direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1081-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

De gemeente Haaksbergen beschikt nagenoeg niet meer over direct uitgeefbaar bedrijfsterrein. Om in de nabije toekomst aan de reguliere vraag te kunnen voldoen dient een nieuw bedrijventerrein gerealiseerd te worden.

Op 12 juli 2006 heeft de gemeenteraad van Haaksbergen het structuurplan Haaksbergen 2015 vastgesteld en zijn de toekomstige ruimtelijke claims voor wonen, werken en recreatie vastgelegd. Op basis van dit structuurplan heeft de gemeente Haaksbergen besloten om het bestaande bedrijventerrein 'Stepelo' uit te breiden naar het noorden en hier een nieuw bedrijventerrein 'Stepelerveld' te realiseren. Op 5 maart 2014 is de 'Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente' vastgesteld. Ook deze geactualiseerde versie van de structuurvisie ondersteunt de realisatie van bedrijventerrein 'Stepelerveld'. Het nieuwe bedrijventerrein zal in fases worden uitgewerkt.

Voor de eerste fase van het nieuwe bedrijventerrein, het westelijke deel van het bedrijventerrein (zijde Hengelosestraat), is een ontwerpbestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan heeft van 14 juni 2013 tot en met 25 juli 2013 als ontwerp ter inzage gelegen. Dit plan voorzag in een traditioneel opgezet bedrijventerrein. Aan de planprocedure is daarna geen direct vervolg gegeven omdat diverse marktinitiatieven hebben geleid tot andere inzichten. Zo heeft het bedrijf Unipro zich met een separate bestemmingsplanprocedure (fase 1a) zich reeds op het betreffende deel van het bedrijventerrein kunnen vestigen met een duurzaam gebouw. Ook diende Smart Roads zich aan voor de ontwikkeling van wegen met reflecterend asfalt en is vanuit dit project nagedacht over hoe het gebied tot een onderscheidend bedrijventerrein kan worden ontwikkeld.

Dit heeft ertoe geleid dat op 23 april 2015 de gemeenteraad de gebiedsvisie ‘Stepelerveld, het duurzaamste bedrijventerrein van Twente’ heeft vastgesteld. Het betreft een gebied van 50 hectare (34 hectare netto) waarvan de eerste fase 15 hectare bruto is. Het bedrijventerrein is een voorbeeldproject van de Provincie. De Innovatiedriehoek & Regio Twente (3I) ondersteunt de gemeente bij de ontwikkeling.

Met dit bestemmingsplan wordt vervolg gegeven aan de planprocedure, waarbij de omvorming van het bedrijventerrein van traditioneel naar duurzaam planologisch is verwerkt. In deze toelichting zal worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het 'Bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen', dat door de gemeenteraad van Haaksbergen is vastgesteld op 29 november 2000 en door Gedeputeerde Staten gedeeltelijk is goedgekeurd op 19 juni 2001.

Het realiseren van een duurzaam bedrijventerrein is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.3 Situering van het plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat is gelegen aan de noordzijde van de kern Haaksbergen, ten noorden van het bedrijventerrein 'Stepelo', langs de Hengelosestraat-Schaddenweg, in het verlengde van de Bouwstraat. Figuur 1.1 geeft een weergave van de begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0001.png"

Figuur 1.1: Begrenzing van fase 1 van bedrijventerrein Stepelerveld (Bron: OpenTopo.nl)

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr.: NL.IMRO.0158.BP1081-0002) en een renvooi;
  • regels;

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.5 Opbouw toelichting

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige en gewenste situatie in het plangebied.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Haaksbergen beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue.

In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 7 gaat in op het vooroverleg, de inspraak en de zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied gelegen aan de noordzijde van de kern Haaksbergen. Het plangebied heeft een omvang van circa 15 hectare. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de Schaddenweg (noordwestzijde), houtsingels (noord-, oost, en zuidzijde), bedrijventerrein Stepelo (zuidzijde) en de Hengelosestraat (westzijde).

In figuur 2.1 is een actuele luchtfoto van het gebied opgenomen. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0002.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto (Bron: ArcGIS)

Het plangebied is gelegen in een landschappelijk raamwerk van houtsingels. Binnen het plangebied is in de huidige situatie uitsluitend een bedrijfsperceel aanwezig. De overige gronden zijn ingericht als grasland.

Het bedrijfsperceel is in gebruik door Unipro BV, een fabrikant van vloersystemen. Om de vestiging van het bedrijf mogelijk te maken is er in 2011 een separate bestemmingsplanprocedure (fase 1a) gevolgd. Duurzaamheid was bij het realiseren van het bedrijf een belangrijk uitgangspunt. Daarom zijn er in het gebouw een groot aantal duurzaamheidsmaatregelen doorgevoerd, waaronder het gebruik van aardwarmte en het aanbrengen van een groen dak (isolerende werking en opvang regenwater t.b.v. sanitair voorzieningen). Het bedrijf is in 2014 officieel verhuisd van bedrijventerrein 't Varck naar de nieuwe bedrijfslocatie op het bedrijventerrein Stepelerveld. In figuur 2.2 is een foto van het bedrijf opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0003.png"

Figuur 2.2: Foto bedrijfsperceel Unipro BV (Bron: Unipro BV)

2.2 Gewenste situatie

Het ontwerpbestemmingsplan ging voor fase 1 uit van een traditioneel opgezet bedrijventerrein zonder hoge duurzaamheidsambities. Wel was er ruimte gereserveerd voor waterberging in wadi's en tot op zekere hoogte het landschappelijk inpassen van het terrein door het versterken van de bestaande groenstructuren.

Diverse marktinitiatieven, waaronder de komst van de 'Groenste Fabriek van Nederland' van Unipro, hebben ertoe geleidt dat afgezien wordt van het realiseren van een regulier bedrijventerrein met een traditionele opzet en in gestoken wordt op een bedrijventerrein met hoge ambities ten aanzien van duurzaamheid. Met het vaststellen van de gebiedsvisie ‘Stepelerveld, het duurzaamste bedrijventerrein van Twente’ door de gemeenteraad is het raamwerk voor de nieuwe opzet van het bedrijventerrein vastgelegd. In de gebiedsvisie wordt uitgebreid ingegaan op de wijze waarop het bedrijventerrein duurzaam kan worden gemaakt. Hierbij wordt uitgegaan van vijf uitgangspunten te weten;

  • 1. Biodiversiteit en gezond werklandschap;
  • 2. Schoon en zichtbaar watersysteem
  • 3. Slimme wegen (Smart Roads concept)
  • 4. Samenwerken met de buren
  • 5. Duurzaam Bouwen (bedrijfkavels)

In figuur 2.3 is de nieuwe opzet van bedrijventerrein Stepelerveld weergegeven. Fase 1 van het bedrijventerrein, welke het plangebied voor dit bestemmingsplan vormt, is aangegeven met de rode omlijning. Op het figuur is tevens de ligging van de nieuwe rijksweg N18 en de aansluiting op het bestaande wegennetwerk aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0004.png"

Figuur 2.3: Nieuwe opzet bedrijventerrein Stepelerveld (Bron: Gemeente Haaksbergen)

Fase 1 van het bedrijventerrein Stepelerveld heeft een bruto omvang van 15 hectare. Binnen deze fase wordt ruimte geboden aan bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 en 4.1 van de Staat van Bedrijfsterreinactiviteiten "Bedrijventerreinen". De maximale hoogte van de milieucategorie is afhankelijk van de afstand tot nabijgelegen woningen. Aan de zijde van de Hengelosestraat is daarom maximaal 3.2 toegestaan. Op de verbeelding zijn de maximale milieucategorieën vastgelegd. Fase 1 wordt ontsloten via de doorgetrokken Bouwstraat. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.10. Parkeren dient plaats te vinden op eigen kavel.

De nieuwe planopzet sluit beter aan op het bestaande landschap, bevat veel meer groen, aanzienlijk minder verharding en een uitgebreider water- en wadisysteem. De oppervlakte uitgeefbaar terrein is gelijk gebleven. Door een slimme positionering van de wegen kan een groot aantal verschillende kavelmaten worden uitgegeven, terwijl de totale weglengte (en dus ook riool, kabels en leidingen) met maar liefst 50% is teruggebracht.

