direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Haarweg tussen 24 en 28 en Brinkweg 2/2a Bergentheim
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Brinkweg 2/2a

Aan de Brinkweg 2/2a te Bergentheim (in het buitengebied van de gemeente Hardenberg) is een voormalig agrarisch erf aanwezig. Het erf was voorheen in gebruik als varkenshouderij. Nu wordt er al enkele jaren niet meer geboerd. Het erf bestaat uit twee (bedrijfs)woningen, bijgebouwen en een aantal voormalige agrarische stallen. Deze stallen zijn als landschapsontsierend aangemerkt.

Het voornemen bestaat om deze bebouwing, met een oppervlakte van 2.720 m², te slopen. De locatie zal worden bestemd als regulier woonerf. De bestaande woningen blijven hierbij behouden en ook zal de aanwezige groenstructuur behouden blijven. Naast het saneren van de landschapsontsierende bebouwing zal de overtollige verharding worden opgeruimd. Tenslotte zal er één nieuw bijgebouw van 200 m² ten behoeve van één van de bestaande woningen worden gebouwd.

Op basis van het beleid 'Rood voor rood' en de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' is het mogelijk om ter compensatie van de bovengenoemde sloop twee compensatiewoningen te realiseren. Dit beleid gaat er in eerste instantie vanuit dat de compensatiewoningen op de slooplocatie worden gebouwd. In dit geval is dit niet wenselijk, aangezien er twee varkenshouderijen in de directe nabijheid van de Brinkweg 2 gesitueerd zijn. De omliggende varkenshouderijen kennen een dermate omvang en geurcontour dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat niet te garanderen is. Deze sloopmeters zullen daarom worden overgeheveld naar de locatie aan de Haarweg tussen 24 en 26 (2.000 m²) te Bergentheim en de locatie Vilsterborg te Holtheme (overige m²). Deze laatste locatie wordt in een ander bestemmingsplan geregeld en behoeft daarom geen nadere toetsing in voorliggend plan.

Haarweg tussen 24 en 26

De locatie voor de compensatiekavels is daarom zoals benoemd gevonden aan de Haarweg tussen nummer 24 en 26 te Bergentheim. Ter plaatse van deze locatie bevinden zich onbebouwde agrarische cultuurgronden, tussen twee bebouwingsclusters in. Deze locatie is daarom geschikt als landingslocatie voor bovengenoemde compensatiekavels.

Haarweg 26 en 26i

Daarnaast is bij voorliggend bestemmingsplan de locatie Haarweg 26 en 26i betrokken. Deze locatie is ten oosten van de Haarweg tussen 24 en 26 gelegen en betreft een locatie met nog een agrarische bestemming, maar er wordt al jaren niet meer geboerd. Het erf op deze locatie bestaat uit een bestaande boerderij met inwoonsituatie en enkele agrarische opstallen. De locatie zal worden bestemd als regulier woonerf.

Het voornemen is om op deze locatie de voormalige ligboxenstal (460 m²) te slopen en overtollige verharding op te ruimen, dit eveneens in het kader van de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'. Deze oppervlakte van 460 m² is echter niet voldoende om aan de minimale sloopnorm van 850 m² te voldoen. De resterende sloopmeters (390 m²) worden aan de Kuilenweg 34 te Bruchterveld gesloopt. Deze locatie is in een ander bestemmingsplan meegenomen, wat als gevolg heeft dat er niet nader op deze locatie ingegaan behoeft te worden.

Op basis van eerder genoemd beleid is het ook op de locatie Haarweg 26/26i de wens om ter compensatie van de bovengenoemde sloop een compensatiewoning te realiseren. Binnen het beleid geldt het principe dat moet worden teruggebouwd op het erf waar gesloopt wordt.

Daarom wordt deze compensatiewoning ter plaatse naast de te behouden schuur gebouwd. De bestaande schuur zal behouden blijven en opgeknapt worden. Deze schuur zal gebruikt worden voor de opslag van machines en hooi voor de paarden.

Tenslotte is op deze locatie aan de Haarweg het voornemen om de bestaande inwoonsituatie te transformeren naar een reguliere woonsituatie ten behoeve van permanente bewoning. Op basis van het beleid van de gemeente Hardenberg is het mogelijk om een inwoonsituatie planologisch om te zetten teneinde een reguliere woning mogelijk te maken.

Samenvattend bestaat de ontwikkeling uit:

  • Sloop van 2.700 m² aan de Brinkweg 2/2a in Bergentheim, waarvan 2.000 m² wordt aangewend voor dit plan;
  • Sloop van 460 m2 aan de Haarweg 26 en 26i in Bergentheim;
  • Het tot woonerven bestemmen van de locaties Brinkweg 2/2a en Haarweg 26/26i te Bergentheim;
  • Bouw van twee compensatiewoningen aan de Haarweg tussen 24 en 26 te Bergentheim;
  • Bouw van één compensatiewoning aan de Haarweg 26/26i te Bergentheim en de planologische splitsing van de bestaande woning Haarweg 26i;
  • Het landschappelijk inpassen van de betrokken erven.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen. Op beide locaties dient de sloop te worden geborgd en de erven te worden voorzien van een passende woonbestemming. Tevens dient de inwoonsituatie aan de Haarweg 26i als reguliere woonsituatie bestemd te worden. Hiertoe is in het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Het is echter wenselijk om deze afwijkingsbevoegdheid bij recht mee te nemen in voorliggend bestemmingsplan.

Voor deze ontwikkelingen dient het bestemmingsplan dan ook te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit meerdere locaties: te weten het voormalige agrarische erf aan de Brinkweg 2/2a te Bergentheim en het voormalige agrarische erf aan de Haarweg 26/26i te Bergentheim en de aansluitend daaraan gelegen grond tussen de huisnummers 24 en 26'. Hierna is de ligging van de verschillende locaties ten opzichte van elkaar en de kern Bergentheim weergegeven. Vervolgens is de ligging van de locaties tot de directe omgeving afzonderlijk weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt hier en in het vervolg van dit plan verwezen naar de bij dit plan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in omgeving (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Ligging van de locaties ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Haarweg tussen 24 en 28 en Brinkweg 2/2a Bergentheim" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)

Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

In de volgende subparagrafen wordt per locatie ingegaan op het geldende planologische regime en wordt tevens de strijdigheid met betrekking tot het planvoornemen beschreven.

1.4.1 Brinkweg 2/2a

De locatie aan de Brinkweg 2/2a ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), "Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld op 5 juni 2018). Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

De gronden in het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen en hoevenlandschap'. Het plangebied omvat het voormalig agrarisch bouwvlak. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor het agrarische gebruik en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het open en veenontginningslandschap.

Strijdigheid

In dit geval dient het overblijvende voormalig agrarische erf (in casu wordt het bestaande agrarische bouwvlak wegbestemd) tot een regulier woonerf te worden bestemd. Daarnaast dient de nieuw te bouwen schuur van 200 m² ten behoeve van de meest zuidelijke woning in het plangebied te worden bestemd. Verder dient de landschappelijke inpassing te worden geborgd. Tot slot dient op deze locatie de maximale oppervlakte aan bebouwing na de sloop te worden geborgd. Hiervoor dient het bestemmingsplan te worden herzien.

1.4.2 Haarweg tussen 24 en 26 en Haarweg 26/26i

Het plangebied aan de Haarweg tussen 24 en 26 en de Haarweg 26/26i (hierna Haarweg tussen 24 en 28) ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), "Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld op 5 juni 2018). Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode belijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0004.png"  
Afbeelding 1.4 Uitsnede plankaart bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg“ (Bron: gemeente Hardenberg)  

De gronden binnen het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap'. Het plangebied omvat het voormalig agrarisch bouwvlak en de naastgelegen agrarische cultuurgronden waarop de compensatiewoningen worden beoogd.

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor het agrarische gebruik en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap.

Strijdigheid

In dit geval worden het agrarische erf en de drie compensatiekavels voorzien van een reguliere woonbestemming. Dit is strijdig, gezien regulier wonen niet past binnen de vigerende agrarische bestemming. Tevens dient de splitsing van de bestaande woning (Haarweg 26/26i) planologisch te worden geregeld, gezien dit nu niet mogelijk is. Tot slot dienen de sloop en landschappelijke inpassing te worden geborgd.

1.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen. Voor deze ontwikkelingen dient het bestemmingsplan dan ook te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

Op basis van de 'Facetherziening parkeren Hardenberg' gelden er regels omtrent parkeren, laden en lossen. Deze regels zijn in dit nieuwe bestemmingsplan overgenomen.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 2 gaat eveneens in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 7 in op het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Algemeen

Zoals in de aanleiding reeds is aangegeven, bestaat het planvoornemen uit het saneren van voldoende m² aan landschapsontsierende bebouwing, wat als gevolg heeft dat er drie compensatiewoningen middels de beleidsnotitie ‘Erven met kwaliteit’ kunnen worden gerealiseerd. Het betreft de sloop van landschapsontsierende bebouwing aan de Brinkweg 2/2a (2.700 m²) en Haarweg 26/26i (460 m²) en aan de Kuilenweg 34 (390 m², is echter in een separaat bestemmingsplan geregeld). Van deze 2.700 m² aan de Brinkweg 2/2a zal 2.000 m² worden aangewend voor twee compensatiewoningen, de derde compensatiewoning mag gerealiseerd worden als gevolg van de sloop van de 460 m² aan de Haarweg 26/26i en de 390 m² aan de Kuilenweg 24. Aangezien er aan de Brinkweg 2 te Bergentheim niet teruggebouwd kan worden zullen deze twee woningen aan de Haarweg (tussen 24 en 26) gerealiseerd worden.

Verder kent het erf aan de Haarweg 26/26i momenteel een agrarische bestemming met landschapsontsierende bebouwing. Ook hier wordt gesloopt en op het erf een compensatiewoning gerealiseerd. Tevens wordt de bestaande woning planologisch gesplitst in twee wooneenheden.

Hierna wordt per locatie ingegaan op de huidige en gewenste situatie. Tevens is per locatie de landschappelijke inpassing omschreven.

