direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haaksbergen Dorp, partiële herziening Enschedesestraat 47
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1131-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de locatie Enschedesestraat 47 te Haaksbergen was een garagebedrijf gevestigd. De bedrijfsactiviteiten op deze locatie zijn beëindigd. Het voornemen is om het garagebedrijf te slopen en daarvoor in de plaats zeven woningen te realiseren, namelijk aan de Gruttostraat vier vrijstaande woningen en aan de Enschedesestraat een vrijstaande woning en een dubbele woning.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, Boerenmaat, de Veldmaat, de Els, ’t Wolferink, Zienesch en de Greune' is deze voorgenomen ontwikkeling niet toegestaan. Daarom dient het geldende bestemmingsplan te worden herzien. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen.

Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Haaksbergen. De locatie ligt deels aan de Gruttostraat en deels aan de Enschedesestraat. Daarnaast vindt er ook een ontsluiting van het plangebied plaats op de Fazantstraat. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied is in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1131-0002_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, partiële herziening Enschedesestraat 47' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0158.BP1131-0002);
  • toelichting;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regiem

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, Boerenmaat, de Veldmaat, de Els, 't Wolferink, Zienesch en de Greune'. Dit bestemmingsplan is op 25 maart 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van Haaksbergen. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen met daarin weergegeven de globale ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1131-0002_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan

Op basis van het bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, Boerenmaat, de Veldmaat, de Els, 't Wolferink, Zienesch en de Greune' zijn de gronden in het plangebied bestemd als ‘Bedrijf' en voor een groenstrookje geldt de bestemming 'Groen'. Voor de bebouwing zijn een bouwvlak en aanduidingen voor maximum bouwhoogtes opgenomen. Voor het zuidelijkste deel van de bebouwing geldt ook de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - meergezinshuizen'.

Tevens geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'.

Op basis van het geldend bestemmingsplan is het bij recht niet mogelijk om de voorgenomen zeven woningen te realiseren. Ook is dit niet mogelijk via afwijkingsbevoegdheden danwel wijzigingsbevoegdheden. Daarom is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

De gemeenteraad heeft besloten om in principe medewerking te verlenen aan de ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van dit planvoornemen.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie in het plangebied.

Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Haaksbergen beschreven.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema’s de revue.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg, inspraak en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied is gelegen in de kern van Haaksbergen, namelijk ten noordoosten van het centrum. Het plangebied wordt als volgt begrensd:

  • aan de noordzijde door de Gruttostraat en woningen;
  • aan de oostzijde door woningen;
  • aan de zuidzijde door de Enschedesestraat en woningen;
  • aan de westzijde door de Fazantstraat en woningen.

Op de volgende afbeelding is de huidige situatie in beeld gebracht met daarbij de ligging van het plangebied (rood omlijnd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1131-0002_0003.jpg"

Afbeelding: Huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1131-0002_0004.jpg"

Afbeelding: Schets huidige situatie (in vogelvlucht)

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1131-0002_0005.jpg"

Afbeelding: Voormalig garagebedrijf (aanzicht vanaf Enschedesestraat)

De voormalige bedrijfsbebouwing is gesitueerd op de Enschedesestraat. De hoogte van de bedrijfsbebouwing varieert, aan de zuidzijde is de hoogste bebouwing. Aan de oostzijde en noordwestzijde zijn verharde parkeerterreinen gesitueerd.

De Enschedesestraat is een doorgaande weg en heeft een maximum snelheid van 50 km/uur. De Fazantstraat en de Gruttostraat liggen in een woongebied en daarvoor geldt een maximum snelheid van 30 km/uur.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beschrijving toekomstige situatie

De voorgenomen ontwikkeling omvat het slopen van het garagebedrijf. Op de plek van het garagebedrijf en de bijbehorende gronden wordt het volgende gerealiseerd:

  • aan de Gruttostraat vier vrijstaande woningen met een bouwmassa van één laag met kap;
  • aan de Enschedesestraat een vrijstaande woning en een dubbele woning (twee-onder-één kap) van twee lagen met kap.

De volgende afbeeldingen geven een beeld van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1131-0002_0006.png"

Afbeelding: Situatieschets

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1131-0002_0007.png"

Afbeelding: Schets toekomstige situatie (in vogelvlucht)

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1131-0002_0008.jpg"

Afbeelding: Vooraanzicht toekomstige situatie vanaf Gruttostraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1131-0002_0009.jpg"

Afbeelding: Vooraanzicht toekomstige situatie vanaf Enschedesestraat

Aan de Gruttostraat staan vrijstaande woningen met een lage goot op ruime kavels. De nieuwe woningen aan de zijde van de Gruttostraat worden uitgevoerd met een lage goot op ruime kavels. Deze woningen passen goed bij de bestaande woningen aan de Gruttostraat.

Aan de Enschedesestraat komen een vrijstaande en een dubbele woning met een hoge goot. Deze nieuwe woningen passen ruimtelijk goed in het straatbeeld van de Enschedesestraat. Er staan hier ook woningen met een hoge goot.

De vier noordelijke woningen worden ontsloten op de Gruttostraat en de drie zuidelijke woningen hebben de ontsluiting op de Enschedesestraat. Het verkeer kan vanaf deze straten veilig afgewikkeld worden. Er is geen sprake van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Tussen de Gruttostraat en de Fazantstraat wordt een voet- en fietspad aangelegd. De kavels en de nabijgelegen gronden bieden voldoende ruimte voor parkeren.

Ook wordt de openbare ruimte aan de Gruttostraat (achterzijde perceel Enschedesestraat 47) aangepast. Er vindt een herinrichting van de openbare ruimte plaats waarbij de openbare groenstrook en de parkeerplaatsen verplaatst worden. Hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de bestaande woningen aan de Gruttostraat.

