direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Eerste Schansweg 7, Balkbrug
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie Eerste Schansweg 7 te Balkbrug. Hier bevindt zich het bedrijf SEPCOM met bijbehorende bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning. Het bedrijf vervaardigt en plaatst mobiele en vaste mestscheidingssystemen. Initiatiefnemer is voornemens de bestaande bedrijfsgebouwen van 200 m² te saneren en te vervangen door een nieuw op te richten bedrijfsgebouw met een oppervlak van maximaal 800 m2. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt de huidige buitenopslag weggenomen en wordt het achterhuis niet meer gebruikt ten behoeve van de bestaande bedrijfsvoering, waardoor het plangebied beter past binnen het beschermde dorpsgezicht Ommerschans. Tevens zorgt het voor een verbetering van de bedrijfsvoering op de huidige locatie, waardoor het bedrijf een duurzaam toekomstperspectief heeft. In Bijlage 1 wordt nader op de noodzaak ingegaan.

Op basis van het geldende bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” is het toegestaan bedrijfsgebouwen te bouwen met een gezamenlijk oppervlak van 115% van het bestaande oppervlak bedrijfsgebouwen. Het voornemen overschrijdt het toegestane oppervlak voor bedrijfsgebouwen. Met de uitbreiding van het bedrijfsgebouw is het bedrijf op basis van de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” tevens aan te merken als een categorie 3.1 bedrijf, terwijl enkel bedrijven in milieucategorie 1 en 2, danwel bestaande bedrijven zijn toegestaan. Gezien het vorenstaande past het voornemen niet binnen het geldende bestemmingsplan.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt op basis van het gemeentelijke KGO-beleid. Als onderdeel van de KGO-investering, wordt het perceel aan de Eerste Schansweg 15 voorzien van een landschappelijke inpassing. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders en toont aan dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de kern Balkbrug in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Het plangebied bevindt zich op het perceel aan de Eerste Schansweg 7 te Balkbrug. Het perceel staat in de gemeente Hardenberg bekend als het perceel gemeente Avereest, sectie G, nummer 3665. In afbeelding 1.1 zijn topografische kaarten opgenomen waarin de ligging van het plangebied (rode omlijning) op het perceel en ten opzichte van de directe omgeving is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Balkbrug en de directe omgeving (Bron: Provincie Overijssel)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Eerste Schansweg 7, Balkbrug” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlage).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” en “Buitengebied Hardenberg, herziening regels”. Deze bestemmingsplannen zijn respectievelijk vastgesteld door de gemeenteraad op 2 december 2014 en 26 september 2016. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van deze bestemmingsplannen opgenomen, daarin is het plangebied met de rode belijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldende bestemmingsplannen (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen
1.4.2.1 Algemeen

Op basis van de bestemmingsplannen zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Bedrijf – Besloten veenontginningslandschap', 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' en 'Waarde – Beschermd dorpsgezicht'. Hierna worden de relevante regels binnen deze bestemmingen beschreven.

1.4.2.2 Bedrijf - Besloten veenontginningslandschap

De voor 'Bedrijf – Besloten veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die:

  • in bijlage 8 van de regels worden aangeduid als categorie 1 of 2;
  • voor bestaande bedrijven voor zover deze niet in bijlage 8 van de regels tot categorie 1 of 2 behoren.

De gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag binnen het bestemmingsvlak niet meer dan 115% van de bestaande oppervlakte bedragen.

1.4.2.3 Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • de uitoefening van één agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw;
  • de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap;

met daaraan ondergeschikt niet-agrarische nevenactiviteiten tot een maximum van 100 m2 brutovloeroppervlak, of de bestaande oppervlakte, indien deze meer dan 100 m2 bedraagt.

Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.

1.4.2.4 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorisch ruimtelijke structuur, het historische bebouwingsbeeld en overige ruimtelijke elementen, zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit en beslissing op bezwaar van het beschermde dorpsgezicht Ommerschans-Balkbrug welke respectievelijk zijn opgenomen als bijlage 11 en bijlage 12 van de regels.

De belangen van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

Voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken geldt dat de gebouwen en andere bouwwerken uitsluitend in overeenstemming met het karakter van het beschermd dorpsgezicht mogen worden gebouwd, zoals beschreven in de bestemmingsomschrijving.

1.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw met een oppervlakte van maximaal 800 m2. Momenteel bevindt er zich een bedrijfsgebouw van circa 200 m2 in het plangebied. Deze wordt gesloopt. Daarnaast wordt circa 100 m2 van het achterhuis van de woning gebruikt als magazijn. Dit deel van het achterhuis zal weer in gebruik komen ten behoeve van de woning. De netto toename bedraagt dus 500 m2. Doordat de uitbreiding meer bedraagt dan 115% en doordat het bedrijf qua omvang toeneemt en dus niet meer is aan te merken als 'bestaand bedrijf', is het voornemen op basis van het geldende bestemmingsplan (bouw- en gebruiksregels) niet toegestaan.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders om het voornemen mogelijk te maken en toont aan dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met 'een goede ruimtelijke ordening' is.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van (de omgeving van) het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich op het bedrijfsperceel aan de Eerste Schansweg 7 te Balkbrug. Het betreft een voormalig agrarisch erf met een boerderij van rond het jaar 1900. De belangrijkste ruimtelijke structuurdrager in de omgeving betreffen de N377 ten noorden en de Eerste Schansweg ten oosten van het plangebied. De functionele structuur bestaat uit verspreide agrarische-, woon- en bedrijfspercelen in een overwegend agrarisch landschap.

