direct naar inhoud van 3.4 Gemeentelijk beleid
Plan: Buitengebied Hardenberg, Biogasinstallatie Duitslandweg Hardenberg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00114-VG01

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Visienota Buitengebied

De gemeenteraad van Hardenberg heeft bij besluit van 18 juli 2006, de Visienota Buitengebied vastgesteld. In de Visienota Buitengebied staan de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het buitengebied van de gemeente. In de opgestelde concept beleidsnotitie bio-energie is het gemeentelijke kader bio-energie vormgegeven. De beleidsnotitie is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 juni 2010.

In de visienota Buitengebied is het landelijk gebied van de gemeente ingedeeld in drie hoofdcategorieën, die nader uitgewerkt worden in het bestemmingsplan Buitengebied, te weten:

  • Ecologische zone met als ontwikkelingsrichtingen; biodiversiteit, recreatie en toerisme en (verbrede) landbouw.
  • Gemengd gebied met als ontwikkelingrichting: wonen, (verbrede) landbouw en economie (bedrijven).
  • Landbouwontwikkelingsgebieden met als ontwikkelingsrichting: duurzaam perspectief voor de intensieve veehouderij, ruimte voor uitbreiding van bestaande en vestiging van nieuwe intensieve veehouderijbedrijven, stimuleren van ander landbouwfuncties en beperken van functies die beperkend kunnen zijn voor de landbouw.

In de visienota is het gebied waar de biogasinstallatie wordt gesitueerd aangewezen als gemengd gebied, waar dus (verbrede) landbouw mogelijk is. Door de voorgenomen ontwikkeling wordt de landbouwfunctie gestimuleerd. Hierdoor past deze ontwikkeling in de visienota.

3.4.2 Beleidsnotitie bio-energie

In de gemeentelijke beleidsnotitie bio-energie onderschrijft de gemeente de volgende twee uitgangspunten:

  • de gemeente stimuleert het gebruik van duurzame energie;
  • de gemeente ziet het toepassen van duurzame energie als een middel om te komen tot een duurzame multifunctionele landbouw.

Ten aanzien van de ruimtelijke inpassing van kleinschalige bio-energie-installaties geldt een ja, mits-principe. Daarbij moet de installatie wel in het verlengde liggen van het agrarisch bedrijf en passen binnen het duurzaamheidsbeleid van de gemeente.

Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe. Het digestaat wordt als meststof afgeleverd aan derden. Het bedrijf wordt als niet bedrijfseigen beschouwd, want er is centrale mestverwerking op een grotere schaal van toepassing. Er wordt daarom gekozen voor de bestemming "Bedrijf" met milieucategorie D.

Nieuwe verzoeken worden getoetst aan de richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering". Van deze richtafstanden kan alleen gemotiveerd worden afgeweken. Voor bio-energie-installaties gelden richtafstanden van 100 meter voor aspecten geluid en geur.

De bedrijfsactiviteiten en de mestopslag moeten binnen het bouwoppervlak plaatsvinden. In de notitie wordt gesteld dat de omvang van een bouwblok voldoende omvang hebben voor een efficiënte bedrijfsvoering en landschappelijke inpassing.

Uitgangspunten zijn:

  • binnen de landbouwontwikkelingsgebieden wordt alle ruimte geboden;
  • binnen de gemengde gebieden wordt zo veel mogelijk ruimte geboden, tenzij dit om redenen van (verkeers)veiligheid en milieueisen, niet wenselijk is;
  • binnen ecologische zones wordt gestreefd naar een hoogwaardige multifunctionele ontwikkeling. Hier moeten we zeer terughoudend zijn met landbouw met een industriële uitstraling. Ruimte voor maatwerk moet er echter blijven.

Ten aanzien van het initiatief van initiatiefnemer, te realiseren binnen een gemengd gebied, geldt dat aan de eisen voor (verkeers)veiligheid en aan de milieu-eisen wordt voldaan. Aan de afstandscriteria voor de aspecten geluid en geur (100 meter afstand) wordt voldaan. De afstand van de centrale loods, respectievelijk de silo's tot de dichtstbijgelegen bewoonde objecten is circa 125 meter.

De bedrijfsbestemming ligt op 100 meter afstand van de dichtstbijzijnde perceelgrens. Deze afstand geldt volgens de VNG-lijst 'Bedrijven en milieuzonering' voor de bedrijfscategorie 3.2, die wordt gehanteerd voor vergistingsactiviteiten (SBI code 36B1/B2).

3.4.3 Verordening Geurhinder en veehouderij gemeente Hardenberg

Op 26 november 2009 is de Verordening Geurhinder en veehouderij gemeente Hardenberg in werking getreden. Door het vaststellen van deze verordening wordt afgeweken van de toetsingswaarden die gelden op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De verordening heeft feitelijk alleen betrekking op geurhinder vanwege de tot veehouderijen behorende dierenverblijven.

Voor de gemeente Hardenberg zijn gebieden aangewezen waarvoor hogere geurnormen kunnen worden vastgesteld dan op grond van de Wgv. Voor de woonkern van Hardenberg geldt een toetsingswaarde van 3 OuE /m3, rondom de kern ligt een buffergebied waar 8 OuE /m3 als toetsingswaarde geldt, waar ook het bestaande industrieterrein Broeklanden en het nieuwe industrieterrein Broeklanden II in zijn gelegen. Voor het overige buitengebied, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, geldt een toetsingswaarde van 14 OuE /m3.

3.4.4 Externe veiligheidsvisie gemeente Hardenberg

De gemeente Hardenberg heeft op 29 januari 2007 haar externe veiligheidsvisie vastgesteld voor de periode 2007-2010. Binnenkort wordt de nieuwe beleidsvisie vastgesteld voor de periode 2011-2014. Er worden geen ingrijpende wijzigingen voor de jaren 2011-2014 aangebracht in het beleid. Externe veiligheid gaat over veiligheid van bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten voor hun omgeving en over de veiligheidsaspecten van het gebruik van transportinfrastructuur zoals wegen en spoorwegen. Voor het bepalen van de externe veiligheidsrisico's zijn het plaatsgebonden risico (PR = 10-6 per jaar) en het groepsrisico (GR) van belang. Het beleid komt er in het kort op neer dat in of in de directe nabijheid van woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd indien de risicocontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft. Aan de wettelijke grenswaarde voor het plaatsgebonden risico moet worden voldaan. Dit geldt in ieder geval voor de zogenaamde Bevi-inrichtingen.

Door het RIVM is in 2010 onderzoek gedaan naar de veiligheidsrisico's van biogasinstallaties. Uit de toetsing van de onderhavige biogasinstallatie blijkt de onderste drempelhoeveelheid van de Seveso-regelgeving niet te worden overschreden. De biogasinstallatie aan de Duitslandweg valt niet onder het BRZO en daarmee is ook het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) niet van toepassing op deze installatie. In paragraaf 4.7 worden alle aspecten aangaande de gehele veiligheidssituatie van de biogasinstallatie nader belicht en toegelicht.