Met betrekking tot het aspect water is het uitgangspunt dat het gebied zelf voor de waterberging zorgt. Aan de noordzijde van het plangebied wordt daarom een waterberging gerealiseerd.

Met de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een versterking van de ruimtelijke kwaliteit in dit gebied.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:

  • Nationaal belang 4 'Efficiënt gebruik van de ondergrond': In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe met dit belang rekening is gehouden.
  • Nationaal belang 8 'Verbeteren van de milieukwaliteit': In hoofdstuk 5 is ook aandacht geschonken aan de verschillende milieuaspecten.
  • Nationaal belang 13 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen': Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Burgers, belangenorganisaties en andere overheden hebben de mogelijkheid om in het kader van de procedure te reageren op deze afweging.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Ad 1.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van een extra woning is geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (AbRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Drie woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt en drie woningen via een wijzigingsbevoegdheid is ook niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4).

In het voorliggende geval zijn in de huidige situatie op basis van het bestemmingsplan al meergezinshuizen toegestaan. Een meergezinshuis is een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat. In de toekomstige situatie worden in totaal 7 woningen mogelijk gemaakt. Gelet op de hiervoor genoemde voorbeelden is daarom in dit geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Benadrukt wordt dat indien een ontwikkeling niet is aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, van het Bro, dit niet betekent dat de woningbehoefte niet hoeft te worden aangetoond. In het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende ruimtelijk plan moet de behoefte alsnog worden onderbouwd. In dat geval kan de ladder als leidraad dienen.

De nieuwe woningen voorzien in een behoefte, zowel kwalitatief als kwantitatief. Met de voorgenomen ontwikkeling verbetert de ruimtelijke situatie op de locatie.

In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op de behoefte. De voorgenomen ontwikkeling geeft hier een invulling aan. Tevens ontstaat er met de voorgenomen ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke situatie op de locatie, zie hiervoor paragraaf 3.1.

Ad 2.

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een locatie binnen bestaand bebouwd gebied benut voor woningbouw door middel van herstructurering.

Ad 3.

De woningen worden ontsloten op de Gruttostraat en de Enschedesestraat. Vanaf deze straten kan het verkeer veilig afgewikkeld worden. De ontsluiting van het plangebied zal geen problemen opleveren. Multimodale ontsluiting is voor de woningen niet noodzakelijk.

Conclusie

Het nationale beleid staat de planontwikkeling, gezien het karakter van het plan, niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

Op 1 juli 2009 zijn de Provinciale Omgevingsvisie en de Provinciale Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten. Hierin is het beleid voor de fysieke leefomgeving van Overijssel weergegeven. In de Omgevingsvisie benoemt de provincie de provinciale belangen en geeft ze aan hoe ze de maatschappelijke opgaven samen met de partners gaat realiseren. De Omgevingsvisie is een structuurvisie in het kader van de Wro. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie onderscheidt in de Omgevingsvisie een aantal gebiedskenmerken. Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is dan geeft de 'catalogus gebiedskenmerken' richting aan de manier waarop dit moet plaatsvinden.

Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Uitvoeringsmodel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. Generieke beleidskeuzes.
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.
  • 3. Gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie niveaus wordt bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

  • 1. Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt de 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut (inbreiding), voordat uitbreiding kan plaatsvinden. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van herstructurering van een locatie binnen bestaand stedelijk gebied.

Ook valt de locatie in een mogelijk zoekgebied voor zandwinning en zoutwinning. Dit heeft geen gevolgen voor het voorliggende plan.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven.

Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart is het plangebied aangemerkt als 'woonwijk'. Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als 'Woonwijk' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus. De voorgenomen ontwikkeling past binnen dit ontwikkelingsperspectief.

  • 3. Gebiedskenmerken.

Stedelijke laag: Het overgrote deel van de locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955 - nu'. Een klein deel (namelijk de huidige ontsluiting) aan de westzijde valt onder 'Bebouwingsschil 1900 - 1955’.

De woonwijken van na 1955 zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd. Dat heeft geleid tot een per wijk kenmerkende hoofdstructuur met eigen aard, maat en karakter (patroon van onder andere hoofdroutes en wegen, wooneenheden en parken en groenstructuur). Functies zijn meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden.

In het voorliggende geval wordt een locatie binnen bestaand bebouwd gebied herontwikkeld. Met de ontwikkeling verbetert ook de ruimtelijke situatie ter plekke. De woningen zijn passend in de omgeving (woonwijk). Het gebiedskenmerk biedt ruimte voor dergelijke herstructureringsprojecten.

Lust- en leisurelaag: De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling goed past binnen de provinciale beleidsambities zoals zijn neergelegd in het ter plaatse van toepassing zijnde gebiedskenmerk.

Omgevingsverordening Overijssel

Een aantal artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zijn van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

Artikel 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie)

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Zoals blijkt uit paragraaf 4.3 wordt ingezet op een behoefte ter verbetering van de doorstroming van den lokale woningmarkt. Kortheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen. Hiermee wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan het bepaalde in artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 (SER-ladder voor de Stedelijke omgeving)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied. De ontwikkeling van het plangebied betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de SER-ladder. Zoals ook blijkt uit het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' is het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Met de herstructurering wordt bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt het plangebied ingevuld met zeven woningen. Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats op de groene omgeving. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 (Nieuwe woningbouwlocaties)

  • 1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

De gemeente Haaksbergen heeft, zoals ook blijkt uit paragraaf 4.3, een woonvisie voor de periode tot 2015 met een doorkijk naar 2020 opgesteld. Bij de uitwerking van de woonvisie is nadrukkelijk rekening gehouden met de eisen uit de Omgevingsverordening Overijssel die door de provincie zijn gesteld en is tevens overleg gevoerd met de provincie Overijssel en buurgemeenten. De gemaakte prestatieafspraken met de provincie Overijssel zijn doorvertaald in de gemeentelijke woonvisie en de woningbouwprogrammering.

De ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, gaat uit van de sloop van bestaande bedrijfsbebouwing met meersgezinshuizen en de realisatie van zeven woningen in een binnenstedelijk gebied. De ontwikkeling is passend binnen de gemeentelijke woonvisie (hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.3) en in overeenstemming met de prestatieafspraken met de provincie Overijssel zoals hierboven weergegeven.

Krachtens de Omgevingsverordening moet in het kader van de toelichting op het bestemmingsplan ook worden gemotiveerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Bij het kopje 'Ontwikkelingsperspectieven' is uitgebreid op dit aspect ingegaan.

Regionale woonafspraken

Tot eind vorig jaar had elke gemeente een eigen woonafspraak met de provincie. Vanaf 2016 is dit omgezet in regionale woonafspraken voor de twee regio’s Twente en West-Overijssel voor de periode tot en met 2020.

Deze woonafspraken gaan over:

  • wonen voor bijzondere doelgroepen (zoals statushouders);
  • wonen en zorg;
  • stedelijke vernieuwing;
  • de aanpak van de bestaande woningvoorraad (op een duurzame manier);
  • programmeren en zuinig ruimtegebruik (vooral het terugdringen van de overcapaciteit).

De woningmarkt houdt niet op bij de gemeentegrens. Gemeenten zijn steeds meer afhankelijk van wat ‘de buurman’ doet. Dat geldt zeker voor de woningmarkt en woningbouw. Bovendien is het grootste knelpunt te groot om zelf op te lossen. Dat is de zogenaamde ‘overprogrammering’ van woningbouw. Toen er nog geen crisis was hebben gemeenten namelijk veel nieuwbouwplannen gemaakt. Te veel en te duur om nu nog uit te voeren. Niet voor niets wil het Rijk bij nieuwbouwplannen tegenwoordig weten of er wel behoefte aan is. Het terugdringen van het teveel aan plannen is daarom iets wat gemeenten het beste samen kunnen oppakken, als groep, dus regionaal. Want samen sta je sterker. De provincie wil daarbij zoveel mogelijk meedenken en doen wat zij kan om dit gemakkelijker te maken. En waar nodig, om dit af te dwingen, via de Omgevingsverordening.

De provincie en de Overijsselse gemeenten hebben elkaar dus gevonden in twee regionale woonafspraken. Met de Twentse gemeenten is de Bestuursovereenkomst Twente afgesloten en in West-Overijssel wordt gewerkt met de Samenwerkingsovereenkomst West-Overijssel.

Daarmee kunnen de provincie Overijssel en haar gemeenten samen krachtig werken aan een gezonde woningmarkt en een goed woonmilieu in Overijssel. Versterkt door de specifieke eisen en wensen van elk van de beide regio’s.

Bestuursovereenkomst woonafspraken Twente

In de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente worden de onderwerpen, die hierboven puntsgewijs zijn opgesomd nader uitgewerkt. Daarbij wordt specifiek ingegaan op de Twentse situatie.

Een belangrijk onderdeel van de overeenkomst heeft betrekking op de aantallen te bouwen woningen. Hierover zijn duidelijke afspraken gemaakt, waarbij per gemeente ingegaan wordt op de specifike situatie.

Voor Haaksbergen is de situatie als volgt:

Met plannen met directe bouwtitel voorziet Haaksbergen in zo'n 40% van de woningvraag voor de komende 10 jaar. De gemeente heeft geen uitwerkingsplichten. De gemeente Haaksbergen heeft een aantal jaren geleden haar grootste uitleglocatie, de Wissinkbrink, afgeboekt. Sindsdien ligt de focus op inbreidingslocaties. De gemeente streeft naar een kwalitatieve invulling van deze locaties en zetten deze ook stapsgewijs in de markt. Bouwen in uitleglocaties gebeurt alleen als daar ook een nadrukkelijke woonvraag is en dan enkel in kleine vorm. Dat is dan ook een ander woningsegment dan dat binnen de inbreidingslocaties wordt geboden. (einde citaat)

Nadrukkelijk is onderling afgesproken, dat bij woningplannen vanaf 25 woningen een afstemming dient plaats te vinden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tuussen plannen binnen het bestaand stedelijk gebied en plannen daarbuiten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling in binnenstedelijk gebied, met een capaciteit (aanzienlijk) kleiner dan 25 woningen. Deze past heel goed binnen de kaders van de provinciale plannen en de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente.

4.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente

De Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente is op 5 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Kort samengevat staan er negen ambities centraal in de structuurvisie. De kracht van Haaksbergen is dat het de voorzieningen van een stad combineert met de gemoedelijkheid, gezelligheid, bereikbaarheid en groene sfeer van een dorp te midden van een prachtig landschap.

De komende jaren zet de gemeente zich in om beide kanten sterker te maken. Hierbij wil de gemeente het voorzieningenniveau op zijn minst op peil houden en waar mogelijk naar een hoger plan tillen. Het betekent ook dat de gemeente zich gaat inzetten om de dorpse groene sfeer en de gezelligheid te versterken, terwijl de bereikbaarheid op peil gehouden wordt. Ook wordt de kwaliteit van het buitengebied met zijn hoge cultuurhistorische waarden en de bijzondere natuurgebieden op peil gehouden en worden dorp en landschap optimaal met elkaar verbonden.

Om deze missie te laten slagen, zijn negen concrete ambities geformuleerd waarmee de gemeente de komende jaren aan de slag gaat:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en het op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van de voorzieningen.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

In het voorliggend geval is met name ambitie 7 van belang.