Het bedrijfsperceel wordt ten noorden begrensd door dichte bebossing van het naastgelegen perceel. Ten westen en zuiden wordt het begrensd door agrarische gronden. Ten oosten van het bedrijfsperceel bevindt zicht de Eerste Schansweg.

Het plangebied bestaat uit een bedrijfswoning (waarvan het grootste deel van het achterhuis in gebruik is als magazijn en 'fijne' werkplaats), een bedrijfsgebouw (in gebruik als 'grote' werkplaats) en opslag op het erf. Het bedrijfsgebouw staat ten westen van de bedrijfswoning. Het erf bestaat deels uit erfverharding en is deels onverhard (onder andere een tuin die bij de bedrijfswoning hoort).

Een luchtfoto met de ligging van het plangebied (rode belijning) ten opzichte van de directe omgeving is hierna (afbeelding 2.1) weergegeven. In afbeeldingen 2.2 is een luchtfoto van het perceel weergegeven. Op deze luchtfoto staat de huidige bebouwing en erfsituatie aangegeven. In de afbeeldingen 2.3, 2.4 en 2.5 is de situatie op het erf weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied en omgeving (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Situatie vanaf de Eerste Schansweg (Bron: Buro Spieker)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.4: Werkplaats (Bron: Buro Spieker)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.5: Buitenopslag (Bron: Buro Spieker)  

Hoofdstuk 3 Gewenste situatie

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie in en om het plangebied gegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete ontwikkeling.

3.1 Gewenste ontwikkeling

Initiatiefnemer is voornemens op het perceel aan de Eerste Schansweg 7 het bestaande bedrijfsgebouw te slopen (zie afbeelding 3.1) en daarvoor in de plaats een nieuw bedrijfsgebouw te realiseren. Tevens wordt de aanwezige beplanting waar nodig versterkt. De voorgenomen ontwikkeling resulteert in het optimaliseren van de huidige bedrijfsvoering en draagt daarmee bij aan een duurzaam toekomstperspectief voor het bedrijf. Daarnaast zorgt de huidige ontwikkeling voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het gebied. Dit komt enerzijds doordat er in de toekomstige situatie geen sprake meer zal zijn van buitenopslag. Anderzijds wordt het geheel landschappelijk in gepast. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op de landschappelijk inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0008.png"  
Afbeelding 3.1: Luchtfoto gewenste situatie (Bron: Provincie Overijssel)  

3.2 Landschappelijke inpassing

3.2.1 Algemeen

Bij elke ontwikkeling geldt op basis van de KGO-regeling, de noodzaak tot landschappelijke inpassen. Zodra sprake is van een grootschalige ontwikkeling, geldt een meer gebiedsgerichte benadering. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is dan van toepassing, naast de basisinspanning. Dit geldt voor nieuwe functies en grootschalige uitbreiding van bestaande functies in het buitengebied. Zoals in paragraaf 3.1 is beschreven, is vanuit planologisch oogpunt sprake van een uitbreiding van een bestaande functie. Hierdoor is zowel de basisinspanning als de extra kwaliteitsprestaties van toepassing.

De wijze waarop aan de basisinspanning en de kwaliteitsimpuls wordt voldaan, komt hierna aan de orde.

Basisinspanning

  • Beëindigen huidige visuele verrommeling door buitenopslag op het erf;
  • Verwijderen van verouderde bebouwing;
  • Clusteren van de gebouwen;
  • Creëren van zichtlijnen binnen en over het perceel;
  • Landschappelijke inpassing van het erf.

Kwaliteitsimpuls

  • Extra versterking landschappelijke inpassing door doortrekken van laanbeplanting noord-/westzijde en het doortrekken van de boswal;
  • Landschappelijke inpassing Eerste Schansweg 15.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 2 Bijgevoegd. Hierna wordt voor zowel de locatie Eerste Schansweg 7, als de locatie Eerste Schansweg 15 ingegaan op de landschappelijke inpassing.

3.2.2 Eerste Schansweg 7

Naast de sloop van de huidige bebouwing, wordt ook de verromeling op het erf (zie afbeelding 2.3 en 2.5) opgeheven, aangezien de opslag na realisatie van het plan in de nieuwe bedrijfsbebouwing plaats zal vinden. Daarnaast worden voertuigen en materieel aan het oog onttrokken middels de te realiseren beplanting. Na overleg met de Stedenbouwkundige afdeling van de gemeente Hardenberg is besloten de aan de voorzijde aanwezige laanbeplanting door te trekken en alleen ter plaatse van de ontsluiting open te laten. Het plan wordt gekarakteriseerd als een open landschap waarin laanbeplantingen en houtwallen als lijnelementen zichtbepalend zijn (zie afbeelding 3.3). Met het aanplanten van 18 zomereiken wordt aangesloten bij de aanwezige (laan)beplanting. De bestaande sloot aan de noordzijde blijft behouden. Aan de westzijde van het plangebied wordt een nieuwe sloot gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede erfinrichtingstekening (Bron: Buro Spieker)  

Het te realiseren bedrijfsgebouw krijgt een oppervlakte van maximaal 800 m2. Deze oppervlakte is benodigd om het mogelijk te maken de huidige buitenopslag (zie afbeeldingen 2.3 – 2.5) overbodig te maken, doordat de opslag met de gewenste ontwikkeling binnen plaats kan vinden. Daarnaast biedt het de mogelijkheid het huidige wagenpark uit het zicht te verplaatsen naar de vrijkomende ruimte achter de boerderij. In de huidige situatie wordt circa 400 m2 van het erf voor buitenopslag gebruikt. Circa 100 m2 van het huidige bedrijfsgebouw wordt als magazijn gebruikt en circa 150 m2 als werkplaats. In de nieuwe situatie zal het voorste gedeelte van het bedrijfsgebouw benut worden voor het magazijn en de 'fijne' werkplaats, zoals dat nu in de boerderij plaatsvindt (circa 150 m2). Het achterste gedeelte bevat de grote werkplaats, nu in het bijgebouw achter de boerderij, en de volledige binnenopslag (circa 600 m2). Opslag buiten op het terrein is hierdoor niet mee nodig.

