direct naar inhoud van Motivering wijzigingsbesluit
Plan: TAM-omgevingsplan H22I Schukkinkweg 33
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.TAMH22I-0002

Motivering wijzigingsbesluit

Hoofdstuk 1 Inleiding en planbeschrijving

1.1 Aanleiding en locatie wijziging omgevingsplan

Er is een aanvraag om wijziging van het omgevingsplan ingediend om op het perceel Schukkinkweg 33 te Enschede een woning toe te voegen ter plaatse van een te slopen schuur. De nieuw te realiseren woning betreft een compensatiewoning door de sloop van landschapontsierende bebouwing op het perceel Schikkinkweg 33 en het perceel Kromhofsweg 10 te Enschede.

Het perceel Schukkinkweg 33 ligt in het buitengebied, ten oosten van de stad Enschede.
afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22I-0002_0001.jpg"

Figuur 1.1 Globale ligging en begrenzing wijzigingsgebied

De huidige planologische regeling voor beide percelen laat een dergelijke ontwikkeling niet toe. Om woningbouw op deze locatie mogelijk te maken dient hiervoor een wijziging op het omgevingsplan te worden opgesteld. Het voorliggende plan voorziet hierin.

1.2 Planbeschrijving

Algemeen

De ontwikkeling betreft de realisatie van een woning op het perceel Schukkinkweg 33 te Enschede. Op dit erf staat 1 woning met 4 bijgebouwen. De nieuw te realiseren woning is voorzien op de locatie van het meest oostelijk gelegen bijgebouw (in figuur 1.3 aangeduid als nummer 3). De bestaande schuur zal daarmee gesloopt dienen te worden om plaats te maken voor een woning van maximaal 750 m3 en een bijgebouw van maximaal 100 m2.

De ontwikkeling maakt gebruik van een rood voor rood-regeling uit de Gids Buitenkans 2022. Deze regeling is een stimuleringsmaatregel vanuit de gemeente die het mogelijk maakt om voormalige agrarische gebouwen te slopen en onder voorwaarde een nieuwe woning te realiseren. De gemeente Enschede hanteert een oppervlaktegrens van tenminste 850 m2 aan te slopen voormalige agrarische en landschapontsierende bebouwing. Ter compensatie van deze te slopen schuren ontstaat een bouwrecht van 1 woning. In principe worden alle voormalige bedrijfsbebouwing gesloopt. Uitzondering betreft als bijvoorbeeld de schuren als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Daar is hier geen sprake van. Voor het bepalen van de oppervlakte van de te slopen schuren gaat het in principe om alle op het erf aanwezige bebouwing. Ook de bouwwerken die geen gebouw zijn en dus niet meetellen voor het sloopoppervlak, zoals sleufsilo's, mestkelders, kuilvoerplaten en erfverhardingen, moeten gesloopt worden. De woning c.q. hoofdgebouw en karakteristieke -landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle- gebouwen blijven behouden. Ook erfbeplanting en andere elementen die bijdragen aan de biodiversiteit en het landschap blijven zoveel mogelijk behouden. Voor het voorliggende initiatief wordt er op twee percelen (niet waardevolle) schuren gesloopt.

Deze wijziging van het omgevingsplan betreft de realisatie van een vrijstaande woning met bijgebouw op het achtererf. Hiervoor is het noodzakelijk dat de functie "wonen" wordt vastgelegd in het omgevingsplan met de daarbij behorende activiteiten voor het gebruik, het bouwen, het aanleggen en het slopen.

Sloopopgave woningbouw Schukkinkweg 33

Het sloopoppervlak bestaat uit:

  • Kromhofsweg 10. Ter plaatse staan 4 schuren met een totale omvang van circa 332 m2. De schuren zijn technisch verouderd, in slechte staat en niet cultuurhistorisch waardevol. Nadere toelichting van de gebouwen zijn opgenomen in een cultuurhistorisch beoordelingsrapport (6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22I-0002_0002.jpg"

Figuur 1.2 Luchtfoto Kromhofsweg 10 met aanduiding van de te slopen schuren

  • Schukkinkweg 33. Ter plaatse staan 4 schuren met een totale omvang van circa 540 m2. De schuren zijn een restant van een al lang geleden (in 1997 is de nog aanwezige agrarische bedrijfswoning als woonboerderij verkocht) beeindigde agrarische bedrijfvoering. Zie figuur 1.3, waarbij schuur 4 (132 m2) en 3 (384 m2) samen met schuur 5 (24 m2), die ten zuiden van schuur 2 staat, gesloopt gaan worden. Schuur 2 is cultuurhistorisch waardevol en zal daarmee behouden blijven. Nadere toelichting van de gebouwen zijn opgenomen in een cultuurhistorisch beoordelingsrapport (7). Schuur 2 zal gedeeltelijk dienst doen als bijgebouw bij de bestaande woning (nr. 1) en voor een deel dienst doen als bijgebouw bij de nieuw te realiseren woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22I-0002_0003.jpg"

Figuur 1.3 Luchtfoto bestaand erf Schukkinkweg 33

Concreet voorziet de gewenste ontwikkeling in het verwijderen van deze landschapontsierende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing om zo te komen tot een kwalitatief hoogwaardig woonerf met toevoeging van een vrijstaande woning met een inhoud van maximaal 750 m3 en een oppervlakte van maximaal 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken op een bestaand woonerf. In figuur 1.4 is de nieuw indeling van het erf zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22I-0002_0004.jpg"

Figuur 1.4 Nieuwe situering van het erf Schukkinkweg 33

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22I-0002_0005.jpg"

Figuur 1.5 Nieuwe situering van het erf Kromhofsweg 10

Landschappelijke inpassing

Figuur 1.4 en 1.5 toont de stedenbouwkundige opzet en impressie van het nieuwe erf voor beide slooplocaties. Uitgangspunt is het behoud van de landschappelijke waarden in de omgeving en een compact erf. De locatie bevindt zich in de stadsrand, wat betekent dat de visie van de gemeente Enschede op stadsranden van toepassing is. Hierbij is de leidende gedachte dat de stadsrand een beeldkwaliteit moet hebben die een duidelijke en herkenbare begrenzing markeert tussen het stedelijk en landelijk gebied.

De landschappelijke inpassing ziet voornamelijk toe rond de bestaande woning met toevoeging van hagen, solitaire bomen en een boomgaard. De nieuw te realiseren woning is omgeven door bomen, waarbij behoud van de bestaande bomen de beste landschappelijke inpassing is. De erfinrichting is als voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd voor zover de gronden een woonfunctie hebben.

Ontsluiting, verkeer en parkeren

De nieuwe woning zal gebruik maken van de bestaande in- en uitrit op de Schukkinkweg. Voor de verkeersgeneratie behorende bij voorliggende ontwikkeling wordt aangesloten bij de CROW publicatie ‘Toekomstbestendig Parkeren’ (2018).

Uitgaande van de bovenstaande uitgangspunten dient er op een bandbreedte van tussen de 7,8 en 8,6 te worden uitgegaan van gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen per woning. De verwachte verkeersgeneratie van en naar het plangebied bedraagt dan ook 8,2 verkeersbewegingen per dag. De verkeersbewegingen worden via de bestaande op- c.q. afrit afgewikkeld op de Schukkinkweg, waarna het verkeer zich in zuidoostelijke danwel noordwestelijke richting beweegt. De maximaal toegestane snelheid is 60 km/uur en kent een lage intensiteit. De in- en uitrit op het bestaande wegennetwerk zijn van voldoende omvang om deze zeer beperkte toename van verkeer veilig en eenvoudig af te wikkelen.

Op basis van de nota Parkeernormen Enschede 2017 geldt dat voor woningen met een oppervlakte van groter dan 120 m2 een parkeernorm van 1,7 parkeerplaats per woning. Het erf is voldoende ruim opgezet dat aan deze norm kan worden voldaan en op het eigen erf geparkeerd wordt.

1.3 Geldende juridische regelingen en wijzigen van het Omgevingsplan

Geldende juridische regelingen

Na inwerkingtreding van de Omgevingswet is een omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Alle geldende bestemmingsplannen die van toepassing zijn binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Enschede maken onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. In het navolgende worden de verschillende bestemmingsplannen die ter plaatse van het plangebied, voor zover deze betrekking hebben op de woningbouwontwikkeling (dus niet de slooplocatie Kromhofsweg 10) onderdeel uitmaken van het Omgevingsplan gemeente Enschede beschreven.

Naam bestemmingsplan   Beschrijving   Datum vaststelling  
Buitengebied Zuidoost  

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22I-0002_0006.jpg"

Bestemming Wonen (geel)
Gronden bestemd voor wonen.

Bouwvlak
Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak

Gebiedsaanduiding
- archeologisch onderzoeksgebied b
- stadsrandzone
 
27-05-2013  

Naast bovenstaande bestemmingsplan gelden ook de volgende parapluplannen voor het plangebied:

Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)   Dit plan sluit vestiging van risicovolle inrichtingen en opslag van vuurwerk uit.

Gebiedsaanduiding 
- overige zone - risicovolle inrichtingen uitgesloten
- overige zone - vuurwerk uitgesloten
Het uitsluiten van risicovolle inrichtingen en vuurwerk zijn in de regels van voorliggend wijzigingsplan overgenomen.
 
18-11-2014  
Cultuurhistorie   Het paraplubestemmingsplan "Cultuurhistorie" beoogt een planologisch-juridische regeling te geven voor cultuurhistorisch erfgoed. Sinds 1 januari 2012 geldt de wettelijke verplichting om in een bestemmingsplan aan te geven hoe in dat plan rekening is gehouden met cultuurhistorisch erfgoed.

