direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Noordwest - wijziging 4 (Lutje Esweg 9)
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP20100-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding wijzigingsplan

Het wijzigingsplan “Lutje Esweg 9” heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen.

De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande schuur op het perceel Lutje Esweg 9 te Enschede te transformeren naar een woning. Momenteel heeft het perceel al een woonfunctie, maar is slechts één woning toegestaan. Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest', vastgesteld op 9 november 2015 door de gemeenteraad van Enschede. In artikel 38.6 van dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee wonen in een karakteristieke schuur mogelijk gemaakt kan worden, indien aan de voorwaarden genoemd in het geldende bestemmingsplan wordt voldaan.

Het voorliggende wijzigingsplan maakt de beoogde wijziging juridisch planologisch mogelijk. In de toelichting wordt het plan getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid en wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het gebied waarop het wijzigingsplan “Lutje Esweg 9” betrekking heeft is gelegen in het buitengebied van de gemeente Enschede. De planlocatie wordt globaal begrensd door de ten noordwesten gelegen Lutje Esweg en ten noordoosten gelegen Burgemeester Stroinkstraat. De overige zijden zijn begrensd door agrarische gronden. Op afbeelding 1.1 staat de globale ligging en begrenzing van de planlocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0001.png"

Afbeelding 1.1: globale ligging en begrenzing plangebied (bron: Google Maps)

1.3 Geldende juridische regelingen

Bestemmingsplan Buitengebied Noordwest

Het gebied aan de Lutje Esweg 9 valt onder het bestemmingsplan “Buitengebied Noordwest”, dat op 9 november 2015 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Wonen'. Afbeelding 1.2 toont een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0002.png"

Afbeelding 1.2: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, met daaraan ondergeschikt de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, een bed and breakfast en mantelzorg. De functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen – agrarische woning' is opgenomen voor het instandhouden van de bestaande bedrijfsgebouwen.

Voor de planlocatie is een bouwvlak opgenomen. De hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in dit bouwvlak worden gebouwd. Per bouwvlak is één wooneenheid toegestaan met daarin maximaal één woning. De inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m³ en de maximale goot en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 m en 10 m.

Verder zijn de gronden voorzien van de gebiedsaanduidingen '- archeologisch onderzoeksgebied a' en 'stadsrandzone'. Voor de gronden met de gebiedsaanduiding '- archeologisch onderzoeksgebied a' geldt dat bij bodemverstoringen dieper dan 50 cm en een bodemverstoringsoppervlakte van meer dan 250 m² een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De aanduiding 'stadsrandzone' is opgenomen voor onder andere het versterken van de belevingswaarde, het versterken van de landschappelijke waarde en het inrichten van de stadsrand voor recreatief gebruik.

In artikel 38.6 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voor onderhavig wijzigingsplan is artikel 38.6.1 sub b van belang:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

b. ten behoeve van het wonen in een bestaand, eventueel daarvoor geschikt te maken, waardevol voormalig (bedrijfs)gebouw, met dien verstande dat:

    • 1. een woonfunctie slechts wordt toegekend, indien het gebouw een inhoud heeft van minimaal 450 m³;
    • 2. de karakteristieke waarde van het gebouw door de nieuwe functie niet mag worden aangetast;
    • 3. de inhoud van het gebouw niet mag worden vergroot;
    • 4. overige op het erf voorkomende voormalige bedrijfsgebouwen moeten worden afgebroken, tenzij zij van belang zijn voor het behoud van het karakter van het erf.

In paragraaf 4.2 wordt het voorliggende wijzigingsplan getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest'.

Paraplubestemmingsplannen

Er gelden daarnaast een aantal paraplubestemmingsplannen voor het plangebied. Deze bestemmingsplannen blijven onverkort van kracht met de vaststelling van onderliggend wijzigingsplan.

Cultuurhistorie
Het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' is vastgesteld op 6 februari 2017 door de raad van de gemeente Enschede. Dit bestemmingsplan beschermt bestaande waardevolle ruimtelijke bouwwerken en structuren. Voor de huidige woning is in het bestemmingsplan 'Cultuurhistorie' de bouwaanduiding 'karakteristiek' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding is het onder meer verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

Parkeren Enschede
Het bestemmingsplan 'Parkeren Enschede' is op 11 maart 2019 vastgesteld door de raad van de gemeente Enschede. Met dit parapluplan zijn de in de Nota 'Parkeernormen Enschede 2017' opgenomen voorwaarden met betrekking tot de parkeerbehoefte voor auto- en fietsparkeren opgenomen in diverse vigerende bestemmingsplannen.

Buitengebied – Zonnepanelen
Dit paraplubestemmingsplan maakt het mogelijk om zonnepanelen op het maaiveld te plaatsen.

Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)
Dit paraplubestemmingsplan, vastgesteld op 18 november 2014, sluit vestiging van risicovolle inrichtingen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen en vuurwerkbedrijven uit.

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan (in dit geval een wijzigingsplan) is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.


Digitalisering

Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).

Kosten

In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).

1.5 Adviezen, vooroverleg en procedure

Adviezen

Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze, die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.

Binnen het plangebied van de Lutje Esweg 9 is de Vereniging Behoud Twekkelo (VBT) actief. In het kader van het vooroverleg zijn de plannen aan de VBT voorgelegd. De VBT heeft een positieve grondhouding ten opzichte van het plan.

Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw wijzigingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een wijzigingplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.

Het wijzigingsplan aan de Lutje Esweg 9 maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg. Wel is het ontwerpbestemmingsplan ter kennisname toegezonden aan het waterschap Vechtstromen.

Procedure

Vooraankondiging

Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een wijzigingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).

In dit geval is het voornemen om een nieuw wijzigingsplan genaamd: “Buitengebied Noordwest - wijziging 4 (Lutje Esweg 9)” in voorbereiding te nemen op 8 juni 2022 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.

Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een wijzigingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een wijzigingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.

De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerp-wijzigingsplan en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 15 juni 2022 gepubliceerd in "Huis aan Huis", op de website van de gemeente Enschede en het Gemeenteblad.

Zienswijzen

Het ontwerp-wijzigingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

Rechtsbescherming

Na vaststelling van het wijzigingsplan staat er voor belanghebbenden de mogelijkheid open op bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

2.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als structuurvisie. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Dit toekomstperspectief voor Nederland is:

  • Een klimaatbestendige delta, waarbij Nederland beschermd is tegen de negatieve gevolgen van klimaatverandering, waterveiligheid (ook voor de laaggelegen gebieden in het westen) gegarandeerd is en voldoende zoetwater beschikbaar is van goede kwaliteit;
  • Duurzaam, concurrerend en circulair: een toekomstbestendige en volledig circulaire economie zonder vervuilende manieren van produceren en consumeren, met een uitstekend vestigingsklimaat en een hoge quality of life, met een zo goed mogelijke inpassing van duurzame energie in onze leefomgeving en slimme combinaties van functies zonder de risico's en milieunadelen te vergroten. Een economie die veel maatschappelijke winst oplevert in termen van banen, innovatie en nieuwe bedrijvigheid en exportmogelijkheden;
  • Kwaliteit van leven in stad en dorp: met een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en een goede verbondenheid van stad en land. De ontwikkelingen zijn gericht op kwaliteit, met gecontroleerde en doordachte groei waar dat nodig is, waardoor diversiteit in wonen, een stedelijk netwerk, prettige woonmilieus, met rust en ruimte maar ook vitale en leefbare regio's ontstaan.
  • Nabijheid en betrouwbare verbindingen: een uitstekende bereikbaarheid wordt met een goede en betrouwbare infrastructuur gegarandeerd, waarbij wordt ingespeeld op locatiekeuzes voor wonen en werken (nabijheid). De infrastructuur is onderdeel van een mobiliteitssysteem dat een meer divers patroon van mobiliteit veilig, robuust en duurzaam afhandelt. Luchthavens blijven belangrijk voor een sterk internationaal netwerk voor de lange afstanden. De uitdaging is om het vliegverkeer net als het goederenvervoer op een zo veilige, efficiënte en duurzame manier vorm te geven.
  • Veilig en gezond, herkenbaar en natuurlijk: een veilig en gezond leven voor iedereen staat voorop. De leefomgeving nodigt uit om te bewegen, elkaar te ontmoeten en te ontspannen. Daarbij horen een goede milieukwaliteit, robuuste natuur, klimaatbestendigheid en voor iedereen goede toegang tot wonen, werken en voorzieningen.