2.2 Huidige en gewenste situatie plangebied

2.2.1 Bergentheim

Oorspronkelijk was Bergentheim een esdorp ten westen van de huidige kern. Dit is het huidige Oud- Bergentheim. De huidige kern kwam tot ontwikkeling door de vervening van de veengebieden ten oosten van Bergentheim. Deze gebieden werden afgegraven.

In 1905 kreeg Bergentheim een station aan de spoorlijn Zwolle - Stadskanaal. Het station werd gesloten in 1975. Rond 1900 is de aanwezigheid van de Bergentheimer beek bepalend voor de landschappelijke situatie. Langs de beek liggen natte hooilanden. De kavels aan de zuidzijde van de Haarweg zijn relatief smal en op de hogere delen aan de noordzijde wordt de aanwezige heide stukje bij beetje ontgonnen. Bosjes maken het gebied kleinschalig.

Wat betreft de bouwlocatie in voorliggend bestemmingsplan wordt opgemerkt dat in de eerste helft twintigste eeuw er langs de Haarweg in Bergentheim meerdere woningen worden gebouwd. Iedere woning had twee wooneenheden. De woningen stonden dicht op de weg en zijn door de jaren heen vervangen door vrijstaande woningen. Ter hoogte van het plangebied gaat de bebouwing over naar meer boerenerven. Qua landschap is er niet veel veranderd. Enkel de kavels zijn groter geworden en de ontwatering van het gebied is verbeterd. Bestaande bosjes maken het landschap aantrekkelijk om te wonen.

2.2.2 Brinkweg 2/2a
2.2.2.1 Algemeen

De locatie aan de Brinkweg 2/2a ligt in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, nabij Bergentheim. Het landschap is kenmerkend als een essen- en hoevenlandschap. Het erf aan de Brinkweg 2/2a te Bergentheim was voorheen in gebruik als varkenshouderij. Nu wordt er al jaren niet meer geboerd en kennen de opstallen geen gebruikswaarde meer. De initiatiefnemer is daarom voornemens om alle landschapsontsierende opstallen te slopen. Er kan echter ter plekke niet teruggebouwd worden aangezien er twee varkenshouderijen met bijbehorende geurcontouren in de nabij omgeving liggen.

Het erf bestaat naast de landschapsontsierende bebouwing uit twee moderne landelijke woningen. Deze zullen behouden blijven. Ook blijft de groenstructuur zo veel mogelijk behouden. Bestaande waardevolle zomereiken op het erf blijven eveneens behouden. Naast het saneren van de landschapsontsierende bebouwing zal de overtollige verharding worden opgeruimd. Verder is het voornemen om ten behoeve van de meest zuidelijke woning (als gevolg van de sloop) om één bijgebouw van 200 m² te herbouwen.

Voor deze locatie is een erfinrichtingsplan opgesteld waarbij de landschappelijke waarden versterkt worden. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het erf opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto locatie Brinkweg 2/2a (Bron: Provincie Overijssel)  
2.2.2.2 Gewenste situatie

Aan de Brinkweg 2a staat ca. 2.700 m² landschapsontsierende bebouwing voorzien van asbest. Het geheel is niet meer in gebruik en de kans op verval en verpaupering is daarmee groot. De eigenaar wil graag deelnemen aan de ‘rood voor rood-regeling’ maar kan ter plekke niet terugbouwen, de omliggende varkenshouderijen kennen een dermate geurcontour dat deze een goed woon- en leefklimaat niet mogelijk maakt.

Daarom is gekozen om deze compensatiekavels aan de Haarweg te Bergentheim, tussen 24 en 26 te situeren. Hiermee wordt een passende oplossing geboden om de landschapsontsierende bebouwing te slopen. Tevens wordt voorkomen dat de omliggende agrarische bedrijven beperkt worden in hun bedrijfsvoering.

Wel is het een wens van initiatiefnemer (eigenaar zuidelijke woning aan de Brinkweg 2/2a) om een nieuw bijgebouw (200 m²) te bouwen op het erf. Deze zal gebouwd worden op een plek waar nu ook een schuur staat. De reden dat deze vrijstaande schuur gebouwd wordt is dat er nog hobbymatig grond wordt bewerkt. De trekker/machines komen in deze schuur terecht. Het erf bestaat na sloop uit twee woningen en enkele bijgebouwen ‘achter’ deze woningen. Bestaande groenstructuren en volwassen zomereiken kunnen behouden blijven. Het is daarmee niet noodzakelijk om extra groen aan te planten. Overeenkomstig de gebiedskenmerken van het essen- en hoevenlandschap wordt de schuur niet gelijk aan de bouwrichting van de woningen gebouwd. Het bijgebouw zal ten behoeve van beide woningen worden gebruikt.

Het is in het kader van dit bestemmingsplan wenselijk om ter plaatse een reguliere woonbestemming op te nemen en de terugbouwmogelijkheid van de opstallen uit te sluiten. In afbeelding 2.2 worden de te slopen stallen weergegeven. In afbeelding 2.3 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan voor deze locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.2: Weergave van de te slopen stallen (Bron: De Erfontwikkelaar)
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.3: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

2.2.3 Haarweg tussen 24 en 28
2.2.3.1 Huidige situatie

De locatie aan de Haarweg tussen 24 en 28 te Bergentheim maakt onderdeel uit van het besloten heideontginningslandschap van Bergentheim. Deze locatie bestaat in voorliggend bestemmingsplan uit twee locaties: te weten de agrarische cultuurgronden tussen 24 en 26 en het voormalige agrarische erf Haarweg 26 en 26i. Het erf aan de Haarweg 26/26i bestaat uit een boerderij met inwoning en enkele opstallen. Recent is de boerderij opgeknapt en zijn ook twee opstallen opgeknapt.

De erven langs de Haarweg kenmerken zich door een eenduidige opbouw. De noordzijde is meer groen ingericht met bomen/struweel. De woningen staan niet op gelijke afstand van de weg. Vanuit de landschapsidentiteitskaarten wordt de rechtlijnige verkaveling als een kwaliteit gezien. Daarbij staan de woningen gelijk of haaks op de Haarweg. De kavels in het lint kennen veelal een oppervlakte van circa 1500 m². Het bestaande lint is gelijkmatig verkaveld. Dit komt omdat het van oorsprong in één keer gebouwd is.

Ter hoogte van het plangebied aan de Haarweg gaat de lintbebouwing over in boerenerven. Aan de oostzijde van de Haarweg is de eerste bebouwing ontstaan. Dit waren de boerenerven met van oorsprong een boerderij met enkele opstallen. Veelal worden de erven ontsloten door één inrit en is er rondom de boerderij een centraal erf. Door de jaren heen is dit beeld veranderd aangezien sommige dubbele woningen vervangen zijn door één woning en sommige door twee woningen. Daarom staan de woningen niet meer aan elkaar uitgelijnd. Ook staan de nieuwere woningen verder van de weg af door de aangescherpte geluidscontouren.

Kenmerkend is de sobere erven met groen tussen de kavels in de vorm van hagen en bomen. Ook de twee nieuwe kavels (afkomstig van de Brinkweg) worden op deze manier ingepast. Daarbij krijgt iedere kavel een eigen ontsluiting en is er op het erf ruimte om te keren en te parkeren. De erven kennen veel groen dat het onderscheid in het ‘voor-’ en ‘achtererf’ versterkt. Het voorerf bestond veelal uit een siertuin met een haag, enkele (fruit-) bomen en eventueel een groentetuin. Het achtererf was veel extensiever ingericht met bomenrijen, erfbosjes en solitaire bomen.

De locatie aan de Haarweg tussen 24 en 26 bestaat uit agrarische gronden zonder bouwvlak. Het voormalige agrarische erf aan de Haarweg 26 en 26i bestaat uit een boerderij die haaks op de weg staat met daarachter enkele opstallen. Naast de woning is een aanbouw die als inwoning is bestemd. Recent is de boerderij gerenoveerd en zijn ook twee bijgebouwen opgeknapt. Het erf kent een royale voortuin en naast het erf is een paardrijbak aangelegd. Diverse grote zomereiken passen het erf in. De schuren staan naakt in het landschap. Dit is gebiedvreemd. De oostelijke erfgrens tussen de buren bestaat uit opgaande gebiedseigen beplanting. Het erf wordt ontsloten door twee inritten en op het erf is ruimte om te keren en te parkeren.

In afbeelding 2.4 en 2.5 zijn respectievelijk een luchtfoto en een straatbeeld van de huidige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0008.png"  
Afbeelding 2.4: Luchtfoto locatie Haarweg (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0009.png"  
Afbeelding 2.5: Straatweergave locatie Haarweg (Bron: Google Streetview)  
2.2.3.2 Gewenste situatie Haarweg tussen 24 en 28

De wens bestaat om de voormalige ligboxenstal te slopen en overtollige verharding op te ruimten. Een bestaande schuur zal behouden blijven en opgeknapt worden. Deze schuur zal gebruikt worden voor de opslag van machines en hooi voor de paarden. Het dak is reeds gesaneerd en voorzien van zonnepanelen.

Ook wordt de inwoningsituatie omgezet naar een wooneenheid. Op het erf zal als gevolg van de sloop van de opstallen een compensatiewoning worden gerealiseerd.

De twee compensatiekavels die gegenereerd worden met de sloop aan de Brinkweg 2 worden aansluitend op bestaande bebouwing aan de Haarweg tussen nummer 24 en 28 gesitueerd.

2.2.3.3 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing Haarweg tussen 24 en 28

Voor het geheel is door Dé Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna is een uitsnede en een vogelvluchtimpressie van het plan ter hoogte van de locatie aan de Haarweg opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0010.png"  
Afbeelding 2.6: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0011.png"  
Afbeelding 2.7: Vogelvluchtimpressie ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

De nieuwe compensatiewoningen tussen Haarweg 24 en 26 (als gevolg van de sloop aan de Brinkweg 2/2a) worden getoetst aan de welstandsnota en kunnen een maximale inhoud van 750 m³ krijgen. Op beide erven kan eveneens een bijgebouw van maximaal 100 m² komen. Deze moet ‘achter’ de voorgevel van de woning staan en mag apart of inpandig worden uitgevoerd. Zoals hiervoor vermeld passen de woningen in het lint langs de Haarweg.