Gebiedsaanduiding
overige zone - cultuurhistorie
Deze aanduiding regelt dat een omgevingsvergunning getoetst dient te worden aan de beleidsregel "Koesteren cultuurhistorie" dan wel een vervangende beleidsregel.
 
6-2-2017  
Buitengebied -
zonnepanelen  
Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat zonnepanelen op maaiveld kunnen worden gerealiseerd.

Gebiedsaanduiding
overige zone - Zonnepanelen
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding geldt een maximum omvang van de zonnepanelen van 150 m2 en bij woningen een maximum omvang van 100 m2.
 
2-07-2018  
Parkeren Enschede   Dit paraplubestemmingsplan zorgt ervoor dat de beleidsregel "Parkeernormennota Enschede 2017" van toepassing is op (bijna) de hele gemeente, waaronder het plangebied.

Gebiedsaanduiding
overige zone - parkeren Enschede
 
11-3-2019  
Aanpassing binnenplanse afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden voor Omgevingswet   De bestemmingsplannen die sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 onderdeel uitmaken van het (tijdelijke) omgevingsplan, bevatten diverse binnenplanse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarmee kan worden afgeweken van de harde normen in het bestemmingsplan. Echter onder de Omgevingswet is er deels geen mogelijkheid meer om toepassing te geven aan een binnenplanse afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden. Als gevolg verwijdert dit parapluplan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheden die niet geschikt (te maken) zijn om te worden omgezet naar een binnenplanse omgevingsplanactiviteit (OPA) en wijzigingsbevoegdheden die geen bouwtitel bevatten uit de geldende bestemmingsplannen.
 
13-5-2024  
Reparatie bouwregels bijbehorende bouwwerken in bestemmingsplannen   Dit bestemmingsplan beoogt een herstel in toepassen van een eenduidige terminologie in de planregels.   10-6-2024  

Wijzigen omgevingsplan

De gronden op perceel Schukkinkweg 33 te Enschede hebben in het omgevinsgplan van rechtswege, onderdeel bestemmingsplan Buitengebied Zuidoost de bestemming (functie) "Wonen" met bijbehorende bouw- en gebruiksmogelijkheden voor 1 woning. Het is binnen deze functie niet mogelijk om een reguliere woning toe te voegen. Om dit mogelijk te maken dient het omgevingsplan gewijzigd te worden waarbij de functie "Wonen" met de daarbij behorende (bouw)activiteiten herbegrenst wordt. Tevens wordt het bouwvlak op het perceel Kromhofsweg 10 aangepast als gevolg van de te slopen gebouwen.

De overige (paraplu)plannen hebben geen direct strijdige bepaling of zijn voor zover nodig doorvertaald in het voorliggende plan.

1.4 Conclusie

Met deze motivering wordt aangetoond dat de deze wijziging van het Omgevingsplan in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en dat de geldende beleids- en toetsingskaders van Rijk, provincie, waterschap en gemeente geen belemmeringen vormen voor de uitvoerbaarheid van de activiteit(en).

Hoofdstuk 2 Participatie, procedure en kostenverhaal

2.1 Participatie

Bij het wijzigen van het Omgevingsplan moet de gemeente aangeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn. Daarbij moet worden aangegeven op welke wijze het gemeentelijke participatiebeleid is toegepast. Gemeente Enschede heeft de 'Participatieverordening gemeente Enschede 2022' en de op basis daarvan opgestelde "handreiking participatie voor initiatieven Omgevingswet". De principes uit deze handreiking zijn gevolgd bij deze wijziging van het omgevingsplan.

Concreet houdt dat in dit geval in dat we de wijkorganen dan wel dorpsraden betrekken bij de planontwikkeling en dat initiatiefnemer de directe buren van het plan informeren. Initiatiefnemer heeft in de periode van juli 2024 tot en met december 2024 in een straal van circa 250 meter rondom het plangebied de omwonenden individueel geinformeerd over het plan tot toevoegen van een woning op het perceel Schukkinkweg 33. De reacties waren overwegend positief. De eigenaren van het agrarisch bedrijf op perceel Zuid Esmarkerrondweg 235 hadden zorgen over de ontwikkelmogelijkheden van het bedrijf. Ze hebben hierop advies ingewonnen en kunnen als gevolg instemmen met het voorliggende plan. De aanvaardbaarheid van de woning in relatie tot de planologische rechten van het agrarisch bedrijf zijn in paragraaf 3.5.9 nader beschouwd.

2.2 Procedure

Wijziging omgevingsplan

De procedurebepalingen voor het wijzigen van een omgevingsplan staan in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het wijzigen van een omgevingsplan geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Hieronder zijn de procedurestappen in verkorte vorm weergegeven.

Vooroverleg

Deze wijziging van het omgevingsplan betreft een ontwikkeling waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen of het Rijk niet in het geding zijn. Daarom is voor deze aanvraag afgezien van het plegen van vooroverleg met deze instanties.

Op 27 maart 2025 is het planvoornemen voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie heeft geconcludeerd dat het plan voldoet aan de rood voor rood-regeling en kan instemmen met het voornemen.

Kennisgeving voornemen wijziging omgevingsplan

De gemeente heeft op 4 december 2024 in het Gemeenteblad, Huis aan Huis en de gemeentelijke website kennis gegeven van het voornemen om een omgevingsplan te wijzigen (artikel 16.29 Omgevingswet).

In de kennisgeving staat onder andere hoe de gemeenteraad burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding gaat betrekken (zie paragraaf 2.1 t.a.v. participatie).


Terinzagelegging ontwerp wijziging omgevingsplan

Het ontwerpbesluit wordt voor een periode van zes weken digitaal ter inzage gelegd. Deze terinzagelegging biedt een ieder de mogelijkheid om tijdens die periode zienswijzen naar voren te brengen. De bekendmaking van de terinzagelegging en de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen wordt digitaal gepubliceerd in het Gemeenteblad en daarnaast ook in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en de website van de gemeente Enschede.


Zienswijzen en vaststelling

Van de eventueel ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt door de gemeenteraad betrokken bij de besluitvorming omtrent het vaststellen van de wijziging van het omgevingsplan. Het verslag wordt voorafgaand aan de besluitvorming door het college toegezonden aan de indieners van zienswijzen. Indien gewenst kan een indiener van een zienswijze een mondelinge toelichting geven. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden tot het geven van een nadere mondelinge toelichting in de Stadsdeelcommissie voorafgaand aan de besluitvorming door de gemeenteraad.


Inwerkingtreding

De wijziging van het omgevingsplan treedt in werking 4 weken na de dag waarop de gemeente het besluit bekend heeft gemaakt.


Rechtsbescherming bij wijziging van het omgevingsplan

Tegen een wijziging van het omgevingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In de publicatie van de vastgestelde wijziging van het omgevingsplan staat hoe dat moet en wanneer dat kan.

2.3 Kostenverhaal

De Omgevingswet biedt ruimte voor de ontwikkeling van activiteiten in de fysieke leefomgeving. Voor de ontwikkeling van gebieden moet de gemeente kosten maken. Dit zijn bijvoorbeeld kosten voor de aanleg van openbare voorzieningen en het wijzigen van het omgevingsplan. De gemeente is verplicht om in bepaalde gevallen deze kosten te verhalen. Het sluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer van de bouwactiviteit en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur.

Als het niet gelukt is een overeenkomst af te sluiten, dan verhaalt de gemeente de kosten op basis van de regels in een omgevingsplan, een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of een projectbesluit. Zolang de kostenverhaalbijdrage niet is betaald, is het verboden om de bouwwerkzaamheden uit te voeren.


Kostenverhaal en deze wijziging van het omgevingsplan

De beoogde ontwikkeling betreft een bouwplan zoals bedoeld in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit waarvoor kostenverhaal wettelijk verplicht is. Met initiatiefnemer is een anterieure exploitatieovereenkomst gesloten.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende plan voldoende aangetoond.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheidstoets

3.1 Toetsing aan de instructieregels van het Rijk

In deze paragraaf wordt de wijziging van het omgevingsplan getoetst aan beleid en regelgeving van het Rijk, zoals benoemd in de instructieregels voor omgevingsplannen in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl; afdelingen 5.1, 5.2 en 5.3).

Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk tot 2050 op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Verschillende ministeries werken aan de uitwerking van diverse beleidsthema's in de vorm van Nationale Programma's.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

1. De Omgevingsagenda

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waarin Regio Twente onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio. Enschede is hierin genoemd vanuit de afspraak "Samenhang topwerklocaties en stationsgebieden in Twente" tussen de regio Twente en het Rijk. De afspraak behelst dat Regio en Rijk gezamenlijk onderzoek doen naar mogelijkheden van het versterken van agglomeratiekracht door ontwikkeling van wonen en werken in de samenhangende stationsgebieden Hengelo-Kennispark-Enschede (de Innovatiedriehoek). De aaneengesloten stationsgebieden Hengelo-Kennispark-Enschede moeten doorgroeien als compact centrum van de integrale ontwikkelas Zwolle-TwenteMünster, met een vestigingsmilieu van vernieuwende combinaties van duurzaam wonen, werken, ondernemen en studeren.

2. De NOVI-gebieden

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Het doel is het versnellen van besluitvorming omtrent samenhangende ruimtelijke keuzes en de uitvoering van maatregelen, zodat plannen toekomstbestendig, met ruimtelijke kwaliteit, en in samenhang gerealiseerd kunnen worden. De gemeente Enschede maakt geen onderdeel uit van een door het Rijk aangewezen NOVI-gebied.

