direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voormalige vliegbasis Twenthe - Zones
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0153.BP00131-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding bestemmingsplan

In 2003 heeft het kabinet besloten om de militaire luchtmachtbasis Twenthe te sluiten. Met het daadwerkelijk beëindigen van de functie van militaire luchtmachtbasis Twenthe op 1 januari 2008 zijn naar schatting 2.500 (directe en indirecte) banen verloren gegaan in Twente en is een gebied van ruim 500 hectare in het hart van het stedelijke gebied Twente beschikbaar gekomen voor nieuwe functies. Het gebied is sinds 2008 in ontwikkeling van een besloten militair terrein naar een grotendeels open en toegankelijk gebied met nieuwe functies.

In de plannen van Rijk, provincie en gemeenten staat het compenseren van het banenverlies, het realiseren van natuur en het realiseren van een acceptabele opbrengst van de grond voor het Rijk centraal. Voor de te ontwikkelen woongebieden ('t Vaneker, Prins Bernhardpark, Overmaat en Fokkerweg) zijn de bestemmingsplannen inmiddels onherroepelijk. Deze toelichting is opgesteld voor het resterende deel rondom de start- en landingsbaan binnen de voormalige hekwerken van Defensie.

De bestemmingsplannen die voor dit deel worden opgesteld moeten de ruimte creëren om gebruik te maken van de unieke mogelijkheden van dit grote, ruige gebied, dat onderdeel is van de voormalige vliegbasis Twenthe. De aanwezige hangars, shelters, taxibanen en de ruimte rond de start- en landingsbaan, in de groene omgeving, maken het een locatie die zeer geschikt is om te pionieren, uit te proberen en te vernieuwen; waar bedrijven nieuwe dingen gaan ontwikkelen, testen en produceren; waar bedrijven opleiden, trainen en presentaties en evenementen organiseren. Daarmee moet het her te ontwikkelen gebied een aanvulling worden op de vestigingsmogelijkheden voor bedrijven elders in de regio en het aanwezige leisure-aanbod.

Doel is om een belangrijke bijdrage aan de versterking van de economie van Twente te bieden. Basis voor verdere invulling vormt het in oktober 2014 door de commissie Wientjes e.a. uitgebrachte advies. In concrete zin ziet de commissie ruimte voor de volgende activiteiten:

  • economische bedrijvigheid in het kader van de ontwikkel-, demonstratie- en productiezone op het gebied van 'advanced materials and manufacturing’, zoals smart factories, T2TP, MKB-bedrijven etc.
  • ontwikkel- en testactiviteiten aangaande 'safety & security', vooral gerelateerd aan technologische innovaties, zoals TroNed, web-security, drones etc.
  • milieuvriendelijke recreatie, sport, wellness en leisure, zoals fietsen, wandelen, paardensport, etc.
  • beperkte general & business aviation, zoals zweefvliegen, zakenjets, internationale luchthulpacties, etc.
  • milieuvriendelijke luchtvaartgerelateerde bedrijvigheid, zoals vliegtuigrecycling, onderdelenproductie, etc.
  • eenmalige evenementen, shows en presentaties, zoals concerten, hippische evenementen, etc

Op basis van het in februari 2015 in de gemeenteraad van Enschede besproken Plan van Aanpak "Implementatie Advies Commissie van Wijzen Luchthaven Twente" is vervolgens verder invulling gegeven aan de planontwikkeling. In het ruimtelijk domein zijn de eerste stappen gezet door de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor de milieueffectrapportage (MER) als ontwerp ter inzage te leggen en vervolgens vast te stellen door de gemeenten Dinkelland en Enschede en de provincie Overijssel. Hierbij is ook de keuze gemaakt om de tot dat moment opgesplitste MER-procedures voor het noordelijk deel en het middengedeelte samen te voegen, zodat één integrale effectbeoordeling mogelijk werd. Voor het plangebied van de MER zie afbeelding 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0001.png"

Figuur 1: situering plangebied MER

Bij de uitvoering van de verschillende onderzoeken zijn de volgende activiteiten als uitgangspunt gekozen:

  • Plangebied Noord bestaat uit het luchthavengebied, een gedeelte dat wordt ingericht voor bedrijvigheid in de AMM/HTSM-sector, Safety & Security (o.a. de Twente Safety Campus) en een stuk van de ontsluiting op de N737. Ook is er ruimte voor het testen en vliegen met drones (Unmanned Systems). Binnen het luchthavengebied is, naast de ruimte die nodig is voor de vliegfunctie ten behoeve van Business Aviation en General Aviation, ruimte voor luchthavengebonden bedrijvigheid.
  • De ontwikkeling in plangebied Midden bestaat uit de realisatie van natuur in aansluiting op het Natuurnetwerk Nederland en een gebied waar ruimte is voor de herontwikkeling van de Werkparken De Strip, Oostkamp en Deventerpoort.