Daarnaast is er ook circa 30 m2 nodig voor sanitaire voorzieningen en een hal om binnen te komen. In totaal kom je daarmee uit op een vloeroppervlakte van circa 780 m2. Inclusief buiten- en binnenmuren is dan een gebouw van circa 800 m2 benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0010.png"

 
Afbeelding 3.3: Zichtlijnen plangebied (Bron: Buro Spieker)  

De gekozen locatie ligt meer dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrenzen vandaan en ligt achter de voorgevelrooilijn van de bestaande woning. Op deze manier wordt het aanzicht tot de bedrijfsbebouwing verminderd en blijft de woning duidelijk aanwezig op het erf. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde eisen uit de dubbelbestemming Beschermd Dorpsgezicht voor de situering van gebouwen. Tenslotte is bij de plaatsing van het bedrijfsgebouw rekening gehouden met de ruimtelijke structuur wat ontstaan is door De Ommerschans. Waardoor het bedrijfsgebouw de 19e-eeuwse ontginningsstructuur volgt en daarmee passend is binnen de ruimtelijke structuur.

Wat betreft materiaal en detaillering is gekozen voor een donkere uitstraling. Qua vorm wordt het bedrijfsgebouw als schuur uitgevoerd. In afbeelding 3.4 is een uitwerking van het te realiseren bedrijfsgebouw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0011.png"  
Afbeelding 3.4: Uitwerking bedrijfsgebouw (Bron: Buro Spieker)  
3.2.3 Eerste Schansweg 15

Aangezien alleen het inpassen van bestaande en nieuwe bebouwing aan de Eerste Schansweg 7 nog niet de gewenste kwaliteitsimpuls oplevert, wordt een andere locatie bij het plan betrokken. Deze locatie heeft dezelfde gebiedskenmerken als het plangebied. Er wordt een vergelijkbare landschappelijke inpassing gerealiseerd aan de Eerste Schansweg 15. Deze benodigde extra kwaliteitsimpuls zorgt ervoor dat de gewenste ontwikkeling voldoet aan de regels van het KGO-beleid. In afbeelding 3.5 is de inpassing van de Eerste Schansweg 15 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0012.png"  
Inpassing Eerste Schansweg 15 (Bron: Buro Spieker)  

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomsbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018 van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig parkeren' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde aangehouden.

In dit geval is voor wat betreft de gemeente Hardenberg uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' (bron: CBS Statline), wat betreft zone is uitgegaan van de omgevingscategorie 'buitengebied'.

3.3.2 Verkeer

Op basis van de CROW-normen kan de verkeersgeneratie van de planologische ontwikkeling beoordeeld worden. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toename van het bedrijfsvloeroppervlak van circa 550 m2. Het bedrijf is gespecialiseerd in mestscheidingstechniek. Het nieuwe bedrijfsgebouw gaat door circa 6 mensen gebruikt worden. Bij een oppervlak van meer dan 50 m2 per arbeidsplaats wordt een bedrijf als arbeidsextensief aangemerkt. Het nieuwe bedrijfsgebouw heeft een oppervlak van 800 m2. Uitgaande van 6 arbeidsplaatsen betekent dit 800/6= 133 m2 per arbeidsplaats. Naar aard is een dergelijk gebruik dus gelijk te stellen met een 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief'.


De volgende verkeersgeneratieberekening kan worden gemaakt:

Functie   Toename bedrijfsoppervlak (m2)   Norm verkeersgeneratie   Berekening verkeersgeneratie  
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief   550   4,6 per 100 m2 bvo   25,3  

De toename van het aantal verkeersbewegingen is van dien aard dat de Eerste Schansweg deze goed af kan wikkelen. De bereikbaarheid blijft gewaarborgd door het behoud van de bestaande in- en uitrit. Vanuit verkeerskundig oogpunt is sprake van een aanvaardbare situatie.

3.3.3 Parkeren

Aangaande de parkeerberekening ontstaat het volgende beeld:

Functie   Bedrijfsoppervlak (m2)   Parkeernorm   Berekening aantal parkeerplaatsen  
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief   800   1,1 per 100 m2 bvo   8,8  

Op het terrein worden 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Om te bepalen of er sprake is van nieuwe stedelijke ontwikkeling bij het toevoegen van een bedrijfsgebouw ligt de ondergrens 'in beginsel' bij 500 m2 (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442).