Ambitie 7: Verbreden van het aanbod aan woonmilieus

Haaksbergen is een geliefd dorp. Veel mensen melden in de bewonersenquête dat ze met veel plezier in Haaksbergen wonen. De kwaliteiten die Haaksbergen heeft met het hoge voorzieningenniveau, de nabijheid van grote(re) steden als Hengelo en Enschede, en het mooie buitengebied, zorgen voor een aantrekkelijk woonklimaat voor jong en oud.

Voor de komende jaren bouwt Haaksbergen vooral op inbreidingslocaties. Het voordeel van deze locaties is dat aantrekkelijke woonmilieus kunnen worden gemaakt, die dicht bij de voorzieningen van het centrum liggen, en dat tegelijkertijd kan worden gebouwd aan een mooier en groener Haaksbergen, waarbij het herstel van de dorpsstructuur een belangrijk doel is. Ook op termijn liggen rond het centrum nog veel potentiële inbreidingslocaties.

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan deze ambitie. Binnen het plangebied is bestaande bedrijfsbebouwing gesitueerd. Op de locatie zijn mogelijkheden voor herstructurering waarmee de ruimtelijke situatie verbetert. De locatie leent zich, vanwege nabijheid van het centrum en de ligging in een woonbuurt, uitstekend voor nieuwe woningen. De percelen hebben een dusdanige omvang dat de woningen ruim op de kavels gerealiseerd kunnen worden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de ambitie genoemd in de gemeentelijke structuurvisie.

Woonvisie: Keuzes voor de toekomst, wonen van nu naar 2020

De Woonvisie ‘Keuzes voor de toekomst’ is in 2011 door de gemeenteraad van Haaksbergen vastgesteld. Deze woonvisie geeft concrete plannen voor de periode tot 2015 met een doorkijk tot 2020. De woonvisie is opgebouwd aan de hand van een aantal thema’s, te weten keuzevrijheid, flexibiliteit en mix & match.

Keuzevrijheid

De gemeente Haaksbergen heeft op 29 januari 2016 de Bestuursovereenkomst woonafspraken Twente ondertekend. Deze Bestuursovereenkomst vervangt de voormalige prestatieafspraken, die elke gemeente tot 2016 met de provincie maakte.

De vraag naar woningen, de inzichten in wat er gebouwd kan en moet worden en de financiële omstandigheden veranderen door de tijd. In hoeverre het woningbouwprogramma wordt uitgevoerd, is in sommige gevallen nog een vraagteken. Deze onzekerheid komt in sommige gevallen door de huidige marktomstandigheden, maar is soms ook het gevolg van (gerechtelijke) procedures die lange tijd in beslag nemen.

Flexibiliteit

Bij het thema flexibiliteit gaat het voornamelijk om het levensloopbestendig maken van zowel de woningen als het bestemmingsplan. Om op deze manier in een eerder stadium te kunnen inspelen op veranderingen. Hierbij blijven ruimtelijke kwaliteit en het uitgangspunt 'inbreiding voor uitbreiding' belangrijke aspecten.

Mix & match

In de woonvisie is onderscheid gemaakt in doelgroepen. Hiermee kan de specifieke vraag per doelgroep in beeld worden gebracht. Echter wordt gestreefd naar een mix van tussen jong en oud, in prijsklassen en eigendom. Daarnaast wordt meer ingezet op functiemenging.

Het plan voldoet aan de woonvisie. In het kader van dat beleidsdocument is een woonwensenonderzoek uitgevoerd, waaruit is gebleken dat wonen in en nabij het centrum zeer gewild is. De woonvisie is flexibel opgesteld. Dit betekent dat er niet voor is gekozen om bepaalde types woningen uit te sluiten of juist toe te staan.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt bestaande bedrijfsbebouwing met meersgezinshuizen gesloopt en worden zeven woningen nabij het centrum gerealiseerd. Met de in dit bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling wordt voorzien in vrijstaande woningen en een dubbele woning. Er is veel vraag naar deze woningtypen, maar is slechts in zeer beperkte mate meegenomen in nieuwbouwplannen. Daarnaast kunnen vrijstaande woningen vrij eenvoudig worden ingericht als levensloopbestendige woningen, waar op dit moment eveneens vraag naar is. De woningen worden voor diverse prijsklassen gebouwd. Initiatiefnemer heeft aangegeven dat men de potentiële doorstromers op de woningmarkt wil bedienen. Het bouwen ten behoeve van doorstroming zorgt ervoor dat de vrijgekomen woningen voor andere doelgroepen kunnen worden ingezet. Dit is in lijn met de woonvisie.

Conclusie

Het plan voldoet aan de gemeentelijke woonvisie.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2013-2016

Het hoofddoel van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is om afvalwater uit de directe leefomgeving te verwijderen ten behoeve van de volksgezondheid. Daarnaast komt riolering de bewoonbaarheid in de kernen ten goede doordat wateroverlast en stank worden voorkomen. Tot slot is het milieu gediend met goed functionerende riolering. In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is opgenomen op welke manier de gemeente Haaksbergen de riolering beheert

Het GRP 2013 – 2016 is het eerste verbrede GRP voor de gemeente Haaksbergen, waarbij behalve naar afvalwater ook wordt gekeken naar hemelwater en grondwater. Ook is het oude rioolrecht vervangen door een nieuwe verbrede rioolheffing.

Voor de gemeentelijke zorgplichten op het gebied van hemelwater en grondwater is in dit GRP concreet beleid geformuleerd. Eén van de bedoelingen van het beleid is dat zo min mogelijk grondwater en hemelwater wordt afgevoerd naar de zuivering. Die is namelijk bedoeld voor het zuiveren van afvalwater. Extra van relatief schoon water leidt tot hogere kosten en een lager zuiveringsrendement.