In de MER zijn vervolgens de milieueffecten van de gebiedsontwikkeling en de alternatieven voor de verschillende deelopgaven in plangebied Noord en Midden in beeld gebracht met als doel een keuze te kunnen maken voor het voorkeursalternatief (VKA). Bij het bepalen hiervan is natuurinclusief ontwikkeld en gezocht naar een goede balans tussen economie, landschap, natuur en recreatie. Het zoveel mogelijk behouden van de ruimtelijke kwaliteit gekoppeld aan een realistische marktverwachting van de beoogde ontwikkelingen in combinatie met een neutrale grondexploitatie, vormden het vertrekpunt van het VKA. Op hoofdlijnen bestaat het VKA uit een combinatie van:

  • De Campusvariant met een bebouwingspercentage van 13% in plangebied Noord.
  • De Trendvariant voor de vliegtuigbewegingen in plangebied Noord.
  • De voorkeursvariant voor het plangebied Midden gebaseerd op de uitgangspunten vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede (april 2015).

Meer informatie over dit VKA en de MER is opgenomen in paragraaf 5.1.1, de MER zelf is als bijlage opgenomen bij deze toelichting.


De ontwikkeling van de twee plangebieden (Noord en Midden) binnen het VKA is organisch van karakter. Er is geen gedetailleerd, vooraf vastgesteld eindbeeld of werkvolgorde. Het is aan de markt óf en wanneer deze initiatieven onderneemt en welke vormen die precies aannemen. Het VKA vormt de basis voor te nemen besluiten in het kader van ruimtelijke visies en plannen (conform de Wet ruimtelijke ordening), het slaan van een Luchthavenbesluit en voor het verkrijgen van vergunningen en ontheffingen ingevolge de natuurwetgeving (Wet natuurbescherming).

De Commissie Wientjes noemt in haar advies onder andere een effectieve en snelle besluitvorming ten aanzien van ruimtelijke ordening als aandachtsgebied om tot uitvoering van de plannen te kunnen komen. Op dit punt ziet de commissie met name voor de overheden een belangrijke ondersteunende en voorwaarden scheppende rol.

Op basis van dit advies is beoordeeld voor welke delen van de organische ontwikkeling van het gebied op dit moment al marktkansen gezien worden die vastgelegd kunnen worden in een bestemmingsplan (voorwaarden scheppende rol). De uitkomst hiervan is vertaald in de volgende bestemmingsplannen:

  • Voormalige vliegbasis Twenthe - Noord
  • Voormalige vliegbasis Twenthe - Midden
  • Voormalige vliegbasis Twenthe - Zones
  • Voormalige vliegbasis Twenthe - Zones (Dinkelland)

Met deze bestemmingsplannen wordt het kader gegeven waarbinnen de ontwikkelingen plaats kunnen gaan vinden. Meer informatie over de ontwikkelingen die worden meegenomen in deze bestemmingsplannen is te vinden in hoofdstuk 3 van deze toelichting. Vanwege de gezamenlijke uitgangspunten voor de bestemmingsplannen en de overlap in onderzoeken is er voor gekozen om voor alle plannen één integrale toelichting op te stellen. In de toelichting zal, waar nodig, worden ingegaan op de verschillende bestemmingsplannen.

Met deze invulling wordt inhoud gegeven aan het advies "Technology Base Twente" van de commissie van Wijzen (oktober 2014). Dat advies betreft de versterking van de economie van Twente en geeft de richting aan voor de invulling van de voormalige vliegbasis Twenthe. Het op basis daarvan ingestelde Topteam werkt aan een aantal road-maps om in Twente tot economische versterking te komen en heeft in 2015 een beeld gegeven van de mogelijkheden van het noordelijk deelgebied voor bedrijven in de AMM/HTSM-sector. Daar is in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden. Verder is het advies van het Kwaliteitsteam "Gebiedsprofiel en beeldkwaliteit" van oktober 2015 basis geweest voor de bestemmingsplannen.