Het realiseren van een fysieke leefomgeving die dit toekomstperspectief mogelijk maakt, is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle overheden. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:

  • 1. Naar een ruimte voor klimaat adaptatie en energietransitie;
  • 2. Naar een duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Naar sterke en gezonde stedenen regio's;
  • 4. Naar een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied;

Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

2.1.3 Toetsing wijzigingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Dit wijzigingsplan kent een woonfunctie toe aan een bestaande karakteristieke schuur in het buitengebied. Daarmee wordt een -kleine- bijdrage geleverd aan een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

2.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden. Daarnaast zijn verschillende keren actualisaties van de Omgevingsvisie vastgesteld. De laatste actualisatie is vastgesteld op 3 maart 2021.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken)

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0003.png"

Afbeelding 2.1: uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel).

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking, die voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

In het resterende deel van deze paragraaf wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken.

2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.

In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

2.2.3 Toetsing wijzigingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Regels Omgevingsverordening

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:
De bestaande bebouwing op het erf krijgt een nieuwe functie. Door het gebruik van de bestaande karakteristieke schuur voor een woonfunctie wordt er geen extra ruimtebeslag gelegd op de Groene Omgeving. Het plan voldoet aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:
Het voorliggende plan maakt de transformatie van een bestaande karakteristieke schuur naar een woning mogelijk. Door de transformatie vindt er een kwaliteitsverbetering van de schuur plaats, waarbij de karakteristieke eigenschappen behouden blijven. Hierdoor is er sprake van een duurzame instandhouding van de karakteristieke schuur. Gesteld kan worden dat de transformatie bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 2.2.2. Realisatie nieuwe woningen (lid 1 en 4)
Lid 1: Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 4: De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Doorwerking voor voorliggend plan:
Uit de Woonvisie van de gemeente Enschede blijkt dat de bevolking van Enschede zal doorgroeien tot 170.000 inwoners in 2030. In dat geval is er in de periode van 2019 tot 2029 een uitbreidingsvraag van 5.600 woningen. Er kan dan ook gesteld worden dat er een behoefte aan nieuwe woningen is.

Het voorliggende plan maakt slechts één extra woning mogelijk. Daarmee wordt een kleine bijdrage geleverd aan de behoefte aan nieuwe woningen in de gemeente Enschede. Het plan voldoet aan artikel 2.2.2 lid 1 en 4 van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In onderhavig geval is uitsluitend het ontwikkelingsperspectief voor de Groene Omgeving van belang, aangezien de planlocatie in het buitengebied is gelegen. In afbeelding 2.2 is een uitsnede van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0004.png"

Afbeelding 2.2: ontwikkelingsperspectievenkaart (bron: provincie Overijssel)

Volgens de ontwikkelingsperspectievenkaart geldt voor het plangebied het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. In het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' staat ook de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Het voorliggende plan maakt de transformatie van een bestaande karakteristieke schuur naar een woning mogelijk. De karakteristieke eigenschappen van de schuur blijven behouden. De transformatie van de schuur verbetert de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied en de directe omgeving door middel van een goede landschappelijke inpassing. Daarnaast veroorzaakt de transformatie geen belemmeringen voor de functies in de nabije omgeving.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag
De Natuurlijke laag kent het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' toe aan het plangebied. In afbeelding 2.3 is de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven middels de rode markering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0005.png" Afbeelding 2.3: Natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen' (bron: provincie Overijssel)

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de provincie. Voor dit gebiedskenmerk geldt de ambitie om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Indien er ontwikkelingen plaats vinden gelden de volgende uitgangspunten:

  • beter zichtbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem;
  • de (strekkings)-richting van het landschap is bepalend.

Voor de beoogde transformatie geldt dat de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat niet worden aangetast. Het gaat in onderhavig geval om de transformatie van een bestaande karakteristieke schuur naar een woning op het bestaande erf. Daarnaast wordt er nieuw groen aangeplant in de vorm van een erfboom en een struweel. Door middel van een goede landschappelijke inpassing wordt bijgedragen aan het versterken van de gebiedskenmerken.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De Laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Essenlandschap' toe aan het plangebied. In afbeelding 2.4 is de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven middels de rode markering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0006.png" Afbeelding 2.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap 'Essenlandschap' (bron: provincie Overijssel).

Het essenlandschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Als ambitie heeft de provincie Overijssel het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen verschillende landschapsonderdelen. Bij ontwikkelingen geldt het volgende:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Met de ontwikkeling blijven de bestaande groenstructuren binnen het plangebied en in de omgeving behouden. Daarnaast wordt er een erfboom en struweel aangeplant. Het landschappelijke raamwerk wordt hierdoor versterkt. De huidige bebouwingsstructuren blijven behouden.

Laag van de beleving
De Laag van de beleving kent het kenmerk 'Stads- en dorpsrandgebieden' toe aan het plangebied. In afbeelding 2.5 is de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven middels de rode markering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0007.png" Afbeelding 2.5: Laag van de beleving 'Stads- en dorpsrandgebieden' (bron: provincie Overijssel).

De stads- en dorpsrand is een overgangsgebied. Hier is sprake van twee elkaar overlappende invloedssferen. De randen zijn bepalend voor de identiteit van zowel de steden- en dorpen als het landschap eromheen. In de stads- en dorpsranden is vaak versnipperingen en doorsnijding het probleem. De ambitie die hier geldt is het verbinden van de ontwikkeling van woon-, werk-, en recreatiemilieus. Verrommeling in de randzones dient tegengaan te worden.

Het realiseren van de woning in de karakteristieke schuur draagt bij aan het behoud van het gebouw en het erf. De functiewijziging en landschappelijke maatregelen zorgen daarbij voor een passende uitstraling van het erf waarbij verrommeling van het perceel wordt tegengaan. De ontwikkeling sluit aan op de uitgangspunten van de Laag van de beleving.

Conclusie:

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

2.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies

De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.

De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.

2.3.2 Stedelijke Koers

Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.

2.3.3 Richting aan Ruimte

Op 5 april 2016 hebben burgemeester en wethouders van Enschede 'Richting aan Ruimte' (RAR) vastgesteld. Dit is een richtinggevend ontwikkelingskader waarin wordt verduidelijkt hoe Enschede omgaat met de programmering. Niet langer de kwantitatieve aspecten staan centraal maar er wordt gestuurd op kwaliteit. Daarbij wordt gekeken naar de totale stedelijke programmering maar ook naar de behoefte van het gebied. Een integrale afweging van alle relevante belangen (o.a. ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid, economie, welzijn) op basis van het 'RAR-kompas' leidt uiteindelijk tot een besluit over de (on)wenselijkheid van een nieuw ruimtelijk initiatief. Ongewijzigd onderdeel van het integrale afwegingskader is het 'versterken vanuit het hart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0008.png"

Afbeelding 2.6: het 'RAR kompas'

2.3.4 Structuurvisies

De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.

In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.

Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.

In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.

Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.

De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies

In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook diverse sectorale structuurvisies en een gebiedsgerichte structuurvisie vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.

Woonvisie

De gemeenteraad heeft op 19 juni 2019 haar woonvisie vastgesteld. Op 15 december 2020 is de laatste herziening van de woonvisie vastgesteld. In de woonvisie staan 4 thema's centraal: meer talent aantrekken en vasthouden, een duurzame groene stad, een inclusieve samenleving en goed bestuur. Langs deze 4 thema's is de woonvisie opgebouwd.