In hoofdstuk 6 wordt de uitwerking van wateraspecten beschreven. Verwezen wordt naar dit hoofdstuk. Geconcludeerd wordt dat er in het kader van het GRP geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Conclusie

Het plan past binnen het gemeentelijk rioleringsplan.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

5.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij de voorliggende ruimtelijke onderbouwing dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de geluidsbelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan geluidgevoelige functies, zoals woningen. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

Aangezien bij de voorgenomen ontwikkeling geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd in verband met wegverkeerslawaai (Munsterhuis Geluidsadvies, Kenmerk B02.15.006, van 16 juni 2015). In Bijlage 1 is het onderzoek opgenomen.

De geluidsbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het ‘Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012. Het wegverkeer op de Enschedesestraat, Bevertstraat en Fazantstraat is in beschouwing genomen.

De conclusies zijn als volgt:

  • Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op Enschedesestraat ter plaatse van drie woningen wordt overschreden. Hiervoor moet daarom een hogere grenswaarde procedure gevolgd worden. De hogere grenswaarde die aangevraagd moet worden is maximaal 59, 60 en 60 dB voor woningen aan de Enschedesestraat.
  • Ter plaatse van de overige woningen wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.
  • Het vaststellen van een hogere waarde door het college van burgemeester en wethouders is mogelijk indien maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren aan de bron of tussen bron en ontvanger niet doelmatig zijn of bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerkundige, landschappelijke of financiële aard ondervinden. Uit het onderzoek blijkt dat mogelijke maatregelen niet haalbaar zijn uit financieel oogpunt en of praktisch onuitvoerbaar.
  • Het blijkt dat de grenswaarde van 53 dB voor de toetsing van het Bouwbesluit ter plaatse van de drie woningen langs de Enschedesestraat wordt overschreden. Daarom zijn er aanvullende geluidswerende voorzieningen noodzakelijk om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai in de verblijfsgebieden in de woning te kunnen voldoen.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling dient een hogere grenswaardeprocedure te worden doorlopen. Daarmee kan worden voldaan aan het aspect geluid.

5.2 Bodemkwaliteit

Bij ruimtelijke plannen moet worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Indien bij de ontwikkeling de bouw van bouwwerken groter dan 50 m2 mogelijk maakt waar gedurende meer dan 2 uur per dag mensen verblijven, moet een bodemonderzoek worden aangeleverd.

Bodemonderzoek

Gelet op het feit dat er verblijfsruimten voor mensen worden gerealiseerd, is in het kader van de voorliggende bestemmingsplanherziening een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (Geofox-Lexmond bv, Projectnummer 20150030/MMAD, van 24 juli 2015). Voor het onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2.

Ten behoeve van dit nieuwbouwplan wordt de bestaande bebouwing binnen het plangebied gesloopt. Het onderzoek heeft tot doel om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) te bepalen.

In zowel de grond als het grondwater zijn hooguit licht verhoogde gehalten/concentraties van de onderzochte parameters aangetoond.

Over het algemeenheid kan geconcludeerd worden dat de onderzoeksresultaten overeenkomen met de onderzoeksresultaten uit 2008 (onderzoek Lankelma).

Bij het chemisch onderzoek zijn verontreinigingen aangetoond, in gehalten boven de achtergrondwaarde/streefwaarde. Op basis van de resultaten is er geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren.

De aangetroffen concentraties leveren geen milieuhygiënische risico's op voor de gebruikers of voor het milieu. Het terrein(deel) is daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik/functie (nieuwbouw woningen). Tijdens het onderzoek zijn echter wel afwijkende bodemlagen (olie-waterreacties) en geuren waargenomen, die mogelijk maatschappelijk consequenties hebben.

Opgemerkt wordt dat het onderzoek niet is uitgevoerd om de hergebruiksmogelijkheden van de grond te bepalen. Hiervoor is een onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit noodzakelijk.

Asbestinventarisatie

In verband met de voorgenomen sloop van de autogarage met bovenwoningen (hierna te noemen de garage) gelegen aan Enschedesestraat 47 is een asbestinventarisatie type A uitgevoerd (Geofoxx, Projectnummer 20150030/MMAD, van 2 oktober 2015). De asbestinventarisatie is toegevoegd in Bijlage 3.

Het doel van de asbestinventarisatie is na te gaan of de bereikbare en toegankelijke ruimten van de garage asbesthoudende materialen bevatten die met specifieke beschermende maatregelen voorafgaand aan sloop verwijderd dienen te worden.

Tijdens de inventarisatie zijn drie asbestverdachte toepassingen waargenomen waarvan drie materiaalmonsters zijn samengesteld en geanalyseerd. Na analyse blijken twee van de drie asbestverdachte toepassingen asbesthoudend te zijn.

In de garage zijn technische installaties aangetroffen. Alle technische installaties zijn niet als verdacht aangemerkt.

De asbesthoudende toepassingen zijn ingedeeld in de volgende risicoklassen (zie de volgende tabel):

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1131-0002_0010.jpg"

Tabel: Overzicht risicoklassebepaling asbesthoudende toepassingen

Gezien de constructie en de opbouw van de onderzochte garage is er geen aanleiding om hier een aanvullend onderzoek te laten uitvoeren. Aan de hand van de conclusies van dit rapport kan een omgevingsvergunning aangevraagd worden/sloopmelding ingediend worden.

Het onderzoek had een licht destructief karakter. Dat wil zeggen dat het onderzoek met licht destructieve handelingen is uitgevoerd waarbij uitsluitend het direct waarneembare asbest (niet constructief) van de garage is onderzocht. De locaties welke niet zijn geïnventariseerd omdat destructief onderzoek niet mogelijk was, maar waarbij het redelijke vermoeden bestaat op de aanwezigheid van niet-direct waarneembare asbesthoudende toepassingen zijn weergegeven in de volgende tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1131-0002_0011.jpg"

Tabel: Overzicht niet onderzochte bouw- en constructiedelen waarbij wel het vermoeden bestaat van de aanwezigheid van niet direct waarneembare asbesthoudende materialen. Destructief onderzoek (type B) noodzakelijk.