Actualsatie omgevingsvisie

Er is een actualisatie van de NOVI in voorbereiding. Met de programma's Mooi Nederland en NOVEX wordt ingezet op aanscherping en versnelling van de NOVI. Het streven is de aangescherpte NOVI als nieuwe Nota Ruimte in 2025 vast te stellen als nationaal ruimtelijk beleid.

Omgevingswet

De Omgevingswet geeft de maatschappelijke doelen van de wet. Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Besluit kwaliteit leefomgeving

Hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels voor het omgevingsplan, voortkomend uit de beleidsdoelen van de Omgevingswet. Met zo'n instructieregel geeft het Rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels. Regels die in acht moeten worden genomen. Regels waar rekening mee moet worden gehouden en regels die moeten worden betrokken bij de wijziging. ‘In acht nemen’ is dwingender, in die zin dat een bestuursorgaan aan de instructieregel moet voldoen.

Voor de volgende onderwerpen gelden er rijksinstructieregels:

  • Waarborgen van veiligheid (§ 5.1.2 Bkl);
  • Beschermen van waterbelangen (§ 5.1.3 Bkl);
  • Beschermen van gezondheid en milieu, waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit (§ 5.1.4 Bkl);
  • Beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed, waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking (§ 5.1.5 Bkl);
  • Het behoud van ruimte voor toekomstige functies voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden (§ 5.1.6 Bkl);
  • Het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten, waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën (§ 5.1.7 Bkl);
  • Het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (§ 5.1.8 Bkl).


Voor het plangebied gelden geen instructieregels buiten de instructieregels voor onderwerpen die aan bod komen in paragraaf 3.5 (omgevingsaspecten).


Conclusie

Deze wijziging van het omgevingsplan voldoet aan de instructieregels van het Rijk.

3.2 Toetsing aan de instructieregels van de provincie Overijssel

In deze paragraaf wordt de wijziging van het omgevingsplan getoetst aan beleid en regelgeving van de provincie Overijssel. Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Het gaat alleen om de instructieregels die relevant zijn voor deze omgevingsplanwijziging. Het gaat in deze paragraaf ook alleen om instructieregels voor onderwerpen die niet aan bod komen in paragraaf 3.5 (omgevingsaspecten).

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit en gezondheid zijn daarbij de leidende principes of 'rode draden'. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

Omgevingsverordening

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening zijn instructieregels gesteld waar het voorliggende plan rekening mee dient te houden.

In het navolgende wordt invulling gegeven op welke wijze het voorliggende plan aansluit bij de provinciale doelstellingen voor ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit, aanvullende eisen op de Ladder voor duurzame verstedelijking en is gericht op concentratie van stedelijke functies in kernen, het bevorderen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en toekomstbestendigheid.

Ruimtelijke kwaliteit

In afdeling 4.3 van de omgevingsverordening is opgenomen dat omgevingsplannen een onderbouwing moeten bevatten waaruit blijkt dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij moet het plan getoetst worden aan het 'uitvoeringsmodel' en de 'catalogus gebiedskenmerken' uit de Omgevingsvisie Overijssel (artikel 4.9).

In het uitvoeringsmodel staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door provinciale generieke beleidskeuzes (of), de ontwikkelingsperspectieven geven richting aan waar wat ontwikkeld kan worden (waar) en de gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief ingepast kan worden (hoe).

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel 2024.

Afdeling 4.2 van de verordening geeft instructieregels gericht op concentratie van stedelijke functies in kernen, het bevorderen van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en toekomstbestendigheid. Het omgevingsplan kan woningbouw toelaten als voorzien wordt in een bovenregionale behoefte. Woningbouw in de Groene Omgeving (buitengebied) kan alleen onder voorwaarden, onder andere als aannemelijk is gemaakt dat in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied. Woningbouw kan alleen mogelijk worden gemaakt als aannemelijk is dat deze toekomstbestendig is.

Paragraaf 4.45.1 geeft instructieregels over woningbouw. Omgevingsplannen staan alleen toe dat nieuwe woningen worden gerealiseerd als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken, zoals deze zijn gemaakt door de regio en vastgelegd in bestuurlijke afspraken tussen provincie en gemeenten.

De behoefte van de woningen wordt nader getoetst in paragraaf 3.4, maar is kortweg passend binnen regionale woonafspraken. De woningbouwlocatie is gelegen op een voormalig agrarisch erf en wordt gesitueerd ter plaatse van landschapontsierende, technisch verouderde, agrarische bebouwing. Er is dus geen sprake van extra ruimtebeslag buiten een bestaand erf. Het voldoet daarmee aan de eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

De locaties van de agrarische schuren is in verval geraakt, een nieuwe invulling draagt bij aan de toekomstbestendigheid. De ontwikkeling vervult de behoefte naar uitbreiding van de woningvoorraad van de gemeente Enschede.

Ontwikkelingsperspectief (waar)

In het kader van de toelichting wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. De locatie is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in een kleinschalig mixenlandschap.

In het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' staat ook de ambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Daarnaast gelden bij alle ontwikkelingsperspectieven de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Het voorliggende plan past binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Voorliggend plan tast het zichtbaar en beleefbaar mooie landschap niet aan. De toevoeging van enkele woning is gesitueerd ter plaatse van de voormalige agrarische bebouwing en ligt verscholen in een openingen van een bosperceel. De erfinrichting respecteert de landschappelijke ruimte met het behoud van het bos. Over of direct aangrenzend aan het erf lopen geen watergangen en is oppervlakte water aanwezig, waarmee in de landschappelijke inrichting rekening gehouden kan worden.

Tevens levert het plan geen extra belemmeringen voor de functies in de nabije omgeving van het plangebied. Het plan past binnen de uitgangspunten van het ontwikkelingsperspectief.

Gebiedskenmerken (hoe)

In de toelichting op het plan wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In navolgende motivering is beschreven dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de provinciale gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken zijn beschreven in meerdere lagen. Voor het plangebied zijn de volgende lagen van belang:

a. Natuurlijke laag

Het plangebied ligt binnen de gebiedskenmerken van de ‘Stuwwallen’. De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie is het eigen karaker van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn.

Echter zijn de natuurlijke laag is ter plaatse van het plangebied niet meer waarneembaar door het voormalige gebruik van het perceel. Bovendien zal de compensatiewoning worden gerealiseerd op een bestaand erf op de footprint van een voormalige agrarische schuur.

b. Laag agrarisch cultuurlandschap

Het plangebied ligt in een essenlandschap. Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
Met het voorliggende plan wordt het landschappelijk raamwerk versterkt door aanleg van houtwallen, tevens de bebouwing (herbouwing) op bestaand erf plaatsvinden. Een erf wat daadwerkelijk is gesitueerd op de flanken van de es.

c. Stedelijke laag

De stedelijke laag heeft de gebiedsaanwijzing "stads- en dorpsrandgebieden". Binnen de stads- en dorpsrandgebieden ligt verrommeling op de loer. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die de verbinding tussen woon-, werk- en recreatiemilieus en het landschap leggen en verrommeling tegengaan. De provincie stuurt op behoud, herstel en aanleg van landschappelijke recreatieve routes tussen stad/dorp en land. Met voorliggend plan vindt een versterking plaats van de landschappelijke kwaliteit ter plaatse. Met de erfinrichting die in dit plan wordt voorgeschreven wordt hieraan bijgedragen.

d. Laag van beleving

De ontwikkelingslocatie ligt binnen de gebiedsaanwijzing "Bakens in de tijd". De ambitie bij deze gebiedsaanwijzing is het behoud van monumenten, karakteristieke gebouwen en cultuurhistorische waarden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. Maak de bakens meer zichtbaar. Ter plaatse zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. De 'Laag van beleving' verzet zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Wonen, werken en recreëren

Afdeling 4.5 van de omgevingsverordening bevat onder andere instructieregels ten aanzien van woningbouw, detailhandel, werklocaties (bedrijventerreinen en kantoren) en verblijfsrecreatie (vooral over recreatiewoningen). Zoals in paragraaf 3.3 toegelicht past de omgevingsplanwijziging in het lokale Enschedese beleid. Dit lokale beleid is opgesteld in lijn met het provinciale beleid. Daarmee voldoet de beoogde ontwikkeling ook aan de omgevingsverordening.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende plan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Toetsing aan gemeentelijk beleid

In deze paragraaf wordt de wijziging van het omgevingsplan getoetst aan gemeentelijk beleid dat relevant is voor deze wijziging. In paragraaf 3.5 (Omgevingsaspecten) komen, voor zover relevant voor deze wijziging, sectorale beleidsstukken aan bod, zoals het Water- en Klimaatadaptatieplan (WEK) en het archeologiebeleid.

Omgevingsvisie gemeente Enschede

De gemeente Enschede heeft de Omgevingsvisie in voorbereiding. De ontwerp omgevingsvisie heeft tot 19 maart 2025 ter inzage gelegen. Vooruitlopend op de vaststelling van de Omgevingsvisie wordt onderhavig plan hieronder alvast getoetst aan de Omgevingsvisie.

