop de locatie met een gele ster is aangeduid

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0015.png"  
Afbeelding 3.7: Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

Voor de ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, zodat de ontwikkeling op een adequate wijze wordt ingepast in het landschap. De omliggende gebiedskenmerken zijn hierbij leidend geweest. In deze toelichting wordt ook aangetoond dat de ontwikkeling geen belemmering met zich meebrengt voor omliggende functies en dat het milieubelang zorgvuldig is afgewogen. Met het initiatief wordt aangesloten bij het perspectief om op duurzaam en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende functies.

Tenslotte kan worden geconcludeerd dat de functie past binnen de economische zone van de N34, waarbij potentiële langdurige leegstand van een zichtlocatie wordt opgelost/voorkomen

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de 'Visienota Buitengebied gemeente Hardenberg'.

3.3.3 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie - Slagharen, De Krim, (Oud) Lutten
3.3.3.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

Het plangebied ligt in het essen- en hoevenlandschap.

3.3.3.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen. Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

3.3.3.3 Ontwikkelingsvisie Slagharen, De Krim, (Oud) Lutten

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.

De ontwikkelingsvisie voor het essen- en hoevenlandschap is als volgt gedefinieerd:

  • nieuwe bebouwing qua architectuur laten passen bij de gebiedskenmerken;
  • uitvoering achterstallig onderhoud en herstel landschapselementen;
  • ruimte voor kleinschalige recreatieve functies bij Ane;
  • versterking groenblauw netwerk en verhoging biodiversiteit door herstel en onderhoud kleine landschapselementen.
3.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Het voornemen voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door het treffen van landschapsmaatregelen (zie paragraaf 2.2.5 en 2.2.6). De landschapsmaatregelen bestaat uit het aanplanten van gebiedseigen beplanting. Opgemerkt wordt dat het LIK is gekoppeld aan de regels ter bescherming van de landschappelijke kenmerkende waarden. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het LIK voor dit betreffende gebied.

3.3.4 Welstandsnota Buitengebied
3.3.4.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft op 3 december 2013 de Welstandsnota voor het buitengebied opgesteld. In aansluiting op de welstandsnota voor de kernen is er in deze nota voor het buitengebied eveneens gekozen voor verschillende niveaus van welstand. Het plangebied ligt binnen het welstandsgebied 'Essen - en hoeven'. Voor dit gebied geldt welstandsniveau 1. Belangrijk voor dit gebied zijn de volgende punten:

erfclusters:

  • Sturen op concentratie van bebouwing, met losse strooiing (erfstructuur);
  • Sturen op behoud en versterking van de agrarische Architectuur(voor-achterhuis principe) met bijbehorende detaillering en materiaalgebruik zoals beschreven in de waardering;
  • Sturen op alle gevels, vanwege alzijdige ligging.

essen-hoevenlandschap:

  • Sturen op behoud en versterking van de agrarische architectuur(voor-achterhuis principe) met bijbehorende detaillering en materiaalgebruik zoals beschreven in de waardering.
  • Sturen op alle gevels, vanwege alzijdige ligging.

bebouwingsstructuur:

  • Versterken kenmerkende bebouwingsstructuren aan wegen.
  • Sturen op bebouwing reagerend op de structuren. Bijgebouwen zijn ondergeschikt.
  • Sturen op voor(zicht)gevels met bijbehorend materiaalgebruik en detaillering.

3.3.4.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Het uiteindelijke bouwplan van de beoogde schuur zal ter toetsing aan de welstandscommissie van de gemeente worden voorgelegd.

3.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing, het bedrijfsperceel en beoogde sociaalmaatschappelijke functies worden in het kader van de Wgh niet aangemerkt als een geluidgevoelig object. De aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.

In paragraaf 4.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het bedrijf op de omgeving.