Om een uitspraak te kunnen doen over de mogelijke aanwezigheid van niet direct waarneembaar asbest zal de vergunningverlener in de omgevingsvergunning/sloopmelding tot een aanvullende asbestinventarisatie type B verplichten. Wel kunnen de asbesthoudende toepassingen zoals opgenomen in de inventarisatie worden gesaneerd.


Advies

  • Risicoklasse 2/3 asbestsaneringen dienen door een SC-530 gecertificeerd bedrijf te worden uitgevoerd. Geadviseerd wordt om risicoklasse 1 asbestsaneringen door een SC-530 gecertificeerd bedrijf te laten uitvoeren.
  • Geadviseerd wordt om het type B onderzoek voorafgaand aan de sloop uit te voeren.

Opmerkingen

  • Asbesthoudende en asbestverdachte toepassingen mogen niet be- en/of verwerkt worden. Dit is alleen mogelijk door een erkend SC-530 gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
  • De tijdens onderhavig onderzoek aangetroffen asbesthoudende toepassingen leveren bij normaal gebruik (en in huidige staat) geen direct risico op.
  • De bovenwoningen van de garage waren ten tijde van de inventarisatie nog in gebruik. Hierdoor was destructief onderzoek niet mogelijk.
  • Een type B onderzoek is vooralsnog niet noodzakelijk. Deze is pas nodig indien men de garage gaat slopen.

Conclusie

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is voldoende rekening gehouden met de aspecten bodem en asbest.

Ten behoeve van de omgevingsvergunning/sloopmelding moet nader onderzoek worden uitgevoerd.

5.3 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven (het betreft namelijk slechts zeven woningen) en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Inrichting

Op basis van de provinciale risicokaart zijn in en direct nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In en in de directe nabijheid van het plangebied liggen op basis van de provinciale risicokaart geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In dit kader zijn geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In en in de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (uit 2009)' bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema’s geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.

Van omgeving naar plangebied

Een woning is een milieugevoelige functie. In de omgeving van het plangebied zijn milieubelastende activiteiten aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden bij de voorgenomen ontwikkeling.

Dit betreffen de locatie Beverstraat 2 waarop een makelaarskantoor is gevestigd en de locatie Enschedesestraat 58 waar een café aanwezig is. Op basis van de VNG-publicatie valt dit onder 'café's, bars' en 'overige zakelijke dienstverlening: kantoren' waarbij beide categorieën een maximale richtafstand van 10 meter geldt. De afstand van het plangebied tot deze locatie is meer dan 10 meter. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand.

Van plangebied naar omgeving

Aangezien bij de voorgenomen ontwikkeling geen milieubelastende objecten worden gerealiseerd, hoeft er geen toetsing plaats te vinden op milieuhygiënische aspecten.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen beperkingen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet worden gekeken of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

In de nabijheid van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Met de voorgenomen ontwikkeling worden ook geen agrarische bedrijven gerealiseerd. Daarom hoeft hier niet nader op te worden ingegaan.

Conclusie

In het kader van het aspect geur zijn er geen belemmeringen.

5.7 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen.

De locatie ligt niet binnen een Natura 2000-gebied en/of de EHS. De afstand tot het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied (Buurserzand & Haaksbergerveen) bedraagt circa 1,2 kilometer. De afstand tot de EHS is circa 890 meter.

Soortenbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Quickscan

In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan Flora- en faunawet opgesteld (GRAS Advies, Kenmerk INP00116\F&F_Enschedesestr.4_Haaksbergen\, van 15 januari 2016). De quickscan is opgenomen in Bijlage 4.

Uit de quickscan blijkt het volgende:

Gebiedsbescherming

Het plangebied valt buiten de Natuurbeschermingswet en buiten het Natuurnetwerk Nederland. De beschermde gebieden (Natura 2000) liggen op ruime afstand >1.000 meter, evenals de gebieden van het Natuurnetwerk Nederland. De ruimtelijke ingreep is dermate beperkt dat dit geen nadelige effecten heeft op de beschermde natuurwaarden.

Beschermde soorten

In het plangebied zijn geen beschermde flora of fauna aangetroffen. De bosschage maakt onderdeel uit een leefgebied voor vogels; er is een verlaten vogelnest aangetroffen en er zijn diverse algemene vogels waargenomen. In de directe omgeving is voldoende groen te vinden wat als onderdeel is van het leefgebied, er zullen dus geen nadelige effecten optreden indien het groen wordt verwijderd. Indien er buiten het broedseizoen om wordt gewerkt met het verwijderen van het groen, vormt dit geen belemmering.

Een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.

Advies / voorwaarden

Het afdekgaas voor het ventilatierooster dient te worden dichtgemaakt, ter voorkoming van ongewenste soorten in de garage.

Het verwijderen van het groen dient te worden uitgevoerd buiten het broedseizoen om (broedseizoen tussen 15 maart en 15 juli).

Er dient te worden voorkomen dan ongewenste soorten zich gaan vestigen in het pand of in de ruigtekruiden. Aangeraden wordt extensief onderhoud van de ruigtekruiden en hagen ten behoeve van het voorkomen van vesting van flora of fauna.

De aannemer draagt tijdens de uitvoering van de werkzaamheden allen tijde de zorgplicht.

Toelichting bescherming van vogels

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient er rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Globaal is deze aan te geven van 15 maart tot 15 juli. Het is mogelijk dat er buiten deze periode broedgevallen zijn, deze zijn dan ook beschermd en mogen niet aangetast worden.