Beeldkwaliteit

De beeldkwaliteit van het bedrijventerrein Stepelerveld wordt aangesloten bij de beeldkwaliteit die is vastgesteld voor het bedrijventerrein Stepelo ten zuiden van Stepelerveld. Dit betekent dat het welstandsregime van toepassing is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten beschreven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.1.3 Duurzame verstedelijkingsladder

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0005.png" Figuur 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in het in figuur 3.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.

2.1 Regionale behoefte

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

2.2 Bestaand stedelijk gebied.

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In voorliggend geval is er een behoefte-onderzoek uitgevoerd, waarbij wordt ingegaan op de drie treden van de ladder. Hierna zijn de conclusies uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.

Ad trede 1: Dat met de ontwikkeling van fase 1 van bedrijventerrein Stepelerveld wordt voorzien in zowel een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte blijkt uit onderstaande constateringen:

  • In Twente is tot 2025 sprake van een overaanbod aan bedrijventerreinen van circa 195 tot 245 hectare. Maar er is een tekort van circa 32 tot 47 hectare aan duurzame bedrijventerreinen. Dit betekent dat er in kwalitatief opzicht voor duurzame bedrijventerreinen sprake is van een actuele regionale behoefte.
  • In Haaksbergen is tot 2025 sprake van een tekort aan bedrijventerreinen van circa 10 hectare. Dit betekent dat er in kwantitatief opzicht sprake is van een actuele regionale behoefte in Haaksbergen. Stepelerveld fase 1 kan in deze behoefte voorzien.
  • De ontwikkeling van Stepelerveld sluit optimaal aan op de behoefte uit de markt. Steeds meer ondernemingen achten duurzaamheid van groot belang en voor deze bedrijven is een vestiging op een duurzaam terrein belangrijk.
  • De ontwikkeling past binnen het beleid van de provincie Overijssel en de geformuleerde doelen omtrent bedrijventerreinen. De kwaliteit van natuur en landschap worden gerespecteerd en waar mogelijk versterkt. Stepelerveld sluit aan op de vraag van ondernemers en verbreed het palet aan werkmilieus in Overijssel.


Resumerend wordt dan ook gesteld dat voldaan wordt aan trede 1 van de ladder.

Ad trede 2: bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Binnen het bestaand stedelijk gebied in Haaksbergen is gezocht naar alternatieve locaties voor de inpassing van Stepelerveld. In het bestaand stedelijk gebied in Haaksbergen is geen bedrijventerrein aanwezig met voldoende uitgeefbaar areaal. Aangezien het bedrijventerrein Stepelerveld fase 1 circa 15 hectare bruto is het niet mogelijk om een dergelijk groot metrage in te passen in bestaand stedelijk gebied. In Haaksbergen is ook geen sprake van herstructurering van een omvangrijk bedrijventerrein die de inpassing van dit areaal mogelijk maakt. De herstructurering van bedrijventerrein ’t Varck in Haaksbergen is bijna afgerond. Bovendien wordt het plangebied van Stepelerveld in de komende jaren met de komst van het nieuwe tracé van de N18 geheel omsloten door bebouwing. Aan de zuidzijde bevindt zich bedrijventerrein Stepelo, aan de noordzijde de N18 en aan de oost- en westzijde andere belangrijke wegen. In het gebied is het bedrijf Unipro reeds gevestigd. Dit betekent dat het beoogde gebied hiermee in de toekomst volgens de definitie van de Ladder binnen bestaand stedelijk gebied is gesitueerd zijnde ‘een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.’. In voorliggend geval wordt voldaan aan trede 2 van de ladder.

Ad trede 3: Het plangebied Stepelerveld is gelegen aan bestaand stedelijk gebied. De locatie is goed ontsloten voor auto's en vrachtverkeer en wordt in de toekomst nog beter ontsloten door de omlegging van de N18 naar de westkant van Haaksbergen. Stepelerveld krijgt een aansluiting op het nieuwe tracé van de N18. De bereikbaarheid met het openbaar vervoer is momenteel redelijk. Door middel van busverbindingen is de locatie ook bereikbaar vanuit diverse andere omliggende kernen. Daarnaast is er een busverbinding met Hengelo waardoor het intercitystation Hengelo binnen 20 minuten bereikbaar is. Een andere locatie in de gemeente zou niet tot een betere multimodale bereikbaarheid leiden. In voorliggend geval wordt dan ook voldaan aan trede 3 van de ladder.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.2.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

3.2.2.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.2.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 3.2 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0006.png"

Figuur 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.3 Toetsing van initiatief aan uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' is met name artikel 2.1.3 en 2.3.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.

Artikel 2.1.3 (SER-ladder voor de Stedelijke omgeving) 

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Zoals beschreven in paragraaf 3.1.2 onder trede 2 zijn er in Haaksbergen geen alternatieve locaties beschikbaar waar bruto 15 hectare bedrijventerrein kan worden uitgegeven. Daarnaast bieden de bestaande bedrijventerreinen tevens niet de mogelijkheid om een dergelijke meterage via herstructurering te realiseren. Het realiseren van een bedrijventerrein binnen het plangebied is daarnaast in overeenstemming met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.3.2 (Nieuwe bedrijventerreinenlocaties)

  • a. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien uitsluitend in de totstandkoming van nieuwe bedrijventerreinen indien de nieuwe bedrijventerreinen naar aard, omvang en locatie in overeenstemming zijn met de gemeentelijke bedrijventerreinenvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en metGedeputeerde Staten van Overijssel.
  • b. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
  • c. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op die bestemmingsplannen waarvoor geldt dat de provinciale diensten in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/10 BRO een positief advies hebben uitgebracht over het voorontwerp.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.3.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval is de realisatie van bedrijventerrein Stepelo opgenomen in de bedrijventerreinenvisie welke is geaccordeerd door de provincie. Daarnaast heeft de provincie Overijssel in het kader van het vooroverleg goedkeuring gegeven aan het bestemmingsplan voor fase 1. Hiermee is dit bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.3.2. van de omgevingsverordening.

Voor het overige zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

3.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten.

In figuur 3.3 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen de perspectieven 'gepland bedrijventerrein' en 'mixlandschap'. Opgemerkt wordt dat de ontwikkelingsperspectievenkaart zeer globaal de richting nieuwe ontwikkelingen aangeeft en dan ook geen concrete begrenzing betreft. Dit blijkt onder meer uit het feit dat een deel van de bestaande woonwijk Hassinbrink alsmede het bestaande bedrijfsperceel van Unipro ook binnen het mixlandschap valt, hetgeen wat gelet op de inrichting en functies (woonwijk en bedrijvigheid) feitelijk onjuist is. Hierna wordt dan ook uitsluitend ingegaan op het perspectief 'gepland bedrijventerrein'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0007.png"

Figuur 3.3: Uitsnede Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

'Gepland bedrijventerrein'

Gebieden aangewezen als "gepland bedrijventerrein" betreffen pijplijnplannen. De behoefte voor deze geplande bedrijventerreinen dient onderbouwd te worden middels een bedrijventerreinenvisie en de SER-ladder.

Toetsing initiatief aan het ontwikkelingsperspectief

In het kader van de Omgevingsvisie is door de gemeente Haaksbergen 'Bedrijventerreinenvisie" opgesteld. In paragraaf 3.3.2 wordt de ontwikkeling getoetst aan de bedrijventerreinenvisie. Hier wordt gesteld dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten. Daarnaast is in paragraaf 3.2.3.1 reeds aangetoond dat de ontwikkeling voldoet aan de vereisten van de SER-ladder. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (Natuurlijke laag, Laag van het agrarisch-cultuurlandschap, Stedelijke laag en Lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' en de 'Lust- en leisurelaag' worden buiten beschouwing gelaten, omdat vanuit deze lagen geen bijzondere eigenschappen ter plaatse van het plangebied aanwezig zijn.