Gezien de omvang van de ontwikkeling (huidig toegestaan 345 m2 (115% van huidig aanwezige 300 m2), dus planologische toename is circa 455 m2) is in beginsel geen sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als er daarnaast niet wordt voorzien in een functiewijziging voorzien, is de ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling aan te merken (uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert)). Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en is verankerd in de Omgevingsverordening.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afweging in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' wordt opgemerkt dat artikel 2.12 (principe van concentratie), artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang zijn. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

De ontwikkeling biedt ruimte voor uitbreiding van een lokaal geworteld bedrijf. De uitbreiding is noodzakelijk om tot een optimale bedrijfsvoering te komen en komt daarmee tegemoet aan de lokale behoefte. Het plan is daarom niet in strijd met het 'principe van concentratie'

Artikel 2.1.3 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op een bestaand bedrijfserf. Het nieuwe erf is zo opgezet dat er sprake is van een compact erf en zo min mogelijk ruimtebeslag op de groene omgeving wordt gelegd. Het plan is daarmee in overeenstemming met artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. Niet van toepassing.
  • 5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 en artikel 2.1.6 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

In het ruimtelijke kwaliteitsplan wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling vanuit sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen verantwoord is en er in voldoende mate geïnvesteerd wordt in de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Op deze plek wordt daarom gesteld dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming met artikel 2.1.6 is.

4.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief "Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. het plangebied is met de rode cirkel aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' is ruimte voor initiatieven als deze de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw niet beperken. Daarnaast dienen initiatieven aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoerroutes. Zoals uit Hoofdstuk 5 blijkt, worden omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats op een bestaand bedrijfserf met bestaande bebouwing en sluit het aan bij de bestaande weginfrastructuur en openbaarvervoerroutes. Het initiatief is passend en in overeenstemming met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat op de kaart van de “stedelijke laag” en de “laag van beleving” geen kwaliteitsambities gelden. Deze lagen wordt daarom buiten beschouwing gelaten. Aan de overige lagen wordt hierna getoetst.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype "Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)". In afbeelding 4.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0015.png"  
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)”

Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei).

De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

Ter plaatse van het plangebied is niet of nauwelijks nog iets waarneembaar van de oorspronkelijke gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag'. Dit heeft met name te maken door het feit dat het oorspronkelijk hoogveen ter plaatse in het verleden is ontgonnen. Aan de hand van een ruimtelijk kwaliteitsplan (zie bijlage 1) zal het erf landschappelijk worden ingepast waarbij de gebiedskenmerken van het besloten hoogveenontginningslandschap zullen worden versterkt. Geconcludeerd wordt dat het oprichten van een nieuw bedrijfsgebouw geen negatieve gevolgen heeft op de gebiedskenmerken van de 'Natuurlijke laag'.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Het plangebied ligt in het “Veenkoloniaal landschap”. In afbeelding 4.4 is dat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0016.png"  
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

“Veenkoloniaal landschap”

Het veenkoloniaal landschap bestaat grootschalig open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur. Ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden ten behoeve van de turfwinning. Een ontwateringsstelsel van kanalen en wijken is typerend voor dit landschap. Vanuit nieuwe linten en kanaaldorpen werd het hoogveen ontgonnen. Het vergraven landschap werd vervolgens als akkerbouwgebied in gebruik genomen. Inmiddels heeft de melkveehouderij ook in grote delen zijn intrede gedaan. Kanaaldorp als karakteristiek dorpstype met het kanaal als centrale open(bare) ruimte en drager van de bebouwing. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is mede gevormd door de vestiging van ontginners en boeren uit andere regio's. In de boerderijbouw is dit herkenbaar: typisch Groningse boerderijen staan naast Overijsselse.

De ambitie is de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken. De opgave is aan de grote maat, de vergezichten en de schoonheid van de moderne landbouw, nieuwe, op leefbaarheid en economische veerkracht gerichte, ontwikkelingen te koppelen. Daarmee kan tevens het contrast tussen de grote open ruimtes en verdichte zones (linten en kanaaldorpen) worden versterkt. Ruimtelijke aanknopingspunten hiervoor zijn ondermeer de relicten van het hoogveen, de formele kanalen en wijkenstructuur met mooie bruggen, royale laanbeplantingen en daaraan de soms landgoedachtige buitens, villa's en herenboerderijen. Aandacht voor bijzondere architectuur en vormgeving van nieuwe bruggen en kunstwerken gegeven vorm aan de identiteit van het gebied.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

De karakteristieke laanbeplanting wordt verstevigd. Gecombineerd met het versterken van de boswal rondom het plangebied, komt de lineaire verkavelingsstructuur beter naar voren. Het nieuw te bouwen bedrijfsgebouw komt parallel met het hoofdgebouw te staan, waardoor ook de lineaire bebouwingsstructuur wordt verstevigd. Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling de gebiedskenmerken voor de “laag van het agrarisch cultuurlandschap” versterkt en daarmee voldoet aan deze gebiedskenmerken.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Visienota Buitengebied Hardenberg
4.3.1.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota vormde de basis voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' dat op 1 oktober 2013 is vastgesteld. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.

De keuze voor een gebiedsgerichte benadering houdt verband met het feit dat het buitengebied van Hardenberg geen gebied is met een uniform karakter. De gebiedsgerichte benadering maakt het mogelijk om per gebied te kijken welke kwaliteiten minimaal moeten worden behouden en zo mogelijk versterkt. Per gebied zijn er ook verschillende ontwikkelingsmogelijkheden, die het best bijdragen aan de gebiedskwaliteiten.

Bij de gebiedsindeling wordt uitgegaan van de huidige landschapskenmerken. Deze keuze is onder andere gebaseerd op de nota ruimte, waarin wordt aangegeven dat de kwaliteit van het landschap een volwaardige plaats verdient bij ruimtelijke afwegingen. Het gaat daarbij om algemene landschappelijke, natuurlijke, culturele en cultuurhistorische waarden.