Nesten die niet het hele jaar in gebruik zijn, of niet het jaarrond beschermd zijn, vallen onder de categorie niet jaarrond beschermde nesten. De vogels keren weliswaar elk jaar terug naar de plaats waar zij gebroed hebben of in de directe omgeving daarvan, maar hebben voldoende flexibiliteit om als de broedplaats verloren is gegaan, een nest in de omgeving te maken.

Conclusie

In verband met het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

Bij ruimtelijke plannen moet een beschrijving worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging brengt met zich mee dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben gekregen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

De gemeente Haaksbergen heeft een eigen archeologische beleidsadvieskaart vormgegeven. Een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Haaksbergen is opgenomen in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1131-0002_0012.jpg"

Afbeelding: Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek opgesteld (Greenhous Advies, Projectcode INP00115, van 17 september 2015). Zie Bijlage 5 voor het onderzoek.

Op basis van de geomorfologische en bodemkundige gegevens en vondstmeldingen en onderzoek in vergelijkbare geologische condities in de omgeving kan worden gesteld dat voor het gehele plangebied een hoge verwachting geldt voor verspreide begraving, bewoning en landgebruik in alle archeologische perioden. Daarbij zal het voor de vroegere perioden vermoedelijk gaan om losse vondsten. Vanaf de ijzertijd kan uitgegaan worden van sporen en structuren van de volgende complextypen: nederzetting, infrastructuur en in mindere mate graven of grafvelden. De eventuele archeologische waarden kunnen worden verwacht direct onder de bouwvoor in de top van de zandondergrond of onderin en esdek en/of de overgang van het esdek en de onderliggende zandondergrond.

Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Men dient echter rekening te houden met het feit dat het plangebied reeds deels bebouwd is. Het is onbekend in welke mate de bodem ter plaatse verstoord is door de bouw hiervan. Voor de nieuw te bouwen woning bestaat er de kans dat de bodem ter plaatse van de geplande locatie onverstoord zou kunnen zijn. Om deze gespecificeerde archeologische verwachtingswaarde te toetsen, is een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk.

Geadviseerd wordt om een verkennend booronderzoek uit te voeren om de intactheid van de bodem(-opbouw) in kaart te brengen. Om, wanneer blijkt dat men hier met een intacte podzolbodem te maken heeft, direct op te schalen naar een karterend onderzoek. Indien een intact esdek aanwezig is, dan is dat niet nodig. Mogelijk moet dan een proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd. Mogelijk kan het booronderzoek een rol spelen bij het ontwerp voor de inrichting van het plangebied.

In 2016 heeft ArcheoPro een archeologisch vervolgonderzoek verricht. De resultaten zijn vervat in een rapport, dat opgenomen is in Bijlage 6.

Het archeologisch vervolgonderzoek is vervolgens beoordeeld door de regioarcheoloog.

Deze beoordeling is opgenomen in Bijlage 7.

De conclusie van de regioarcheoloog aan de gemeente Haaksbergen luidt als volgt:

Ik adviseer de gemeente Haaksbergen geen verder vervolgonderzoek voor te schrijven en het plangebied ten aanzien van het omgevingsaspect archeologie vrij te geven. Voor het onderhavige plangebied is de dubbelbestemming ‘Waarde – Hoge Archeologische verwachting” niet meer van toepassing.

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt binnen de wijk Boerenmaat. Boerenmaat is ontstaan in verschillende tijdsperioden. Het grootste deel van de wijk is gerealiseerd in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. De oudste bebouwing ligt rond de kruising Fazantstraat - Peddemors - Geukerdijk en stamt uit de periode 1900-1945. Nieuwere bebouwing is aanwezig op enkele inbreidingslocaties. Het plangebied ligt in een gebied met voornamelijk woonbebouwing. In andere delen van de wijk zijn ook een aantal maatschappelijke voorzieningen gevestigd.

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten of structuren aanwezig. Derhalve herbergt het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden die bescherming vanuit het bestemmingsplan behoeven.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit het aspect archeologie en/of cultuurhistorie.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het realiseren van zeven nieuwe woningen. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Buurserzand & Haaksbergerveen) bedraagt circa 1,2 kilometer. Gelet op de kleinschalige ontwikkeling, de soort activiteit, het vervallen van de huidige bedrijfsbestemming, tussenliggende barrières en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Overijssel hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

5.10 Kabels en leidingen

In of nabij het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot een belemmering van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is geworden. Het Nationaal Waterplan heeft als beleidsdoel het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschap Vechtstromen

Waterschap Vechtstromen (voorheen waterschap Velt en Vecht) heeft voor de planperiode 2016 - 2021 een waterbeheerplan opgesteld. De primaire taakgebieden betreffen veilig water, voldoende water, schoon water en afvalwater. Ook opgenomen zijn de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw. De waterschappen hebben voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen een resultaatsverplichting. De plannen omvatten ook een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen voor de periode tot en met 2021. Waterschap Vechtstromen wil de plannen verder vormgeven en uitvoeren in dialoog en in samenwerking met alle betrokken partijen.

6.2 Waterparagraaf

Zoals in voorgaande paragraaf uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoetsprocedure

Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl).

Het plan betreft de een ontwikkeling waarbij sloop plaatsvindt van bestaande bedrijfsbebouwing en verharding en zeven nieuwe woningen worden gerealiseerd.

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het Waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

De samenvatting en het toetsresultaat van de watertoets zijn opgenomen in Bijlage 8.

Waterhuishoudkundig plan

Vanwege de voorgenomen ontwikkeling is een waterhuishoudkundig plan opgesteld (Incite Projects, Referentie JJP00114_waterplan, van 14 september 2016). Het waterhuishoudkundig plan is opgenomen in Bijlage 9.

Vuilwaterafvoer

Voorheen was op de locatie een automobielbedrijf gevestigd waarvan het afvalwater werd geloosd op de Enschedesestraat.