1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Beekdalen en natte laagtes' In figuur 3.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0008.png"

Figuur 3.4: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

'Dekzandvlakte en ruggen'

In deze gebieden is er afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaats vinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

'Beekdalen en natte laagtes'

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'

Op deze locatie zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt hoofdzakelijk doordat het gebied is ingericht als bedrijventerrein dan wel in cultuur is gebracht ten behoeve van de landbouw. Hierna wordt nader ingegaan op het agrarisch cultuurlandschap. Geconcludeerd wordt dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningslandschap'. In figuur 3.5. wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0009.png"

Figuur 3.5: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)

'Jonge heide- en broekontginningslandschap'

Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Het bestaande landschap is geanalyseerd in rapport 'Bureaustudie Landschap Bedrijventerrein Stepelerveld', bijlage 2 bij deze toelichting. Het bestaand landschappelijk raamwerk van houtsingels wordt gehandhaafd. Daarnaast wordt binnen het plangebied meer groen ingepast, waarbij wordt uitgegaan van streekeigen soorten. Hierdoor zal per fase sprake zijn van een groene 'kamer' waarbinnen de bedrijfskavels worden ontwikkeld. Het Stepelerveld zal een groene overgang tussen het dorp en het landelijk gebied gaan vormen. Geconcludeerd wordt dat met het realiseren van het bedrijventerrein aangesloten wordt bij de gebiedskenmerken behorend bij de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

3.2.4 Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie Overijssel

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente
3.3.1.1 Algemeen

De gemeenteraad van Haaksbergen heeft op 5 maart 2014 de 'Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente' gewijzigd vastgesteld. De structuurvisie is een toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Haaksbergen voor de periode tot 2020 en geeft een doorkijk naar 2030. De visie geeft aan hoe de gemeente omgaat met de thema's infrastructuur, platteland, economie, wonen en duurzaamheid.

Er zijn voor de komende jaren negen ambities opgenomen:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de Markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van het voorzieningenniveau.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

In figuur 3.6. is een uitsnede van de structuurvisiekaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0010.png"
Figuur 3.6: Structuurvisiekaart (Bron: Gemeente Haaksbergen)


Het plangebied is op de kaart aangemerkt als 'uitbreiding bedrijventerreinen'. In voorliggend geval is met name de zesde ambitie van belang. Op deze ambitie zal in de volgende subparagraaf nader worden ingegaan.

3.3.1.2 Ambitie 6: Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie

In voorliggend geval is met name het beleid over ontwikkelingslocatie Stepelerveld van belang.

Stepelerveld wordt ontwikkeld tot een duurzaam bedrijventerrein met een overwegend lokale functie en een optimale bereikbaarheid. De duurzaamheid van dit bedrijventerrein wordt gewaarborgd door bedrijven, die zich hier willen vestigen tot deelname aan parkmanagement te verplichten. Het nieuwe bedrijventerrein kent flexibele kavelmaten om zo in te spelen op de specifieke behoefte van bedrijven.

Vanuit een onzeker toekomstperspectief is het ruimtelijk en stedenbouwkundig van belang om Stepelerveld fasegewijs te ontwikkelen en zoveel mogelijk aan te sluiten op het bestaande infrastructuren en landschapspatronen. Dit zorgt dat het bedrijventerrein altijd ‘af ’ lijkt, als volgende fases nooit ontwikkeld worden. Percelen die nog niet in ontwikkeling zijn, blijven zo lang mogelijk in agrarisch gebruik.

3.3.1.3 Toetsing van het initiatief

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders om fase 1 Stepelerveld tot uitvoering te kunnen brengen. Het realiseren van fase 1 is expliciet op de structuurvisiekaart aangegeven. Het bedrijventerrein wordt zowel vanuit infrastructureel als landschappelijk oogpunt op de bestaande structuren aangesloten. Met het realiseren van het bedrijventerrein worden duurzame bedrijven een aantrekkelijke vestigingslocatie geboden waar men zich vanuit duurzaamheidsoogpunt kan profileren. Met het voornemen wordt bijgedragen aan de duurzaamheidsambities en de economische vitaliteit van Haaksbergen. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Bedrijventerreinenvisie
3.3.2.1 Algemeen

De gemeenteraad van Haaksbergen heeft in 2009 de Bedrijventerreinenvisie vastgesteld. Deze visie heeft als doel aan te geven op welke wijze de gemeente nieuwe bedrijventerreinen wil ontwikkelen, maar daarnaast ook een onderbouwing richting de provincie op welke wijze de gemeente bestaande, verouderde bedrijventerreinen wil aanpakken, en daarmee in aanmerking te komen voor subsidie.

Aangezien het in dit bestemmingsplan gaat om de ontwikkeling van fase 1 van bedrijventerrein Stepelerveld wordt in deze toelichting specifiek ingegaan op deze ontwikkeling.

3.3.2.2 Stepelerveld

De gemeente treft de nodige voorbereidingen om weer over een nieuwe voorraad uitgeefbare bedrijfskavels te kunnen beschikken. Het betreft de ontwikkeling van bedrijventerrein Stepelerveld. Het bestemmingsplan dat hiervoor wordt opgesteld voorziet in ongeveer 50,8 hectare bruto bedrijventerrein. Dit komt neer op netto ongeveer 34 hectare uitgeefbare bedrijfskavels. De ontwikkeling van dit bedrijventerrein wordt door de provincie aangeduid als een plan in de pijplijn.

Het nieuwe bedrijventerrein moet voorzien in een gedifferentieerd aanbod bedrijfskavels. Het is bedoeld voor zowel kleine en grote bedrijven, bestaande en startende bedrijven, de productiegerichte, de zwaardere en de hoogwaardigere bedrijven. Het bedrijventerrein Stepelerveld komt te liggen aan het toekomstige tracé van de N18 ten noorden van Haaksbergen. Met een directe aansluiting van de N18 op het bedrijventerrein is de bereikbaarheid optimaal.

Het bedrijventerrein wordt niet direct in zijn geheel aangelegd, maar zal gefaseerd worden ontwikkeld. De eerste fase, waarvoor onderhavig bestemmingsplan de juridisch-planologische regeling betreft, heeft betrekking op de ontwikkeling van ongeveer 15 hectare bruto bedrijventerrein.

Landschappelijk
Het bedrijventerrein Stepelerveld wordt zodanig gerealiseerd dat de bestaande (waardevolle) landschappelijke elementen in het gebied zoveel mogelijk worden gehandhaafd. In het westelijk deel van het plangebied ligt een markante houtwal (“het groene kwadrant”) en in het midden van het gebied ligt een landweg begeleid door rijen bomen. Deze elementen worden in de structuur van bedrijventerrein Stepelerveld zo goed mogelijk geïntegreerd. Door nieuwe elementen toe te voegen wordt de kwaliteit verder versterkt. In het bestemmingsplan wordt hier verdere aandacht aan besteed.

De omlegging van de N18

De omlegging van de N18 en de directe aansluiting daarvan ter hoogte van het bestaande en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein bepaald in belangrijke mate de ruimtelijk-economische ontwikkelingsperspectieven voor Haaksbergen. Vanuit ruimtelijk oogpunt ligt een ontwikkeling van dit gebied tot bedrijventerrein voor de hand, bedrijventerrein Stepelerveld.

Wat betreft de economische effecten zal dit positief uitwerken op de werkgelegenheid in Haaksbergen.

In het kader van het toekomstige tracé van de N18 is eerder al onderzoek gedaan naar de economische effecten van de verschillende alternatieven die daarvoor zijn bedacht. Door Rand Europe zijn de effecten van verschillende alternatieven voor de N18 op de regionale ontwikkeling van de arbeidsmarkt en de woningmarkt in beeld gebracht (de notitie “TIGRIS XL toepassing in N18-studie, d.d. 27 november 2006”). Aanvullend daarop is door Ecorys een position paper opgesteld naar de economische betekenis van de ombouw van de N18 tot stroomweg. Dit laatste stuk geeft een meer verfijnd beeld van de werkgelegenheidseffecten. Hieruit blijkt dat het verbeteren van de bereikbaarheid positieve effecten heeft op de werkgelegenheid. De bedrijven met hoge transportkosten profiteren het meest van een verbeterde bereikbaarheid. Het gaat dan vooral om bedrijven in de transport-en logistieke sector, maar ook industriële bedrijvigheid en de zakelijke dienstverlening zijn gebaat bij een goede bereikbaarheid. Aangezien de logistiek-en transportsector alsook de industrie sterk is vertegenwoordigd in Haaksbergen kan uitgegaan worden van een positief effect op de Haaksbergse bedrijvigheid. Ook zijn er positieve effecten te verwachten voor de werkgelegenheid in de invloedssfeer van de N18, waaronder ook een relatief groot effect voor Haaksbergen wordt verwacht.