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

In dit geval is door Dumea een historisch vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de beoogde uitbreiding van de bedrijfsbestemming. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan. De volledige rapportages zijn als Bijlage 3 en Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

4.2.2 Situatie plangebied

Ter plaatse van het onderzoeksgebied zijn in de boven- en ondergrondmengmonsters geen verhogingen aangetroffen. Ditzelfde geldt voor de grondwatermonsters. Tijdens maaiveld-inspectie zijn ter plaatse van het onderzoeksgebied geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt een nader bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde

gebruik.

4.2.3 Conclusie

De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee men kan aantonen of de fijnstofbijdragen van de veehouderijen op het plan is te beschouwen als Niet in Betekenende Mate (NIBM). In de vuistregel is een tabel opgenomen met als uitgangspunt de 3% NIBM grens. In de tabel is sprake van een "worst case" benadering. Dat betekent dat wanneer uit de toets blijkt dat de fijnstofbijdrage van een bedrijf op het beoordelingspunt voldoet aan de 3% NIBM grens, het ook voldoende aannemelijk is dat dit zal blijken uit een berekening met rekenprogramma ISL3a en deze laatste berekening daarvoor niet nodig is.

Afstand tot te toetsen plaats   70 m   80 m   90 m   100 m   120 m   140 m   160 m  
Totale emissie in g/jr   324.000   387.000   473.000   581.000   817.000   1.075.000   1.376.000  

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied
4.3.2.1 Externe werking van het plan

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

4.3.2.2 Interne werking van het plan

De beoogde maatschappelijke functies ter plaatse van het plangebied, zoals praktijkonderwijs, kan worden gezien als een 'gevoelige bestemming' in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen. Omdat het plangebied op minder dan 50 meter van de naastgelegen provinciale weg ligt, wordt hierna getoetst aan de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet milieubeheer.

De luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied kan worden afgeleid uit de GCN-kaarten van het RIVM. In tabel 1 zijn de concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) weergegeven die ter hoogte van het plangebied in de jaren 2022 en 2030. In onderstaande tabel zijn tevens de Europese grenswaarden weergegeven (die in Nederland zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer)

Uit de tabel blijkt dat de luchtkwaliteit ter hoogte van het plangebied ruim voldoet aan de grenswaarden van bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De WHO advieswaarde wordt nog niet gehaald in 2022. Echter is te zien in de waardes voor 2030 dat er sprake is van een dalende trend en er op den duur ook aan de WHO advieswaarde zal worden voldaan.

  Waarde in 2022   Waarde in 2030   Grenswaarde Wet milieubeheer   WHO advieswaarde  
NO2 µg/m3
jaargemiddeld  
10,09   6,62   40   10  
PM10 µg/m3
jaargemiddeld  
19,30   12,50   40   15  
PM2,5 µg/m3
jaargemiddeld  
8,59   5,79   25   5  
4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In de volgende afbeelding een uitsnede van de risicokaart opgenomen. De locatie is met de rode contour aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00450-VG01_0016.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Zoals is te zien in afbeelding 4.1 zijn rondom het plangebied een aantal risicovolle functies aanwezig. Het gaat in beide gevallen om tankstations waar LPG kan worden getankt. Het plangebied ligt buiten de risicocontouren van beide tankstations. Een nadere risicoverantwoording wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in een gebied waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' kan de bedrijfsvoering van de MvdD Groep het best worden vergeleken met een 'Aannemersbedrijf met werkplaats: b.o. > 1000 m2' en een 'Loonbedrijf: b.o. > 500 m2'. Beide bedrijven betreffen milieucategorie 3.1 bedrijvigheid. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid.

Het dichtstbijzijnde milieugevoelig object ligt aan de Marsweg 2 in Ane. Wanneer wordt gemeten tussen de grens van het plangebied en het betreffende woonperceel (de bij de woning behorende woonbestemming), bedraagt de afstand meer dan 50 meter. Overige milieugevoelige objecten liggen (ruim) buiten een straal van 50 meter rondom het plangebied.