In de omgevingsvisie staat een richtinggevende actuele visie op de fysieke leefomgeving van de gemeente Enschede. Het begrip fysieke leefomgeving omvat alle elementen die de kwaliteit van de ruimte bepalen voor mens, plant en dier. Denk aan bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed. Er is ook een sociale leefomgeving. Denk aan hoe we met elkaar omgaan, hoe we elkaar ontmoeten, de voorzieningen die er zijn in een buurt, de werkgelegenheid die er is, bereikbaarheid van voorzieningen en het veiligheidsgevoel van inwoners. En aan de organisaties die onze sociale leefomgeving ondersteunen. Bijvoorbeeld zorg- en welzijnsinstellingen, buurtcentra en andere voorzieningen die welzijn stimuleren en sociale contacten mogelijk maken. Het is nodig om integraal en echt samen te werken aan onze opgaven. En om alle ambities uit de verschillende beleidssectoren mee te nemen en op elkaar af te stemmen. Zo kunnen we de gebruikswaarde, toekomstwaarde, belevingswaarde en herkomstwaarde van de leefomgeving verbeteren. Om onze stad toekomstbestendig te ontwikkelen, werken we met leefmilieus. Die leefmilieus bieden een basis voor ruimtelijke afwegingen.

Voor de ontwikkellocatie gelden de volgende leefmilieu's en ambities.

Oude hoevenlandschap zeer hoge waarde

De oude hoevelandschappen zijn de historische boerenerven en akkerbouwcomplexen uit de (late) middeleeuwen.Dit landschap bestaat uit kleinschalige grillige velden met houtwallen rondom open en bolle essen. Oude hoevenlandschap zeer hoge waarde betekent dat strategie inpassen van toepassing is. Dit gaat uitvan het behoud van het veelal gave landschap. Elk initiatief moet zorgvuldig worden ingepast in aansluiting op de gebiedskenmerken.

De woningbouwontwikkeling vindt plaats op een bestaand erf en komt tot stand met gebruikmaking van rood voor rood-regeling. Op deze wijze komt de ontwikkeling met zorg voor het landschap tot stand. Bovendien wordt de woning met een voorgeschreven erfinriching nader ingepast.

Sponswerking

We kunnen water het beste bewaren en vasthouden op de plek waar het de grond raakt. Verspreid kan het water infiltreren in de bodem. De zandbodem is op veel plekken geschikt om water te verzamelen en vast te houden, mits het water de tijd krijgt om de bodem in te zakken. Sterke vertraging van de afvoer van water naar beken of riolen is dan nodig. In de stad betekent dit aandacht voor bestrating, bodembewerking en omgang met het reliëf. Het doel is om te sturen op sponswerking van de ondergrond. We sturen op basis van de geografische situatie van de ondergrond op de ruimte die nodig is om de sponstad verder te ontwikkelen.

De ontwikkeling die voorligt ligt in het landelijk gebied, buiten de stedelijke omgeving van de stad Enschede. De woning wordt gepotitioneerd op bestaande ondergrond van een schuur. Met de ontwikkeling wordt meer dan 850 m2 aan oude schuren gesloopt. Per saldo zal er minder verstening in het buitengebied zijn, wat de infiltratie van regenwater toegankelijker maakt.

Wiggen

Rondom de stad wisselen het boslandschap, oude hoevenlandschap en jonge ontginningen elkaar af. Het landschap dringt op meerdere plekken tot diep in het stedelijk weefsel door. Hierdoor heeft de stad een lange stadsrandzone: de grens tussen stedelijk gebied en buitengebied. We respecteren deze heldere grens tussen het stedelijk gebied en het landelijk gebied en versterken deze waar wenselijk.

De ontwikkeling doet geen afbreuk aan bestaande landschappelijke kwaliteiten. Rondom de compensatiewoning liggen aan 3 zijden gronden me bos. Dit plan tast deze waarden niet aan.

Gids Buitenkans 2022

Op 11 juli 2022 heeft de gemeenteraad besloten de nieuwe Gids Buitenkans vast te stellen. De herziene Gids Buitenkans (2022) maakt de ambities uit de Visie landelijk gebied concreet met regels voor plannen in het landelijk gebied. De herziene Gids Buitenkans helpt bij het maken van een goed plan voor bijvoorbeeld bouwen of wonen dat past in dat nieuwe beleid.

De Gids Buitenkans biedt een afwegingskader met vier grote regelingen over bouwen en slopen:

  • Rood voor Rood (sloop geeft ruimte aan nieuwbouw)
  • Sloopregeling (wanneer levert afbraak rechten op voor nieuwbouw)
  • Vrijkomende Agrarische Bebouwing (hergebruik voor een andere functie)
  • Rood voor Groen (stichten van een nieuw landgoed)

Indien op grond van deze regelingen geen medewerking geboden kan worden aan een initiatief dan is er in de Gids Buitenkans een hoofdstuk opgenomen genaamd Maatwerk. Als initiatieven niet (geheel) passen binnen de vier grote regelingen of de kaders en regels per functie is sprake van ‘maatwerk’ of bij heel grote ontwikkelingen van een integrale gebiedsaanpak. Het kan daarbij ook gaan om situaties waarin verschillende regelingen en regels van de grote 4 van toepassing zijn. De samenloop van de verschillende regels en regelingen vragen dan om een afweging op maat. Bij maatwerk wordt de afweging direct gebaseerd op de beoogde balans tussen beschermen en benutten (Omgevingswet) en de ontwikkelingsprincipes, het themabeleid en de opgaven uit de Visie landelijk gebied.

Rood voor rood -regeling

De mogelijkheid voor het inzetten van landschapsontsierende, vrijgekomen, agrarische bebouwing ten behoeve van de realisatie van één of meerdere woningen, is vastgelegd in de Rood voor Rood regeling uit het gemeentelijke beleidskader "Gids Buitenkans 2022". Voor de sloop van in principe 850 m2 bebouwing, die voldoet aan de criteria uit de Rood voor Rood regeling, mag één woning gerealiseerd worden. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat een deel van de opbrengsten geïnvesteerd moet worden in het landschap en de ruimtelijke kwaliteit.

Het uitgangspunt bij het toetsen van initiatieven in het Enschedese buitengebied is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het tegengaan van verdere verstening is daarbij een belangrijk principe. Los van het feit dat bestaande bouwrechten worden gerespecteerd, zijn een aantal uitzonderingen mogelijk om woningbouw/versteniging mogelijk te maken, waaronder de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling. Deze regeling is gebaseerd op de provinciale regeling "Rood voor rood met gesloten beurs in Overijssel", welke tevens is opgenomen in de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de genoemde criteria in de beleidsregel Gids Buitenkans. In paragraaf 1.2 is nader ingegaan op de sloopopgave en de landschappelijk inpassing. De sloopopgave en de landschappelijke inrichting zijn in de regels van dit wijzigingsplan opgenomen.

Woonvisie

De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen. In de Woonvisie staan belangrijke thema's omschreven zoals het vasthouden van 'talent' en 'werken aan de inclusieve samenleving'. In paragraaf 3.4 is de woningbouwbehoefte ook toegelicht.

3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking (zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand)

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. In artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving staat dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.

De behoeftebepaling is vergelijkbaar zoals die vòòr de Omgevingswet gold en beschreven was in Besluit ruimtelijke ordening, waarmee ondanks artikel 5.129g Bkl geen grens vastlegt over wat 'voldoende substantieel' is, aan de hand van uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een lijn is uitgezet wat hieronder verstaan kan worden. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt teruggebouwd dan er is afgebroken. Ook wanneer er sprake is van 'saldering' (verplaatsing van een stedelijke ontwikkeling, zonder netto extra (planologisch) ruimtebeslag of waarbij bebouwing wordt gereduceerd, zoals de 'Ruimte voor Ruimte' regelingen) is er meestal geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. In de uitspraak 201608869/1/R3 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht op hoofdlijnen van alle relevante aspecten waaraan moet worden getoetst om te bepalen of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro en zo ja, welke eisen er worden gesteld aan de beschrijving van de behoefte aan de betreffende stedelijke ontwikkeling.

Wanneer de 'stedelijke ontwikkeling' die een plan mogelijk maakt alleen betrekking heeft op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, heeft het onderzoek naar de behoefte slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

'Stedelijke ontwikkeling' en deze wijziging van het omgevingsplan

In het voorliggende plan wordt de herbouw van een bestaand erf voor de vestiging van 1 woning op perceel Schukkinkweg 33, op een bestaand erf, met aanleg van landschappelijke inrichting en versterking en behoud van de landschappelijke waarden. De voorgenomen ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat woningbouwontwikkelingen pas bij de realisatie van 12 woningen of meer aangemerkt worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling (ECLI:NL:RVS:2015:953).

Bovendien is er een behoefte aan deze woning. De Woonvisie Enschede is in 2019 vastgesteld en sindsdien jaarlijks geactualiseerd. Deze woonvisie is opgesteld om duidelijkheid te geven over de Enschedese woonopgave. De woonvisie is op 3 april 2023 geactualiseerd. De woonvisie maakt onderdeel uit van de regionale Woondeal Twente. Voor Enschede geldt een ambitie tot realisatie van 9.300 woningen, waarvan volgens de voortgangsrapportage 7.758 woningen bestaan uit zachte en harde plancapaciteit. De woning maakt onderdeel uit van de zachte plancapaciteit, waar dus rekening mee gehouden is. De woning binnen dit project past dan ook binnen de regionale woningbouwbehoefte. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.

De provincie Overijssel hanteert een vergelijkbare ladder, echter deze legt de focus op ruimtebeslag, gericht op voorkomen van (extra) verstening van het buitengebied. Deze ontwikkeling maakt gebruik van een rood voor rood regeling, ter plaatse van een bestaande voormalig agrarische schuur en vraagt daardoor geen extra ruimte van het landelijk gebied. Daarnaast zullen landschapsontsierende gebouwen gesloopt worden waardoor er geen extra verstening van het buitengebied plaatsvindt door deze wijziging. Na uitvoering van deze wijziging zal er minder bebouwing aanwezig zijn dan voorheen.