In zowel het noordelijk deel als het middengebied is er al een eerste aanzet gedaan via omgevingsvergunningen om tot herontwikkeling te komen. Met de bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld worden de mogelijkheden vergroot en kunnen meer bedrijven aan de slag, zodat ook de beoogde groei van de werkgelegenheid gerealiseerd kan worden. Hierbij is een zorgvuldige balans met de aanwezige natuurwaarden in en om het gebied altijd als kader gehanteerd. Jaarlijks wordt er een ecologische monitor uitgevoerd en voor de activiteiten die via eerder procedures al mogelijk zijn gemaakt (bijvoorbeeld AXL en het Airforce-festival) is uitgebreid ecologisch onderzoek uitgevoerd. Mede op basis van deze informatie is er een zorgvuldige toetsing uitgevoerd naar mogelijke effecten op flora en fauna door de nieuwe ontwikkelingen die de bestemmingsplannen mogelijk maken. Door specifieke ecologische regels op te nemen in de bestemmingsplannen is, naast de wettelijke bescherming vanuit de Wet natuurbescherming, gewaarborgd dat ook in de toekomst de balans tussen economische groei en natuurkwaliteit is stand blijft. Meer informatie over de ecologische onderzoeken is opgenomen in paragraaf 5.4 van deze toelichting.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De voormalige militaire luchthaven Twenthe ligt in de driehoek Enschede - Hengelo - Oldenzaal (zie ook afbeelding 1). Het terrein is gelegen tussen agrarische gronden en natuurgebieden en wordt ontsloten via (met korte tussenliggende lokale wegen) de provinciale wegen N733 en N737. De gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. is voor het overgrote deel gelegen binnen de gemeente Enschede, een klein deel ligt in de gemeente Dinkelland. Meer informatie over het plangebied is te vinden in hoofdstuk 2 van het MER en in hoofdstuk 2 van deze toelichting.

De bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is geschreven omvatten qua grondgebruik alleen de delen binnen de gemeente Enschede. De gronden vallend binnen plangebied Noord die in Dinkelland zijn gelegen worden in een later stadium pas in ontwikkeling genomen. Naast de gronden die vallen onder de gebiedsontwikkeling worden in de bestemmingsplannen ook de percelen in egiendom van Defensie meegenomen die nog steeds op het terrein aanwezig zijn (zend- en ontvangstinstallatie in Noord en een MASS-radar in Midden).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0002.png"

Figuur 2: plangebied bestemmingsplan Voormalige vliegbasis Twenthe - Noord

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0003.png" Figuur 3: plangebied bestemmingsplan Voormalige vliegbasis Twenthe - Midden

Omdat zowel in het noordelijk deel (testen vliegtuigmotoren) als in het middengebied (gebruik van motorvoertuigen activiteiten bestemd worden die geluidzoneringplichtig zijn, worden er ook bestemmingsplannen gemaakt die deze zones vastleggen. De zone van het middengebied (zie figuur 4) ligt geheel binnen de gemeente Enschede. De zone van het noordelijk deel ligt deels in Enschede en deels in Dinkelland (zie figuur 4 en 5). Dit zijn zogeheten paraplubestemmingsplannen: naast de bestemmingsplannen voor de geluidzones blijven ook de al geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied in Enschede en Dinkelland van kracht. De zones liggen deels over elkaar heen boven de nieuw aangelegde natuur ten zuiden van de start- en landingsbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0004.png"

Figuur 4: plangebied bestemmingsplan Voormalige vliegbasis Twenthe - Zones

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0005.png"

Figuur 5: plangebied bestemmingsplan Geluidzones industrie Voormalige vliegbasis Twenthe - Zones (Dinkelland)

In het parapluplan zijn ook de zones opgenomen met de bouwbeperkingen als gevolg van de aanwezige zend- en ontvangstinstallaties van Defensie en de geluidszones in bestaande bestemmingsplannen die komen te vervallen (oude militaire Ke-zones en de provinciale gebiedsreservering).