Ook de keuze voor een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen is gebaseerd op de nota ruimte, waarin het accent in de ruimtelijke ordening is verschoven van 'ordening' naar 'ontwikkeling'. Voor de gemeente houdt dat in, dat zij een andere rol in de ruimtelijke ordening zal gaan vervullen: minder toetsend achteraf en meer richtinggevend vooraf, gericht op de realisatie van ruimtelijke kwaliteit. De gemeente schept in haar ruimtelijke plannen de kaders/randvoorwaarden waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.

4.3.1.2 Thematische benadering

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, waarbij in wordt gegaan op het voor voorliggend plan van belang zijnde aspect 'Economie en Infrastructuur'.

Het gemeentelijk beleid zal zijn gericht op:

  • 1. Bevordering economisch belang van de gemeente ten opzichte van de corridors A28 en A37 en de Vecht;
  • 2. Capaciteitsverruiming van het Kanaal Almelo-de Haandrik ten behoeve van de beroepsvaart;
  • 3. Bevordering van de recreatievaart op het kanaal Almelo-De Haandrik en de Vecht;
  • 4. Versterken van de recreatieve- en toeristische sector;
  • 5. Opwaardering van de N34 tot stroomweg;
  • 6. Het realiseren van economische zones langs de N34 en de N343;
  • 7. Het bieden van mogelijkheden voor (startende) bedrijvigheid in vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen;
  • 8. Het verbeteren van de treinverbinding Twente-Drenthe.

Ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid buiten de economische zones geldt, dat de ontwikkelingsmogelijkheden per gebied zullen verschillen. In de gemengde gebieden wordt ruimte geboden aan meerdere functies, waaronder bedrijvigheid. In deze gebieden worden ruime mogelijkheden geboden voor (startende) bedrijvigheid in vrijgekomen agrarische bebouwing. Ook komen er mogelijkheden voor bedrijvigheid vanaf bestaande woonlocaties.

4.3.1.3 Gebiedsgerichte benadering - Westerhuizingerveld

De gebiedskenmerken Westerhuizingerveld van de Visienota buitengebied verschillen van de gebiedskenmerken Westeringerveld van de Landschaps Identiteitskaarten. Aangezien de Landschaps Identiteitskaarten recenter zijn wordt aan deze gebiedskenmerken getoetst. Dit wordt in paragraaf 4.3.3 gedaan. Voor nu wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling aan de gebiedskenmerken Westerhuizingerveld van de Visienota Buitengebied voldoet.

4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

In de visienota wordt ruimte geboden aan niet direct aan het buitengebied verbonden activiteiten en bedrijvigheid. De omgevingsvergunning voorziet in het toestaan van een uitbreiding van een reeds bestaand niet-agrarisch bedrijf en sluit daarmee aan bij de geboden ruimte. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het mogelijk om het bedrijf voort te zetten en wordt er bijgedragen aan de economische vitaliteit van het buitengebied van Hardenberg. Van een beperking van omliggende (agrarische) bedrijven als gevolg van dit bestemmingsplan is geen sprake. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Visienota Buitengebied.

4.3.2 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023
4.3.2.1 Algemeen

De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. Dit plan kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de lange termijn koers van de gemeente.

4.3.2.2 Programmalijn: Werken

In de toekomstvisie is de programmalijn werken opgesplitst in sectoren. Voor voorliggend onderbouwing is de sector 'bestaande bedrijvigheid' van belang.

Bestaande bedrijvigheid

Bestaande bedrijvigheid is een belangrijke economische motor, zoals de bouw, (kunststof)industrie, handel, horeca, dienstverlening en de landbouw. De gemeente wil initiatieven en ontwikkelingen in deze sectoren de ruimte geven. In bepaalde gebieden, passend binnen de gebiedsgerichte benadering, zal de landbouw alle ruimte krijgen om een levensvatbaar bedrijf te runnen. Dit kan ook via extensivering en verbreding. Op andere plaatsen kunnen landbouw en andere activiteiten naast elkaar plaats vinden. De gemeente zal kansen aangrijpen om starters te ondersteunen. Starters kunnen vrijkomende agrarische bedrijven goed gebruiken als vertrekpunt voor hun onderneming.

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023

De ontwikkeling maakt een uitbreiding van bestaande bedrijvigheid mogelijk op een bedrijfslocatie in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Deze bedrijvigheid is al jaren actief op de betreffende locatie waardoor het bestaande bedrijvigheid is en wordt gezien als belangrijke economische motor. Tevens sluit het aan bij de gemeentelijke doelstelling om werkgelegenheid te behouden of te versterken. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023'.

4.3.3 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie - Westerhuizingerveld en omgeving
4.3.3.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken. Onderhavig plangebied ligt in het 'besloten veenontginningslandschap' Dit is afbeelding 4.5 weergegeven. Het plangebied is met de rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0017.png"  
Afbeelding 4.5: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg)  
4.3.3.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie afbeelding 4.5).

4.3.3.3 Ontwikkelingsvisie Westerhuizingerveld en omgeving

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het eigen gemeentelijke beleid. De ontwikkelingsvisie voor het besloten veenontginggingslandschap binnen deelgebied Westerhuizingerveld en omgeving is al volgt gedefinieerd.

Kernwoorden: Diverse functies. Wonen, verbrede landbouw, recreatie en economie (kleinschalige bedrijven binnen VAB).