3.5 Omgevingsaspecten

In deze paragraaf wordt de wijziging van het omgevingsplan getoetst op de omgevingsaspecten die relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling. Waarom is de ontwikkeling op deze locatie niet onuitvoerbaar en welke randvoorwaarden en eisen worden daarbij gesteld?

3.5.1 Welstand en landschappelijke waarden

De instructieregels in paragraaf 5.1.5 van het Bkl, over het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden, zijn niet van toepassing op Enschede. Deze gaan over de Waddenzee en de kust.

Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen.

Voor het gebied van deze wijziging van het omgevingsplan geldt de welstandsidentiteit 'Boerenerven, oude es-erven'. De uitgangspunten en sturingselementen zijn:

Bouwvolume

  • het boerenerf moet uit een ensemble van losse bouwvolumes bestaan;
  • volumes moeten enkelvoudig en rechthoekig zijn met een, bij voorkeur geknikt, zadeldak en lage goot;
  • uitbreiding van volumes kan plaatsvinden door een klein bouwvolume bij wijze van opkamer aan de voorzijde van het hoofdgebouw te plaatsen of door schuren op dezelfde rooilijn aan elkaar te schakelen, waarbij ze als onderscheidbare subvolumes samen een gebouw vormen.

Erf

  • gebouwen moeten in een losse, informele schikking op het erf staan, zodat de bouwvolumes samen een ruimtelijke eenheid vormen;
  • het woonhuis mag op het erf niet rechttoe-rechtaan op de weg zijn georiënteerd;
  • gebouwen op een erf moeten een 'familie' vormen door overeen komst in bouwstijl of kenmerkende details zoals schuine, witte daklijsten;
  • gebouwen op een erf moeten harmoniëren in materiaal- en kleur gebruik;
  • erfscheidingen moeten een eenvoudige, open landelijke vorm met esthetische kwaliteit hebben die bijdraagt aan het landschapsbeeld;
  • erfscheidingen moeten de verweving van het erf in het landschap versterken en een onderscheid maken in voorerf (meer versierd en tuinachtig, bijvoorbeeld haag of mooi landhek) en achtererf (meer landelijk, bijvoorbeeld singel of houtwal die vanuit land doorloopt op erf).

Gebouw

  • gebouwen moeten van een boerderij type zijn; generieke nieuwbouw wijktypologieën, flats en andere stedelijke bouwvormen zijn niet toegestaan;
  • kleuren moeten een rustig natuurlijk palet vormen en passen in het landschapsbeeld;
  • gebouwen, vooral woonhuizen, moeten (bescheiden) verfraaid zijn met mooie details in het metselwerk boven de ramen of in de nokken;
  • aanpassingen en toevoegingen moeten de architectonische kwaliteit van het gebouw evenaren en passen in stijl, detaillering, kleur- en materiaalgebruik.

Landschappelijke waarden

Het plagebied ligt in het landelijk gebied buiten de stad Enschede. Nieuwe initiatieven dienen rekening te houden met kaders vanuit de Visie Landelijk gebied. De Visie gaat over het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving in het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22I-0002_0007.png"

Figuur 3.1 Visiekaart landelijk gebied

Het plangebied is op de Visiekaart behorende bij ontwikkelprincipes aangewezen om bij nieuwe initiatieven te ontwikkelen vanuit het principe van 'inpassen'. Gezien het planvoornemen de realisatie van 1 woning plaatsvindt op een bestaand erf, ingevoegd binnen de bestaande bebouwing, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt ruimschoots voldaan aan het principe van inpassen.

Het plangebied ligt op de visiekaart in de deelgebieden Eschmarke en Stadsrand.

  • De Eschmarke ligt aan de oostzijde van de stad Enschede. In de landschapsstudie zijn delen van de Eschmarke aangemerkt als transformatiegebied. De Energievisie ziet daar mogelijkheden voor grootschalige opwek van elektriciteit met zonnevelden. Het planvoornemen weerhoudt niet de realisatie van een zonneveld. Er worden geen gemeentelijke grondposities voor de realisering van het voorliggende plan ingezet. In het zuiden van het plangebied is op grond van de erfinrichtingstekening gronden gereserveerd voor het opwekken van zonne-energie.
  • De Stadsrandzone is de zone waar stad en land elkaar het meest intensief ontmoeten. Vooral daar is ruimte voor recreatieve ontwikkeling en interactie. Dit deelgebied heeft geen gevolgen voor de voorgenomen ontwikkeling, gezien het plan in de huidige situatie al een woonerf is, wat met dit plan niet zal wijzigen.

Beschermwaardige bomen

Om bossen te beschermen zijn in de Omgevingswet regels opgenomen voor het vellen van houtopstanden en herbeplanten. Deze algemene regels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De algemene regels over het vellen van houtopstanden uit het Bal zijn echter alleen van toepassing buiten de ‘bebouwingscontour houtkap’ zoals die is opgenomen in het omgevingsplan. Op dit moment is deze contour niet in een omgevingsplan vastgelegd. In het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet, artikel IV, lid 4 is bepaald dat de contour zoals die was opgenomen in Hoofdstuk 4 van de Wnb onder het overgangsrecht valt.

De locatie van de voorgenomen ontwikkeling ligt op grond van deze contour in het buitengebied. Bij toetsing aan het Bal geldt een uitzondering voor houtopstanden op erven of in tuinen.

Afdelingen 3.5 en 4.7 van de Omgevingsverordening Overijssel zijn van toepassing indien de gronden in gebruik zijn als natuur of bosgebied. De aangrenzende bosfunctie blijft ongewijzigd.

Aanvullend is de bescherming van bomen, boomgroepen maar ook solitaire bomen, op gemeentelijk niveau geregeld in de Verordening kwaliteit leefomgeving (VKL). De Vkl regelt in hoeverre een vergunning dan wel een melding nodig is voor het vellen van houtopstand, waarbij deze met name gericht op de bebouwde kom. Er geen beschermwaardige bomen aanwezig zijn op basis van de VKL.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een onaanvaardbare aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. De landschappelijke waarden worden door de ontwikkeling niet aangetast en het plan is op voorhand niet in strijd met redelijke eisen van welstand.

3.5.2 Cultuurhistorische waarden

Uit het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt dat gemeenten voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime moeten opnemen in het omgevingsplan. Het Bkl bevat hiervoor instructieregels in artikel 5.130 (par 5.1.5.5; behoud cultureel erfgoed). Ook de Omgevingsverordening van de provincie bevat instructieregels voor cultureel erfgoed (artikel 4.12).

Waarden en deze omgevingsplanwijziging

In het gebied van deze wijziging van het omgevingsplan komt geen cultuurhistorisch waardevolle objecten, elementen en structuren voor. In de directe omgeving van het plangebied staat op Schukkinkweg 15 een boerderij met een Rijksmonumentale status. De boerderij is van architectuurhistorisch en stedebouwkundig belang:

  • als hoogtepunt binnen het boerderij-oeuvre van J. Jans
  • als voorbeeld van agrarische bouwkunst uit de jaren twintig in traditionalistische stijl
  • door de markante situering aan de Schukkinkweg mede in relatie met de bijbehorende houten schuur

De planontwikkeling op perceel Schukkinkweg 33 staat op ruime afstand van het monument en tast geen van de waarden aan.

Conclusie

Cultuurhistorische waarden vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de planwijziging. Daarmee wordt voldaan aan de instructieregels van het Rijk (Bkl) en de provincie (Omgevingsverordening).

3.5.3 Archeologische waarden

In de gemeente Enschede is een archeologisch beleidskaart opgesteld. Op basis van deze kaart (zie uitsnede in figuur 3.2) valt het gebied van deze omgevingsplanwijziging onder de aanduiding 'archeologisch onderzoeksgebied B'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22I-0002_0008.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede archeologische beleidskaart van Enschede

In 'archeologisch onderzoeksgebied B' mogen geen bouwwerken worden gebouwd en/of werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden worden uitgevoerd die een bodemverstoring veroorzaken dieper dan 50 cm onder het maaiveld en een bodemverstoringsoppervlakte meer dan 2.500 m² hebben. Met de toevoeging van 1 woning wordt de drempelwaarde niet gehaald. Bovedien is er sprake van bodemverstoring, want de woning wordt gerealiseerd ter plaatse van de bestaande voormalige agrarische schuur.


Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de archeologische waarde geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van de voorgestelde wijziging van het omgevingsplan.

Daarmee wordt ook voldaan aan de instructieregels van het Rijk in artikel 5.130 (par 5.1.5.5) van het Bkl (behoud cultureel erfgoed).

3.5.4 Bodem- en grondwaterkwaliteit

De beoogde ontwikkeling die deze wijziging van het omgevingsplan mogelijk maakt is getoetst aan beleid en regelgeving van het Rijk, zoals benoemd in de instructieregels voor omgevingsplannen in hoofdstuk 5 Bkl (paragraaf 5.1.4.5) .

Ook is het getoetst aan de instructieregels van de provincie voor omgevingsplannen. Voor bodem- en grondwaterkwaliteit zijn deze grotendeels uitgewerkt in het provinciaal 'Voorbereidingsbesluit Omgevingsverordening 2021' (dat gaat o.a. over bodem- en grondwaterbescherming https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR708880). Verder staan in Afdeling 4.12 (Ondergrond) van de omgevingsverordening onder andere regels over zout- en zandwinningslocaties.