Het beoogde buurthuis en bijhorende sociaalmaatschappelijke voorzieningen worden op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' aangemerkt als een milieucategorie 2 functie. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 meter. Binnen een straal van 30 meter rondom het plangebied zijn geen milieugevoelige functies aanwezig.

Gelet op het vorenstaande is er geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

Met voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat van een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven in het kader van milieuzonering geen sprake is.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Bij een gemeentelijke verordening kunnen andere maximale geurbelastingen en minimale afstanden worden vastgesteld. Van deze mogelijkheid heeft de gemeenteraad van de gemeente Hardenberg in 2009 gebruik gemaakt. Op basis van de Geurverordening Hardenberg gelden onder voorwaarden andere waarden, waarbij een gebiedsindeling in acht is genomen. Voor de locatie van de compensatiewoning geldt een norm van 8 Ou[E]/m3 en onder voorwaarden een minimale afstand van 25 meter.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.2 Situatie plangebied

De geplande ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de geurhinder, aangezien de beoogde ontwikkeling geen bron van geurhinder is in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Wel bevinden zich in de omgeving van het plangebied diverse veehouderijen.

Omdat voorliggend plan een nieuwe schuur mogelijk maakt waarbij langdurig menselijk verblijf niet wordt uitgesloten wordt dit gezien als een nieuw geurgevoelig object zoals bedoeld in de Wgv.

Het meest nabijgelegen agrarische bedrijfsperceel ligt op circa 390 meter afstand van het plangebied. Dit betreft het agrarisch bedrijfsperceel aan de Anerveenseweg 19 te Ane. Overige agrarische bedrijfspercelen liggen op meer dan 500 meter van het plangebied en worden daarom in de beoordeling buiten beschouwing gelaten.

Aan de Anerveenseweg 19 te Ane is op basis van het geldend bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan. Voor het betreffende agrarisch bedrijfsperceel is geen milieuvergunning bekend op basis waarvan ter plaatse vee mag worden gehouden. Een verdere toetsing aan de Wgv wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Het aspect 'geur' staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 (zie: AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604) besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is 'Vecht en Beneden-Regge' op een afstand van circa 12,4 kilometer.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een zogenaamde AERIUS-berekening uitgevoerd voor zowel de bouwfase (tijdelijk karakter) en de gebruiksfase die samenhangt met de voorgenomen ontwikkeling.

Hierna wordt op de belangrijkste conclusie van het onderzoek ingegaan. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 5.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op circa 235 meter afstand van het plangebied. Gezien de onderlinge afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.7.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is door Natuurbank Overijssel quickscan ecologie uitgevoerd. Het volledige rapport is als Bijlage 6 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien beplanting wordt verwijderd tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder voorbereiding, kan niet uitgesloten worden dat een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibieën gedood wordt. Ook worden mogelijk vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaatsen van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats'. Er geldt geen vrijstelling voor het opzettelijk doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dient het werkterrein ongeschikt gemaakt te worden, zodat deze dieren op eigen beweging vertrekken of dienen ze weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde dieren gedood en leidt uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende voorkomende soorten tijdelijk af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

4.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachting verwerkt in de dubbelbestemmingen in haar bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Binnen het plangebied zijn de gronden voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5'. In voorliggend geval is met name de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van belang. Dit is de dubbelbestemming die geldt ter plaatse van de beoogde uitbreiding van het bedrijfsperceel.Ter plaatse van het bestaande bedrijfsperceel vinden in beginsel geen nieuwe bodemingrepen plaats. Ter bescherming van eventuele archeologische waarden worden ter plaatse de aanwezige dubbelbestemmingen overgenomen in dit bestemmingsplan.

Ter plaatse van de beoogde uitbreiding van de bedrijfsbestemming geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is wanneer de grond wordt geroerd over een oppervlakte van meer dan 2.500 m2 en een diepte van 50 cm. Omdat ter plaatse van de beoogde uitbreiding van het bedrijfsperceel de grond over een grotere oppervlakte dan 2.500 m2 wordt verdiept met circa 80 cm, is in het kader van voorliggend bestemmingsplan een archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Het volledige archeologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen.