1.3 Geldende juridische regelingen

Voor het plangebied van alle bestemmingsplannen samen geldt momenteel het volgende ruimtelijke regime:

Naam   Gemeente   Besluitdatum   Type  
Buitengebied 1996   Enschede   08-09-1997   bestemmingsplan  
Buitengebied Noordwest   Enschede   09-11-2015   bestemmingsplan  
Buitengebied   voorm. Weerselo   22-08-1989   bestemmingsplan  
Buitengebied 2010   Dinkelland   18-02-2010   bestemmingsplan  
Luchthavengebied Noord   Enschede   08-12-2014   bestemmingsplan  
Overmaat - Fokkerweg   Enschede   14-10-2013   bestemmingsplan  
Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)   Enschede   18-11-2014   bestemmingsplan  
Cultuurhistorie   Enschede   06-02-2017   bestemmingsplan  
Hangar 11   Enschede   07-01-2013   omgevingsvergunning  
De Strip   Enschede   11-07-2016   omgevingsvergunning  
AXL   Enschede   20-01-2016   omgevingsvergunning  
Aansluiting Technology Base Twente - N737   Dinkelland   18-05-2016   omgevingsvergunning  
Drienerbraken - Kristalbad   Enschede   27-05-2013   bestemmingsplan  

1.4 Wettelijk kader

Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).

Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".


Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden (artikelen 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikelen 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro). Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en een verbeelding. In artikel 3.1.6 van het Bro is bepaald dat elk bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. In de toelichting moet worden vermeld wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over o.a. flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is of bijvoorbeeld een milieueffectrapportage (MER), of sprake is van archeologische/cultuurhistorische waarden, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.

Een bestemmingsplan is een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen. Op basis van een bestemmingsplan is een bepaald gebruik toegestaan en kunnen omgevingsvergunningen worden verleend.

1.5 Procedurestappen

Voordat een bestemmingsplan onherroepelijk is moeten er diverse stappen worden doorlopen. Hieronder worden de belangrijkste stappen toegelicht. Tijdens de procedure zal deze paragraaf steeds verder worden aangevuld met de informatie uit de op dat moment doorlopen stappen.

1. Vooraankondiging

Als eerste stap in een bestemmingsplanprocedure moeten Burgemeester en wethouders het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden, publiceren in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede en Dinkelland wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro), deze mogelijkheid wordt later in de procedure wel geboden. Voor de bestemmingsplannen is de publicatie om het plan in voorbereiding te nemen op 27 (Enschede) en 28 (Dinkelland) april 2016 gepubliceerd in de gemeentelijk bladen en de websites van de gemeente Enschede en Dinkelland.

2. Adviezen lokale organen

Voorafgaand aan het formele vooroverleg vragen burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijk- of buurtorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze.

Binnen het plangebied is voor het deel in de gemeente Enschede de Dorpsraad Lonneker actief. Omdat er voor is gekozen om breder vooroverleg (zie volgende punt in deze paragraaf) te voeren dan wettelijk verplicht, wordt deze instantie niet voorafgaand aan het vooroverleg, maar tijdens het vooroverleg betrokken (net als vele andere belangenorganisaties). Vanwege de effecten in de gemeente Dinkelland wordt de Stichting Dorpsbelang Deurningen ook betrokken bij het vooroverleg.

3. Vooroverleg

In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met (voor zover er belangen spelen) andere gemeenten, het waterschap, de provincie en het Rijk. Vanwege de omvang van het project zijn er van meerdere genoemde instanties belangen in het geding. Daarnaast is er vanwege verschillende lokale besluiten en toezeggingen voor gekozen om ook niet wettelijk verplichte belangenorganisaties bij het vooroverleg te betrekken. De lijst met instanties die om advies is gevraagd is daarmee als volgt:

  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu
  • Rijksvastgoedbedrijf
  • Ministerie van Economische Zaken Regio Oost
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Provincie Overijssel
  • Waterschap Vechtstromen
  • Gemeente Hengelo
  • Gemeente Oldenzaal
  • Gemeente Hof van Twente
  • Gemeente Losser
  • Gemeente Haaksbergen
  • Gemeente Dinkelland
  • Gemeente Borne
  • Kamer van Koophandel
  • Veiligheidsregio Twente
  • Natuurmonumenten
  • Natuur en Milieu Overijssel
  • Stichting Natuur- en Milieuraad Enschede
  • Adviescommissie Cultuurhistorie
  • Dorpsraad Deurningen
  • Dorpsraad Lonneker
  • Topteam (ingesteld op basis van het advies Wientjes)
  • Kwaliteitsteam (ingesteld op basis van het advies Wientjes)
  • Het Oversticht
  • Landschap Overijssel
  • Stichting Lonnekerberg
  • Stichting Lonnekerland
  • Vereniging Omwonenden Luchthaven Twente (VOLT)
  • Noabers Volmer
  • Federatie Centrumondernemers Enschede
  • Area Development Twente
  • Evenementenlocatie Vliegveld Twenthe
  • Industriële Kring Twente
  • TwenteBoard
  • VNO-NCW Midden
  • MKB Twente / Saxion Centrum voor Ondernemerschap
  • Twente Branding
  • Monumentencommissie