Bodem- en grondwaterkwaliteit en deze wijziging van het omgevingsplan

Voor de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Zie bijlage 2. Hieruit is naar voren gekomen dat binnen het wijzigingsgebied lokaal sprake is van bodemverontreiniging met asbest. Dit betekent dat de initiatiefnemer bij plannen tot herontwikkeling, uitbreiding en/of functiewijziging rekening moet houden met de aanwezigheid van deze bodemverontreiniging met asbest. De aanwezigheid van de geconstateerde bodemverontreiniging belemmert de financiële uitvoerbaarheid van het wijzigen van het omgevingsplan niet zodanig, dat de realisatie in het geding komt. De betreffende bodemverontreiniging kan functiegericht en kosteneffectief worden gesaneerd. Deze bodemsaneringswerkzaamheden dienen voordat het plangebied bouwrijp wordt gemaakt, te worden uitgevoerd.

Uit milieukundig oogpunt is er, na sanering, geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de overig vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na sanering, geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).


PFAS

Het plangebied is historisch gezien onverdacht wat betreft het voorkomen van PFAS. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 29 november 2019 een aanpassing tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie opgesteld. Het aangepaste tijdelijk handelingskader PFAS heeft betrekking op het grondverzet in Nederland. Indien bij toekomstige werkzaamheden binnen het plangebied grond vrijkomt die elders wordt toegepast of wordt afgevoerd naar een grondbank of verwerker, kan het nodig zijn dat van de partij grond dient te worden bepaald of deze wel of niet voldoet aan het aangepaste tijdelijk handelingskader PFAS.


Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de wijziging van het omgevingsplan.

3.5.5 Waterhuishouding en klimaatadaptatie

Nederland is een waterrijk land. Bouwen in die gebieden kan niet zomaar. Bij de vaststelling van het omgevingsplan moet de gemeente voor het waterbelang de opvattingen van de waterbeheerder betrekken. Dit volgt uit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen. Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem. Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners. De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie is doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zijn het beleid en de maatregelen opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027) en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust

Water- en klimaatadaptatieplan gemeente Enschede 2022-2026

De gemeenteraad heeft 25 oktober 2021 unaniem het Water- en Klimaatadaptatieplan 2022-2026 aangenomen. Dit beleidsplan beschrijft hoe Enschede toewerkt naar een waterrobuuste, klimaatbestendige en biodiverse gemeente in 2050. Enschede wordt nog ‘groener’ en ‘blauwer’ om goed voorbereid te zijn op een nattere, hetere en drogere toekomst. Water de ruimte geven en stenen vervangen door planten en bomen gaan wateroverlast, hittestress en verdroging tegen. Zo werkt Enschede verder aan een aantrekkelijke ‘duurzame en groene stad’ waar mensen graag wonen, leven en werken! Nu en in de toekomst. De nieuwe norm is van toepassing op het plangebied en is als planregel opgenomen.

Gemeentelijk Water- en rioleringsplan 2024-2028

Het rapport Gemeentelijk Water- en rioleringsplan 2024-2028 landt als instrument van de Omgevingswet nadat deze in werking is getreden. Het plan geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor de inzameling, transport en verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater. In het plan wordt ook rekening gehouden met de effecten van klimaatverandering en de bestrijding van wateroverlast en droogte. Door de klimaatadaptatie mee te nemen bij de invulling van de watertaken blijft de leefomgeving ook in de toekomst op niveau.

Weging van het waterbelang in voorliggend plan

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de watertoets vervangen door de term 'weging van het waterbelang'. Het begrip houdt in dat de gemeente bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet houden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. De gemeente is verplicht om de waterbelangen mee te nemen in het omgevingsplan. Dit is een instructieregel van het Rijk die volgt uit artikel 5.37 Besluit kwaliteit leefomgeving.


Hemelwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is de riolering en het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet derhalve op eigen terrein worden verwerkt. Voor nieuwbouw en hernieuwbouw geldt per vierkante meter verharding (daken en bestrating op openbaar en particulier terrein) een waterbergingseis van 55 millimeter.

Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken. Verder zijn de artikelen 22.142 tot en met 22.144 uit de Bruidsschat Omgevingswet van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening.

In het plangebied is ruim voldoende bergings- en infiltratiecapaciteit aanwezig om te voldoen aan de bergingsopgave van 55 millimeter over het verharde oppervlak. Daarnaast zal me de sloop van de landschapontsierende bebouwing geen sprake zijn van een toevoeging van het verhard oppervlak.

Waterberging en van deze planwijziging

In de nieuwe situatie zal er ca. 200 m2 verhard oppervlak aanwezig zijn in het wijzigingsgebied. Berging van 55 millimeter over genoemd oppervlak betekent een bergingsopgave van 11 m3 voor de particuliere ruimte.

In de particuliere ruimte zal 100 m3 regenwater middels een wadi geborgen worden. Deze voorzieningen moeten binnen 48 uur leeg zijn (met uitzondering van retentievijvers).

Conclusie hemelwaterberging

In het plangebied is ruim voldoende bergings- en infiltratiecapaciteit aanwezig om te voldoen aan de bergingsopgave van 55 millimeter over het verharde oppervlak.


Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. In principe zorgt de gemeente er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen.

Er is of komt niet overal in de openbare ruimte een systeem voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA) worden ingericht. Een decentrale zuiveringsvoorziening voor afvalwater van meerdere huishoudens is ook een optie. Bij IBA's en decentrale voorzieningen die lozen op oppervlaktewater of in de bodem worden eisen gesteld aan de kwaliteit van het geloosde water.

Artikelen 22.145 tot en met 22.150 van de bruidsschat behorende bij het tijdelijk deel van het omgevingsplan dat handelt over het lozen van huishoudelijk afvalwater zijn hierop van toepassing.

Voor deze omgevingsplanwijziging geldt dat het afvalwater wel kan worden afgevoerd naar de persleiding.


Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend. Wijzigingen aan het bestaande watersysteem en de aanleg van nieuwe waterpartijen worden altijd afgestemd met gemeente en waterschap. Nieuw en bestaand oppervlaktewater wordt geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is.

Voor deze omgevingsplanwijziging geldt dat er ter plaatse van het perceel Schukkinkweg 33 geen oppervlaktewater aanwezig is.


Grondwater, ontwateringsdiepte en ondergronds bouwen

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op het eigen perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van gebruik/toegestane functie van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

Onderstaande tabel bevat de minimale ontwateringsdieptes per functie. In gevallen waar de ontwateringsdiepte onvoldoende is voor de functie mag de grondwaterstand niet structureel worden verlaagd, maar moeten maatregelen als ophogen of kruipruimteloos bouwen worden toegepast. (water en bodem sturend, functie volgt peil).

Het waterschap streeft naar toepassing van maatwerk en zoekt bij elke ontwikkeling naar mogelijkheden om droogte te voorkomen door bijv. het verondiepen van greppels langs wegen voor het vasthouden van water.

Vanuit de gemeente adviseren we om het water eerder vast te houden middels een aantal stuwen. De grondwaterstand kan hoger komen te staan en mogelijk tot overlast leiden. Door een stuw/stuwen te realiseren (dit kan vrij eenvoudig middels een aantal planken welke bij een te hoge grondwaterstand verwijderd kunnen worden) kan bij overlast de waterstand worden verlaagd. Daarnaast lijken de sloten ter plaatse van het plangebied al vrij ondiep te zijn.

Functie/gebruik   Ontwatering in m t.o.v. GHG  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluiting   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

Tabel: Minimale ontwateringsdieptes (gerelateerd aan de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG))

Voor deze omgevingsplanwijziging geldt dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 50,2 m. t.o.v. NAP bedraagt. Voor deze omgevingsplanwijziging geldt dat er geen sprake is van nadelige effecten als gevolg van ondergronds bouwen die voldoende worden gecompenseerd.

Afwatering

Om op perceelniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt, gelden de volgende adviezen:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen;
  • Plangebied/perceel zodanig inrichten dat water oppervlakkig kan afstromen zonder schade of overlast te veroorzaken aan aangrenzende particuliere percelen of openbare ruimte;
  • Indien nodig ruimte aan achterkant van perceel reserveren voor (gemeenschappelijk en te onderhouden) afvoervoorzieningen.


Voor deze omgevingsplanwijziging geldt dat het straatpeil 53.70m. t.o.v. NAP bedraagt. Het Schematische waterhuishoudkundig plan is in het Definitieve ontwerp (bijlage 1) op bladzijde 26 in beeld gebracht.


Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat door de aanleg en instandhouding van waterbergende en afvoerende voorzieningen planologisch te waarborgen in voldoende mate rekening wordt gehouden met voor de toekomst noodzakelijke waterhuishouding. Daarmee vormt de waterhuishouding geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgestelde wijziging van het omgevingsplan.

De planwijziging voldoet ook aan de instructieregels van het Rijk uit paragraaf 5.1.3 van het Bkl (Waarborgen van de veiligheid). Voor Enschede betekent dat dat rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor het watersysteem en dat het (belang van het) waterschap wordt betrokken (artikel 5.37; weging van het waterbelang). De overige instructieregels in paragraaf 5.1.3 van het Bkl zien op primaire waterkeringen, de kust, de grote rivieren en het IJsselmeer. Deze zijn niet gelegen op Enschedees grondgebied.