Afstemming

De gemeente Haaksbergen heeft de bedrijventerreinenvisie afgestemd met de buurgemeenten Enschede, Hengelo, Hof van Twente en Berkelland. Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel heeft ingestemd met de bedrijventerreinenvisie.

3.3.2.3 Toetsing van het initiatief

Dit bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor fase 1 van het bedrijventerrein Stepelerveld. Hiermee wordt voorzien in de behoefte naar nieuwe uitgeefbare gronden bedrijventerrein. Het bestaand landschappelijk raamwerk waarin het plangebied grotendeels is gelegen blijft gehandhaafd. Door het treffen van nadere landschappelijke inpassingen wordt de overgang tussen het dorp en het landelijk verder verzacht. Het bedrijventerrein zal een bijdrage leveren aan het vergroten van de werkgelegenheid en het versterken van de economische vitaliteit van Haaksbergen. Wel is besloten om geen traditionele bedrijventerrein meer te realiseren, maar een bedrijventerrein waarbij sprake is van hoge duurzaamheidsambities. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de gemeentelijke bedrijventerreinenvisie.

3.3.3 Gebiedsvisie ‘Stepelerveld, het duurzaamste bedrijventerrein van Twente’
3.3.3.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders van Haaksbergen omarmen in hun coalitieakkoord van mei 2014 de Structuurvisie 2030 van Haaksbergen. Zij willen de ambitie om in 2030 de groenste gemeente van Twente te zijn nader vormgeven in het project ‘Groene Kwaliteitsgemeente’. Burgemeester en wethouders willen van Stepelerveld het duurzaamste bedrijventerrein van Twente maken. Dat bedrijven, die op het gebied van duurzaamheid voorop lopen, zich vestigen op bedrijventerrein Stepelerveld, laat zien dat duurzaamheid en bedrijvigheid goed samengaan en de koppeling tussen ‘Groenste gemeente van Twente’ en ‘Duurzaamheid’ logisch is. “Stepelerveld: Duurzaamste bedrijventerrein van Twente” is een van de voorbeelduitwerkingen van de structuurvisie. Het project is mede mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van de provincie Overijssel.

3.3.3.2 Ambitie duurzaamheid Stepelerveld

Voor stedenbouw bestaat een Gemeentelijke Praktijk Richtlijn (GPR Stedenbouw, versie 1.3). Deze is gebaseerd op de volgende thema’s:

  • Energie
  • Ruimtelijke inrichting: ruimte en grond -gebruik, natuur, water, bebouwing en infrastructuur,
  • Gezondheid: geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, hinder en comfort
  • Gebruikswaarde: mobiliteit, functionaliteit, belevingswaarde
  • Toekomstwaarde: toekomstgerichtheid, flexibiliteit, gebruikswaarde.

Per thema kan een score tussen de 1 en 10 worden behaald. De startwaarde is een 6,0 wat bij benadering de eisen volgens Nederlandse juridisch-planologische en milieuwetgeving (voor nieuwe gebiedsontwikkelingen) weergeeft. Ten opzichte van deze startwaarde kunnen de gekozen gebiedskenmerken positief of negatief scoren. Positief, als ze verder gaan dan minimaal vereist, of negatief, als ze niet voldoen aan het prestatieniveau van genoemde wet- en regelgeving. De prestaties op de vijf thema’s samen, geven het kwaliteitsbeeld van de locatie.

Uitgangspunt voor Stepelerveld is een GPRnorm van minimaal 7 op alle thema’s.

3.3.3.3 Duurzaamheidsmaatregelen

Aan de hand van vier unique Sellingpoints voor de ontsluiting en openbare ruimte wordt concreet gemaakt hoe Stepelerveld het duurzaamste bedrijventerrein van Twente wordt. Hierna wordt kort op elke unique selling point ingegaan. Voor een uitgebreidere omschrijving wordt verwezen naar hoofdstuk 2 en 3 van de visie.

1. Biodiversiteit en gezond werklandschap

Stepelerveld vormt een groene overgang tussen dorp en landelijk gebied. Bestaande beplanting wordt zoveel mogelijk behouden. Nieuwe beplanting- en waterstructuren sluiten aan op de bestaande structuren in de omgeving. De beplantingstructuren zijn robuust en vormen samen met de waterstructuren ‘kamers’ waarbinnen de bedrijfskavels worden ontwikkeld.

2. Schoon en zichtbaar watersysteem

Het watersysteem is zichtbaar en beeldpalend, dit betekent een bovengrondse afvoer in open goten. Een herkenbaar netwerk van zuiveringsgreppels ligt tussen de bedrijfskavels en de watergangen. De greppels bieden infiltratiemogelijkheden. Zoveel mogelijk hemelwater wordt geïnfiltreerd. Retentie van water vindt plaats in het netwerk van wadi's en in de watergangen aan de westzijde van het plangebied. De wadi's zijn overgedimensioneerd, zodat ze een ruime bergingscapaciteit hebben.

3. Slimme wegen

Het project ‘Smart Roads’ wordt uitgevoerd als pilot op Stepelerveld. Dit project voorziet onder meer in:

  • Reflecterend asfalt met lichte steenslagsoorten (betere reflectie, minder straatverlichting nodig): besparing van minstens 24% van het energiegebruik en voorkomen lichtvervuiling.
  • Duurzame verlichting door opwekken van eigen energie (zonnecollectoren op mast).
  • Warmte-koudeopslag in fundering en daarmee voorkomen van gladheid en het gebruik van strooizout.
  • Ruimte voor andere innovatieve technieken.

4. Samenwerken met de buren

Normaal koopt een bedrijf een kavel, zorgt voorzichzelf en heeft weinig contact met de andere bedrijven. Door op Stepelerveld de handen ineen te slaan en slim samen te werken met de buren, zoals de gemeente, andere bedrijven, het Waterschap en de aanwonende agrariërs, kunnen nieuwe win-winsituaties ontstaan: kennis kan worden gedeeld, routes gecombineerd, afvalstromen worden omgevormd tot nieuwe energie, hekken kunnen worden voorkomen en bewaking wordt eenvoudiger, afvalwater wordt gezamenlijk gezuiverd, warmte en energie kan worden uitgewisseld etc.

Daarnaast wordt ingezet op één unique sellingpoint voor de bedrijfskavels:

5. Duurzaam Bouwen

Ten aanzien van duurzaam bouwen wordt uitgegaan van onder meer de volgende uitgangspunten/richtlijnen:

  • GPR 7: bedrijven een GPR-norm van minimaal 7 op alle thema’s.
  • Unipro als aanjager om nieuwe bedrijven duurzaam te maken: duurzaamheidscentrum.
  • Benutten van daken als functionele ruimte voor opwekken energie, waterberging, en biodiversiteit.
  • Opwekken eigen energie door middel van PV-panelen (>30%).
  • Zongericht bouwen: ‘Passive solar design’, zelfregulerende zonwering, glasvlakken.
  • Gebruik duurzame materialen.
  • Minimaal 50% CO2-neutrale gebouwen en productie.
  • Minimaal 70% hergebruik dakwater voor doorspoelen in toiletten en bedrijfsprocessen.

3.3.3.4 Toetsing van het initiatief

Dit bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de gebiedsvisie “Stepelerveld: Duurzaamste bedrijventerrein van Twente". De planologische kaders opgenomen in dit bestemmingsplan bieden de mogelijkheid tot het treffen van duurzame maatregelen. In de algemene afwijkingsregels is een bepaling opgenomen waarmee afgeweken kan worden van de bestemmingsregels ten behoeve van het realiseren van gebouwen en/of bouwwerken voor het opwekken van duurzame energie. Met deze bepaling kan tevens worden ingespeeld op toekomstige innovatieve maatregelen. Het bestemmingsplan voorziet in het benodigde kader om de duurzaamheidsambities zoals verwoord in de gebiedsvisie te kunnen verwezenlijken.

3.3.4 Conclusie toetsing gemeentelijk beleid

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is in overeenstemming met de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten en de daarin opgenomen uitgangspunten.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's archeologie & cultuurhistorie, bodemkwaliteit, water, ecologie, Besluit milieueffectrapportage, bedrijven en milieuzonering, Wet geluidhinder, Wet geurhinder en veehouderij & Het Activiteitenbesluit, verkeer, luchtkwaliteit, externe veiligheid en leidingen.