Watervisie

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De Watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedeërs gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Water en Klimaatadaptatieplan 2022-2026

Het Water en Klimaatadaptatieplan beschrijft hoe de gemeente Enschede omgaat met water en riolering en wat er wordt gadaan om Enschede voor te bereiden op de gevolgen van klimaatverandering. Het plan heeft de volgende doelen:

  • Goede riolering is noodzakelijk voor de gezondheid van mens, dier en plant. Zij moeten zo weinig mogelijk in contact komen met afvalwater. Dit doet de gemeente door gebouwen aan te sluiten op de riolering en zoveel mogelijk te voorkomen dat water op straat komt te staan door overstroming van het rioolstelsel bij zware regen.
  • De gemeente streeft naar een grondwaterstand die in balans is. Hij moet laag genoeg zijn om overlast bij gebouwen of gezondheidsklachten te beperken. En hoog genoeg zijn om verdroging van de grond tegen te gaan. De kwaliteit van het grondwater moet goed genoeg zijn om het zonder risico te gebruiken. Wat ‘goed genoeg’ is hangt, af van de plek en het gebruik van het grondwater.
  • De gemeente maakt ruimte voor groen en water en zorgen goed voor onze beken, sloten en vijvers. Dit wordt gedaan op een natuurvriendelijk manier zodat er steeds meer verschillende soorten planten en dieren in de gemeente komen. Ook de gemeente water zo veel mogelijk zien en maken het water en zijn omgeving aantrekkelijk met groen. Dit vergroot de kwaliteit van de omgeving en dat nodigt mensen uit om te bewegen, elkaar te ontmoeten en te ontspannen.
  • Om de gevolgen van extremer weer op te vangen pakt de gemeente gebieden aan die een groot risico op wateroverlast lopen. Nieuwbouw richten we direct klimaatbestendig in. Als er iets in de openbare ruimte wordt, dan moet ook meteen de klimaatbestendigheid van dat gebied veranderen en verbeteren. Ook moedigt de gemeente, door middel van voorlichting en subsidies, inwoners, ondernemers en organisaties in die wijken aan om hun gebouwen en terreinen aan te passen aan het weer van de toekomst.

Structuurvisie Cultuurhistorie

Op 8 december 2014 is de Structuurvisie Cultuurhistorie vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staat het gemeentelijk beleid voor het bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen omgaan met het aanwezige cultuurhistorisch erfgoed. Daarbij wordt onder cultuurhistorisch erfgoed verstaan: alle cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, objecten en structuren in de gemeente Enschede, met uitzondering van gemeentelijke monumenten, rijksmonumenten en archeologische waarden. Voor monumenten en archeologische waarden is reeds in afzonderlijke gemeentelijke beleidskaders vastgelegd hoe daarmee dient te worden omgegaan in het kader van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

Visie landelijk gebied Enschede

De Visie landelijk gebied Enschede is op 6 juli 2021 vastgesteld. Deze visie is gericht op het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving in het landelijk gebied. De gemeente wil met de Visie landelijk gebied richting geven aan de verandering, houvast bieden bij keuzen en actief bijdragen aan de toekomst van het landelijk gebied. Enschede kent met haar hoogwaardige groene buitengebied én het grote stedelijk gebied een unieke combinatie van kwaliteiten. De gemeente neemt die unieke combinatie als uitgangspositie voor haar Visie landelijk gebied. De Visie brengt balans in het behoud en de ontwikkeling van de Groene Pijler en de benutting door (agrarische) bedrijven, bewoners en bezoekers.

De ambitie (hoofdstuk 3 uit de Visie) geeft de gewenste richting aan als een vergezicht voor het landelijk gebied van Enschede. De ontwikkelprincipes helpen om in het ‘hier en nu’ te kunnen beoordelen of een project, een maatregel of ander initiatief bijdraagt aan dat vergezicht. De ontwikkelprincipes geven houvast bij het ontwerpen van beleid, het ontwikkelen van plannen en het beoordelen van initiatieven. In grote lijn geldt dat een ontwikkeling is toegestaan als voldaan wordt aan de “vier V’s”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0009.png"

Afbeelding 2.7: de vier ontwikkelingsprincipes

De Visie onderscheidt -in vervolg op de verrichte landschapswaardering- drie strategieën vanuit het landschap.

Inpassen: voor landschappen met een zeer hoge kwaliteit en de bijpassende strategie ‘’inpassen’ gaat dan ook uit van het behoud van het veelal gave landschap. Elk initiatief moet zorgvuldig worden ingepast in aansluiting op de gebiedskenmerken.
Aanpassen: hoort bij een landschap met een hoge waardering. Dit landschap vraagt om herstel en het weer herkenbaar maken van structuren en lijnen die het landschapstype versterken.
Transformatie: bij het landschap met een basiskwaliteit is de oude landschappelijke identiteit geen uitgangspunt bij de vormgeving van nieuwe ontwikkelingen. Hier geldt een ontwerpopgave voor het maken van een nieuw landschap met een eigen identiteit en samenhang. In de gebieden met basiskwaliteit liggen veruit de meeste mogelijkheden voor grootschalige ontwikkelingen van verschillende aard. Grootschalige (kringloop)landbouw, waterberging, natuurontwikkeling, zonnevelden, recreatieve ontwikkelingen etc. De landschapswaardering maakt geen keuze voor de functie, maar geeft aan wat landschappelijk gezien mogelijk is in dit type gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0010.png"

Afbeelding 2.8: strategie vanuit landschap

De wijze waarop de landschapsstrategie doorwerkt verschilt naar de zwaarte van de beoogde verandering. Voor kleine ingrepen in het landelijk gebied volstaat afweging en realisatie op basis van de (aangepaste) Gids buitenkans. Voor grotere ingrepen zal een gebiedsgerichte benadering nodig zijn: een gebiedsproces waarin diverse opgaven worden betrokken en waaraan alle gebiedspartijen meedoen. Bij zowel kleine als grote ingrepen is de landschapsstrategie het uitgangspunt.

2.3.5 Toetsing wijzigingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Ten aanzien van de Visie landelijk gebied geldt dat het plangebied gelegen is binnen een gebied waarin de strategie 'inpassen' geldt.

Hiervoor geldt dat elk initiatief zorgvuldig moet worden ingepast in aansluiting op de gebiedskenmerken. Met de uitvoering van het plan en bijbehorend erfinrichtingsplan wordt hieraan voldaan en vindt een kwaliteitsverbetering plaats.

Het realiseren van een extra woning in bestaande bebouwing is in lijn met de Woonvisie van de gemeente Enschede. Er wordt daarmee een (beperkte) bijdrage geleverd aan de behoefte aan nieuwe woningen in de gemeente.

2.3.6 Gids buitenkans 2014

De “Gids Buitenkans 2014” is door de gemeente Enschede opgesteld om te kunnen beoordelen of nieuwe initiatieven in het buitengebied van de gemeente wenselijk zijn. De gids gaat na of nieuwe ideeën, wensen en ontwikkelingen bijdragen aan een kwaliteitsimpuls. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde “weegschaal” die gebaseerd is op het gedachtengoed van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). De volgende twee principes van de KGO vormen de basis van de gids:

  • Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • De ontwikkelingsruimte die een initiatiefnemer krijgt moet in evenwicht zijn met de investering in de ruimtelijke kwaliteit.

Toetsing wijzigingsplan aan de Gids buitenkans 2014
Voor het onderhavige initiatief kan gebruik gemaakt worden van de VAB-regeling. Deze regeling heeft betrekking op het wijzigingen van het gebruik van bestaande bebouwing. Tegenover het toevoegen van een nieuwe functie in het buitengebied staat in dit geval als tegenprestatie het verbeteren van het erf. De VAB-regeling kent een aantal verschillende uitwerkingen, waarbij onderscheid gemaakt wordt naar het karakter van de schuur en of het gelegen is op een boerenerf of niet. De karakteristieke schuur staat op een (voormalig) boerenerf. De bestaande woning op het erf heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest' immers de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – agrarische woning'. De vorm en de kenmerken van de karakteristieke schuur worden veel terug gevonden op de Twentse erven. De planlocatie voldoet daarmee aan de belangrijkste uitgangspunten van de VAB-regeling, waardoor de schuur in beginsel getransformeerd kan worden tot een woning. Navolgend wordt de locatie en de schuur getoetst aan de uitgangspunten van de VAB-regeling.