Er wordt ook voldaan aan de instructieregels van de provincie ten aanzien van 'Sturen op water en bodem (behouden en versterken van een klimaatrobuust water- en bodemsysteem) in afdeling 4.4 van de provinciale verordening en de uitgangspunten voor water en bodem sturend uit de omgevingsvisie van de gemeente Enschede en de watervisie van het waterschap Vechtstromen.

3.5.6 Natura 2000-gebieden

Onder de Omgevingswet vinden er voor activiteiten die met de natuur te maken hebben (gebiedsbescherming en soortenbescherming) weinig inhoudelijke wijzigingen plaats ten opzichte van het oude recht. Op grond van artikel 5.1, lid 1, onder e, Ow is een omgevingsvergunning nodig voor een activiteit die significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval. Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt in hoofdstuk 11 nadere bescherming van Natura 2000-gebieden. Dit zijn speciale beschermingszones op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Het plangebied ligt in het oosten van de gemeente Enschede. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is Aamsveen op ca. 2,2 km ten zuidoosten van het plangebied. De voor dit gebied aangewezen habitattypen en habitats van soorten zijn allen gevoelig tot zeer gevoelig voor verzuring en vermesting als gevolg van stikstofdepositie. Andere Natura 2000 gebieden in de omgeving zijn gelegen op meer dan 4 kilometer afstand van het plangebied.

Andere mogelijke verstoringsfactoren dan stikstofdepositie

Eventuele negatieve effecten op de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000 gebieden als gevolg van andere mogelijke verstoringsfactoren dan stikstofdepositie kunnen op voorhand worden uitgesloten. Verstoringsfactoren als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten kunnen alleen aan de orde zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in of in de directe nabijheid van een Natura 2000 gebied. Voor andere verstoringsfactoren dan stikstofdepositie kan een nadere toetsing achterwege blijven.

Stikstofdepositie

In het kader van voorliggende planwijziging is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd. Voor de beoogde ontwikkeling is een Aerius-berekening uitgevoerd. Voor de resultaten wordt verwezen naar bijlage 4 van deze motivering.

Uit de stikstofdepositieberekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op Natura2000-gebieden tijdens de aanlegfase uitkomt op 0,00 mol/ha/jaar. Daarom kan met voldoende zekerheid worden geconcludeerd dat het planvoornemen geen significant negatieve effecten op het realiseren van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000 gebieden zal hebben.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de planwijziging.

3.5.7 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals de omgevingsvisie en het omgevingsplan. De regels met betrekking tot het NNN uit de provinciale verordening voor zover gelegen in het buitengebied zijn vertaald naar de Gids Buitenkans 2022. De Gids Buitenkans 2022 is van toepassing als toetsingskader als het gaat om het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Zowel de Gids Buitenkans als de provinciale verordening hanteren regels wanneer een ontwikkeling binnen het NNN-gebied speelt. Het gebied van de wijziging van het omgevingsplan is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN liggen op circa 100 meter ten oosten van het plangebied. Zie figuur 3.3 voor de ligging. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Bovendien is er vanuit een evenwichtige toedeling van functies aan locaties geen sprake van een aantasting op dit NNN-gebied. De nieuw te realiseren woning wordt met bomen afschermend, waardoor uitstralende effecten (bijv. mate van donkerte) van de woning op het NNN-gebied niet of nauwelijks aanwezig zal zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22I-0002_0009.jpg"

Figuur 3.3 Ligging NNN

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.5.8 Beschermde planten- en diersoorten

De wijziging van het omgevingsplan maakt het mogelijk om een vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren. Om te bepalen of de realisatie van deze ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de functionele leefomgeving en/of de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten is een verkennend ecologisch onderzoek (zie bijlage) uitgevoerd.

Uit de onderzoeksrapportage (rapport nr. 202525, d.d. 18 oktober 2024, zie bijlage 3 van deze motivering) blijkt dat negatieve gevolgen op voorhand met voldoende zekerheid kunnen worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Omgevingswet voor wat betreft de bescherming van soorten kan daarom achterwege blijven.

3.5.9 Activiteiten en milieuzonering

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid en andere activiteiten die hinder kunnen veroorzaken, kan onder de Omgevingswet gebruik gemaakt te worden van de publicatie 'Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet (Milieuzonering Nieuwe Stijl)', van oktober 2024 door de VNG. Hiermee kan worden gemotiveerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat op een locatie en/of dat nabijgelegen bedrijven niet beperkt worden door deze ontwikkeling.

Milieuzonering en deze wijziging van het omgevingsplan

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 1 woning met bijgebouw. De beoogde woning betreft een gevoelige functie in het kader van activiteiten en milieuzonering. Hiertoe dient rekening te worden gehouden met de afstand tot bestaande bedrijfs- en andere relevante activiteiten in de omgeving. Deze kunnen invloed hebben op de beoogde ontwikkeling van de woningen hebben en vice versa.

Het plangebied ligt in het landelijk gebied, maar de (agrarische) bedrijvigheid heeft in de loop de jaren plaats gemaakt voor wonen. De boerderijen van vroeger hebben een overwegende woonfunctie gekregen. Alleen ligt in de directe omgeving op een afstand van ca. 150 meter tot de gewenste ontwikkeling op perceel Zuid Esmarkerrondweg 235 een boerderij met als activiteit het houden en fokken van varkens.

In de VNG-brochure Milieuzonering Nieuwe stijl signaleert dat geluid en geur milieuaspecten zijn die een rol kunnen hebben bij de aanvaardbaarheid van een goed woon- en leefklimaat van de te realiseren woning. Met het milieuaspect geluid is deze gekwalificeerd op positie 2, wat in voorliggende situatie zich vertaal naar een aan te houden afstand van 50 meter. Met een afstand van ca. 150 meter is het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Het aspect geur wordt niet onderbouwd vanuit de brochure van de VNG. De brochure geeft namelijk te kennen dat voor agrarische activiteiten op gebied van geur op een andere wijze al gereguleerd is. De motivering hiervoor is beschreven in paragraaf 3.5.13, waarin ook gesteld wordt dat het aspect geur voldoet aan een goed woon- en leefklimaat. Hetgeen resulteert dat er ook geen beperking is op de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf noch een aantasting van de gevestigde planologische rechten van dit agrarisch bedrijf.


Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'activiteiten en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5.10 Luchtkwaliteit

Een toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit is niet nodig als een project of activiteit maar weinig bijdraagt aan luchtverontreiniging. In juridische termen heet dat: niet in betekenende mate (NIBM).

Een project of activiteit draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Dit volgt uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl. Dit is in ieder geval zo bij het toelaten van onder andere gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, met:

  • één ontsluitingsweg: ten hoogste 1.500 woningen; of
  • twee ontsluitingswegen: ten hoogste 3.000 woningen.

Het plan heeft betrekking op 1 woning, waardoor op grond van artikel 5.54 Bkl er sprake is van NIBM.

Conclusie

Het plan draagt niet in betekende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. De planwijziging voldoet aan de instructieregels in paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor deze wijziging van het omgevingsplan.

3.5.11 Geluidhinder

Bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw moet het bevoegd gezag het geluid op geluidgevoelige gebouwen beoordelen. Ieder bevoegd gezag heeft de algemene taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties' (artikel 4.2, Omgevingswet) bij de belangenafweging over beschermen en benutten. Instructieregels die deze algemene taak invullen staan in hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Voor het beoordelen van geluid zijn deze regels bedoeld voor de bescherming van de gezondheid en het milieu. Het bevoegd gezag moet rekening houden met gezondheid (artikel 2.1 lid 4, Omgevingswet).

De centrale regels voor beoordeling van geluid door activiteiten, lokale (spoor)wegen en op geluidgevoelige gebouwen staan in de artikelen 5.59, 5.78l en 5.78s van het Bkl. Het vaststellen van het omgevingsplan die deze toelaten, moet aan twee eisen voldoen:

  • houd rekening met geluid;
  • voorziet in aanvaardbaar geluid.

In een omgevingsplan wordt rekening gehouden met het geluid door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen. Een omgevingsplan voorziet erin dat het geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen aanvaardbaar is.

Wegverkeerslawaai

Met de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling worden er geluidsgevoelige gebouwen aan de omgeving toegevoegd. Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat standaardwaarden en grenswaarden voor geluid door een geluidbronsoort op een geluidgevoelig gebouw. Deze waarden zijn van toepassing op het geluid door alle geluidbronnen van een geluidbronsoort.

In de omgeving van het plangebied zijn geen provinciale- of rijkswegen gesitueerd, maar de Schukkinkweg is een 60 km/uur weg. Om te bepalen wat het effect is van wegverkeerslawaai op de gevels van de beoogde geluidgevoelige gebouwen, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige rapport is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.

Uit de berekeningen en toetsing blijkt dat de geluidswaarden van de Schukkinkweg op de gevel van de nieuw te realiseren woning minder dan 53 dB bedraagt. Er is geen sprake van andere lawaaisoorten dan wegverkeerslawaai. Dit betekent dat de gecumuleerde waarde voor geluid Lcum gelijk is aan de waarde voor het gezamenlijke geluid. Bij een gecumuleerde waarde voor geluid van 52 dB is sprake van een redelijke woonkwaliteit. Omdat het gezamenlijke geluid op de gevels van de nieuwe woning binnen het plangebied de standaardwaarde van 53 dB niet overschrijdt, is geen nader onderzoek naar mogelijke maatregelen noodzakelijk.

Railverkeerslawaai

Het plangebied is niet gelegen aan of in de nabijheid van een spoorlijn.

Industrielawaai

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een gezoneerd industrieterrein en is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het plan niet in de toevoeging van een geluidzoneringsplichtige werkingsgebied.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld.