Binnen de beleidsnotitie ‘Erven met kwaliteit’ geldt het principe terugbouwen op de plek waar men sloopt. Daarom wordt de compensatiewoning op het erf van nummer 26/26i aansluitend op de te behouden schuur gebouwd. Deze woning wordt eveneens getoetst aan de welstandsnota maar zal een schuurarchitectuur kennen. Dit houdt in dat er naast de eisen van welstand een overheersende kap moet komen met een beperkte overstek. Materialen in een gedekte kleurstelling. Muren van baksteen en hout, het dak kan bestaan uit platen of dakpannen. Riet is niet passend op dit erf.

Het bijgebouw bij de compensatiewoning op dit erf moet geïntegreerd worden in de hoofdvorm van de woning. De nokhoogte van de woning is daarbij leidend.

Middels de aanplant van bomen blijft de compensatiewoning achter nummer 26/26i relatief open in het

landschap staan. Een grote siertuin voor deze schuurwoning is niet wenselijk. Een weide met enkele bomen is passender. Zo blijft de relatie met het boerenerf duidelijk. Enkel rond de minder fraaie kant van het erf (mestopslag aan de Haarweg 26/26i) wordt een wilde haag aangeplant, het gaat hier om een vaste mestopslag die (nu ook al) gebruikt wordt voor het hobbymatig houden van paarden. Het is niet noodzakelijk om het erf middels een houtsingel af te schermen.

De te behouden schuur wordt gepotdekseld met planken. Het dak is reeds gesaneerd en bestaat uit asbestvrije dakbedekking. Opvallende kleuren zijn niet wenselijk. De schuur moet een eenheid vormen met de andere bijgebouwen en de boerderij.

Een bestaand kavelpad aan de Haarweg 26/26i blijft behouden als ontsluiting van het achterliggende perceel en de schuurwoning. Bestaande bomen langs de Haarweg blijven eveneens behouden en versterken de rechtlijnigheid van het landschap.

Binnen het plangebied tussen Haarweg 24 en 28 is op alle percelen voldoende ruimte om te keren/parkeren.

 

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte.

2.3.2 Verkeersgeneratie

Verkeersgeneratie Brinkweg 2/2a

Concreet bestaat het planvoornemen uit het saneren van 2.720 m² aan landschapsontsierende bebouwing op deze locatie. Tevens wordt er met dit initiatief aan de Brinkweg 2/2a een agrarisch bedrijf buiten werking gesteld. Hierdoor zal er ter plaatse van dit plngebied sprake zijn van een afname aan verkeersbewegingen door het planologisch vervallen van de agrarisch gerelateerde verkeersbewegingen.

Wat betreft de twee bestaande woningen behoeft er geen nadere toetsing worden uitgevoerd wat betreft de aspecten 'verkeer en parkeren', omdat deze woningen reeds planologisch mogelijk zijn (en aanwezig zijn) binnen het vigerende bestemmingsplan.

Verkeersgeneratie Haarweg tussen 24 en 28

Ook op deze locatie wordt er landschapsontsierende bebouwing gesloopt, wordt er een agrarisch bedrijf buiten werking gesteld en wordt een inwoonsituatie als zijnde reguliere woonsituatie bestemd aan de Haarweg 26/26i. Tenslotte worden op deze locatie aan de Haarweg tussen 24 en 28 drie compensatiewoningen gebouwd, welke mogen worden gerealiseerd als gevolg van bovengenoemde sloop.

Wat betreft de bestaande woning aan de Haarweg 26/26i, behoeft er geen nadere toetsing te worden uitgevoerd wat betreft de aspecten 'verkeer en parkeren', omdat deze woning reeds planologisch mogelijk is (en aanwezig is) binnen het geldende bestemmingsplan.

Wat betreft de toe te voegen woningen gelden de volgende uitgangspunten:

  • ligging in het buitengebied;
  • weinig stedelijke gemeente (gemeente Hardenberg);
  • koop, vrijstaand;
  • aantal: (4) : 3 compensatiewoningen en één transformatie van inwoon-situatie naar reguliere woning.

Voor deze woningen geldt op basis van bovenstaande uitgangspunten, op basis van de CROW, een extra verkeersgeneratie van 7,8 verkeersbewegingen per weekdagetmaal per woning. De Haarweg en de hierop aansluitende wegen zijn van voldoende omvang om deze extra verkeersgeneratie (4 woningen x 7,8 = circa 32 verkeersbewegingen per weekdagetmaal) afdoende te kunnen afwikkelen. Tevens zullen de woningen op een veilige wijze worden ontsloten middels overzichtelijke in- en uitritten.

2.3.3 Parkeren

Voor wat betreft het aspect parkeren geldt voor zowel de planlocatie Brinkweg 2/2a en Haarweg tussen 24 en 28 dat er op eigen erven voldoende ruimte is om te voorzien in de benodigde parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaatsen per woning. De uitsneden van de ruimtelijke kwaliteitsplannen zoals opgenomen in voorgaande afbeeldingen bevestigen dit.

2.3.4 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

Het betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Geconstateerd is dat de woonfunctie ter plaatse van beide locaties een logische vervolgfunctie is voor het plangebied. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen herontwikkeling.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In de toenmalige Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

3.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat in voorliggend geval sprake is van de realisatie van drie extra woningen en het bestemmen van een inwoonsituatie als reguliere woning. De bestaande bedrijfswoningen ter plaatse van beide locaties worden eveneens getransformeerd naar reguliere woningen.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Toevoegen van woningen

Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • a. 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • b. 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Het toevoegen van drie compensatiewoningen en het als reguliere woning bestemmen van een inwoonsituatie aan de Haarweg 26/26i wordt niet beschouwd als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een nadere verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.

3.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld, deze zijn beide in 2018 geactualiseerd. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Of - Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.2.3.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0012.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afweging in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn de artikelen 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), 2.1.5 (ruimtelijke kwaliteit) en 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op deze artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2:

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 leden 1 en 2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Aan de Brinkweg 2/2a en aan de Haarweg 26/26i te Bergentheim (in het buitengebied van de gemeente Hardenberg) is een voormalig agrarisch erf aanwezig. Beide erven waren tot voorheen in gebruik, maar nu wordt er al enkele jaren niet meer geboerd. Het voornemen bestaat daarom om de voormalige agrarische stallen op deze locaties te slopen. Op basis van de beleid 'Rood voor rood' en de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' is het mogelijk om ter compensatie van de bovengenoemde sloop in totaal drie compensatiewoningen te realiseren. Dit beleid gaat er in eerste instantie vanuit dat de compensatiewoningen op de slooplocatie worden gebouwd. In dit geval is de hoofdslooplocatie de Brinkweg 2/2a, maar terugbouwen op deze locatie is in dit geval niet mogelijk, aangezien er twee varkenshouderijen in de directe nabijheid van deze locatie gesitueerd zijn. De omliggende varkenshouderijen kennen een dermate omvang en geurcontour dat ter plaatse een goed woon- en leefklimaat niet te garanderen is.

Deze sloopmeters zullen daarom grotendeels worden overgeheveld naar de andere slooplocatie aan de Haarweg tussen 24 en 28 te Bergentheim, welke wel geschikt is als bouwlocatie voor de verkregen drie bovengenoemde compensatiekavels, vanwege de ligging in het lint (zie ook paragraaf 2.2.3.1). Deze locatie kent een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen en het is eveneens passend om ter plaatse van deze locatie nieuwe woningen in het lint toe te voegen. Hierdoor is er er saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag op de groene omgeving, en kan eveneens worden gesteld dat het voornemen in dit bestemmingsplan een vorm is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

lid 1:

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

lid 2:

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.

lid 3:

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd

lid 5:

In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6 lid 1: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 leden 1, 2, 3 en 5

Zoals blijkt uit hoofdstuk 2 worden de betrokken locaties, waar van toepassing, landschappelijk ingepast conform de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken. Het voornemen gaat daarmee gepaard met een kwaliteitsimpuls. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het sociaal en economisch vitaal houden van het buitengebied. Tevens is de ontwikkeling in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief en de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 lid 1

Het voorliggende planvoornemen leidt per saldo tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hardenberg. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Sloop van voldoende m² aan landschapsontsierende bebouwing aan de Brinkweg 2/2a (2.720 m²) en Haarweg 26/26i (460 m²) en aan de Kuilenweg 43 (390 m², is echter in een separaat bestemmingsplan geregeld) ;
  • Het wegbestemmen van agrarische bedrijven en hiermee tot woonerven bestemmen van de locaties Brinkweg 2/2a en Haarweg 26/26i te Bergentheim (en eveneens de inwoonsituatie bestemmen tot reguliere woning);
  • Realisatie van drie compensatiewoningen met bijbehorend bouwwerk aan de Haarweg tussen 24 en 28 te Bergentheim;
  • Het landschappelijk inpassen van de betrokken erven;
  • als KGO-inspanningen wordt aangemerkt het slopen van de voormalige agrarische schuren, de overige landschapsmaatregelen betreffen de basisinspanningen.

Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. Het plasnvoornemen past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven, zie de toetsing hieraan in navolgende paragraaf.

Eindconclusie

Gelet op bovenstaande toetsingen wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1, 2, 3 en 5 en artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van drie compensatiewoningen op basis van de principes van het KGO, waarvoor drie extra wooneenheden wordt verkregen. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Voor de woningen zijn reeds concrete kopers, waarmee dit is aangetoond. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

3.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

De locaties van het plangebied zijn met de rode sterren aangeduid. De locatie aan de Haarweg ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. De locatie aan de Brinkweg ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'.