Waardevolle schuur
Een schuur is een waardevolle schuur als hij voldoet aan de volgende criteria:

  • de schuur is gebouwd voor 1945 of;
  • is minimaal 50 jaar oud en heeft een uitzonderlijke architectonische of landschappelijke waarde;
  • de schuur is in Twentse stijl gebouwd of heeft een belangrijke cultuurhistorische betekenis. Als de schuur is verbouwd, is hij alleen nog waardevol als het oorspronkelijke karakter van de schuur in de huidige vorm goed herkenbaar is;
  • schuren op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst worden in ieder geval als waardevolle schuur aangemerkt;

De schuur is van gemeentewege beoordeeld of deze waardevol is. In bijlage 1 is de beoordeling weergegeven. Samengevat is de beoordeling als volgt: de schuur is in 1916 vergund en toen gerealiseerd. In de bouwvergunning wordt aangegeven dat de schuur gedeeltelijk veranderd is. Hoogstwaarschijnlijk heeft er voor 1916 ook al een schuur gestaan. De meeste bouwkundige elementen verwijzen naar een periode uit het begin van de 20e eeuw. De schuur beschikt over kenmerken zoals onder andere rode dakpannen, witte houten windveren en een metselverband met strekken en koppen. Deze kenmerken komen veel voor in de regio. Er zijn in de loop der jaren enkele aanpassingen doorgevoerd en er is een aanbouw gerealiseerd in een nieuwere stijl. Het oorspronkelijke gebouw is nog grotendeels authentiek. De schuur voldoet aan de criteria om als waardevolle schuur te worden aangemerkt.

Wanneer is er sprake van een boerenerf?
De volgende aspecten zijn van belang voor de bepaling of er sprake is van een boerenerf:

  • verwantschap in bebouwing;
  • ordening;
  • hiërarchie en verbondenheid van de elementen;
  • de agrarische achtergrond van het erf;
  • de erfinrichting en de erfbeplanting.

Uit oude kaarten van het jaar 1900 blijkt dat er op het perceel al sprake was van een samenhangend erfensemble. Voor zover bekend heeft de schuur altijd dienst gedaan als agrarisch bijgebouw. Aan de zijde van de Lutje Esweg heeft het erf een groene uitstraling. Aan de achterzijde grenst het erf aan agrarische gronden met veel openheid. Dit zijn belangrijke elementen die behouden moeten blijven. Het erfensemble voldoet aan de criteria van een boerenerf.

Wonen
De initiatiefnemer is voornemens de schuur te transformeren tot een woning. In de Gids Buitenkans zijn daarvoor de volgende eisen opgesteld. Een waardevolle schuur kan een nieuwe functie als woonruimte krijgen, als:

  • de karakteristieke waarden van de schuur behouden blijven;
  • hij een inhoud van minimaal 450 m³ heeft;
  • hij niet vergunningsvrij wordt uitgebreid;
  • het past binnen de milieuwetgeving. In de praktijk houdt dit in dat dit op of vlak bij een agrarisch bedrijf niet mogelijk is, of op locaties waar de bodem verontreinigd is, tenzij de bodem geschikt kan worden gemaakt door een bodemsanering.


De schuur zal aan de buitenzijde gerenoveerd worden, waarbij de karakteristieke elementen zoals de rode dakpannen, witte houten windveren en een metselverband met strekken en koppen behouden blijven. De inhoud van de schuur bedraagt meer dan de minimale eis van 450 m3. De schuur wordt niet (vergunningsvrij) uitgebreid. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de beoogde wijzigingen die in en aan de schuur worden aangebracht. Het bestaande naastgelegen bijgebouw wordt gebruikt ten behoeve van een kleinschalig hoveniersbedrijf. Dit kleinschalige hoveniersbedrijf (er vindt ter plaatse alleen opslag in een schuur plaats) heeft geen invloed op de beleving van het karakteristieke pand. In Hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de milieuaspecten. Hieruit blijkt dat de aspecten milieuzonering en bodem geen belemmeringen veroorzaken voor de beoogde transformatie van de schuur naar een woonfunctie.

Aan de noordzijde van het perceel wordt een nieuwe erfboom gerealiseerd. Daarnaast wordt aan de zuidzijde een struweel aangeplant. De aanplant van de struweel zorgt voor een passende overgang van het erf en erfbos naar het landschap.

Conclusie

De realisatie van de woning binnen de karakteristieke schuur past binnen de gestelde criteria uit de Gids Buitenkans 2014. De karakteristieke eigenschappen van de schuur blijven behouden en de ruimtelijke kwaliteit van het erfensemble wordt met de transformatie tot een woning verbeterd.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

3.1 Ruimtelijke structuur

Het voormalige agrarische erf ligt in het waardevolle cultuurlandschap rond Twekkelo tussen de steden Hengelo en Enschede, ten zuiden van het Twentekanaal. Het landschap kenmerkt zich door de aanwezigheid van meerdere dekzandwelvingen, eenmansesjes, beken en verspreid liggende erven met Twentse boerderijen in een overwegend groen en kleinschalig landschap. Wegen liepen vaak van erf naar erf en boerderijen waren in deze streek vaak landschapsgericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0011.png"

Afbeelding 3.1: historische topografische kaart 1900 Lutje Esweg 9 (blauw omcirkeld) (topotijdreis.nl)

Het betreft een erf uit de 19de eeuw waarvan het hoofdgebouw - de boerderij - gebouwd is omstreeks 1880. Het erf heeft net als zovele erven in de buurtschap Twekkelo een oude historie. Reeds in 1284 wordt het benoemd in het oorkondenboek Overijssel als Bardinc. Met toestemming van Everhardus, bisschop van Monasterium (Ootmarsum) werd het voor 40 Münsterse marken samen met andere huizen in Twente verkocht en geleverd aan Hermannus de Satherslo onder belofte van vrijwaring. In 1601 wordt het erf genoemd als Bardinck, toebehorende den heren Ter Helle. In 1792 werd het erf bewoond door Gerrit Bodink (geboren Eskamp), gehuwd met Aaltje Bodink en in 1919 door A. Baardink. Het erf maakt onderdeel uit van de fietsroute Heren en Boeren in de voetsporen van de Bisschop en het gelijknamige boek van Klaas Goinga. Voorheen liep de doorgaande weg (Burgemeester Stroinkstraat) over het erf welke rond 1935 in noordelijke richting is verplaatst. De boerderij is parallel aan deze weg gebouwd met de woning aan de oostzijde van de boerderij, met aangrenzend een bijgebouw en een boomgaard. De eiken die de weg begeleidden zijn nog aanwezig. De boerderij is volledig landschapsgericht geworden door het verdwijnen van de weg. De Lutje Esweg was voorheen tevens een doorlopende weg richting de Lutje Es. Door de jaren heen zijn rondom de boerderij gebouwen toegevoegd ten behoeve van het agrarische gebruik.

Meerdere opstallen zoals een machineberging, een melklokaal en kippenhok zijn begin 20ste en in de tweede helft van de 20ste eeuw toegevoegd aan het erf. In afbeelding 3.2 is het aanzicht van het erf weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0012.png"

Afbeelding 3.2: panoramazicht op het erf Lutje Esweg 9 vanaf de Lutje Esweg

Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten westen van Enschede. De locatie ligt in het essenlandschap waar verspreid over het landschap erven te vinden zijn. De groenstructuren en openheid zijn hier van belang. De planlocatie heeft een groene uitstraling met een diversiteit aan bomen en openheid aan de zuidzijde. Er is binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. De planlocatie is ontsloten op de Lutjes Esweg. Afbeelding 3.3 toont een luchtfoto van het plangebied met de verschillende gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0013.png" Afbeelding 3.3: luchtfoto van het perceel Lutje Esweg 9 (bron: Cyclomedia)

Het grootste gebouw betreft de boerderij (A) waarbij het woongedeelte, gezien vanaf de Lutje Esweg, zich aan de achterzijde van het gebouw bevindt. Aan de voorzijde van het erf is het melklokaal geschakeld aan de boerderij (E). Parallel aan de Lutje Esweg is de karakteristieke schuur uit 1916 aanwezig (C) met een naastgelegen werktuigenberging (B). Naast de boerderij is een recentere schuur aanwezig (D) en hierachter een garagebox (F). Achter op het erf bevindt zich een schuur welke momenteel als kippenhok (G) gebuikt wordt.

3.2 Cultuurhistorie

Monumenten in het plangebied

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Wel is de bestaande woning in het parapluplan 'Cultuurhistorie' voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. In het in 2021 vastgestelde beleid 'Koesteren cultuurhistorie' is opgenomen dat cultuurhistorisch waardevolle objecten een beschemde status krijgen in bestemmingsplannen, middels een aanduiding 'karakteristiek'. Met deze aanduiding wordt aangegeven dat een object hoge architectonische waarden, ensemblewaarde, stedenbouwkundige waarden, architectuurhistorische waarden, cultuurhistorische waarden en/of zeldzaamheidswaarde voor Enschede heeft, Hierbij gaat het om de karakteristieke buitenzijde (zoals gevels, gevelindeling en dak) van een gebouw. Hieraan gekoppeld is een vergunningstelsel.