Overig geluid

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan instructieregels waaraan de direct werkende regels in het omgevingsplan moeten voldoen. Deze regels zijn nodig voor het bereiken van de gewenste geluidkwaliteit. Vanuit een evenwichtig toedeling van functies aan locaties dienen ook overige mogelijke geluidshinder te worden beschouwd die niet als een instructieregels zijn opgenomen. Hierbij valt o.a. te denken aan stemgeluid. In voorliggende situatie zijn er geen geluidsbronnen aanwezig die van invloed kunnen zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie geluid

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.


Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De planwijziging voldoet aan de instructieregels in de paragrafen 5.1.4.2 en 5.1.4.2a van het Bkl.

3.5.12 Trillinghinder

Het onderdeel trillingen is geregeld in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trilling gevoelige ruimte van een trilling gevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 van de Bruidsschat en artikel 5.87 Bkl.

Trillinghinder en deze wijziging van het omgevingsplan

Er zijn in de omgeving van de planlocatie geen bronnen aanwezig die mogelijk trillinghinder kunnen veroorzaken, zoals spoorlijnen. Er wordt verondersteld dat trillingen op deze locatie geen problemen opleveren. Het aspect 'trillingen' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De planwijziging voldoet aan de instructieregels in paragraaf 5.1.4.4 van het Bkl.

3.5.13 Geurhinder

In het omgevingsplan moet rekening worden gehouden met geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit volgt uit artikel 5.92 lid 1 Bkl. De geur van een activiteit moet op een geurgevoelig gebouw aanvaardbaar zijn (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Dit betekent dat het bevoegd gezag moet beoordelen of waarden, afstanden of gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. Het bevoegd gezag bepaalt zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt.


Geurhinder en deze wijziging van het omgevingsplan

Zoals vastgesteld in paragraaf 3.5.9 zijn er in de omgeving van het plangebied geen bedrijven of inrichtingen gesitueerd die mogelijk voor geurhinder ter plekke van de beoogde woning kunnen zorgen. Uitzondering betreft de varkenshouderij op perceel Zuid Esmarkerrondweg 235 te Enschede. Deze stoot enige geurhinder uit. In dit plan in artikel 22.100 "Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: afstand tot bijzondere geurgevoelige objecten" en in artikel 5.111 Bkl is geregeld dat voor een geurgevoelig object, als de te realiseren woning, er geen geurcontouren van toepassing zijn wanneer de ontwikkeling samenhangt met de sloop van een dierenverblijf of bedrijfsbebouwing voor landbouwhuisdieren of functioneel ondersteunende activiteiten. Doordat de woning voldoet aan de voorwaarden voor rood voor rood, wordt aan de bepaling voldaan. In voorkomend geval dient te worden voldaan aan tabel 5.111 Bkl en de identieke tabel 22.3.11 van dit plan.

Op grond van tabel 5.111 Bkl geldt een afstand van 50 meter buiten de bebouwingscontour geur. Daarbinnen geldt een minimale afstand van 100 meter. In een omgevingsplan dient de begrenzing van de bebouwingscontour geur te worden vastgelegd (5.87 Bkl). De gemeente hanteert echter geen geurbeleid en heeft ook hiervoor geen contour in het omgevingsplan opgenomen. Op grond van artikel 12.14 van Bkl is vermeld dat zolang in het omgevingsplan geen bebouwingscontour geur als bedoeld in artikel 5.97 Bkl is aangewezen, geldt de bebouwde kom als bebouwingscontour geur.

Het plangebied ligt buiten de bebouwde en als gevolg hiervan dient de afstand van 50 meter aangehouden te worden. Met een afstand van ca. 130 meter wordt ruimschoots voldaan aan een aanvaarbare afstand op grond van Bkl.

Dit betekent ook dat er geen beperking is op de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf noch een aantasting van de gevestigde planologische rechten van dit agrarisch bedrijf. Verder onderzoek naar geurhinder is niet noodzakelijk.

3.5.14 Lichthinder

Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Geadviseerd wordt niet alleen vanuit waardering van het landelijk gebied, maar ook vanuit ecologie en in het specifiek ter voorkoming van verstoring van vliegroutes van vleermuizen, verlichting naar beneden te richten.

Daarmee kan geconcludeerd worden dat bij deze wijziging van het omgevingsplan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wat betreft het aspect lichthinder.

3.5.15 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.


Stationaire risicovolle activiteiten

In de gemeente Enschede liggen bedrijven waar risicovolle stationaire activiteiten plaatsvinden, zoals opslag van (verpakte) gevaarlijke stoffen. Bij een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit kunnen er levensbedreigende effecten ontstaan, zoals een brand, explosie en/of gifwolk. Veel van deze activiteiten kennen daarom aandachtsgebieden waarbinnen we rekening houden met de bescherming van mensen tegen deze effecten. Voor sommige activiteiten moeten de aandachtsgebieden per geval worden berekend. Voor andere activiteiten staan er vaste afstanden in bijlage VII tot en met X van het Besluit kwaliteit leefomgeving, zoals voor LPG-tankstations en propaantanks.

Voor deze omgevingsplanwijziging zijn stationaire activiteiten niet relevant. Binnen het plangebied of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarbij risicovolle activiteiten zijn toegestaan. Bovendien is geen vestiging van risicovolle inrichtingen mogelijk op basis van het voorliggende wijzigingsplan.


Transportactiviteiten door buisleidingen

In de gemeente Enschede bevinden zich meerdere hogedruk aardgasleidingen. De hogedruk aardgasleidingen liggen in de bodem en zijn daardoor in de basis goed beschermd. Door bijvoorbeeld (graaf)werkzaamheden kan er een breuk ontstaan. Het aardgas stroomt dan onder hoge druk uit de leiding. Het brandbare gas zal waarschijnlijk ontsteken, waardoor een fakkelbrand optreedt met een hoge hittestraling. Omdat een fakkelbrand het enige denkbare scenario is, hebben alle hogedruk aardgasleidingen een brandaandachtsgebied, maar geen explosie- en gifwolkaandachtsgebied.

Voor deze omgevingsplanwijziging geldt dat binnen het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig zijn waarop het externe veiligheidsrisico van toepassing is. Zie figuur 3.4. Ten noorden van het plangebied, op een afstand van circa 235 meter ligt buisleiding van de Gasunie. Ten zuiden van het plangebied op een afstand van circa 300 meter liggen 3 buisleidingen van de Gasunie, Nuon en Enexis. De buisleidingen liggen op ruime afstand en buiten de vaste te hanteren veiligheidsafstanden.

De woningen liggen wel in een brandaandachtsgebied van een zuidelijk gelegen buisleiding van de Gasunie. De zone heeft als doel naast bewustwording dat de beleidsvrijheid voor bepaalde functies mogelijk wordt beperkt. Dit heeft betrekking op gebouwen voor beperkt zelfredzame personen (ziekenhuizen, zorgcentra of scholen). Ter plaatse van de planlocatie wordt woningbouw mogelijk gemaakt. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Bovendien wordt de planlocatie wordt ontsloten via de Schukkinkweg. Dit is een doorgaande weg waarmee de planlocatie aangesloten is op het regionale wegennet. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Hulpdiensten kunnen goed ter plaatse komen. Daarnaast kan via de Schukkinkweg en de Zuid Esmarkerrondweg van de bron af worden gevlucht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.TAMH22I-0002_0010.jpg" Figuur 3.4 Ligging buisleidingen

Transportactiviteiten over de weg, het spoor en het water

Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg kan in een gemeente plaatsvinden over rijkswegen (basisnetroutes), provinciale en gemeentelijke wegen. Het vervoer kan bestaan uit brandbare, explosieve en giftige stoffen variërend van klein verpakkingen tot bulktanks. Afhankelijk van de frequentie, de aard en het verpakkingsvolume van het vervoer van gevaarlijke stoffen kan het risico van een wegvak op het gebied van externe veiligheid worden bepaald. Door de gemeente Enschede loopt de rijksweg A1, A35 en N18 (basisnetroutes). Er is bij alle drie de wegen sprake van een brandaandachtsgebied van 30 meter, een explosieaandachtsgebied van 200 meter en een gifwolkaandachtsgebied van 300 meter.

Binnen het plangebied zijn geen wegen, spoorwegen of waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Ten zuiden van het plangebied ligt op een afstand van circa 410 meter de Rijksweg A35. Over deze weg kan transport van gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Hiervoor gelden veiligheidsafstanden vanuit brand en explosiegevaar. De zonering vanuit het aspect brand eindigt op ruim 375 meter en de veiligheidszonering vanuit het aspect explosiegevaar eindigt op circa 210 meter vanaf het plangebied. Gezien deze ruime afstanden kan een nadere toetsing aan het Basisnet Weg, het Basisnet Water en het Basisnet Spoor daarmee achterwege blijven.

3.5.16 Milieueffectrapportage

Bij een wijziging van het omgevingsplan moet beoordeeld worden of er eventueel een milieueffectrapportage (m.e.r.), een m.e.r.-beoordeling of geen van deze twee nodig is. In hoofdstuk 11 van het Omgevingsbesluit en de bijbehorende Bijlage V is geregeld voor welke ontwikkelingen en besluiten een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden.


M.e.r. en deze wijziging van het omgevingsplan

De omgevingsplanwijziging maakt een woning in het buitengebied op een bestaande woonerf mogelijk. Dit is geen activiteit die is genoemd of bedoeld in bijlage V van het Omgevingsbesluit. Er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig voor deze omgevingsplanwijziging.