De bodem in het onderzoekgebied is diep verstoord. In het verstoorde pakket zijn in diverse boringen resten van vergraven C-horizont en ook vergraven resten van een B-horizont gezien. De begrenzing met de onderliggende intacte dekzandtop is scherp. Vermoedelijk is het verstoorde pakket verwijderd, waarna het onderliggende dekzand met ongeveer 1 m is afgegraven. Het nu aanwezige verstoorde pakket is daarna weer teruggeworpen. Het terrein heeft daarna weer een agrarische functie gekregen, waarbij de bovengrond regelmatig is geploegd en bemest. De informatie omtrent afgraving/zandwinning zoals in het bureauonderzoek is genoemd blijkt daarmee correct. Bij die eerdere zandwinning is tot voorbij een eventueel archeologisch niveau ontgraven waardoor nu geen archeologische resten meer zijn te verwachten. In theorie kunnen nog resten van zeer diepe grondsporen (waterputten en dergelijke) bewaard zijn gebleven in de resterende C-horizont.

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het onderzoeksgebied archeologische sporen bevat. In theorie kunnen nog resten van diepe grondsporen bewaard zijn gebleven. Dergelijke sporen zijn alleen door middel van gravend onderzoek op te sporen. In de praktijk wordt in een dergelijke situatie geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Het onderzoekgebied wordt ten aanzien van archeologie vrijgegeven.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.8.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.9 Verkeer en parkeren

4.9.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota (Parkeernormennota Hardenberg 2017). In deze nota wordt gebruikt gemaakt van de kencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW (inmiddels vervangen door publicatie 381, december 2018).

In de parkeernota wordt aangegeven dat op de gemeente Hardenberg een stedelijkheidsgraad van het type 'weinig stedelijk' van toepassing is. Op basis van de 'Parkeernormennota Hardenberg 2017' wordt het plangebied aangemerkt als 'buitengebied'.

4.9.2 Parkeren

Voor het berekenen van de parkeernormen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk;
  • Stedelijke zone: buitengebied;
  • Functie: 'arbeidsintensief / bezoekersextensief', 'arbeidsextensief / bezoekersextensief' en 'buurt- en dorpscentrum'.

Hierbij wordt opgemerkt dat voor de functie 'buurt- en dorpscentrum' in de stedelijke zone van het buitengebied geen parkeernormen zijn opgenomen in het CROW. Daarom wordt hierbij aangesloten op de normen die gelden voor de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'.

Op basis van de uitgangspunten zoals beschreven in paragraaf 4.9.1 wordt hierna de parkeerbehoefte in de gewenste situatie berekend. De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:

  • 500 m2 buurt- en dorpscentrum (grove inschatting van het beoogde buurthuis);
  • 1.500 m2 arbeidsintensief / bezoekersextensief (grove inschatting van de kantoorruimte en werkplaatsen);
  • 15.500 m2 arbeidsextensief / bezoekersextensief (grove inschatting van de opslagruimtes).
Functie   Parkeerbehoefte per 100 m2 bvo   Aantal   Totale parkeerbehoefte  
Arbeidsintensief / bezoekersextensief   2,35   1.500 m2   35,25  
Arbeidsextensief / bezoekersextensief   1,05   15.500 m2   162,75  
Buurt- en dorpscentrum   4   500 m2   20  
Totaal   225,75  

Gelet op het vorenstaande is er sprake van een parkeerbehoefte van afgerond 226 parkeerplaatsen. Het vorenstaande kan echter aanzienlijk worden genuanceerd. Het deel 'arbeidsextensief / bezoekersextensief' is namelijk niet een op zichzelfstaande functie, maar staat ten dienste van het betreffende bedrijf ter plaatse. Op zichzelf zorgt dit dan ook niet voor een toename van de parkeerbehoefte. Hierdoor is het realistischer om uit te gaan van een parkeerbehoefte van afgerond (35,25+20=) 56 parkeerplaatsen.