 

4.2 Archeologie & Cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie
4.2.1.1 Algemeen

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.2.1.2 Situatie plangebied

Voor het hele plangebied van bedrijventerrein Stepelerveld is een archeologische bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden onderstaand verwoord. Het onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting.

Het gebied kent zeer weinig archeologische vindplaatsen. Op twee locaties worden archeologische waarden verwacht, waarvan één gelegen binnen het plangebied. Dit betreft een dekzandkop met een plaggendek in het zuidwestelijke deel van het plangebied. In onderstaande afbeelding is het plangebied aangegeven met daarbinnen de locatie met mogelijk archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0011.png"

Figuur 4.1: Kaart mogelijke archeologische waarden

Vanwege het ontbreken van bekende archeologische vindplaatsen is het moeilijk een specifieke verwachting aan te geven, daarom is ook veldwerk uitgevoerd.

Het veldwerk is uitgevoerd in november 2011. Er is conform de richtlijnen van de KNA 3.2 gewerkt. In het zuidwestelijke onderzoeksgebied zijn in totaal tien boringen gezet in een boorgrid van 30x25 m. Dit is in afwijking van het plan van aanpak, waarin zes boringen in een grid van 40x50 m werden voorgeschreven. In het veld werd besloten een intensiever boorgrid aan te leggen, omdat hiermee de hoogste locaties (meestal de archeologisch meest relevante locaties) in het micro-reliëf beter konden worden onderzocht.

Uit de resultaten van het archeologisch onderzoek blijkt dat op de locatie binnen het plangebied geen intacte archeologische waarden aanwezig zijn. Aanbevolen wordt dit gebied vrij te stellen van archeologisch onderzoek. Er zijn geen redenen aan te nemen dat hier een plaggendek heeft gelegen en de aanwijzing als zodanig op de gemeentelijke verwachtingskaart berust waarschijnlijk op een misverstand. Het betreft een grotendeels afgetopte dekzandkop, waarop geen intacte archeologische waarden meer zijn te verwachten.

Wanneer onverhoopt bij de uitvoering wel grondsporen en/of vondsten worden gedaan dient hiervan melding te worden gemaakt bij het bevoegd gezag.

4.2.2 Cultuurhistorie
4.2.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

4.2.2.2 Onderzoeksresultaten cultuurhistorie

Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe omgeving van het plangebied komen eveneens geen monumenten of cultuurhistorische waarden voor. Geconcludeerd wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt.

4.2.3 Conclusie

Het uitvoeren van een nader archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens bevinden er zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden die een belemmering vormen voor de uitvoering van het gewenste plan.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een doorgaans een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht.

4.3.2 Situatie plangebied

Voor het bedrijventerrein Stepelerveld zijn door ARCADIS historische onderzoeken uitgevoerd conform NEN 5725 “Leidraad bij het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek”. Doel van de onderzoeken is om verdachte deellocaties binnen de onderzoekslocatie in kaart te brengen. De onderzoeken hebben in 2007 en respectievelijk in 2012 plaatsgevonden. Het onderzoek dat in 2012 is uitgevoerd, betreft een actualisatie van het onderzoek uit 2007. Deze actualisatie heeft plaatsgevonden omdat het ontwerp bestemmingsplan uit 2007 voor het plangebied Stepelerveld is gewijzigd.

Het onderzoeksrapport in bijlage 4 van deze toelichting heeft betrekking op de meest recente stand van zaken en is uitgevoerd voor het gehele plangebied van bedrijventerrein Stepelerveld.

Stepelerveld fase 1

Voor het onderhavige plangebied (fase 1) geldt dat er geen bodemverontreinigingen zijn aangetroffen. Nader onderzoek voor deze locatie is derhalve niet noodzakelijk.

4.3.3 Conclusie

In het onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vastgelegd. De resultaten van het onderzoek vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied (fase 1). De resultaten geven in het kader van dit bestemmingsplan geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek.

4.4 Water

4.4.1 Algemeen

De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Waterplan, de Omgevingsvisie Overijssel en het waterbeheerplan van het waterschap Vechtstromen.

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.

4.4.2 Situatie plangebied

In het kader van de Watertoets en de Keur heeft voor het bestemmingsplan Stepelerveld tweemaal overleg plaatsgevonden met de gemeente Haaksbergen en het Waterschap Regge en Dinkel (tegenwoordig Vechtstromen). Met de provincie Overijssel is eenmaal contact geweest. In het proces van de Watertoets zal de provincie zich laten vertegenwoordigen door het waterschap.

In de watertoetsbijeenkomsten zijn randvoorwaarden naar voren gekomen die de waterbeheerders stellen aan het toekomstige watersysteem op het bedrijventerrein Stepelerveld. Een uitgebreide beschrijving van de watertoets is opgenomen in de rapportage 'Bureaustudie fase 1 Bedrijventerrein Stepelerveld Water' die als bijlage 5 is opgenomen bij deze toelichting.

Hierna wordt kort ingegaan op de wateropgave voor Stepelerveld fase 1.

Wateropgave Stepelerveld fase 1

De wateropgave voor Stepelerveld is globaal bepaald op basis van het globale bestemmingsplan en plankaart. Daarbij is gebruik gemaakt van principe-dwarsprofiele van zijwegen (standaard straat) en hoofdweg. Voor de verhouding tussen dak, terreinverharding en groen op uitgeefbaar terrein is een verhouding van 45%-45%-10% gebruikt.

Voor water is ruimte gereserveerd binnen de plangrens en op openbaar terrein. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen vuil en schoon hemelwater. Vuil hemelwater is afkomstig van wegen en terreinverharding. Het dakwater wordt als schoon aangemerkt. Het wegwater van de hoofdweg en het terreinwater van de aangrenzende percelen wordt in de brede groenzone van de hoofdweg gezuiverd, geborgen en geïnfiltreerd. Het wegwater van de zijwegen en het terreinwater van de aangrenzende percelen wordt in de smalle groenzone van de zijstraat gezuiverd en deels geborgen. Het water kan via een overloopconstructie naar het oppervlaktewater aan de oost- en westrand of naar de brede groenzone van de hoofdweg weglopen. Hier vindt aanvullende berging en infiltratie plaats. Het dakwater wordt getransporteerd naar oppervlaktewater of de brede groenzone van de hoofdweg.

In het plangebied liggen twee waterlopen (20-5-2-1 en 20-5-2-4). Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van de legger der wateren van het waterschap dient bij het waterschap vooraf toestemming te worden gevraagd. Deze waterparagraaf omvat enkel het principe van afwatering, zuivering, berging en infiltratie, alsmede de randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan. De uitwerking van het watersysteem wordt door de gemeente Haaksbergen in samenspraak met het waterschap uitgevoerd.

4.4.3 Conclusie

Voor het onderhavige bestemmingsplan voor fase 1 van het bedrijventerrein Stepelerveld, dat gesitueerd is in het zuidwestelijk deel van het bedrijventerrein Stepelerveld, geldt dat de waterparagraaf zoals hierboven beschreven is voor het hele bedrijventerrein Stepelerveld leidend is.

4.5 Ecologie

4.5.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Ecogroen heeft ter plaatse van het plangebied een actualiserend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 6 van deze toelichting.

4.5.2 Gebiedsbescherming
4.5.2.1 Algemeen

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.5.2.2 Onderzoeksresultaten gebiedsbescherming
4.5.2.2.1 Natura 2000-gebieden

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Buurserzand & Haaksbergerveen” is gelegen op een afstand van circa 2,7 kilometer van het plangebied.

Er heeft in het kader van het bedrijventerrein Stepelerveld een voortoets stikstofdepositie plaatsgevonden. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 7 van deze toelichting. Opgemerkt wordt dat het plangebied (fase 1) aanzienlijk kleinschaliger is dan het bedrijventerrein opgenomen in het onderzoek. Inhoudende dat de effecten als gevolg van de in dit bestemingsplan besloten ontwikkeling fors minder zullen zijn.

Uit de effectbeoordeling voor Stepelerveld blijkt dat significant negatieve effecten van het bedrijventerrein Stepelerveld, al dan niet in cumulatie met de aanleg van het nieuwe deel van de provinciale weg N18, op de kwalificerende habitattypen en soorten van Natura 2000-gebied Buurserzand en Haaksbergerveen geheel kunnen worden uitgesloten. Op grond van dit onderzoek is duidelijk dat de maximale toename berekend op basis van modellen heeft ten gevolge van het bedrijventerrein Stepelerveld maximaal 0,3 mol N·ha-1·jr- bedraagt. Dit ligt ruim onder de vergunningsgrens van 1 mol N·ha-1·jr-1.