  • Regelmatige en grootschalige verkaveling;
  • Strak, rechthoekig wegenpatroon in waaiervorm;
  • Elzensingels, bosgebieden met heideterreinen;
  • Faciliteren van de bestaande functies;
4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de LIK Gramsbergen en Omgeving

Voorliggende ontwikkeling voorziet in het voorzien van een duurzaam toekomstperspectief van bestaande bedrijvigheid. De landschappelijke inpassing draagt bij aan een versterking van de in het gebied aanwezige gebiedskenmerken. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van het LIK 'Westerhuizingerveld en omgeving'.

4.3.4 Beschermd Dorpsgezicht Ommerschans-Balkbrug
4.3.4.1 Algemeen

Op 24 november 2011 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op basis van de Monumentenwet 1988 besloten om het dorpsgezicht Ommerschans-Balkbrug gelegen in de gemeenten Hardenberg en Ommen aan te wijzen als een beschermd dorpsgezicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0018.png"  
Afbeelding 4.6 Beschermd dorpsgezicht Ommerschans-Balkbrug  

Het gebied Ommerschans-Balkbrug omvat het centrale, meest gave deel van de 19de-eeuwse orthogonale veenontginningen van de Maatschappij van Weldadigheid. Binnen deze structuur liggen het rijksasiel Veldzicht (binnen het dorp Balkbrug) met een aantal voormalige dienstwoningen en de restanten van de oorspronkelijke Ommerschans (1623).

4.3.4.2 Motivering aanwijzing beschermd dorpsgezicht Ommerschans-Balkbrug

De reden tot aanwijzing als beschermd dorpsgezicht is de historische gelaagdheid van het landschap, gevormd door militaire, sociaaleconomische en pedagogischpenitentiaire ontwikkelingen. Wat nog zeer duidelijk herkenbaar is in de ruimtelijke structuur. Daarbij is de 19e-eeuwse ontginningsstructuur gaan fungeren als landschappelijke onderlegger, waarbinnen zowel de oudere fasen als de jongere ontwikkelingen qua structuur, bebouwing en beplanting zijn ingepast. Zo is een uniek geheel ontstaan, opgebouwd uit cultuur-, architectuur- en ruimtelijk-historische waarden van verschillende aard.

4.3.4.3 Waardering Ommerschans-Balkbrug

Het gezicht Ommerschans-Balkbrug is van algemeen belang vanwege de volgende waarden.

  • Cultuurhistorische waarden: het vormt een ruimtelijke uitdrukking van ontwikkelingen en opvattingen betreffende militaire strategie, opvoeding, correctie en landbouwontginning uit de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw.
  • Historisch-ruimtelijke waarden: er is sprake van een sterke ruimtelijke samenhang van structuur en bebouwing uit de verschillende ontwikkelingsfasen van het gebied. Daarnaast ligt zowel aan de agrarische structuur als aan het gebied rondom het rijksasiel een duidelijk functioneel stedenbouwkundig concept ten grondslag. Van bijzonder belang is de ontginningsstructuur, die karakteristiek is voor de Maatschappij van Weldadigheid.
  • Situationele waarden: de relatie tussen onbebouwd en bebouwd gebied is in samenhang gepland. De historische bebouwing draagt sterk bij aan die samenhang.
  • Gaafheid/herkenbaarheid: er is sprake van een hoge mate van gaafheid en herkenbaarheid van de verschillende ruimtelijke en functionele ontwikkelingsfasen binnen het gebied (verkaveling, strategische weg, schans en gestichtsontwikkeling).
  • Zeldzaamheid: het gebied dat in zijn historische gelaagdheid de structurele, visuele en architectonische uitdrukking vormt van geografische, maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen, is qua verschijning zeer zeldzaam in Nederland.
  • Als uitdrukking van het werk van de Maatschappij voor Weldadigheid is het enigszins vergelijkbaar met Veenhuizen (Drenthe), dat echter niet de historische gelaagdheid van de Ommerschans bezit.
4.3.4.4 Toetsing initiatief aan het beschermd dorpsgezicht Ommerschans-Balkbrug

Het voorliggend initiatief ligt binnen het beschermd dorpsgezicht Ommerschans-Balkbrug aan de Eerste Schansweg 7. De waarde van het beschermd dorpsgezicht worden met het voorliggend initiatief niet aangetast maar juist verbeterd. Deze verbetering wordt bereikt door:

  • 1. de loods zo dicht mogelijk bij de woning te situeren, waardoor er een compact losstaand erf ontstaat. Dit is een kenmerk van de Ommerschans;
  • 2. de loods wordt als schuurvorm in donkere kleuren uitgevoerd;
  • 3. erven hebben aan de zijkanten erfbeplanting (singels). Aan de voor en achterzijde is openheid meer gepast. De houtsingels worden in oost-west richting versterkt met gebiedseigenbeplanting;
  • 4. het teniet doen van de buitenopslag;
  • 5. het Creëren van een zichtlijn tussen de te realiseren loods en de houtwal aan de noorzijde van het plangebied.

Zo wordt de nieuwe bedrijfsgebouw gesitueerd binnen het bestaande erf en wordt de situering van het bedrijfsbebouwing zo dat de ruimtelijke structuur niet veranderd. Met de gewenste ontwikkeling wordt daarnaast gezorgd dat de bestaande buitenopslag komt te vervallen, aangezien het nieuwe bedrijfsgebouw voldoende ruimte biedt om in de benodigde opslagruimte te voorzien. Als laatste voorziet de voorgenomen ontwikkeling in het versterken van de landschappelijke structuur door de landschappelijke inpassing.