Er wordt een ondscheid gemaakt in beeldbepalende en structuurbepalende objecten. In dit geval zijn de schuur en bestaande woning aan te merken als beeldbepalende objecten. Het doel van het koesteren van deze objecten is het herkenbaar houden van architectuur en cultuurhistorie van het object en het behouden van maat, schaal en vorm van het object in de stedenbouwkundige context/het ensemble. Dit betekent dat behoud dan wel herstel van de herkenbaarheid van object het uitgangspunt is bij ontwikkelingen.

De betreffende schuur voldoet daarnaast aan de eisen die ons gemeentelijk beleid uit de Gids Buitenkans 2014 stelt aan een karakteristieke schuur om voor een woonfunctie in aanmerking te komen. Als gevolg daarvan voorziet dit wijzigingsplan, naast het mogelijk maken van een woonfunctie aan de schuur ook in de toekenning van de aanduiding "karakteristiek" aan de schuur. Deze aanduiding houdt in dat de schuur ten behoeve van de toekomstige woonfunctie verbouwd en aangepast mag worden met inachtneming van de karakteristieke cultuurhistorische waarden.

Archeologisch erfgoed in het plangebied

De planlocatie is in het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest' voorzien van de gebiedsaanduiding '- archeologisch onderzoeksgebied a'. Deze gebiedsaanduiding is opgenomen ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden. Voor gronden met deze gebiedsaanduiding geldt dat bij bodemverstoringen dieper dan 50 cm en een oppervlakte van meer dan 250 m² een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Met het voorliggende plan wordt er een nieuwe woning mogelijk gemaakt in een bestaand gebouw. Er vinden daarmee geen werkzaamheden plaats waarmee gestelde normen overschreden worden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Beschrijving van het plan

Initiatiefnemer is voornemens om een bestaande karakteristieke schuur te transformeren tot een woning met behoud van de karakteristieke waarden van het gebouw. Daarmee zijn er twee woningen op het erf aanwezig. Naast de transformatie van de karakteristieke schuur wordt de bestaande schuur naast de nieuwe woning in gebruik genomen ten behoeve van een bedrijf aan huis, in dit geval een kleinschalig hoveniersbedrijf. Een bedrijf aan huis is volgens het geldende bestemmingsplan, mits voldaan wordt aan de voorwaarden voor een beroep of bedrijf aan huis, toegestaan.

De locatie van de karakteristieke schuur is in afbeelding 4.1 weergegeven met pijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0014.png"

Afbeelding 4.1: locatie karakteristieke schuur

In afbeelding 4.2 zijn enkele aanzichten van de bestaande schuur weergegeven (1e foto vanaf straatzijde, 2e foto is vooraanzicht vanaf het voorerf).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0015.png"

Afbeelding 4.2: aanzichten bestaande karakteristieke schuur

Er zullen dakramen worden aangebracht, zowel ter hoogte van de begane grond als verdieping. Zie hiervoor ook afbeelding 4.3. Voor het overige worden er geen ingrepen aan de buitenzijde van het gebouw verricht.

Foto's en tekeningen (op schaal) van de bestaande en toekomstige situatie, waaronder de beoogde indeling van de schuur en de te vervangen bouwkundige delen zijn opgenomen in het restauratieplan, zie hiervoor Bijlage 2 van de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0016.png" Afbeelding 4.3: toekomstige situatie aanzichten schuur (bron: Buro Anno 1998)

Landschap

De toegangssituatie en de positionering van het erf in het landschap is door de jaren heen gewijzigd door het verdwijnen van de doorgaande weg, waardoor het voorerf en het achtererf omgewisseld zijn. In de huidige situatie is de centrale erfruimte gericht op de Lutje Esweg en is de woning in de boerderij landschapsgericht. De uitdaging van de erfinrichting ligt in het behouden van de historische boerensfeer en een natuurlijke overgang van het erf naar het omringende landschap waarbij de actuele context niet uit het oog verloren wordt. Bestaande landschapselementen rondom het erf blijven gehandhaafd. Er wordt een erfboom toegevoegd en aan de zuidzijde van het erf wordt struweel en ondergroei bij het bestaande eiken/erfbos aangeplant. Dit wordt ook aangeplant op de overgang van erf naar landschap (zie afbeelding 4.4). Het erfinrichtingsplan inclusief lijst van aan te planten soorten is als bijlage bij de regels gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0017.png"

Afbeelding 4.4: erfinrichtingsplan (bron: Ad Fontem ruimtelijk advies)

Het erfensemble blijft net als in de huidige situatie ontsloten op de Lutje Esweg. Conform de Nota Parkeernormen Enschede 2017 moeten er op het erf afgerond 3 parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor een vrijstaande woning. Op het erf is voldoende ruimte om de benodigde parkeerplaatsen te realiseren.

4.2 Toetsing wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan Buitengebied Noordwest

Zoals in paragraaf 1.3 is aangegeven, is er in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest' in artikel 38.6 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een karakterstieke schuur om te zetten naar een woonfunctie. De bijbehorende voorwaarden zijn opgenomen in artikel 38.6.1 sub b van dit bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan deze voorwaarden.

Wijzigingsbevoegdheid

Het is mogelijk het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het wonen in een bestaand, eventueel daarvoor geschikt te maken, waardevol voormalig (bedrijfs)gebouw, met dien verstande dat:

1) een woonfunctie wordt slechts toegekend, indien het gebouw een inhoud heeft van minimaal 450 m³;
2) de karakteristieke waarde van het gebouw door de nieuwe functie niet mag worden aangetast;
3) de inhoud van het gebouw niet mag worden vergroot;
4) overige op het erf voorkomende voormalige bedrijfsgebouwen moeten worden afgebroken, tenzij zij van belang zijn voor het behoud van het karakter van het erf.

In het restauratieplan, opgesteld door Buro Anno 1998 is aangegeven welke aanpassingen in en aan de schuur zullen worden uitgevoerd. Dit plan is als bijlage 2 aan de regels gekoppeld.

Ad 1)
De bestaande karakteristieke schuur heeft een inhoud van meer dan 450 m3. De afmetingen van de schuur zijn opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting.

Ad 2)
De karakteristieke waarden van de schuur worden niet aangetast. Op de tekeningen van het restauratieplan is te zien dat de karakteristieke verschijningsvorm van de schuur behouden blijft. Er vinden met name inpandige verbouwingen plaats. Wel zullen kleine dakramen worden geplaatst. Op de plattegronden is zichtbaar dat het oude bestaande gebintwerk intact zal blijven. Waar gebintstaanders in het verleden zijn afgezaagd en vervangen door stalen buizen, worden deze gebintstaanders aangeheeld.

Ad 3)
De inhoud van de karakteristieke schuur wordt niet vergroot.

Ad 4)
Met onderhavig plan wordt de overige op het erf voorkomende voormalige bedrijfsbebouwing gehandhaafd. De bestaande bebouwing zorgt voor een samenhang in het erfensemble, waardoor de handhaving van de gebouwen van belang is. Daarnaast hebben de gebouwen elk een functie/zijn deze in gebruik, waardoor deze niet in verval raken en er geen noodzaak is om deze te slopen.

Nadere voorwaarden

Daarnaast zijn in bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest' nadere voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsvoorwaarden opgenomen (38.6.2).

-de inpassing in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden; bij de beoordeling van het effect van ontwikkelingen op de ruimtelijke kwaliteit is het landschapstype waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt en het hiervoor opgestelde koesteransicht richtinggevend. De landschapstypenkaart en bijbehorende koesteransichten maken als bijlage 3 onderdeel uit van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest';

- het parkeren dient binnen het eigen erf plaats te vinden;
- de (bedrijfs)activiteiten moeten vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;
- de afwijking mag niet toegepast worden binnen de Ecologische Hoofstructuur (EHS), zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Er is een erfinrichtingsplan opgesteld, waarin in aanvulling op de bestaande structuren enkele landschappelijke maatregelen worden uitgevoerd.

Parkeren zal op eigen erf plaatsvinden. Op het erf is hiervoor voldoende ruimte (aan de voorzijde van de bebouwing).