In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. De plangebieden bevinden zich ter plaatse van de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0013.png"  
Afbeelding 3.2 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)  

'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, wil de provincie in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Ten aanzien van de bouwlocatie aan de Haarweg tussen 24-28, geldt dat, vanwege het karakter van het buitengebied van de gemeente Hardenberg, met een menging van meerdere functies, waarbij de functie 'agrarisch' niet de hoofdfunctie is, een nuancering noodzakelijk is. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r-plicht.

De bouw van drie compensatiewoningen aan de Haarweg 24-28 te Bergentheim, past binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap', te meer omdat een onwenselijke situatie aan de Brinkweg 2/2a te Bergentheim wordt voorkomen (bouwen van woningen binnen geurcontouren van agrarische bedrijven (varkenshouderijen).

Er is hierbij geen sprake van belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijfsvoering. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.5 en paragraaf 4.6.1. Ten aanzien van de Brinkweg wordt gesteld dat er enkel sprake is van sloop en de bouw van een bijgebouw. De nieuwe bestemming 'wonen' past binnen het ontwikkelingsperspectief, dat uitgaat van een mix van meerdere functies, waaronder wonen.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, aangezien voor het plangebied en de aangrenzende gronden met betrekking tot deze laag geen specifieke eigenschappen gelden.

1. De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat en de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de kaart met betrekking tot de natuurlijke laag opgenomen. De plangebieden zijn met de rode ster indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0014.png"  
Afbeelding 3.3 De 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag”

Binnen het plangebied aan de Haarweg (met name relevant voor de landingslocatie van de compensatiewoningen aan de Haarweg) zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt hoofdzakelijk doordat het plangebied een voormalig agrarisch bedrijfsperceel betreft en de omliggende gebieden in cultuur zijn gebracht ten behoeve van de landbouw. De nieuwe woningen worden landschappelijk ingepast, conform gebiedskenmerken.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben ideeën over schoonheid nooit een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

In afbeelding 3.4 is een uitsnede van de kaart met betrekking tot de laag van het agrarisch cultuurlandschap opgenomen. De plangebieden zijn met het rode ster indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0015.png"

Afbeelding 3.4 De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)

"Essenlandschap"

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

"Jonge heide- en broekontginningslandschap"

De grote oppervlakte aan – voormalige –natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw).

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Zoals blijkt uit hoofdstuk 2 en het erfinrichtingsplan in Bijlage 1 van dit bestemmingsplan worden de plangebieden aan de Brinkweg en de Haarweg (waar nodig) landschappelijk ingepast en wordt met name aan de Brinkweg de bestaande inpassing zoveel mogelijk behouden conform de ter plaatse aanwezige gebiedskenmerken. Ten aanzien van de Brinkweg geldt dat de bestaande beplanting behouden blijft. Het voornemen gaat daarmee gepaard met een kwaliteitsimpuls en draagt bij aan de gebiedskenmerken van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

3. De 'Laag van de beleving'

Beide plangebieden zijn op gebiedskenmerkenkaart in de “Laag van beleving” aangemerkt als “Donkerte”. In afbeelding 3.5 is een uitsnede van de kaart met betrekking tot de laag van beleving opgenomen. De plangebieden zijn met het rode ster indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0016.png"  
Afbeelding 3.5 Laag van Belevening 'Donkerte'' (Bron: Provincie Overijssel)  

Donkerte

De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van bijvoorbeeld wegen of bedrijventerreinen en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

In voorliggend geval is sprake van het planologisch wegbestemmen van twee agrarische bedrijven en het (na voldoende sloop van m²) terugbouwen van drie compensatiewoningen op het perceel aan de Haarweg 24-28. Ten eerste wordt gesteld dat lichtuitstraling inherent is aan een woonfunctie, ook in het buitengebied. Er is echter, door het wegbestemmen van een agrarisch bedrijf en door het slopen van agrarische schuren, geen sprake van een onevenredige toename een (kunst)licht in het buitengebied. Onnodige verlichting wordt ter plaatse van de nieuwe woonkavels zoveel mogelijk voorkomen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleidsnotitie Erven met kwaliteit
3.3.1.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft in februari 2020 de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van deze notitie is de onlangs gehouden evaluatie van het rood voor rood beleid van de gemeente Hardenberg. Dit beleid dateert uit 2006 en is, na een eerste evaluatie in 2010, in het voorjaar van 2019 opnieuw geëvalueerd. Uitkomst van deze evaluatie is, dat het beleid niet meer goed aansluit bij de huidige praktijk. Daarom is besloten om het beleid te vervangen door nieuw beleid, met ruimere toepassingsmogelijkheden. De doelstelling van het beleid blijft echter onveranderd, namelijk de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door de sloop van landschapsontsierende gebouwen.

3.3.1.2 Gebiedsgerichte benadering

Het bestemmingsplan Buitengebied (2014) kent een gebiedsgerichte benadering. De basis hiervoor is gelegd in de visienota Buitengebied.

De gebiedsgerichte benadering houdt in, dat in het ruimtelijk beleid rekening wordt gehouden met de zes verschillende landschapstypen in de gemeente, te weten de open en besloten veenontginningen, de open en besloten heideontginningen, de essen en hoevenlandschappen en de beekdalen van de Vecht en de Reest. Per landschapstype verschillen de bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden. Zo zijn de grootschalige, open heide- en veenontginningslandschappen aangewezen als agrarische ontwikkelingsgebieden, omdat landbouw de functie is die het best bij de gebiedskenmerken past. In de kleinschaliger gebieden wordt daarnaast ook veel ruimte geboden voor andere functies, zoals wonen, natuur en recreatie.

Het beleid kent een functionele gebiedsgerichte benadering. Dat wil zeggen dat in de gebieden die primair zijn aangewezen voor de landbouw zeer terughoudend wordt omgegaan met de toepassing van rood voor rood. Daar wordt de “nee, tenzij” benadering toegepast. Het gaat dan om de gebieden die in de visienota Buitengebied zijn aangewezen als agrarisch ontwikkelingsgebied, te weten: Bergentheim-Zuid, Dedemsvaart-Zuid, Slagharen-De Krim en Westerhuizingerveld. In de overige gebieden wordt de “ja, mits” benadering toegepast.

Deze benadering houdt in dat in agrarische ontwikkelingsgebieden wel schuren als landschapsontsierend kunnen worden aangemerkt maar dat in deze gebieden geen nieuwe woningen worden toegestaan, vanwege de mogelijke belemmering voor de landbouwontwikkeling.

3.3.1.3 Landschapsontsierend

Het belangrijkste uitgangspunt voor het bepalen van de landschapsontsierendheid van een gebouw is dat een erf niet op zichzelf staat, maar een eenheid vormt met het landschap. De eenheid tussen het erf en zijn omgeving komt tot uiting in stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur van het gebied. (hoe gaat het erf op in zijn omgeving). Per landschapstype verschilt de stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur.

Of een gebouw landschapsontsierend is, moet worden bezien in relatie tot de gebiedskenmerken (uit de LIK en de welstandsnota) en wordt bepaald door een aantal kenmerken, te weten:

  • het volume;
  • de vorm van het gebouw;
  • het materiaalgebruik;
  • het kleurgebruik;
  • de uitstraling;
  • de situering op het erf;
  • de passendheid bij de overige bebouwing op het erf.

Daarnaast kan een gebouw ook als landschapsontsierend worden aangemerkt als het geen (potentiële) gebruikswaarde meer heeft. Een gebouw waarvan aannemelijk is gemaakt dat het niet voor andere (economische) doeleinden geschikt is heeft namelijk geen gebruikswaarde, komt leeg te staan, verloedert en wordt daarmee vanzelf landschapsontsierend.

3.3.1.4 Sloop en aantal woningen

Voor de toepassing van het beleid Erven met kwaliteit geldt het uitgangspunt dat per locatie alle landschapsontsierende gebouwen worden gesloopt en alle bijbehorende erfverhardingen, mestplaten, kuilvoersilo’s e.d. worden opgeruimd. Bij de berekening van de (minimaal) te slopen oppervlakte blijft per bestaande woning 150 m2 aan gebouwen en overkappingen buiten beschouwing, omdat deze oppervlakte als bij de woning behorend bouwwerk mag blijven staan of worden teruggebouwd en daarom niet blijvend wordt gesaneerd.

Bebouwing waarop deze regeling van toepassing is, moet blijvend worden gesloopt. Dat houdt in dat de mogelijkheid tot herbouw wordt wegbestemd. Dat kan bijvoorbeeld door de agrarische bestemming, met bijbehorend bouwvlak om te zetten in een woonbestemming.

Voor de inrichting van het erf moet een ruimtelijke kwaliteitsplan worden gemaakt. Het aantal woningen dat mag worden gebouwd is afhankelijk van de te slopen oppervlakte aan landschapsontsierende bebouwing. Hierbij gelden de volgende maatvoeringen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0017.png"  
3.3.1.5 Locatie nieuwbouw

Deze regeling gaat in de eerste plaats uit van de bouw van de nieuwe woning(en) op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie. Dit uitgangspunt komt voort uit de gebiedsgerichte benadering: de slooplocatie en de ontwikkellocatie moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. De bouw van de compensatiewoning moet daarom bij voorkeur op het bestaande erf plaatsvinden en als dat niet lukt in hetzelfde gebied. Deze benadering is ook opgenomen in de structuurvisie Kwaliteitsimpuls landschap.

Er zijn echter slooplocaties waar de inpassing van een nieuwe woningbouwkavel ter plekke niet mogelijk of gewenst is. Bijvoorbeeld door de ligging in een agrarisch ontwikkelingsgebied, de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf in de directe omgeving of omdat het erf er zich, door zijn opbouw, niet voor leent. Daarnaast kan de eigenaar er zelf voor kiezen om af te zien van herbouw op de eigen locatie. In die gevallen kan elders in de gemeente een bouwlocatie worden toegekend, al dan niet via de uitgifte van een sloopbewijs.