Een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden is dan ook uit te sluiten voor wat betreft de realisatie van fase 1 van het bedrijventerrein Stepelerveld. Het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is dan ook niet aan de orde.

4.5.2.2.2 Ecologische Hoofdstructuur

Binnen het plangebied zijn geen groenelementen aangewezen als EHS. Het dichtstbijzijnde gebied aangewezen tot EHS is gelegen op circa 850 meter afstand. Gelet op de aard en omvang van het voornemen, de afstand tussen het plangebied en het EHS-gebied en de toekomstige aanleg van de N18 in het tussengelegen gebied, is het nader onderzoeken van dit bestemmingsplan aan de EHS niet noodzakelijk. Er hoeven geen vervolgstappen te worden genomen.

4.5.3 Soortenbescherming
4.5.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.5.3.2 Onderzoeksresultaten soortenbescherming

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Opgemerkt wordt dat het woonhuis (Hengelosestraat 188) reeds in overeenstemming met de Flora- en faunawet is gesloopt. De constateringen die hiermee samenhangen zijn hierna buiten de onderzoeksresultaten gelaten.

Uit het onderzoek blijkt dat de volgende soorten zijn aangetroffen en/of te verwachten zijn:

  • In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten;
  • Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde grondgebonden zoogdiersoorten te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht;
  • In het plangebied zijn jaarrond beschermde nesten van de Buizerd te verwachten. Ook broedt Kerkuil net buiten het plangebied van fase 1. Daarnaast zijn diverse algemene broedvogels van struweel, tuinen en erven aanwezig en te verwachten;
  • Voortplanting en overwintering van algemene en laag beschermde amfibieën is te verwachten in respectievelijk de watergangen en in de strooisellaag onder beplanting. Zwaarder beschermde amfibieën worden op basis van terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet in het plangebied verwacht;
  • Reptielen, beschermde vissen, libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet in het plangebied verwacht.

In voorliggend geval is er een bedrijfsperceel met bijbehorende infrastructuur in overeenstemming met de flora- en faunawet gerealiseerd. Er hoeven in beginsel geen bomen te worden gekapt of watergangen te worden gedempt. In het kader van dit bestemmingsplan is, mede gelet op de huidige invulling (bedrijfsperceel en graspercelen), nader ecologisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk. Wel geldt bij nieuwe ontwikkelingen in het gebied ten alle tijde de zorgplicht zoals opgenomen in artikel 2 uit de Flora- en faunawet.

4.5.3.3 Conclusie

Van negatieve effecten op Natura-2000 gebieden en/of de EHS is geen sprake. Daarnaast is nader onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

 

4.6 Besluit milieueffectrapportage

4.6.1 Wettelijk kader

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • 1. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • 2. Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • 3. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.


In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.6.2 Situatie plangebied
4.6.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen'. Dit gebied is gelegen op een afstand van 2,7 kilometer van het plangebied.

Gezien de aard van dit bestemmingsplan en de omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.6.2.2 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000- gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Zoals reeds beschreven in paragraaf 4.5.2.2.1 is er een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd voor nagenoeg het gehele bedrijventerrein Stepelerveld. Uit dit onderzoek is gebleken dat de stikstofdepositie ten gevolge van het bedrijventerrein Stepelerveld maximaal 0,3 mol N·ha-1·jr bedraagt. Een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden is dan ook uit te sluiten voor wat betreft de realisatie van fase 1 van het bedrijventerrein Stepelerveld. Het aanvragen van een vergunning (vanaf 1 mol N-ha-1-jr) op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is dan ook niet aan de orde.

Gelet op het feit dat het plangebied aanzienlijk kleinschaliger is dan het bedrijventerrein opgenomen in het onderzoek zal de effecten op Natura 2000-gebieden aanzienlijk minder bedragen. Mochten er desalniettemin bedrijven in het plangebied vestigen met activiteiten met een depositie van meer dan 0,05 mol per hectare per jaar dan moet er een melding worden ingediend.

4.6.2.3 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het aanleggen van een bedrijventerrein wordt niet genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Op basis van onderdeel D kan een dergelijke ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig, aangezien dit bestemmingsplan voor wat betreft deze ontwikkeling voorziet in een directe eindbestemming en daarom kan worden aangemerkt als 'besluit', indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden (100 hectare / 200.000 m2 of meer ) kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan (15 hectare) geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een ontwikkeling van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit het vervolg van dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.6.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.(beoordeling)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
4.7.2 Gebiedstypen

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de geldende bestemming mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Met betrekking tot het plangebied geldt, gezien het feit dat het een bedrijventerrein betreft, het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden die gelden bij de verschillende gebiedstypes en milieucategorieën zijn hierna weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0012.png"

4.7.3 Onderzoeksresultaten milieuzonering

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Ad 1:

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Voor het bedrijventerrein Stepelerveld is de methode van 'inwaartse zonering' gehanteerd.

"Bij inwaarste zonering worden beschermde bufferzones rondom milieugevoelige functies gecreëerd. Op het bedrijventerrein zijn op korte afstand van de gevoelige functie slechts weinig belastende activiteiten toelaatbaar. Hoe groter de afstand tot de milieugevoelige functies, hoe groter de toelaatbare belasting zal zijn."

In de omgeving van het plangebied zijn de gevoelige gebieden en objecten geïnventariseerd. In voorliggend geval zijn ten westen en ten oosten van het plangebied milieugevoelige functies aanwezig. De woningen gelegen aan de Hengelosestraat en Schaddenweg, die binnenkort gesloopt worden in het kader van de aanleg van de N18, zijn in de beoordeling buiten beschouwing gelaten.

Uitgaande van het omgevingstype gemengd gebied wordt:

  • milieucategorie 3.2 toegestaan op een afstand groter dan 100 meter van milieugevoelige functies;
  • milieucategorie 4.1 toegestaan op een afstand groter dan 200 meter van milieugevoelige functies.

Deze milieucategorieën zijn op de verbeelding en in de regels vastgelegd.

In het bestemmingsvlak waar bedrijven met een maximale categorie van 4.1 zijn toegestaan is het, onder voorwaarden, mogelijk om door middel van een afwijkingsbevoegdheid van het college Bevi-bedrijven (Besluit externe veiligheid inrichtingen) te vestigen.

In voorliggend geval is dit bestemmingsplan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.

Ad 2:

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In het kader van milieuzonering is er geen sprake van de toevoeging van nieuwe gevoelige objecten.

Binnen het plangebied zijn geen bedrijfswoningen toegestaan. Daarnaast zijn bedrijfsgebouwen niet aan te merken als gevoelige bestemmingen in het kader van milieuzonering. De nieuwe functies ondervinden dan ook geen hinder van bestaande functies in de omgeving.

4.7.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.8 Wet geluidhinder

4.8.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Het akoestisch onderzoek bepaalt de geluidsbelasting aan de gevel van de geluidsgevoelige bestemming die vanwege de weg wordt ondervonden. Het onderzoek is alleen noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemming binnen de wettelijke geluidszone van de weg gelegen is.

4.8.2 Situatie plangebied

Arcadis heeft in voorliggend geval een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 8 van deze toelichting.

Industrielawaai

De geprognosticeerde geluidsbelasting vanwege de bedrijven op de dichtstbijzijnde woningen buiten het bedrijventerrein is bij twee woningen hoger dan 50 dB(A). Bij zes woningen rondom het bedrijventerrein bedraagt de geluidsbelasting 45 tot en met 50 dB(A). De overige omliggende woningen hebben een lagere geluidsbelasting.

De twee woningen waar de geluidsbelasting hoger is dan 50 dB(A) liggen beide ter hoogte van het nieuwe tracé van de N18. Deze woningen zullen naar verwachting op korte termijn geamoveerd moeten worden bij de aanleg van N18. Het nemen van maatregelen om bij deze twee woningen de geluidsbelasting te reduceren zijn niet doelmatig gezien de verwachte korte duur dat deze maatregelen nodig zullen zijn.

Opgemerkt wordt dat bij invulling van de andere fasen van het bedrijventerrein Stepelerveld onderzocht zal moeten worden of bij alle woningen rond het bedrijventerrein nog voldaan kan worden aan 50 dB(A), of dat hier onderbouwd van afgeweken kan worden.