In paragraaf 5.1.4 is ingegaan op de ontwikkeling in relatie tot milieuhinder. Daaruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor uitvoering van het wijzigingsplan.
Er is geen sprake van ligging in de NNN. Aan de nader voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

Conclusie
Het voorliggende plan voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 38.6) van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordwest'.

4.3 Ladder Duurzame Verstedelijking (artikel 3.1.6, 2e lid Bro)

Artikel 3.1.6, 2e tot en met 4e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een stedelijke ontwikkeling die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt in de toelichting moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. Wanneer een bestemmingsplan een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet in de toelichting tevens worden gemotiveerd waarom in die behoefte niet kan worden voorzien binnen het bestaand stedelijk gebied. Bij iedere 'stedelijke ontwikkeling', waaronder iedere ontwikkeling van detailhandelsvloeroppervlak, moet inzichtelijk worden gemaakt of er, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand. Dit wordt de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' genoemd.

Deze zogenoemde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen en schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor. De 'Ladder' is alleen van toepassing als er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als 'stedelijke ontwikkeling' te kunnen worden aangemerkt. Daarvan zal in beginsel geen sprake zijn indien het nieuwe bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt. Dit kan anders zijn indien het bestemmingsplan ten opzichte van het voorgaande planologische regime in een vanuit ruimtelijk oogpunt ingrijpende nieuwe planologische functiewijziging voorziet.

Wanneer de 'stedelijke ontwikkeling' die een bestemmingsplan mogelijk maakt alleen betrekking heeft op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet, heeft het onderzoek naar de behoefte slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. In de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie uitspraken 201310814/1/R1 en 201311211/1/R3, is inmiddels de lijn te ontdekken dat wanneer er sprake is van bestaande bebouwing en geen toename van het ruimtebeslag, er in dat geval geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Ook bij nieuwbouw hoeft volgens de jurisprudentie, zie uitspraak 201310222/1/R6, niet altijd sprake te zijn van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een feitelijke capaciteitsafname doordat er minder commercieel vloeroppervlak wordt terug gebouwd dan er is afgebroken. Ook een op grond van het voorgaande plan reeds mogelijke maar nog niet gerealiseerde ontwikkeling hoeft niet altijd een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro te zijn. Dit is onder meer het geval wanneer er geen sprake is van toename maar wel van concentratie van de bebouwingsmogelijkheden. Ook wanneer er sprake is van 'saldering' (verplaatsing van een stedelijke ontwikkeling, zonder netto extra (planologisch) ruimtebeslag of waarbij bebouwing wordt gereduceerd, zoals de 'Ruimte voor Ruimte' regelingen) is er meestal geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro. In de uitspraak 201608869/1/R3 geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht op hoofdlijnen van alle relevante aspecten waar aan moet worden getoetst om te bepalen of sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in het Bro en zo ja, welke eisen er worden gesteld aan de beschrijving van de behoefte aan de betreffende stedelijke ontwikkeling.

'Stedelijke ontwikkeling' en het wijzigingsplan "Lutje Esweg 9"

In het wijzigingsplan "Lutje Esweg 9" wordt geen nieuwe “stedelijke ontwikkeling” mogelijk gemaakt. Er wordt slechts één extra woning mogelijk gemaakt, waarbij gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing. De bebouwingsmogelijkheden nemen met het voorliggende plan niet toe. Derhalve is er geen sprake van een "stedelijke ontwikkeling” en hoeft het plan niet getoetst te worden aan de “ladder voor duurzame verstedelijking”.

4.4 Welstand en beeldkwaliteit

In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. Daartoe zijn in de Welstandsnota voor het gehele grondgebied van de gemeente Enschede welstandsidentiteiten opgenomen. Voor het plangebied van het wijzigingsplan "Lutje Esweg 9" geldt de welstandsidentiteit “boerenerven, oude es-erven”.

De oude es-erven vormen sterke, ruimtelijke ensembles van boerderij, bijgebouwen en erfbeplanting. De bebouwing staat bij elkaar onder grote eiken, tegen houtwallen of bosjes. Vaak loopt het erf door tot aan de weg. De bebouwing heeft grote schuine dakvlakken met soms een knik, tot bij de grond. Kenmerkend zijn de boerderijen en bijgebouwen met een houten topgevel, witte daklijsten en hoge schuurdeuren. De es-erven bepalen in belangrijke mate het karakter en de aantrekkelijkheid van het Twentse platteland. De ruimtelijke bebouwing en ruimtelijke samenhang tussen de ensembles en het landschap maken de es-erven tot waardevol erfgoed van het agrarisch gebied van de gemeente Enschede.

De bovengenoemde kenmerken zijn ook op het erfensemble van de Lutje Esweg 9 aanwezig. Met de transformatie van de karakteristieke schuur is het uitgangspunt om de kenmerken van oude es-erven zoveel mogelijk te behouden. Bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning zal rekening worden gehouden met de welstandseisen.

4.5 Duurzaamheid

Duurzaamheid is een centraal thema in het gemeentelijk beleid van Enschede. Duurzaam handelen is daarbij meer dan het ontzien van natuur en milieu. In dat opzicht vraagt duurzaam handelen bijvoorbeeld ook om een solide financieel beleid. Voor 2015 werd onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid vooral gewerkt aan maatregelen die gericht zijn op het tegengaan van gevolgen voor de klimaatverandering. Daarmee is niet gezegd dat er voor thema's die op andere plaatsen wel onder het beleidsveld duurzaamheid worden geschaard, zoals afval, water en bodem, geen aandacht was maar van een breed en samenhangend duurzaamheidsbeleid was toen nog geen sprake. Om daar verandering in te kunnen brengen is het Actieplan Duurzaamheid opgesteld. Hierin wordt uitgewerkt aan welke doelen onder de noemer van het duurzaamheidsbeleid actief wordt gewerkt, welke aanpak daarvoor is vereist, welke partijen bij de realisatie daarvan een rol spelen en welke rol de gemeente daarbij voor zichzelf ziet weggelegd, alsmede de toewijzing van mensen en middelen om de gestelde doelen te realiseren.

4.5.1 Speerpunten van het duurzaamheidsbeleid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water,
bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame
doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.

Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.

Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.

Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.

Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.5.2 Duurzaamheidsbeleid en het wijzigingsplan

In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het wijzigingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

Algemeen

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, dan wel aansluiting op het warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Energie :

Voor het realiseren van veel energie besparende maatregelen of voorzieningen in, aan of op gebouwen, zoals isolatie van vloer, muren of dak, het plaatsen van zonnepanelen of een zonnecollector op het dak, is geen omgevingsvergunning vereist. Voor warmte-koude opslag en bodemenergiesystemen is de provincie Overijssel het bevoegd gezag. Voor nieuwbouw geldt dat moet worden voldaan aan de energieprestatienormen uit het Bouwbesluit. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor bijvoorbeeld het realiseren van windturbines of zonneparken en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Klimaatadaptatie :

Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden (bij overstroming), het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Circulaire economie:

Voor het realiseren van afvalcontainers voor het gescheiden inzamelen van afval en herbruikbare materialen is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen. Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen en bedrijven voor de verwerking van afval.

Biodiversiteit :

Natuurgebieden, bossen, parken en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen worden in een bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Daarnaast maakt een bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.

Toetsing plan

Met het uitvoeren van het plan en de landschapsmaatregelen wordt bijgedragen aan vergroting van de biodiversiteit. Er vindt daarbij hergebruik van bestaande bebouwing op een erf plaats, hetgeen als duurzaam aan te merken is.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest - wijziging 4 (Lutje Esweg 9) " getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken daadwerkelijk een m.e.r.-(beoordelings)procedure doorlopen moet worden dan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
1. het plan of besluit maakt geen activiteiten mogelijk die in het Besluit m.e.r. zijn genoemd. Er geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
2. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
3. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of er mogelijk aanzienlijke milieugevolgen optreden. Zo ja, dan is alsnog het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
4. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet nagaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben.Zo ja, dan moet er alsnog een volledige m.e.r.-(beoordelings)procedure worden doorlopen.

Toetsing wijzigingsplan "Buitengebied Noordwest - wijziging 4 (Lutje Esweg 9) " aan het Besluit m.e.r.