De gemeente wil voorkomen dat het buitengebied “dichtslibt” met woningen. Dat zou ten koste gaan van het groene karakter van het buitengebied. Daarom wordt het uitgangspunt gehanteerd dat nieuwe bouwkavels moeten aansluiten op bestaande bebouwing. Daarmee wordt bedoeld: een locatie op een bestaand erf in het buitengebied, in lintbebouwing of in, danwel direct aan, een dorp of buurtschap. Om landschappelijke redenen zijn echter geen nieuwe erven gewenst in het beekdallandschap en het essen- en hoevenlandschap, daar kan dus alleen op bestaande erven worden gebouwd.

De begrenzing van een bestaand erf wordt bepaald door de feitelijke situatie en niet door de juridische begrenzing van de (woon)bestemming.

3.3.1.6 Eén erf-gedachte

Bij de erfinrichting hanteert de gemeente de één-erfgedachte. De één-erf-gedachte houdt in dat zowel de nieuwe inrichting van het erf als de nieuwe bebouwing op het erf bijdragen aan het behoud en zo mogelijk het versterken van de oude erfstructuur. Het karakter van het agrarische erf moet ook na functieverandering nog beleefbaar zijn. Vaak leidt de één-erfgedachte er toe dat er sprake is van één gezamenlijke inrit en van een centraal erf, van waaruit de verschillende woningen en bijgebouwen bereikbaar zijn, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Vanuit de één-erfgedachte moet in elk geval worden voorkomen dat er tussen de woningen schuttingen of gesloten hagen worden aangebracht, waardoor er visueel gescheiden erven ontstaan.

3.3.1.7 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'

In voorliggend geval wordt er voldoende oppervlakte aan m² gesloopt (zie ook paragraaf 1.1), en worden de drie compensatiewoningen ter plaatse van de Haarweg tussen 24 en 26 en achter 26/26i gerealiseerd. De te slopen schuren hebben geen gebruikswaarde meer en zijn voorzien van asbest. Daarmee zijn ze als landschapsontsierend aan te merken.

Aangezien het op de slooplocatie aan de Brinkweg vanwege geurcontouren niet wenselijk is om terug te bouwen, is het wenselijk de kavels te verplaatsen. De locatie is gevonden aan de Haarweg te Bergentheim. De totale oppervlakte aan sloopmeters maakt dat drie compensatiewoningen gerealiseerd kunnen worden (zie ook paragraaf 1.1).

Bij de besluitvorming door de raad in 2020 is middels een motie opgeroepen om onder voorwaarde extra lintbebouwing toe te staan aan de Haarweg als hier voldoende landschapsontsierende bebouwing voor wordt gesloopt. Het gemeentelijk beleid in deze beoogt dat de bestaande (cultuurhistorische) kwaliteit een belangrijke rol speelt bij de uitstraling en uitdraging van de karakteristiek van het gebied. De gemeente heeft hiervoor de Landschapsidentiteitskaarten als beleidskader. Binnen de beleidsnotitie ‘Erven met kwaliteit’ wordt eveneens de mogelijkheid middels een pilot onderzocht voor het toevoegen van woningen aan lintbebouwing. Lintbebouwing is een langgestrekte strook bebouwing die binnen de gemeente Hardenberg met name in de veenontginningen en in mindere mate in de heideontginningen voorkomt. Daarom is de Haarweg aan te merken als passende locatie voor de compensatiewoningen. Bovendien wordt hier tevens een agrarisch bedrijf buiten werking gesteld en een compensatiewoning gebouwd. Hierdoor kunnen drie aansluitende woningen in het lint worden toegevoegd.

Het uitgangspunt is dat vrijstaande woningen moeten worden gebouwd, in landelijke bouwstijl met dominante kapvormen, (1/3 deel staande gevel en 2/3 dakvlak, ofwel het agrarisch silhouet). Rijenbouw of hoogbouw is niet acceptabel. Dit uitgangspunt zal ook binnen het plangebied toe te passen zijn. Inzoomend op het plangebied aan en langs de Haarweg, dan valt op dat vanaf het zuiden er een lintbebouwing is ontstaan van oorspronkelijke twee/één kappers. Deze zijn in de loop van de jaren vervangen door vrijstaande woningen. Echter staan er nog twee halve woningen die de oorpsronkelijke (sobere) bouwstijl goed weergeven. De nieuwe woningen kennen eveneens een divers maar landelijk beeld dat aansluit op het uitgangpunt vanuit de buurtschappennota. Ter hoogte van het plangebied gaat de lintbebouwing over in boerenerven. Daarbij is het ook belangrijk dat bij de uitvoering onderscheid gemaakt wordt tussen het bouwen aansluitend op het lint en het bouwen op een boerderij. Dit komt tot uiting in de positie van de woning (of aan de weg, of juist verder van de weg achter de boerderij).

De erven langs de Haarweg kenmerken zich door een eenduidige opbouw van een bescheiden siertuin aan de straatzijde en naast de woningen. De noordzijde is meer groen ingericht met bomen/struweel. De woningen staan niet op gelijke afstand van de weg. In verband met geluid kunnen de woningen niet meer zo dicht op de weg gebouwd worden als van oorsprong bedoelt was.

Voor de locaties (Haarweg en Brinkweg) is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, zie hiervoor ook Hoofdstuk 2 en bijlage 1. Hierbij is de locatie aan een landschappelijke en stedenbouwkundige toets onderworpen. In dit bestemmingsplan is aangetoond dat er ter plaatse van de locatie sprake is van een milieutechnisch wenselijke situatie (zie hoofdstuk 4) en het is eveneens passend om ter plaatse nieuwe woningen in het lint toe te voegen.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'.

3.3.2 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.2.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

3.3.2.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.

Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.

Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbeterd het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.

Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.

Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

3.3.2.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

3.3.2.4 Opgaven per gebied

De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.

In dit geval ligt het plangebied in een gemengd gebied. Dit zijn de besloten heide- en veenontginningen en het brede beekdallandschap stroomopwaarts van Hardenberg. De gemeente geeft hier ruimte aan de landbouw. De gemeente maakt functietransformaties van vrijkomende agrarische bebouwing mogelijk. De gemeente richt ook op behoud en aanvulling van passende landschapselementen zoals bosjes en singels.

3.3.2.5 Aandachtspunten voor natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten

De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de ‘regio van het gezonde leven’. In de dialoog ‘bouw je eigen buurt’ was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.

Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling ‘Erven met kwaliteit’ (voorheen rood-voor-rood) blijft hierbij het kader. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.

Ambities:

  • De gemeente geeft een extra kwaliteitsimpuls aan de groene omgeving waarbij de verschillende landschappen herkenbaarder worden. Gebiedsgerichte projecten versterken enerzijds de landschappelijke relaties en biodiversiteit in het landelijk gebied zelf en anderzijds de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen. Dit overstijgt de huidige perceelsgerichte benadering.
  • De gemeente zoekt naar nieuwe economische dragers in het landelijk gebied om gebiedsgerichte projecten te kunnen financieren. Een voorbeeld is het bieden van ruimte aan tweede woningen. De investeringsruimte die hiermee ontstaat zet de gemeente in voor kwaliteitsverbetering van de fysieke leefomgeving van het buitengebied.
  • De gemeente onderzoekt hoe inkomsten uit grootschalige(r) toekomstige ontwikkelingen in het landelijk gebied kunnen inzetten voor de kwaliteit van de groene leefomgeving. Denk aan koppeling van geldstromen rond de energietransitie of klimaatadaptatie. Dit kunnen ook nieuwe economische dragers in het landelijk gebied worden.
  • De gemeente stimuleert groenblauwe diensten ter ondersteuning van de gebiedsgerichte projecten. Deze dragen bij aan nieuwe kwaliteitsimpulsen voor de groene leefomgeving.

Gebieden die voor extra kwaliteitsimpulsen in aanmerking komen is onder andere het gebied in Bergentheim. Het gaat daarbij om het toevoegen van landschapselementen in de kleinschalige landschappen.

3.3.2.6 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Deze ontwikkeling draagt bij aan de algemene ambitie van de gemeente om kwaliteit toe te voegen. Door de sloop van vervallen gebouwen en realisatie van toekomstbestendige woningen wordt hier aan bijgedragen. Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Voor wat betreft de gebiedsgerichte opgaven geldt dat het gemengd gebied van Bergentheim zich uitstekend leent voor functietransformaties van vrijkomende agrarische erven in combinatie met aanvullende passende landschapsmaatregelen. Het sluit hier naadloos op aan. Tot slot geldt voor de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten dat specifiek benoemd is dat het beleid 'Erven met kwaliteit' bijdraagt aan een versterking van deze kwaliteiten. Onderhavige ontwikkeling is daar een voorbeeld van. Ook wordt de compensatiewoning gezien als nieuwe economische drager van het landelijk gebied. Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

3.3.3 Visienota Buitengebied Hardenberg
3.3.3.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.
3.3.3.2 Thematische benadering

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, in dit geval is het thema 'wonen' van belang. Hierna wordt op deze thema's ingegaan.

Wonen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het thema 'wonen' is gericht op:

  • Behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied, zowel qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;
  • De afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebiedskenmerken;
  • Het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;
  • Het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;
  • Het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;
  • Het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.

3.3.3.3 Gebiedsgerichte benadering - Vechtdal

Beide locaties van het plangebied liggen binnen het Vechtdal. Landschapskenmerken zijn onder andere veel bosgebied, houtwallen, een verspreid bebouwingspatroon, kronkelende wegen, veel meanders van de Vecht, herkenbare zomer- en winterdijken en in Rheeze/Diffelen schaalvergroting door ruilverkaveling. Het gebied is grotendeels onderdeel van het NNN en er is veel recreatie te vinden. Agrarische bedrijven richtten zich met name op veeteelt. Tot slot heeft de Vecht een belangrijke waterafvoerende functie. De ontwikkelingsrichting van dit gebied richt zich op water, biodiversiteit, (verbrede) landbouw, recreatie en toerisme.