In de nieuwe situatie worden de 3 woningen langs de Enschedesestraat rechtstreeks aangesloten op het bestaande gemengde riool. Voor de 4 woningen aan de zijde van de Gruttostraat wordt een nieuw vwa-riool aangelegd. Deze wordt aangesloten op het gemengd riool aan de Fazantstraat.

Afvoercapaciteit vuilwatersysteem:

  • Aantal woningen: 7 woningen
  • Gemiddeld aantal bewoners: 3,0 per woning
  • Bewoners equivalent: 21 bewoners
  • DWA belasting per bewoner: 120l/dag
  • Totaal afvoer vuilwater: 2,52 m3/dag

Voor nadere technische details wordt verwezen naar het waterhuishoudkundig plan in Bijlage 9.

 

Hemelwaterafvoer

De drie woningen langs de Enschedesestraat worden niet aangesloten op het hwa-riool. Deze woningen worden aangesloten op infiltratiekratten.

De 4 woningen langs de Gruttostraat worden aangesloten op het hwa-riool evenals de rijbaan en de parkeerplaatsen. Het hemelwater van deze 4 woningen wordt bovengronds afgevoerd naar de kolken van het hwa-riool. Het hwa-riool wordt aangesloten op het bestaande hwa-riool in de Fazantstraat. Om het water in het plangebied (tijdelijk) te kunnen bergen wordt een put met overstortmuur aangebracht. Onderin de overstortmuur wordt een kleine doorlaat aangebracht, zodat het hwa-riool vertraagd leeg loopt. Mocht er een situatie voordoen waarbij er niet voldoende berging is, dan wordt het regenwater via de overstortmuur afgevoerd naar het bestaande hemelwaterriool.

Ook hier wordt voor nadere technische details verwezen naar het waterhuishoudkundig plan in Bijlage 9.

Waterberging dakwater 3 woningen aan de Enschedesestraat

Grondwaterstanden

Voor de 3 woningen aan de Enschedesestraat worden op eigen terrein infiltratievoorzieningen aangebracht. Gekozen is voor infiltratiekratten type Rainbox II van Dyka. De afmetingen van deze kratten is lxbxh: 1.200x600x420 mm (0,72 m2). Het krat heeft een netto capaciteit van 285 l. De kratten worden in de tuin van de woningen aangelegd. De kratten worden boven de GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) aangebracht. De GHG bedraagt ter plekke circa 25,73 m +NAP. Voor de aanleghoogte onderkant infiltratiekratten wordt daarom als uitgangspunt eveneens uitgegaan van 25,73 m +NAP. Voor nadere technisch informatie over deze infiltratiekratten wordt verwezen naar het waterhuishoudkundig plaan in Bijlage 9.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Wijze van meten: Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan.
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, oppervlaktes et cetera).
  • Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn.
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels en bestemming.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan een keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene bouwregels: In dit artikel zijn de afwijkende maatvoeringen vastgelegd.
  • Algemene gebruiksregels: In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
  • Algemene afwijkingsregels: In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
  • Algemene procedureregels: In dit artikel worden de algemene procedureregels voor de nadere eisen beschreven.
  • Overige regels: In dit artikel wordt aangegeven dat de wettelijke regelingen waar in de regels wordt naar verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment vaststelling van dit plan.

Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Bestemming 'Groen' (Artikel 3)

De bestemming "Groen" is toegekend aan een deel van de gronden in het uiterste noorden van het plangebied. Ter plaatse kan ook de vereiste waterberging gerealiseerd worden.

Bestemming 'Tuin' (Artikel 4 )

Conform het geldende bestemmingsplan en de gemeentelijke systematiek hebben de voortuinen van de woningen de bestemmingen 'Tuin' gekregen.

De tuinen, onbebouwde erven, met de daarbij behorende in- en uitritten, parkeergelegenheid, voorzieningen ten behoeve van waterhuishouding en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde zijn onder de bestemming 'Tuin' gebracht.

Deze bestemming is opgenomen om het onbebouwde karakter van het gebied te benadrukken. Binnen deze bestemming is wel een regeling opgenomen voor overkappingen en erkers.

Bestemmingen 'Verkeer - Openbaar erf' en 'Verkeer - Voet-/Fietspad' (Artikel 5  en artikel 6)

Voor de wegen met (vooral) een ontsluiting van aanliggende erven inclusief parkeergelegenheid, groen-, water- en speelvoorzieningen is de bestemming 'Verkeer - Openbaar Erf' opgenomen en voor het voet-/fietspaden de bestemming 'Verkeer - Voet-/Fietspad).

Bestemming 'Wonen - Woonhuizen' (Artikel 7 )

Conform het geldende bestemmingsplan hebben reguliere woningen de bestemming 'Wonen – Woonhuizen'. Gezien het feit dat het in dit bestemmingsplan ook gaat om reguliere woningen, niet zijnde meergezinswoningen, is deze bestemming overgenomen.

Binnen de bestemming 'Wonen – Woonhuizen' wordt wonen in grondgebonden woningen toegestaan, eventueel in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis.

In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. De maximale goothoogtes en minimale en maximale dakhellingen zijn in de bouwregels juridisch-planologisch vastgelegd. Voor bijbehorende bouwwerken is een regeling opgenomen, waarbij afhankelijk van de omvang van het perceel een grotere oppervlakte wordt toegestaan mits niet meer dan een in de regels nader te noemen percentage van het bouwperceel wordt bebouwd.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggend geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Haaksbergen. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro zal het voorontwerp van dit bestemmingsplan worden voorgelegd aan de overlegpartners. De resultaten van de overlegreacties zullen te zijner tijd in deze paragraaf worden opgenomen.

P.M.: Resultaten overlegreacties

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt gezien de geringe planologische wijziging geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, partiële herziening Enschedesestraat 47' wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). De resultaten van de zienswijzen worden verwerkt in het bestemmingsplan.

29 maart 2017.