Het bestemmingsplan "Lutje Esweg 9” heeft tot doel transformatie van de bestaande karakteristieke schuur op het perceel tot een woning mogelijk te maken. Daarnaast zal de schuur naast de nieuwe woning in gebruik genomen ten behoeve van een bedrijf aan huis (kleinschalig hoveniersbedrijf). Deze beoogde ontwikkeling is geen project als genoemd in de bijlage bij het Besluit m.e.r. waarvoor een m.e.r. of m.e.r. beoordeling dient te worden uitgevoerd. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en voorzieningen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande bedrijfsactiviteiten en voorzieningen rondom het plangebied van het wijzigingsplan "Lutje Esweg 9" aanwezig zijn, die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze bedrijfsactiviteiten en voorzieningen. De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het plangebied is gelegen in het buitengebied.

Milieuhinder van bestaande bedrijfsactiviteiten rondom het plangebied voor woningen in het plangebied

Het voorliggende wijzigingsplan maakt één extra woning mogelijk. Echter zijn de gronden in de huidige situatie al voorzien van een woonbestemming. Om aan te tonen of er ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het plan getoetst aan de richtafstanden van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”.

Aan de Lutje Esweg 10, ten noorden van het plangebied bevindt zich landgoed Algoed. Op dit perceel is, naast een bedrijfswoning een zorgboerderij met een creativiteitscentrum gevestigd (bestaande uit culturele, artistieke, maatschappelijke activiteiten inclusief mogelijkheid tot overnachten in bestaande gebouwen). Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. De nieuwe woning in de karakteristieke schuur is gelegen op een afstand van circa 15 meter tot de grens van het perceel Lutje Esweg 10 direct aan de overzijde van de weg. Dit betreft de achterzijde van het perceel en wordt niet gebruikt voor de genoemde activiteiten. De bebouwing is gelegen op een afstand van circa 30 meter van de nieuwe woning. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand.

Ten oosten van de nieuwe woning ligt op een afstand van circa 330 m het bedrijventerrein 'Havengebied West'. Hier zijn bedrijven toegestaan met verschillende milieucategorieën. Voor dichtstbijzijnde bedrijven geldt de milieucategorie van 3.2 en 4.1 met een richtafstand van respectievelijk 100 m en 200 m. Op een grotere afstand (circa 780 m) zijn bedrijven met de milieucategorie 4.2 toegestaan. Deze bedrijven hebben een richtafstand van 300 m. Tussen de nieuwe woning en de verschillende bedrijven op het bedrijventerrein zit ruim voldoende afstand, waardoor voldaan wordt aan de richtafstanden uit de VNG-uitgave.

Milieuhinder van bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied voor woningen in de omgeving

Het bijgebouw naast de nieuwe woning wordt in de toekomstige situatie gebruikt voor een aan-huis-verbonden bedrijf in de vorm van een kleinschalig hoveniersbedrijf. De bewoner van de om te bouwen schuur naar woning zal het hoveniersbedrijf gaan uitoefenen.

Dit hoveniersbedrijf heeft een oppervlakte van minder dan 500 m². Deze activiteiten vallen onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 m op grond van de VNG-publicatie. Gezien de kleinschalige omvang van de hoveniersactiviteiten (alleen opslag) kunnen de activiteiten echter worden aangemerkt als categorie-1 activiteiten. Hierbij dient een richtafstand van 10 meter te worden aangehouden ten opzichte van gevoelige bebouwing rondom het perceel. Woningen in de omgeving zijn gelegen op een grotere afstand dan 10 meter. Gesteld kan worden dat het kleinschalige hoveniersbedrijf passend is op deze locatie.

Conclusie milieuhinder bedrijven en voorzieningen

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bodemkwaliteit algemeen

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland heeft een hervormingsfase ondergaan. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van bodemverontreiniging, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk. Functiegericht en kosteneffectief saneren is dan voldoende. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Bodemkwaliteit en het wijzigingsplan "Buitengebied Noordwest - wijziging 4 (Lutje Esweg 9) "

Het wijzigingsplan “Lutje Esweg 9” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat de bestaande karakteristieke schuur op het perceel getransformeerd wordt tot een woning. In dat kader is er door Kruse Groep een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd.

Uit de onderzoeksrapportage (rapport nr. 21018116, d.d. 26 april 2021, zie Bijlage 2) blijkt dat in het grondwater een zeer lichte verontreiniging van barium is aangetoond. Een nader onderzoek daarvoor is niet noodzakelijk, aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden. Visueel zijn er geen asbestverdachte materialen waargenomen. Daarnaast is in het mengmonster geen asbest aangetoond.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen het voorgenomen wijzigingsplan aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem is geschikt voor het beoogde toekomstige gebruik.

Conclusie bodemkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.1.4 Wet geluidhinder

In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen en/of de transformatie van bestaande panden naar wonen of een andere geluidgevoelige functie mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het ook noodzakelijk zijn dat akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd in situaties dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

Wegverkeerslawaai

De beoogde nieuwe woning is formeel gezien gelegen binnen de onderzoekszone van de Burgemeester Stroinkstraat. Echter wordt het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai niet noodzakelijk geacht. Op afbeelding 5.1 staat een uitsnede van de geluidskaart wegverkeerslawaai weergegeven met de locatie van de nieuwe woning in het zwart omcirkeld. Uit de kaart blijkt dat er ter plaatse van de nieuwe woning een geluidbelasting van 46-50 dB geldt. Vanuit de gemeente is aangegeven dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ter plaatse van de nieuwe woning. Gesteld kan worden dat er ter plaatse van de nieuwe woning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP20100-0003_0018.png" Afbeelding 5.1: uitsnede geluidskaart wegverkeer (bron: Atlas Leefomgeving)

Railverkeerslawaai

Het plangebied van het wijzigingsplan "Lutje Esweg 9" is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder vanwege railverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.

Industrielawaai

Het dichtstbijzijnde geluidgezoneerde industrieterrein ligt ten oosten van de planlocatie op een afstand van circa 330 meter. De planlocatie van het wijzigingsplan "Lutje Esweg 9" ligt niet binnen de geluidzone van dit industrieterrein. Een nadere toetsing aan de Wet geluidhinder vanwege industrielawaai kan daarom achterwege blijven.

Luchtverkeerslawaai

Het wettelijke kader met betrekking tot luchtverkeerslawaai is geregeld in de Wet luchtvaart en specifiek de wijzigingswet Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML). De consequenties met betrekking tot het geluid als gevolg van vliegverkeer zijn vastgelegd in het Luchthavenbesluit, dat op 1 maart 2017 door gedeputeerde staten van Overijssel is vastgesteld en op 30 maart 2017 in werking is getreden.

Het plangebied van het wijzigingsplan ”Lutje Esweg 9” is niet gelegen in de nabijheid van het vliegveld Twente en is ook niet gelegen binnen de geluidszone van het vliegveld. Een nadere toetsing aan het Luchthavenbesluit vanwege luchtverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.

Conclusie Wet geluidhinder

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);
  • e. een project niet voorziet in de realisatie van gevoelige bestemmingen binnen de zone van een op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen gezoneerde rijksweg of provinciale weg.

Luchtkwaliteit en het plangebied “Buitengebied Noordwest - wijziging 4 (Lutje Esweg 9)

Voor de in dit plan voorkomende ontwikkellocatie is beoordeeld of deze niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en of er sprake is van de beoogde realisatie van gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen binnen onderzoekszones langs rijkswegen of provinciale wegen.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Het voorliggende wijzigingsplan maakt slechts één extra woning mogelijk ten opzichte van de huidige situatie. Zoals hierboven aangegeven worden projecten/plannen bij een enkele ontsluitingsweg tot 1.500 woningen als 'niet in betekenende mate' aangemerkt. De realisatie van één extra woning blijft ruimschoots onder deze maximale waarde, waardoor geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Ook bevindt de planlocatie zich niet in de nabijheid van een provinciale weg of een rijksweg. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie luchtkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand / aandachtsgebied) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.

De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle activiteiten bij inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het wijzigingsplan "Lutje Esweg 9" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het wijzigingsplan "Lutje Esweg 9" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.

Basisnet Weg
Binnen het plangebied of in de directe nabijheid van het wijzigingsplan plan "Lutje Esweg 9" is geen weg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.

Basisnet Water
Binnen het plangebied van het wijzigingsplan "Lutje Esweg 9" of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.