In afbeelding 3.6 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven, waarop de locatie met een gele ster is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0018.png"  
Afbeelding 3.6: Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

Door de sloop van een veelvoud aan landschapsontsierende bebouwing en de realisatie van drie compensatiewoningen aan de Haarweg tussen 24 en 28 wordt bijgedragen aan de hoofddoelen van de visienota, die gericht zijn op het vergroten van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit.

Wat betreft de gebiedsgerichte benadering geldt dat er sprake is van een adequate landschappelijke inpassing, aansluitend bij de kenmerken en karakteristieken van het daar voorkomende landschap.

Hiervoor is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld (zie hiervoor Hoofdstuk 2 en bijlage 1 zodat de ontwikkeling op een adequate wijze wordt ingepast in het landschap. De omliggende gebiedskenmerken zijn hierbij leidend geweest. In deze toelichting wordt ook aangetoond dat de ontwikkeling geen belemmering met zich meebrengt voor omliggende functies en dat het milieubelang zorgvuldig is afgewogen. Met het initiatief wordt aangesloten bij het perspectief om op duurzaam en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende functies. Tevens wordt door sloop van vervallen bebouwing de leefbaarheid van het platteland vergroot.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de Visienota Buitengebied.

3.3.4 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie - Rheeze - Diffelen en omgeving
3.3.4.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

Het plangebied (hier is met name de bouwlocatie aan de Haarweg 24-28 van belang) ligt in het beekdallandschap. Dit is in afbeelding 3.7 weergegeven. Deze locatie is met de gele ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0019.png"  
Afbeelding 3.7: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.4.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie de figuur 4.7). Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

3.3.4.3 Ontwikkelingsvisie Rheeze - Diffelen en omgeving

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van het rijk, provincie, waterschap en eigen gemeentelijk beleid. De ontwikkelingsvisie voor het 'Beekdallandschap' binnen deelgebied 'Rheeze - Diffelen en omgeving' richt zich op de volgende punten:

  • aanleg pad langs de Vecht;
  • Vechtstructuur gebruiken als recreatieve structuur (passieve watersport en dergelijke);
  • ontwikkel kwelmoerassen;
  • agrarisch natuurbeheer.
3.3.4.4 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Het voornemen voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door het treffen van landschapsmaatregelen ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen en ziet eveneens op het behouden van de landschappelijke bestaande inpassing ter plaatse van de slooplocatie aan de Brinkweg 2/2a te Bergentheim. Voor het bepalen van de landschapsmaatregelen is een ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld, waarbij de landschappelijke kenmerkende waarden als uitgangspunt hebben gediend. De landschapsmaatregelen bestaat uit het aanplanten van gebiedseigen beplanting. Opgemerkt wordt dat het LIK is gekoppeld aan de regels ter bescherming van de landschappelijke kenmerkende waarden. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het LIK 'Rheeze-Diffelen en omgeving'.

3.3.5 Welstandsnota Buitengebied
3.3.5.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft op 3 december 2013 de Welstandsnota voor het buitengebied opgesteld. In aansluiting op de welstandsnota voor de kernen is er in deze nota voor het buitengebied eveneens gekozen voor verschillende niveaus van welstand.

De locatie van de compensatiewoning aan de Hardenbergerweg 16 te Brucht ligt binnen het welstandsgebied 'Veen-ontginningen'. Voor dit gebied geldt welstandsniveau 1. Belangrijk voor dit gebied zijn onder meer de volgende punten:

  • Behouden helder onderscheid tussen voor(wonen) en achter(werken) in situering en architectuur.
  • Sturen op: schoonheid van de moderne landbouw
  • Behouden; heldere volumes (boog-,serre-, zadelkap)
  • Versterken: statige voorhuizen met oog voor detail.
  • Sturen op: donker kleurgebruik met voldoende reliëf.
3.3.5.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Voor de in dit bestemmingsplan betrokken locaties is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. De bouwplannen worden aan de welstandscommissie voorgelegd.

3.3.6 Bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg"
3.3.6.1 Algemeen

In het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" is in artikel 59.6 een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarbinnen de splitsing van voormalige boerderijen wordt mogelijk gemaakt. In dit geval is er sprake van het splitsen van een voormalige boerderij. Deze afwijkingsmogelijkheid wordt in dit bestemmingsplan meegenomen voor de bestaande woning aan de Haarweg 26/26i.

Hierna wordt getoetst aan de voorwaarden van de afwijkingsbevoegdheid voor allereerst woningsplitsing en vervolgens de wijzigingsbevoegdheid in het kader van het rood voor rood beleid.

3.3.6.2 Afwijkingsbevoegdheid woningsplitsing

Artikel 59.6 Woningsplitsing voormalige boerderij

Bij omgevingsvergunning kan binnen de verschillende bestemmingen wonen worden afgeweken van de regels omtrent het toegestane aantal woningen per bouwperceel, voor het toestaan van:

  • a. één woning extra, indien de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing meer dan 1.000 m3 bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in c tot en met i;
  • b. twee woningen extra, indien de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing meer dan 1.500 m3 bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in c tot en met i;
  • c. de extra woning mag/de extra woningen mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen de aaneengesloten bebouwing van een voormalige boerderij, te weten de woonruimte met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte;
  • d. de uiterlijke verschijningsvorm van de voormalige boerderij moet in stand blijven;
  • e. de gezamenlijke inhoud van de woningen mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing;
  • f. de extra woning dient/de extra woningen dienen te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • g. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of van de functie van aangrenzende bestemmingen;
  • h. op geen van de gevels van een extra woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder overschrijden;
  • i. inpassing op het erf en in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan.

Toetsing:

Hierna wordt separaat aan de genoemde voorwaarden getoetst:

  • a. er wordt in dit geval een inwoonsituatie getransformeerd naar een extra reguliere woning. De inhoud van de aaneengesloten bebouwing bedraagt namelijk ruim meer dan 1.000 m3;
  • b. n.v.t.
  • c. de extra woning (reguliere woning in plaats van inwoning) wordt binnen de bestaande aaneengesloten bebouwing van de voormalige boerderij gerealiseerd;
  • d. de uiterlijke verschijningsvorm van de voormalige boerderij blijft onveranderd.
  • e. de gezamenlijke inhoud van de woningen bedraagt niet meer dan de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing;
  • f. de extra woning wordt gerealiseerd voor de lokale behoefte en past dan ook binnen het gemeentelijke woonprogramma, er is reeds sprake van concrete bewoning;
  • g. er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of de functie van de aangrenzende bestemmingen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragrafen 4.5 en 4.6.
  • h. er is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder op de voorgevel van de woning. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.1;
  • i. de te splitsen woning wordt, als onderdeel van het gehele vernieuwde erf (in het kader van Rood voor Rood) ruimtelijk ingepast aan de hand van een ruimtelijk kwaliteitsplan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 2.2.3.3.

Geconcludeerd wordt dat wordt voldaan aan de voorwaarden van de genoemde afwijkingsbevoegdheid.

3.3.7 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, Besluit milieueffectrapportage en de waterparagraaf.

Opgemerkt wordt dat met name voor de compensatiekavels aan de Haarweg tussen 24 en 28 de relevante milieuaspecten gelden. Uitsluitend daar waar relevant wordt op de slooplocatie aan de Brinkweg 2/2a te Bergentheim in gegaan.

4.1 Geluid

4.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied
4.1.2.1 Industrielawaai en railverkeerslawaai

Industrielawaai

Het plangebied aan de Haarweg is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 en 4.6 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

Railverkeerslawaai

Vanwege een wijziging van de Wet milieubeheer gelden sinds 1 juli 2012 de zogenoemde

‘geluidproductieplafonds’ voor hoofdspoorwegen en rijkswegen. Een geluidproductieplafond geeft de toegestane geluidproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Hiermee wordt een onbelemmerdere groei van geluidshinder tegengegaan.

Referentiepunten bevinden zich langs weerszijden van een rijksweg of hoofdspoorweg. Op elke referentiepunt geldt een geluidproductieplafond. De ligging van de referentiepunten (in rijkdriehoekscoördinaten) is opgenomen in het geluidregister. Als vuistregel geldt dat de referentiepunten op circa 50 meter van de buitenste rijstrook c.q. het buitenste spoor en op een onderlinge afstand van circa 100 meter liggen. De hoogte van de referentiepunten bedraagt 4 meter boven het maaiveld.

De geluidproductieplafonds zijn, evenals andere van belang zijnde informatie zoals brongegevens en relevante besluitinformatie, opgenomen in het geluidregister. In dit geluidsregister zijn eventuele van toepassing zijnde plafondcorrectie(s) voor spoorwegen al verwerkt. De verantwoordelijkheid voor het vaststellen van en het toezicht op de naleving van de gpp’s op de referentiepunten ligt bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. De verantwoordelijkheid voor de naleving rust op de beheerder van de betreffende infrastructuur.

Op basis van deze geluidproductieplafonds zijn de breedtes van de geluidzones gedefinieerd (artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder). De geluidzones zijn te beschouwen als aandachtsgebieden of onderzoeksgebieden. In onderstaande tabel zijn de zonebreedtes op basis van de gpp’s weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0020.png"  

Nader onderzoek naar dit aspect wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat het dichtsbijzijnde gpp-punt een waarde van 62,9 kent. De bijbehorende breedte van de geluidszone is 300 meter. De afstand van de dichtstbijzijnde spoorlijn tot aan het plangebied aan de Haarweg 24-28 is circa 650 meter afstand. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.1.2.2 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Woningen worden aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden.

Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gelegen is. In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat een weg een zone heeft die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0021.png"

De hiervoor geldende zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art. 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (artikel 74.2).

In voorliggend geval is door BJZ.nu een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is in bijlage 2 opgenomen. Hierna wordt op de bevindingen ingegaan.

Aan de Haarweg 24 tot 28 worden drie woningen gerealiseerd. Opgemerkt wordt dat de inwoonsituatie welke wordt getransformeerd naar een reguliere woning niet wordt meegenomen in dit onderzoek, het betreft namelijk een reeds bestaande woonsituatie. Het plangebied aan de Haarweg ligt binnen de wettelijke zone van de Fliersdijk en de Haarweg. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Haarweg bedraagt 48 dB. Met deze waarde wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van de Wgh. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Fliersdijk bedraagt 29 dB. Met deze waarde wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeurswaarde van de Wgh.