Gelet op de omvang van het plangebied is er (ruim) voldoende ruimte om het parkeren op eigen terrein te realiseren, dan wel ter plaatse van de gronden aan de voorzijde van de bestaande gebouwen die in de huidige situatie reeds zijn ingericht ten behoeve van het parkeren. In het erfinrichtingsplan is rekening gehouden met circa 60 parkeerplaatsen.

Ongeacht het vorenstaande is in de regels van dit bestemmingsplan de gemeentelijke parkeerregeling vastgelegd. Hiermee is geborgd dat er ten alle tijde sprake moet zijn van voldoende parkeergelegenheid.

4.9.3 Verkeersgeneratie

In voorliggend geval gaat het om een bedrijventerrein waar bedrijven met een maximale milieucategorie 3.1 gehuisvest mogen worden. Omdat de indeling en verdeling van functies ter plaatse van het plangebied nog niet exact bekend is, wordt een globale berekening van de verkeersgeneratie op etmaalniveau gemaakt. De publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW heeft aan dat hiervoor wordt gekeken naar het type bedrijventerrein. In voorliggend geval kan het best worden aangesloten op het bedrijventerreintype: 'Gemengd bedrijventerrein'.

Voor een gemengd bedrijventerrein geldt per netto hectare bedrijventerrein de volgende verkeersgeneratie per weekdagetmaal:

  • 128 personenauto's en middelzwaar verkeer;
  • 30 vrachtauto's.

Op basis van bovenstaande gegevens en een bedrijventerrein van circa 17.500 m2 is er sprake van een verkeersgeneratie van circa:

  • 224 personenauto's en middelzwaar verkeer per weekdagetmaal;
  • 52,5 vrachtauto's per weekdagetmaal.

De totale verkeergeneratie bedraagt hiermee circa 277 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. Hierbij wordt opgemerkt dat vanuit planologisch oogpunt reeds sprake is van een bedrijventerrein met een oppervlakte van circa 8.200 m2. Gelet op het vorenstaande is in de huidige planologische situatie reeds sprake van een verkeersgeneratie van afgerond (128*0,82+30*0,82=) 130 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Gelet op het vorenstaande is vanuit planologisch oogpunt per saldo sprake van een toename van de verkeersgeneratie van (277-130=) 147 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

De Marsweg en omliggende infrastructuur zijn in voldoende mate ingericht om de toename van het aantal verkeersbewegingen eenvoudig en veilig kunnen afwikkelen.

4.10 Besluit milieueffectrapportage

4.10.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

4.10.2 Beoordeling
4.10.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 12,4 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard van de ontwikkeling in relatie tot de afstand tot Natura 2000-gebied zijn negatieve effecten ten aanzien van Natura 2000-gebied uitgesloten. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.10.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als:

  • De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein;
  • De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • Een activiteit die betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer.
  • Een activiteit met een bedrijfsvloeroppervlakte van 20 hectare of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan (toename bedrijventerrein met een oppervlakte van circa 9.300 m2) geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.Hiertoe is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld, deze is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. Uit deze notitie blijkt dat voorliggend bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt.

4.10.3 Conclusie

Dit plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2022-2027. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan/-programma opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 15 december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld.

Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets wordt toegepast.

Algemeen

Het plangebied ligt tegen de kern Ane. Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied.

Grondwater

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied. Ten westen van het plangebied wordt in het kader van KGO een poel aangelegd. Hiervoor zal, indien noodzakelijk, een watervergunning worden aangevraagd.

Afvalwater

Het afvalwater wordt overeenkomstig de huidige situatie afgevoerd via het gemeentelijk riool.