Wegverkeerslawaai

De geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op het bedrijventerrein is bij de woningen binnen de geluidszones van de wegen niet hoger dan 37 dB. Daar dit veel lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, zijn er geen overschrijdingen te verwachten van het verkeerslawaai.

Hiermee is aangetoond dat het bestemmingsplan Stepelerveld, fase 1 voldoet aan een acceptabel woon- en leefklimaat voor het aspect geluid.

Opgemerkt wordt dat dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt. In dat kader hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de aspecten weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai.

4.8.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.9 Wet geurhinder en veehouderij & Het Activiteitenbesluit

4.9.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat binnen een concentratiegebied als bedoeld in de Meststoffenwet, de gemeente Haaksbergen is gelegen in een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven op basis van het Activiteitenbesluit gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt ‘de omgekeerde werking’ genoemd.

4.9.2 Situatie plangebied

Arcadis heeft in 2011-2012 een onderzoek uitgevoerd naar de geurhindercontouren nabij het bedrijventerrein Stepelerveld. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9 van deze toelichting.

Arcadis heeft een actualiserend onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de 1e fase. Hierna zijn de resultaten en conclusies uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 10 van deze toelichting.

Stepelerveldweg 31

Aan de Stepelerveldweg 31 wordt een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. In het kader van het onderzoek in 2011-2012 zijn de geurcontouren van het bedrijf in kaart gebracht. Het agrarisch bedrijf is voornemens om op korte termijn uit te breiden. In het geactualiseerde onderzoek (d.d. 15 oktober 2015) is rekening gehouden met de voorgenomen uitbreiding van het bedrijf. Er is nog geen sprake van een verworven recht, maar door het overnemen van de geurcontour op de verbeelding is de voorgenomen uitbreiding wel veiliggesteld. Dit bestemmingsplan vormt dan ook geen enkele belemmering voor de huidige bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf en de voorgenomen uitbreiding.


Beoordeling geurcontouren

Voor wat betreft Fase 1 Stepelerveld is het relevant is dat de nieuwe 8 ou geurhindercontour rondom het bouwblok (Stepelerveldweg 31) niet overlapt met het voor bedrijfsontwikkeling bedoelde gedeelte van plangebied Fase 1. Dat betekent dat de conclusies uit het eerdere rapport overeind kunnen blijven en dat het advies om een geurnorm van 8 ou vast te stellen voor het plangebied in ieder geval voor Fase 1 nog steeds valide is. Door de grotere overlap van de 3 ou contour met het plangebied is er wel sprake van een grotere urgentie om een afwijkende norm vast te stellen, aangezien de default geurnorm voor de bebouwde kom van 3 ou de ontwikkeling Fase 1 zou belemmeren.


Beoordeling leefklimaat

In plangebied Fase 1 is het leefklimaat op basis van de voorgrondbelasting beoordeeld als redelijk goed tot zeer goed, met een maximale kans op geurhinder van 15 %. Dit hoeft ontwikkelingen niet in de weg te staan.


Conclusies

De wijzigingen in de veebezetting van bedrijven in en rondom het plangebied hebben slechts een beperkt effect en geven geen aanleiding de conclusies en aanbevelingen uit het rapport “Geurvisie Wet Geurhinder en Veehouderij, Plangebied Stepelerveld” uit 2012 te herzien, voor wat betreft Fase 1 van het plangebied.

In het rapport wordt gesteld dat, indien de overige fasen in werking treden, er van uit gegaan wordt dat de veehouderij aan de Stepelerveldweg 31 en/of Kolenbranderweg 64 de bedrijfsvoering zal wijzigen of staken, zodanig dat de geurhindercontour geen belemmering meer vormt voor de ontwikkeling van de betreffende fase. Dit uitgangspunt blijft overeind.

Verwerking geurcontouren in het bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn geurcontouren opgenomen om zodoende de belangen van omliggende agrariërs te beschermen. Binnen deze contouren zijn op dit moment geen geurgevoelige objecten toegestaan. Hierna wordt een korte beschrijving gegeven van geurgevoelige objecten en niet geurgevoelige objecten.

Geurgevoelige objecten en niet-geurgevoelige objecten

Zoals blijkt uit de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij, zijn er een aantal criteria die relevant zijn om te betrekken in de beoordeling of sprake is van een geurgevoelig object. In de eerste plaats gaat het daarbij om de verblijfsduur van menselijk wonen of verblijf. Van belang is de verblijfsduur op een dag, maar ook het aantal dagen per jaar dat sprake is van wonen of verblijf is van belang. In de tweede plaats dient bij de beoordeling of sprake is van een geurgevoelig object rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van dagelijks dezelfde personen of steeds wisselende personen. Als iemand elke dag weer opnieuw last heeft van geurhinder, is dat anders dan dat dit incidenteel een keer het geval is. In de derde plaats dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat er mensen ook in de nachtperiode in het object verblijven. Of sprake is van een geurgevoelig object is telkenmale dus een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.

In ABRvS, 201111498/1/T1/R4 van 13 februari 2013 overweegt de Afdeling dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat de Wet geurhinder alleen bescherming biedt aan personen tegen langdurige blootstelling aan geurhinder. Een bedrijfsgebouw waarin een kantine of kantoor wordt ondergebracht dient aangemerkt te worden als een geurgevoelig object. Een opslagruimte, showroom of bijvoorbeeld een parkeerplaats/parkeergarage is geen geurgevoelig object . Per geval zal moeten worden beoordeeld of er al dan niet sprake is van een geurgevoelig object.

Geurverordening

De gemeente is bezig met het vaststellen van een geurverordening voor dit gebied. Hierbij zal de maximaal toegestane geurbelasting binnen het plangebied worden vastgesteld op 8 ou. Vervolgens is het mogelijk om de geurcontouren middels een wijzigingsplan te verwijderen, zonder dat omliggende agrarische bedrijven worden belemmerd in hun (toekomstige) bedrijfsvoering. Nadat de geurcontouren van de verbeeldingen zijn verwijderd is het mogelijk wordt om binnen de gehele bestemming 'Bedrijventerrein' geurgevoelige objecten te realiseren.

4.9.3 Conclusie

De Wet Geurhinder en veehouderij vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.10 Verkeer

4.10.1 Situatie plangebied

In het kader van het bedrijventerrein Stepelerveld is er een verkeersonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 11 van deze toelichting.

In de verkeerstoets is nagegaan of de ontsluiting van Fase 1 via de Bouwstraat en het bestaande  wegennet voldoende is. Uit de verkeersberekening blijkt dat het bedrijventerrein circa 2.000 motorvoertuigen per werkdag genereert, hierbij is uitgegaan van 12 hectare bruto bedrijventerrein. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in circa 15 hectare, waardoor de verkeersgeneratie circa 2.500 motorvoertuigen per werkdag zal bedragen.

De wegen op Stepelo zijn behoorlijk breed. Er zijn geen gescheiden voorzieningen voor langzaam verkeer. Deze wegen kunnen de  bovengenoemde intensiteiten goed aan. Het  drukst zal het zijn op de Metaalstraat bij de 
rotonde Hengelosestraat. 

Op de Hengelosestraat rijden in 2015 circa 13.000 voertuigen per etmaal. Daar zitten de verkeersbewegingen van Stepelo al bij in. Voegen we daar de extra 2.500 mvt/etmaal van Stepelerveld bij, dan is het totaal circa 15.500 mvt/etmaal. Voor de Hengelosestraat zelf is dit geen probleem. Het meest kritische punt zal de rotonde bij de Metaalstraat zijn vanwege de grote stroom doorgaand verkeer op de Hengelosestraat. De 
enkelstrooksrotonde heeft een diameter van circa 35 meter. Een dergelijke rotonde heeft een capaciteit van 
circa. 20.000 mvt/etmaal. In principe moet de rotonde het verkeer aan kunnen temeer daar het een 
drietaksrotonde is met relatief weinig conflictbewegingen. 

Een inzooming op de spitsen geeft het volgende beeld. De dominante stroom in de ochtendspits is zuid-noord. In de avondspits is dat omgekeerd (noord-zuid).In de  ochtendspits zal een conflict tussen  verkeer uit het 
noorden, dat naar het bedrijventerrein toe wil, en het zuid-noord verkeer voor wachtrijen kunnen zorgen.  De
richting noord-zuid kent weinig conflicten omdat de aantakking Metaalstraat aan de oostkant zit. In de 
avondspits zal het verkeer daarom weinig problemen kennen. 