Omdat voor alle woningen en wegen aan de voorkeurswaarde wordt voldaan, is er geen hogere waarde benodigd. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai. Tot slot wordt opgemerkt dat op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder, het niet noodzakelijk is om de geluidsbelasting op de bestaande woningen te toetsen.

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt in voorliggend geval geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Dit gebeurt doorgaans aan de hand van een actueel bodemonderzoek conform de richtlijnen NEN 5740.

In dit geval is op beide locaties een bodemonderzoek uitgevoerd door Dumea (voorheen Agri-Terra). Voor de Haarweg is dit gedaan omdat aangetoond dient te worden dat de bodem geschikt is voor de nieuwe woningen. Voor de Brinkweg is dit gedaan om in beeld te brengen of de bodemkwaliteit past bij de nieuwe bestemming, de functie 'wonen'.

4.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is door Dumea (moment van uitvoering Agri-Terra) ter plaatse van de Haarweg tussen 24 en 26 (de twee compensatiewoningen vanaf de Brinkweg), ter plaatse van de Haarweg 26/26i (compensatiewoning op hetzelfde perceel) als aan de Brinkweg 2/2a verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage's zijn bijgevoegd in bijlage 3 en Bijlage 4 deze toelichting. Hieronder worden de belangrijkste resultaten kort weergegeven.

Bodemonderzoek Haarweg 24-26.

Op deze locatie gelegen op het perceel tussen de Haarweg 24-26 te Bergentheim, kadastraal bekend gemeente: Ambt-Hardenberg, Sectie: AB, nummer(s): 472 is op 8 juni mei 2021 een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd.

De onderzoekslocatie bestaat, en heeft voor zover bekend, altijd uit landbouwgrond bestaan. In zowel de bovengrond (BM1 en BM2) als in de ondergrond (OM1) zijn geen verhogingen aangetroffen.

In het grondwatermonster PB1 WM1 is een lichte verhoging barium aangetroffen. Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Bodemonderzoek Haarweg 26/26i

Op de locatie gelegen aan de Haarweg 26/26i te Bergentheim, kadastraal bekend gemeente: Ambt- Hardenberg, Sectie: AB, nummer(s): 1295 is op 7 juni 2021 een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 en 5707 uitgevoerd.

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.

Gehele locatie

In de bovengrondmengmonsters BM1 t/m BM4 zijn geen verhogingen aangetroffen. In de grondwatermonsters Pb1wm1 en Pb2wm1 zijn eveneens geen verhogingen aangetroffen.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Gehele locatie

Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de bovengrondmengmonsters mm1 t/m mm4 is analytisch geen asbest aangetroffen.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Druppelzone

Ter plaatse van de druppelzone zijn twee inspectiesleuven gegraven en is er een mengmonster samengesteld. Op het maaiveld is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. In het mengmonster van dz1 is analytisch geen asbest aangetroffen.

Bodemonderzoek Brinkweg 2/2a.

Op de locatie gelegen aan de Brinkweg 2 en 2a te Bergentheim, kadastraal bekend gemeente: Ambt-Hardenberg, Sectie: AC, nummer(s): 1410, 2001 en 2002 is op 13 en 14 september 2021 een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 en 5707 uitgevoerd.

Verkennend bodemonderzoek NEN5740

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.

Gehele locatie

In het bovengrondmengmonster BM1 is een lichte verhoging PAK 10 VROM aangetroffen. In de bovengrondmengmonsters BM2 en BM3 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb4wm1 zijn geen verhogingen aangetroffen.

Voormalige dieseltank

In het bovengrondmengmonster BM4 zijn geen olie gerelateerde verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb1wmw is een lichte verhoging benzeen en xylenen (som) aangetroffen.

Voormalige dieseltank

In het bovengrondmengmonster BM5 zijn geen olie gerelateerde verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb4wm1 zijn geen verhogingen aangetroffen.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.

Gehele locatie

Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. In de mengmonsters MM1, MM2 en MM3 is analytisch geen asbest aangetoond.

Druppelzones

In de mengmonsters van de druppelzones is analytisch geen asbest aangetoond. Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.

Gehele locatie

In de bovengrondmengmonsters BM2, BM3 en BM4 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster PB1 WM1 is een verhoging barium aangetroffen.

Ter plaatse van de gedempte sloot zijn geen verhogingen aangetroffen. Tevens zijn in de diepere lagen geen bijzonderheden waargenomen.

Ter plaatse van de lichte olievlek (monster 21-1) zijn geen olie gerelateerde verhogingen aangetroffen.

Voormalige dieseltank

In het bovengrondmengmonster BM1 is een lichte verhoging minerale olie aangetroffen. In het grondwatermonster PB1 WM1 zijn geen olie gerelateerde verhogingen aangetroffen.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht.

De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

 

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.2 Situatie plangebied
4.3.2.1 Externe werking

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, betreffende de planologische toevoeging van drie woningen, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

4.3.2.2 Interne werking

Op basis van de "grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland", welke is gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu, zijn op schaal van km2 de gemiddelde achtergrondconcentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen aangegeven. Uit raadpleging van deze kaarten blijkt dat aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 en de blootstellingsconcentratieverplichting voor PM2,5 ruimschoots voldaan wordt. Ook aan de advieswaarden van de van de WHO voor de achtergrondconcentratie van alle parameters wordt ruimschoots voldaan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Hierin is het plangebied Haarweg tussen 24 en 28 aangegeven met de blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0022.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie niet binnen het invloedgebied van risicovolle inrichtingen is gelegen. Ten westen van het plangebied liggen aan aantal gasleidingen. De afstand tussen de gasleidingen en het plangebied bedraagt echter bijna 800 meter. De buisleiding bevindt zich hiermee op een afstand van circa 800 meter van de woonbestemming. Voor de buisleiding geldt een plaatsgebonden risicocontour van 40 meter en een groepsrisico-aandachtsgebied van 70 meter. Daarmee is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. Gelet op de grote afstand, worden belemmeringen op voorhand uitgesloten.

Resumerend blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'. Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

In dit geval wordt puur ingegaan op de locatie aan de Haarweg tussen 24 en 28. Op de andere locatie gaat aan de Brinkweg 2/2a gaat het namelijk enkel om het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. De huidige bedrijfswoningen zijn bestaande situaties die bij als zodanig zijn beoordeeld bij omliggende milieubelastende functies. Deze worden door de omzetting naar een woonbestemming dan ook niet verder beperkt dan nu het geval. Ten aanzien van het aanvaardbare woon- en leefklimaat zorgt de planologische omzetting niet in een verandering ten opzichte van de huidige situatie.

Het plangebied aan de Haarweg tussen 24 en 28 ligt in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00392-VG01_0023.png"  
4.5.3 Situatie plangebied
4.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. In dit geval worden er uitsluitend woonfuncties gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies hinder ondervinden van bestaande milieubelastende functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

In de nabijheid van het plangebied komen (planologisch gezien) verschillende milieubelastende activiteiten voor, met name agrarische bedrijven zoals veehouderijen. Opgemerkt wordt dat bij agrarische bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' de grootste richtafstand veelal geldt voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij agrarische bedrijven voor wat betreft het aspect geur daarom buiten beschouwing blijven, maar worden de overige milieuaspecten wel behandeld. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het aspect geur.

Adres   Type bedrijvigheid   Afstand tot bouwvlak plangebied  
Haarweg 1, Bergentheim   Agrarisch bouwvlak   circa 240 m  
Haarweg 28, Bergentheim   Agrarisch bouwvlak   circa 15 m  
Fliersdijk 10, Bergentheim   Agrarisch bedrijf   circa 230 m  
Slotweg 25   Agrarisch bedrijf   circa 450 m  
Hardenbergerweg 35a   Agrarisch bedrijf   circa 575 m  

Wat betreft de agrarische bedrijven in de omgeving geldt dat op basis van het bestemmingsplan binnen de bouwvlakken zowel grondgebonden als (bestaande) intensieve veehouderijen zijn toegestaan. Intensieve veehouderijen hebben de hoogste milieucategorie van de diverse typen agrarische bedrijvigheid. Een intensieve veehouderij heeft een milieucategorie van maximaal 4.1 (bijvoorbeeld het fokken en houden van varkens). Wanneer het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten, geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid.

In artikel 4.2.3 onder i van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" is opgenomen dat de oppervlakte van stikstofemitterende bouwwerken per agrarisch bedrijf ten hoogste de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezige oppervlakte bedragen, met dien verstande dat een groter oppervlakte aan stikstofemitterende bouwwerken is toegestaan indien er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie. Een wijziging van stikstofemitterende bouwwerken is uitsluitend toegestaan voor zover deze niet leidt tot een toename van de ammoniakemissie. Dit betekent feitelijk dat intensieve bedrijven alleen wanneer deze bestaand zijn, toegestaan zijn.

Haarweg 1

De afstand tussen het grondgebonden agrarische bedrijf aan de Haarweg 1 en het bouwvlak van de compensatiewoningen bedraagt in voorliggend geval circa 240 meter. Daarmee wordt aan de richtafstanden voldaan.

Agrarische bestemming Haarweg 28

Er ligt een bouwvlak aan de Haarweg 28 (direct aangrenzend aan het plangebied). Feitelijk gezien is er geen sprake van agrarische activiteiten meer op deze locatie. Wel is er sprake van een agrarisch bouwvlak. Gezien er geen sprake is van activiteiten, kan worden gesteld dat er geen sprake is van een belemmering. Er mag immers geen sprake zijn van een toename van de stikstofemissie en ammoniak. Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er geen toename van dieren ter plaatse van deze locatie kan plaatsvinden en dat daarom de omliggende milieubelastende functie zich op voldoende afstand bevindt. Ter plaatse van de woningen in het plangebied wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.