4.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In dit geval wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd of gewijzigd. Daarom worden de aspecten rail-, industrie- en wegverkeerslawaai buiten beschouwing gelaten.

Wat betreft de invloed van het bedrijf op de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 5.5, waar nader op het aspect milieuzonering wordt ingegaan.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

De voorliggende ontwikkeling betreft zowel de sloop van een bestaand bedrijfsgebouw, als de realisatie van een nieuw bedrijfsgebouw.

In het kader van het te realiseren bedrijfsgebouw is er op 6 juni 2007 een verkennend bodemonderzoek door Terra Bodem en Milieutechniek uit Ootmarsum uitgevoerd. Het bodemonderzoek is als De onderzoekslocatie van dit onderzoek komt deels overeen met de locatie van het te realiseren bedrijfsgebouw. Qua gebruik komt de onderzochte locatie overeen met de gehele nieuwbouwlocatie. Sinds uitvoering van het onderzoek hebben er geen potentiële bodemverontreinigende activiteiten plaatsgevonden op de projectlocatie. De conclusie van het bodemonderzoek is daarom toepasbaar op de gehele nieuwbouwlocatie. Op basis van het verkennend onderzoek wordt geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig is.

5.2.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande is voldoende aangetoond dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de uitkomst van de rekentool 'niet in betekenende mate' opgenomen. Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtvervuiling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0019.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede rekentool 'niet in betekenende mate' (Bron: BJZ.nu)  

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.2 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met een rode lijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00346-VG01_0020.png"  
Afbeelding 5.2 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van matige of sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Het te realiseren bedrijfsgebouw behoort tot de inrichting van de woning aan de Eerste Schansweg 7. Aan deze woning hoeft daarom niet te worden getoetst.

In de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” zijn bedrijven in mestscheidingstechnieken niet als zodanig opgenomen. Een bedrijf in mestscheidingstechnieken kan in dit geval het best worden vergeleken met 'dienstverlening t.b.v. de landbouw – algemeen: bedrijfsoppervlak > 500m² '. Een dergelijke inrichting valt onder milieucategorie 3.1, waarvoor een grootste richtafstand van 50 meter geldt.

De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie, betreft de woning aan de Eerste Schansweg 2. Overige milieugevoelige functie liggen op ten minste 50 meter afstand van het plangebied. De afstand tussen de huidige en toekomstige bedrijfsbestemming en de huidige woonbestemming, behorend bij het woonperceel aan de Eerste Schansweg 2, bedraagt 20 meter. Gelet op het vorenstaande wordt strikt genomen niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter voor een milieucategorie 3.1 bedrijf. In voorliggend geval kan echter gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.

In de huidige situatie valt de inrichting eveneens onder milieucategorie 3.1, aangezien het huidige bedrijfsperceel groter dan 500 m2 is en er meer dan 500 m2 gebruikt wordt ten behoeve van de huidige bedrijfsvoering (zie ook Bijlage 1). De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in de mogelijkheid om binnen het plangebied de maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen te verhogen naar 800 m2. De aanleiding hiertoe is de wens om de opslag van materialen geheel inpandig op te kunnen lossen. Er is in die zin dan feitelijk gezien ook geen sprake van een uitbreiding van het bedrijf ter plaatse. Met een bouwvlak is de situering van de loods vastgelegd. In de loods vinden de meeste en zwaarste bedrijfsactiviteiten activiteiten plaats. De loods wordt wel op 50 meter afstand van het woonperceel Eerste Schansweg 2 gerealiseerd.

Tot slot wordt een deel van de huidige bedrijfsbestemming aan de noordzijde herbestemd naar een groenbestemming. Planologisch gezien komt het bedrijfsperceel dus op een grotere afstand van de woonbestemming Eerste Schansweg 2 te liggen.

Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat als gevolg van voorgenomen ontwikkeling er geen sprake is van (verdere) aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende milieugevoelige functies

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Het te realiseren bedrijfsgebouw is geen milieugevoelig object, waardoor interne werking geen rol speelt.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur per units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen.
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstand eisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan

3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.

5.6.2 Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Hardenberg

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderijen te sturen. Gemeenten mogen bij de verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde "gebiedsvisie". De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In de geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De geurafstand van een bestaande veehouderij tot de gevel van een geurgevoelig object moet minimaal 25 meter bedragen. Bij nieuwe stallen geldt een minimale afstand van 50 meter.

5.6.3 Situatie plangebied

De dichtstbijzijnde veehouderij betreft een grondgebonden veehouderij en is gelegen aan de 1e Schansweg 18, ten zuiden van het plangebied. Het te realiseren bedrijfspand staat op circa 300 meter afstand van het agrarisch bouwvlak van de grondgebonden veehouderij. Gezien de ruimte afstand tot deze veehouderij, wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet wordt belemmerd door de veehouderij en andersom wordt de veehouderij niet belemmerd door de voorgenomen ontwikkeling.

5.6.4 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden
5.7.2.1.1 Algemeen

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het plangebied bevindt zich op een afstand van ruim 8,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Om de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling in het kader van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is als Bijlage 4 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.

5.7.2.1.2 Onderzoeksresultaten

Voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase is geen sprake is rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op circa 650 meter afstand van het plangebied. Gezien de afstand van het plangebied tot het NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst op er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. In voorliggend geval is een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Deze is als Bijlage 5 bijgevoegd. Hierna wordt op de onderzoeksresultaten ingegaan.