4.10.2 Conclusie

Het bestaande wegennet heeft voldoende capaciteit om het extra verkeer van de eerste fase van Stepelerveld goed te kunnen verwerken. Parkeren zal plaats vinden op eigen terrein.

4.11 Luchtkwaliteit

4.11.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen is de Europese kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.11.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.11.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.11.2 Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Arcadis heeft in voorliggend geval een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de conclusies uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 12 van deze toelichting.

De immissieconcentraties fijn stof en stikstofdioxide zijn berekend met het softwarepakket Geomilieu (versie 2.60). De berekeningen zijn uitgevoerd voor het realisatiejaar 2016. Latere jaren reflecteren een afname van de achtergrondconcentraties en emissiefactoren van motorvoertuigen als gevolg van maatregelen van het Rijk.

Als gevolg van het wegverkeer en bedrijventerrein samen bedraagt de maximale bijdrage aan de fijn stof concentraties 2,6 µg/m3 en de maximale bijdrage aan de stikstofdioxide concentraties 6,1 µg/m3.

De maximale jaargemiddelde concentratie NO2 bedraagt (na cumulatie) 20,3 µg/m3. Voor PM10 bedraagt de maximale jaargemiddelde concentratie 23,6 µg/m3. Voor beide componenten wordt ruim voldaan aan de norm van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie. Het aantal dagen dat de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 wordt overschreden bedraagt maximaal 12 dagen en hiermee wordt voldaan aan de norm van 35 overschrijdingsdagen. Er treden geen overschrijdingen op van de uurgemiddelde concentratie NO2.

Hiermee wordt voor PM10 en NO2 ruim voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

Gezien de berekende concentraties in het gebied en de mate van onderschrijding, levert de bijdrage vanwege het te realiseren bedrijventerrein Stepelerveld geen belemmeringen op voor de planvorming.

4.11.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.12 Externe veiligheid

4.12.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in: 

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.12.2 Situatie plangebied

Inventarisatie omgeving
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende figuur is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1081-0002_0013.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)


Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Externe veiligheidsonderzoek

Voor het bestemmingsplan bedrijventerrein Stepelerveld is een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar bijlage 13 van deze toelichting.

Zowel de rijksweg N18 als de provinciale weg N739 leveren geen plaatsgebonden risico’s op die beperkingen opleveren aan de geplande ontwikkeling van het Bedrijventerrein Stepelerveld.

Het groepsrisico van de N739 verandert niet als gevolg van de geplande ontwikkeling. Het groepsrisico van de N18 daarentegen wel. Waar deze in de referentiesituatie niet aanwezig was, ontstaat er na de realisatie van het Bedrijventerrein Stepelerveld een groepsrisico van 0,001. Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde. Wel dient het bevoegd gezag, vanwege het ontstaan van dit groepsrisico, de vervolgstappen van de verantwoordingsplicht groepsrisico te doorlopen. In hoofdstuk 5 van het onderzoek is hier invulling aangegeven.

Het treffen van risicoverlagende maatregelen of het opnemen van beperkingen in het bestemmingsplan is niet noodzakelijk, dit vanwege het feit dat het groepsrisico als nog heel laag is.

Mogelijkheden tot het oprichten van Bevi-inrichtingen binnen het bestemmingsplan

Het bestaande bedrijf gelegen binnen het plangebied betreft een Bevi-inrichting, waarbij de pr-contour binnen de bedrijfskavel blijft. Afgezien van dit bedrijf zijn bij recht geen nieuwe Bevi-inrichtingen toegestaan. Het bestemmingsplan biedt middels een afwijkingsbevoegdheid de mogelijkheid om ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' nieuwe Bevi-inrichtingen toegestaan. Wel geldt dat voldaan moet worden aan het opgenomen afwegingskader en de voorwaarde dat de 10-6 PR-risicocontour binnen de bedrijfskavel moet blijven.

4.12.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.13 Leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.1.1 Opzet van de regels
5.1.1.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Dit bestemmingplan is opgesteld conform de normen van de SVBP 2012 (Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.

5.1.1.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.1.1.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemming. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd.
  • Afwijken van de bouwregels: in deze flexibiliteitsbepaling is opgenomen in welke gevallen mag worden afgeweken van de bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming.
  • Afwijken van de gebruiksregels: in deze flexibiliteitsbepaling is opgenomen in welke gevallen mag worden afgeweken van de specifieke gebruiksregels.
5.1.1.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6): deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7): in dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
  • Algemene aanduidingsregels (Artikel 8): in dit artikel zijn de bepalingen opgenomen ten aanzien van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone'.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9): in dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
  • Algemene procedureregels (Artikel 10): in dit artikel worden procedureregels ten aanzien van het stellen van een nadere eis beschreven.
  • Overige regels (Artikel 11): in dit artikel wordt aangegeven dat de wettelijke regelingen waar in de regels wordt naar verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment vaststelling van dit plan.

5.1.1.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.1.2 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Artikel 3 Bedrijventerrein

Deze gronden zijn bedoeld voor de nieuwvestiging of verplaatsing van bedrijven. De toegestane milieucategorie is weergegeven op de verbeelding en bedraagt deels categorie 3.2 en deels categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsterreinactiviteiten Bedrijventerreinen. In de regels is aangegeven aan welke bouw- en gebruiksregels moet worden voldaan.


Artikel 4 Gemengd

Deze bestemming bevat zowel de functies groen, water als verkeer. Uit flexibiliteitsoverwegingen is gekozen voor deze gemengde bestemming. Met deze bestemming worden namelijk de structuurbepalende elementen van het plan veiliggesteld, zonder deze nu al te fixeren.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals bijvoorbeeld terrein- en erfafscheidingen en straatmeubilair zijn toegestaan.


Artikel 5 Water - Waterberging

Binnen deze bestemming wordt de waterberging van het plan geregeld.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde, zoals bruggen en duikers en uitingen van beeldende kunst zijn toegestaan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk.

De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de met de procedure gemoeide kosten komen voor rekening van de gemeente. De gemeente heeft de gronden binnen het bestemmingsplangebied volledig in eigendom. Een exploitatieplan is hierdoor niet noodzakelijk. Kostenverhaal is verzekerd middels een haalbare gemeentelijke grondexploitatie. De economische uitvoerbaarheid is hiermee aangetoond.

Bij vaststelling van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad zal tevens het besluit worden genomen dat, voor die gevallen waar op basis van artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro een exploitatieplan verplicht is, geen exploitatieplan wordt vastgesteld omdat de kosten anderszins verzekerd zijn.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

7.1 Vooroverleg

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in het kader van het vooroverleg gereageerd. De provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met het voorgestelde plan, mits de mogelijkheid tot het realiseren van zelfstandige kantoren uit de afwijkingsbevoegdheid wordt verwijderd. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid bij recht dan wel via een afwijkingsbevoegdheid om zelfstandige kantoren te realiseren. Hiermee is invulling gegeven aan de reactie van de provincie en wordt er voldaan aan het wettelijk vooroverleg.

7.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg naar het waterschap toegezonden. Het waterschap heeft destijds geen reactie gegeven. Wel heeft het waterschap eerder een reactie toegezonden in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan "Bedrijventerrein Stepelerveld". Met deze reactie is in het kader van dit bestemmingsplan rekening gehouden.

7.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

Besloten is om voor Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1 geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Dit vanwege het feit dat de gronden binnen dit bestemmingsplan onderdeel uitmaakten van het bestemmingsplan voor het gehele bedrijventerrein Stepelerveld. Het bestemmingsplan voor het volledige bedrijventerrein had destijds als voorontwerp ter inzage gelegen. De inspraakreacties zijn destijds beantwoord (Bijlage 14), maar nadien is besloten dat de bestemmingsplanprocedure voor het volledige bedrijventerrein geen vervolg krijgt.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Stepelerveld, fase 1' (inclusief bijbehorende bijlagen) heeft voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn zes zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben geleid tot gedeeltelijke aanpassing van het bestemmingsplan. Voor de ingediende zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording hiervan wordt verwezen naar de zienswijzennota opgenomen in bijlage 15 van deze toelichting.