Basisnet Spoor
Binnen het plangebied van het wijzigingsplan "Lutje Esweg 9" of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.

Conclusie externe veiligheid
Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt binnen risicocontouren kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.2 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Hemelwater

Uitgangspunt in het beleid van zowel gemeente als waterschap is het voorkomen van wateroverlast, ook bij hevige buiten. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is als beleidsuitgangspunt vastgelegd dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet op doelmatige wijze mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied tenminste 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied en bij uitbreiding van bebouwd oppervlak in bestaand stedelijk gebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave tenminste 40 millimeter, oftewel 40 liter per vierkante meter verhard oppervlak. Om een goede en doelmatige afvoer naar voorzieningen in de openbare ruimte te kunnen garanderen hanteert het waterschap Vechtstromen een maximum norm van 2,4 liter per seconde per hectare. Alleen wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is om op eigen terrein op doelmatige wijze hemelwater te bergen kan dit (deels) in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Vervuiling van hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door geen uitlogende bouwmaterialen te gebruiken.

Afvalwater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het ontstaan van afvalwater wordt beperkt. In nieuwe situaties (nieuwbouw, herontwikkeling) wordt afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen. In het buitengebied is niet overal in de openbare ruimte een systeem aanwezig voor de afvoer van afvalwater. In dat geval moet op eigen terrein een individuele behandeling van afvalwater (IBA), al dan niet met een helofytenfilter, worden ingericht.

Oppervlaktewater

Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat bestaand oppervlaktewater (sloten en vijvers) gehandhaafd blijft. Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Enschede leidend. Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefd kan worden en goed te beheren is. Eventueel nieuw oppervlaktewater mag geen permanente verlaging van de grondwaterstand veroorzaken, tenzij dit oppervlaktewater mede als doel heeft grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken. De aanleghoogte van nieuw oppervlaktewater dient zodanig te zijn dat de overstromingskans vanuit oppervlaktewater beperkt wordt tot eens per 100 jaar (T=100). Bij ontwikkelingen nabij watergangen geeft het waterschap Vechtstromen een aanleghoogte advies.

Grondwater en ontwatering

In de Waterwet is vastgelegd dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De ontwatering van een perceel is afhankelijk van het gebruik van de grond. Onder ontwatering wordt verstaan: het verschil tussen het peil van de weg of van de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG). Om ongewenste effecten van hoge grondwaterstanden te voorkomen wordt geadviseerd de in onderstaande tabel genoemde ontwateringshoogtes aan te houden:

Grondgebruik    Ontwatering (m – GHG)  
Primaire wegen   0,7  
Secundaire wegen en erfontsluitingswegen   0,5  
Bouwwerken met kruipruimten   0,7  
Bouwwerken zonder kruipruimten   0,5  
Groen   0,5  

De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende en doelmatige maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen door de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.

Afwatering

Om op perceelsniveau te kunnen voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt gelden de volgende advieswaarden voor peilhoogtes:

  • Het vloerpeil minimaal 0,20 m boven straatpeil (kruin van de weg t.o.v. toegang ter plaatse);
  • Het perceel vlak of richting de weg af laten lopen;
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.

Waterhuishouding en het wijzigingsplan “Buitengebied Noordwest - wijziging 4 (Lutje Esweg 9) "

Doordat er met de beoogde transformatie gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing zal de oppervlakte aan verharding niet toenemen. Het perceel blijft haar groene karakter houden en er wordt geen extra verharding gerealiseerd. Er is voldoende ruimte voor het hemelwater om te infiltreren.

Voor wat betreft het afvalwater zal de nieuwe woning aangesloten worden op het bestaande gemeentelijk rioolsysteem.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.3 Natuur

5.3.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.

Beschermde natuurgebieden en het plangebied “Buitengebied Noordwest - wijziging 4 (Lutje Esweg 9)

Het plangebied van het wijzigingsplan “Lutje Esweg” is niet gelegen binnen de grenzen dan wel in de nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of bijzonder nationaal natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied “Lonnekermeer” is op circa 4,3 kilometer ten noorden van het plangebied gelegen.

De om te bouwen schuur zal op aardgas worden aangesloten. Daarnaast zal het gebruik als woning een beperkt aantal extra verkeersbewegingen tot gevolg hebben.
Ten behoeve van de ontwikkeling, een functiewijziging van een schuur naar wonen, wordt materieel met een verbrandingsmotor ingezet en vindt er een tijdelijke toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen en vervoer van materieel en personeel. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, de duur van de ontwikkelfase, toename verkeer in gebruiksfase en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening wordt niet noodzakelijk geacht.

Conclusie Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft beschermde natuurgebieden op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.3.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen en/of anderszins functioneel leefgebied van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.

Beschermde soorten en het plangebied “Buitengebied Noordwest - wijziging 4 (Lutje Esweg 9)

Zoals reeds benoemd maakt het voorliggende wijzigingsplan de transformatie van een bestaande karakteristieke schuur tot een woning mogelijk.

Om te bepalen of de realisatie van deze ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de functionele leefomgeving en/of de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten is door Natuurbank Overijssel een verkennend ecologisch onderzoek (quickscan) uitgevoerd.

Uit de onderzoeksrapportage (briefnotitie nr. 3564, d.d. 2 mei 2022, zie Bijlage 3) blijkt dat negatieve gevolgen op voorhand met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten. De conclusies van het rapport zijn samengevat als volgt:

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteit wordt geen vogel gedood en geen (bezet) vogelnest beschadigd of vernield. Uitvoering vna de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties. De bebouwing dient gesloopt te worden buiten de voortplantingsperiode van vogels, of er dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden alvorens de de bebouwing gesloopt wordt.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en ambifie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadig of vernield. Voor de beschermd grondgebonden zoogdier- en amfibieensoorten, die een vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'het beschadigen/vernielen' van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Voor het doden van beschermd ambifie- en grondgebonden zoogdiersoorten geldt geen vrijstelling. Mit er geen amfibieen en grondgebonden zoogdieren (opzettelijk) gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermd dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden.

Conclusie Wet natuurbescherming, bescherming van planten- en diersoorten

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat de Wet natuurbescherming voor wat betreft de bescherming van planten- en diersoorten op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan, indien aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.

5.3.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. Het NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit) en beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden.

De aanwijzing van gebieden als onderdeel van het NNN vindt plaats bij provinciale verordening en dient te worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking, tenzij dit bij provinciale verordening als zodanig is bepaald.

Het NNN en het plangebied “Buitengebied Noordwest - wijziging 4 (Lutje Esweg 9)

Het plangebied van het wijzigingsplan “Lutje Esweg 9” is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die onderdeel uitmaken van het NNN zijn op circa 40 meter ten westen van het plangebied gelegen. Een verdere toetsing aan het NNN kan daarom achterwege blijven.

Conclusie NNN

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het NNN geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid in artikel 38 (Wonen), onder artikel 38.6.1 onder b, van het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest". Met het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid wordt de bewoning van de karakteristieke schuur op het perceel Lutje Esweg 9 mogelijk gemaakt. De planregels blijven in zijn geheel ongewijzigd. Dat betekent dat dit wijzigingsplan behalve de wettelijk verplichte onderdelen geen eigen set regels heeft. Voor een beschrijving van de verdere juridische planopzet wordt verwezen naar het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest".

6.2 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het hoofddoel van dit wijzigingsplan is de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast te leggen. In onderhavig geval gaat het om de bewoning van een karakteristieke schuur. Op de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied Noordwest" wordt aan deze schuur de functieaanduiding "Karakteristiek" toegevoegd. Hierdoor kan de karakteristieke schuur na bouwkundige aanpassingen bewoond gaan worden.

De gronden zijn eigendom van particulieren.

Exploitatieovereenkomst

De gronden van het plangebied zijn geen eigendom van de gemeente en worden ontwikkeld door particulieren, waarbij de gemeente de kosten zal verhalen middels het sluiten van een (anterieure) exploitatieovereenkomst met de betreffende particuliere ontwikkelaars. Zodra de exploitatieovereenkomsten gesloten zijn zal daar overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.24 Wro in de "Huis aan Huis" mededeling worden gedaan.

Exploitatieplan

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Gelet op het bovenstaande onder "Grondexploitatie" en "Exploitatieovereenkomst" kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende wijzigingsplan voldoende aangetoond.