5.7.3.2 Onderzoeksresultaten

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied en gebruiken het ook niet als foerageergebied. Er nestelen geen vogels in het plangebied.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende diersoorten af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

5.7.4 Conclusie

Als gevolg van voorliggend initiatief zijn er geen negatieve gevolgen te verwachten op beschermde natuurgebieden en soorten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' bevindt zich in het plangebied geen dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Dit blijkt eveneens uit de archeologische beleidsadvieskaart. Het plangebied heeft een lage indicatieve waarde.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Op basis van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” bevindt er zich op het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Beschermd dorpsgezicht'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische ruimtelijke structuur, het historische bebouwingsbeeld en de overige ruimtelijke elementen, zoals opgenomen in bijlage 11 en 12 van de regels van bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg”.

Zoals in het Ruimtelijke Kwaliteitsplan beschreven worden de cultuurhistorische ruimtelijke structuur en het historisch bebouwingsbeeld verbeterd. Zoals in paragraaf 3.2 en 4.3.4 wordt geconcludeerd is, is de gewenste ontwikkeling in overeenstemming met het beschermde dorpsgezicht. Op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel zijn er geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig in of nabij het plangebied.

Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied bevindt zich op een afstand van ruim 8,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Om de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling in het kader van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is als Bijlage 4 opgenomen. Uit de berekening volgt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling en er dus geen sprake is van aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Er is dan ook geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2  of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de planologische uitbreiding van een bedrijfsgebouw van circa 455 m2 op een bestaand bedrijfsperceel in het buitengebied van Hardenberg. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en andere milieugevoelige functies. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. Hieronder volgt een toelichting op de doelen in het waterbeheerplan.

  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte) water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Niet alleen wordt geprobeerd om de schadelijke stoffen uit het water te halen, ook wordt geprobeerd om van deze stoffen nieuwe producten te maken en nieuwe toepassingen te zoeken.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Na nadere bestudering van de informatie bij de gewenste ontwikkeling is echter besloten dat de korte procedure van toepassing is. De bestemming en de omvang van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies en heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Het resultaat van de uitgevoerde digitale watertoets is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting.

6.3 Conclusie

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het voorgenomen plan. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.;

  • bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, etc.);
  • afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
  • afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheden: welke wijzigingsbevoegdheden gelden voor het bestemmingsplan.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit is hoofdstuk is opgebouwd uit:

7.2.4.1 Anti-dubbeltelregel (artikel 6)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

7.2.4.2 Algemene bouwregels (artikel 7)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Deze regel bevat een bepaling waarmee de afstanden tot water en wegen wordt gerespecteerd.

7.2.4.3 Algemene gebruiksregels (artikel 8)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Het gaat onder meer over het uitsluiten van besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten en het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen.

7.2.4.4 Algemene afwijkingsregels (artikel 9)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

7.2.4.5 Algemene wijzigingsregels (artikel 10)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen.

7.2.4.6 Overige regels (artikel 11)

In dit artikel zijn overige regels opgenomen. Het betreft onder meer regels ten aanzien van welstand, de APV en parkeerregels.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Artikel 3 Bedrijf - Besloten veenontginningslandschap

De gronden die gebruikt gaan worden ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten zijn voorzien van de bestemming Bedrijf - Besloten veenontginningslandschap. Gronden met een dergelijke bestemming zijn voornamelijk bestemd voor bedrijven die in de van de regels deel uitmakende bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, een bedrijf in mestscheidingstechnieken en bijbehorende voorzieningen.

Ter plaatse mogen bedrijfsgebouwen, het bestaande aantal bedrijfswoningen, met bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken worden gebouwd. De totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen bedraagt 800 m2.

Met een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat de landschapsmaatregelen uit het ruimtelijk kwaliteitsplan uitgevoerd en in stand gehouden worden. Om te voldoen aan de eisen van het beschermde dorpsgezicht is buitenopslag expliciet als strijdig gebruik opgenomen en is opgenomen dat bestaande buitenopslag moet worden verwijderd.

Artikel 4 Groen - Landschapselement

De gronden aan de noordzijde van het plangebied zijn bestemd als Groen - Landschapselement. Gronden met een dergelijke bestemming zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, beplanting en landschapselementen en openheid ter plaatse van de aanduiding 'openheid'. Ter plaatse mogen enkel andere bouwwerken met een maximum bouwhoogte van 3 meter worden gebouwd.

Artikel 5 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

Gronden met de bestemming Waarde - Beschermd dorpsgezicht zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorisch ruimtelijke structuur, het historische bebouwingsbeeld en overige ruimtelijke elementen, zoals omschreven in het aanwijzingsbesluit en beslissing op bezwaar van het beschermde dorpsgezicht Ommerschans-Balkbrug.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Voorliggend bestemmingsplan wordt in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd.

9.1.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de normale procedure. Het waterschap is geïnformeerd over de plannen en geeft aan dat het kan instemmen met de plannen en dat te korte procedure van toepassing is.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 9 december 2021 tot en met woensdag 19 januari 2022 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend. Wel worden er twee ambsthalve wijzigingen doorgevoerd. Het begrip buitenopslag is toegevoegd (zie artikel 1.20). Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting in artikel 3.4.4 opgenomen om de bestaande buitenopslag te beëindigen. Deze wijzigingen zorgen ervoor dat het bestemmingsplan gewijzigd wordt vastgesteld.