Hemelwater

Het hemelwater zal ter plaatse van het plangebied worden opgenomen en geïnfiltreerd, hiervoor zijn diverse maatregelen denkbaar, zoals het aanleggen van een poel, wadi('s), infiltratieriool, waterdoorlatende verharding en/of infiltratiekratten.

Waterkwaliteit

Ten behoeve van een goede (grond)waterkwaliteit worden tijdens de bouw- en gebruiksfase geen uitloogbare materialen gebruikt.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: binnen de bestemming ' is een vergunningstelsel voor bepaalde werkzaamheden opgenomen;
  • Wijzigingsbevoegdheden: welke wijzigingsbevoegdheden gelden voor het bestemmingsplan (in de archeologische dubbelbestemming).
6.2.4 Algemene regels

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven met specifieke aandacht voor uitsluiting van besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven met betrekking tot de afstanden tot wegen en bestaande bouwregels.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven de bevoegdheden van Burgemeester en wethouders weer om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen.

In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen en parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Artikel 13 (Hoofdstuk 4) staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

6.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Bedrijf - Essen- en hoevenlandschap (Artikel 3)

Het beoogde bedrijfsperceel (bestaand en uitbreiding) is voorzien van de bestemming 'Bedrijf - Essen- en hoevenlandschap'. De voor 'Bedrijf - Essen- en hoevenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  • c. wonen, met dien verstande dat het aantal dienstwoningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal;
  • d. maatschappelijke voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  • e. watergangen, waterpartijen en inundatie vanuit de watergangen, met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. bij een en ander behorende voorzieningen waaronder:
    • 1. parkeerplaatsen;
    • 2. nutsvoorzieningen;
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. speelvoorzieningen.

In de bouwregels is onder andere bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan de aangegeven percentage, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' de oppervlakte maximaal de aangegeven oppervlakte mag bedragen. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 700 m3 of niet meer dan de bestaande inhoud, indien deze meer dan 700 m3 bedraagt.

In de specifieke gebruiksregels zijn onder andere twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Deze voorzien in de verplichting voor het realiseren en in stand houden van de landschapsmaatregelen en het slopen van landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied van Hardenberg alvorens de beoogde nieuwe schuur mag worden gebouwd. Dit laatste is als volgt vastgelegd in de regels:

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting sloop' mag uitsluitend gebouwd worden, mits elders in het buitengebied van de gemeente Hardenberg landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt, waarbij per 1 m2 gesloopte bebouwing 1 m2 gebouwd mag worden, met dien verstande dat;

  • a. maximaal één gebouw gerealiseerd mag worden;
  • b. de maximum oppervlakte niet meer bedraagt dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' opgenomen oppervlakte;
  • c. de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt en geen afbreuk doet aan het in Bijlage 2 opgenomen Ruimtelijk kwaliteitsplan.

Groen - Landschapselement (Artikel 4)

Alle gronden die buiten de bestemming 'Bedrijf - Essen- en hoevenlandschap' liggen zijn voorzien van de bestemming 'Groen - Landschapselement'. Het gaat hierbij om de agrarische gronden die worden afgewaardeerd naar schraal bloemrijk grasland. De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, beplanting en landschapselementen.

Op de gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt.

Waarde - Archeologie 4 en Waarde - Archeologie 5 (Artikel 5 en Artikel 6)

Deze dubbelbestemmingen zijn conform geldende situatie overgenomen. Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden. De beschermingswaarde verschilt per dubbelbestemming.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart datmet betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien heverhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. Tevens zijn in de gemeentelijke kosten opgenomen in de overeenkomst, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd is. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is voorliggend bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie heeft een inhoudelijke reactie gegeven op het bestemmingsplan en bijhorende onderzoeken. Na aanleiding van de reactie zijn aanpassingen doorgevoerd en is het plan wat voorligt tot stand gekomen. De provincie stemt in met dit bestemmingsplan.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'normale procedure'. Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg naar de waterschap gezonden. Het waterschap stemt in met dit bestemmingsplan.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

8.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijze kenbaar gemaakt. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.