Fliersdijk 10

De afstand tussen het grondgebonden agrarische bedrijf aan de Fliersdijk 10 en het bouwvlak van de compensatiewoningen bedraagt in voorliggend geval circa 250 meter. Daarmee wordt aan de richtafstanden voldaan.

Ter plaatse van de overige genoemde bedrijven wordt opgemerkt dat in paragraaf 4.6 het voornemen nader wordt getoetst aan de Wet geurhinder. Eventuele hinder van veehouderijen komt in die paragraaf aan de orde. Omgekeerd worden omliggende functies niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Bij een gemeentelijke verordening kunnen andere maximale geurbelastingen en minimale afstanden worden vastgesteld. Van deze mogelijkheid heeft de gemeenteraad van de gemeente Hardenberg in 2009 gebruik gemaakt. Op basis van de Geurverordening Hardenberg gelden onder voorwaarden andere waarden, waarbij een gebiedsindeling in acht is genomen. Voor de locatie van de compensatiewoning geldt een norm van 14 Ou[E]/m3 en onder voorwaarden een minimale afstand van 25 meter.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden),

glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.2 Situatie plangebied

In de nabijheid van de locatie aan de Haarweg liggen twee intensieve veehouderijen. De gemeente wenst inzicht te verkrijgen in het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Hiertoe is een agrarisch geuronderzoek uitgevoerd, waarin onderzoek is gedaan naar zowel de voorgrondbelasting (geurbelasting van individuele intensieve bedrijven) als de achtergrondbelasting (totale geurbelasting van alle intensieve bedrijven in een straal van 1 km rondom het plangebied. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het onderzoek is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. De belangrijkste resultaten en conclusies worden hierna uiteengezet.

De te realiseren woningen aan de Haarweg zijn niet maatgevend en er is dus geen sprake van de aantasting van planologische rechten van veehouderijen. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is onderzocht of ter plaatse van de te realiseren woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In voorliggend onderzoek is zowel gekeken naar de voor- als naar de achtergrondgeurbelasting.

Beoordeling woon- en leefklimaat

Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Vanwege de veehouderij aan de Slotweg 25 bedraagt de hoogste voorgrondgeurbelasting ten hoogste 2,8 OUE/m3 ter plaatse van een te realiseren woning. Het woon- en leefklimaat qua voorgrondgeurbelasting ter plaatse van te realiseren woningen is volgens de berekening en de gegevens uit tabel 1 als ' redelijk goed' te kwalificeren. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 4,46 OUE/m3. Volgens tabel 1 is het woon- en leefklimaat qua achtergrondgeurbelasting ter plaatse van de te realiseren woning te kwalificeren als 'redelijk goed'.

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als 'redelijk goed'.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.7 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Nederlands Natuurnetwerk. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.7.1 Gebiedsbescherming
4.7.1.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied aan de Haarweg ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is 'Vecht en Beneden-Regge' op een afstand van circa 3,8 kilometer. Daarom is een Aerius-berekening door BJZ.nu uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage Bijlage 6.

Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Tot slot wordt opgemerkt dat, vanwege de ruime afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebieden, op voorhand wordt geconcludeerd dat het voornemen door geluid, licht of trillingen geen negatieve effecten veroorzaakt voor Natura 2000-gebieden.

4.7.1.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Provincies zijn verantwoordelijk voor de veiligstelling en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN' waarbij tevens zoveel mogelijk rekening gehouden dient te worden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen het NNN zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde NNN-spelregels gehanteerd: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel.

Het plangebied aan de Haarweg behoort niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen op circa 290 meter afstand ten westen van het plangebied. Aangezien de locaties buiten het NNN liggen, is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

4.7.2 Soortenbescherming
4.7.2.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.7.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is door Natuurbank Overijssel een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd voor beide locaties. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting. Hierna wordt op de bevindingen ingegaan.

De inrichting en het gevoerde beheer maken de plangebieden niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust-of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de bebouwing gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd en vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen het `beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van de plangebieden als foerageergebied voor beschermde dieren niet af.

4.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft haar archeologiebeleid vastgelegd in het Beleidsplan Archeologie gemeente Hardenberg. De archeologische verwachtingswaarden zijn daarnaast doorvertaald in het bestemmingsplan voor het buitengebied van Hardenberg.

Op basis van het geldend bestemmingsplan, is het plangebied aan de Haarweg voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Ter plaatse van het plangebied is daarmee sprake van een archeologische verwachting, waarbij bij een te roeren oppervlakte groter dan 2500 m² en een diepte van 50 cm of meer, een rapport dient te worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijke rapportage is niet noodzakelijk als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is.

Gelet op de beperkte omvang van het project is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Daarnaast zijn de gronden reeds gedeeltelijk geroerd ten behoeve van de voormalige agrarische bedrijvigheid. Gelet op het vorenstaande is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied aan de Haarweg of de Brinkweg zelf geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied zijn er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Situatie plangebied
4.9.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 3,8 kilometer afstand van het plangebied aan de Haarweg. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, waarbij beperkte sloop- en bouwwerkzaamheden plaatsvinden er per saldo nagenoeg geen sprake is van een toename van verkeersbewegingen, in relatie tot de ruime afstand tot het Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Zie hiervoor eveneens de uitkomsten van het stikstofonderzoek, opgenomen in Bijlage 6.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de directe eindbestemmingen. De binnen het plangebied geplande ontwikkelingen voldoen daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is er sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (aard en omvang in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig. Er zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk waarbij is ingegaan op de diverse milieu- en omgevingsaspecten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten, zie hiervoor Bijlage 9.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.10 Water

4.10.1 Vigerend beleid
4.10.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.10.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterweg (2009).

4.10.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

4.10.1.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
4.10.2 Waterparagraaf
4.10.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.10.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van toepassing is. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. Doordat er sprake is van een 'normale procedure', zijn de plannen met het waterschap afgestemd.

Het waterschap heeft de volgende adviezen meegegeven:

  • Om wateroverlast in gebouwen te voorkomen adviseert het waterschap om de bovenzijde begane-grondvloer tenminste 30 centimeter boven de weg aan te leggen.
  • Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding en schimmelvorming in kruipruimten te voorkomen. We adviseren voor bebouwing met kruipruimten een drooglegging van 1,00 meter en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter.

Bij de uitwerking van de bouwplannen, wordt het advies van het waterschap meegenomen.

Hierna wordt op de overige wateraspecten ingegaan.

Waterhuishoudkundige aspecten plangebied

Algemeen

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Hardenberg. De locatie bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied.

Grondwater

Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig en het plan voorziet niet in de aanleg van nieuw oppervlaktewater.

Hemelwater

Het schoonhemelwater wordt zoveel mogelijk in het plangebied vastgehouden en met een overstort afgevoerd. De definitieve uitwerking van de omgang met het hemelwater wordt bij de uitvoering nader uitgewerkt. De mogelijkheden om hemelwater in het plangebied te laten infiltreren zijn aanwezig.

Afvalwater

Het afvalwater wordt net als in de huidige situatie afgevoerd naar de riolering. Het rioolstelsel wordt dusdanig uitgevoerd dat het afvalwater van het toekomstige aantal vervuilingseenheden kan worden afgevoerd. Dit temeer doordat ter plaatse van het plangebied tevens functies komen te vervallen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten en planverantwoording

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opbouw van de regels

5.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en gebruiksregels;
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarde het plan mag worden gewijzigd.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht.

5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afmetingen en afstanden en afstanden tot wegen.

In dit artikel zijn algemene gebruiksregels opgenomen ten aanzien van uitsluiting van besluit-m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten en gewasbeschermingsmiddelen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.

In dit artikel zijn enkele overige regels opgenomen met betrekking tot de werking van wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen, parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Agrarisch met waarden

De gronden die geen onderdeel vormen van de toekomstige woonpercelen maar wel onderdeel vormden van het agrarisch bouwvlak, zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

Deze bestemming is opgenomen zonder bouwvlak. Zodoende is het wegbestemmen van het agrarisch bedrijfsperceel gewaarborgd.

Wonen

Zowel ter plaatse van het erf aan de Brinkweg 2/2a als voor het erf aan de Haarweg 24-28 is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Het plangebied betreft het voormalig agrarische bouwvlak alsmede de locatie waarop de compensatiewoningen landen.

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen, landschappelijke inpassing en ontsluitingsvoorzieningen. Hieraan ondergeschikt zijn tevens bed- and breakfast en boerderijkamers toegestaan.

Binnen deze bestemmingen is bepaald dat het maximum aantal woningen het bestaande aantal, dan wel het specifiek op de plankaart aangegeven aantal mag bedragen.

Voor het overige sluiten de regels aan bij de 'standaard' voor het buitengebied van Hardenberg.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen, bed and breakfast en boerderijkamers opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing en de sloop opgenomen.

In de afwijking van de gebruiksregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om via een omgevingsvergunning kleinschalige bedrijfsactiviteiten en andere landschappelijke maatregelen dan in de voorwaardelijke verplichting bepaald, toe te staan.

Waarde - Archeologie 4 en 5

Deze dubbelbestemming is conform geldend bestemmingsplan overgenomen ter plaatse van de archeologische verwachtingen binnen het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de te verwachten archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggend geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Overijssel

Het plan is in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd. De provincie kan instemmen met voorliggende planvoornemen.

7.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de normale procedure van toepassing is. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting. Doordat er sprake is van een 'normale procedure', zijn de plannen met het waterschap afgestemd. Het waterschap kan instemmen met voorliggend plan.

7.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode is er een zienswijze ingediend, welke heeft geleid tot een gewijzigd ruimtelijk kwaliteitsplan, zoals deze onderdeel uitmaakt van de toelichting en de regels. Enkel de landschappelijke inpassingsmaatregelen zijn op onderdeel niveau gewijzigd, en voor een uitgebreide beantwoording van deze zienswijze wordt verwezen naar de bijlage van het vaststellingsbesluit bijbehorend bij dit bestemmingsplan.

Voor het overige zijn er geen wijzigingen aan dit bestemmingsplan aangebracht.