Van de binnengekomen reacties en het gemeentelijk commentaar daarop is een verslag vervaardigd, dat als bijlage 1 aan de plantoelichting is toegevoegd. Eventuele wijzigingen van de bestemmingsplannen tussen het vooroverleg en het ontwerp zijn gebundeld in een wijzigingennota en deze nota is betrokken bij de besluitvorming rondom het vrijgeven van de bestemmingsplannen voor de ontwerpfase. Omdat de effecten van de planontwikkeling al voldoende inzichtelijk gemaakt zijn in de bestemmingsplannen die worden vrijgegeven voor vooroverleg door de gemeente Enschede en omdat het effect van het parapluplan voor de geluidzone zich beperkt tot het eigen grondgebied, is er door de gemeente Dinkelland geen apart vooroverleg gevoerd over het bestemmingsplan dat wordt opgesteld voor de geluidzone.

4. Terinzagelegging ontwerpplan

In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. De aankondiging van de terinzagelegging van de ontwerpbestemmingsplannen en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 22 en 23 juni 2016 gepubliceerd in de gemeentelijke bladen van Enschede en Dinkelland, diverse andere lokale media, in de Staatscourant, op de websites van de gemeenten Enschede en Dinkelland en op de website www.officielebekendmakingen.nl.

Zienswijzen

De plannen hebben voor een ieder vanaf 24 juni 2016 tot en met 4 augustus 2016 officieel ter visie gelegen. Gedurende deze periode zijn er 43 zienswijzen naar voren gebracht bij de gemeenteraad in Enschede en 5 bij de gemeenteraad in Dinkelland. Van de ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan is een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt gevoegd. De ingediende zienswijzen geven deels aanleiding tot wijziging van de bestemmingsplannen en de wijziging van de welstandsnota. In de nota is per indiener aangegeven of dat het geval is.

5. Vaststelling

Nadat de zienswijzen zijn behandeld wordt een bestemmingsplan ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraad. Daarbij kan het voorkomen dat op basis van de naar voren gebrachte zienswijzen voorgesteld wordt om het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van het ontwerp vast te stellen. Ambtshalve kan ook worden voorgesteld om op een aantal onderdelen van ondergeschikte aard het plan gewijzigd vast te stellen.

Beide gevallen (ambtshalve en naar aanleiding van een zienswijze) zijn op de bestemmingsplannen voor de voormalige vliegbasis Twenthe van toepassing. Alle wijzigingen zijn opgenomen in een overzicht dat bij de besluitvorming zal worden betrokken.

De gemeenteraad zal het bestemmingsplan in eerste instantie in een raadscommissie behandelen, waarbij door iedereen spreekrecht aangevraagd kan worden. Indieners van een zienswijze worden op de hoogte gebracht van deze mogelijkheid en de datum waarop het bestemmingsplan wordt besproken. Vervolgens zal het bestemmingsplan tijdens een raadsvergadering gewijzigd worden vastgesteld.

6. Instellen beroep

Na vaststelling van het bestemmingsplan door een gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan. Deze informatie wordt uitgelegd in de publicatie waarin het besluit bekend wordt gemaakt. Deze publicatie vindt op dezelfde wijze plaats als bij de ontwerpfase. Indieners van een zienswijze krijgen een afschrift van het besluit van de gemeenteraad en de Nota beantwoording zienswijzen, beiden als bijlage bij een brief waarin de kennisgeving van het besluit is opgenomen. Belanghebbenden krijgen een periode van zes weken om hun beroepsgronden kenbaar te maken.

Crisis- en herstelwet van toepassing

Op het besluit tot vaststelling van de bestemmingsplannen voor de gebiedsontwikkeling van de voormalige vliegbasis Twenthe is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis en Herstelwet van toepassing. In verband hiermee dienen beroepsgronden in het beroepschrift te worden opgenomen. Na afloop van de beroepstermijn kunnen geen nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd. De Raad van State doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak over de ingestelde beroepen.


Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en karakteristieken.

2.1 Ruimtelijke structuur

Landschappelijke context

Het plangebied is te typeren als een patchwork van enclaves gevat in een landschap van essen, bossen, beken en open velden. De enclaves zijn niet-agrarische eenheden, die zich in meerdere opzichten onderscheiden van hun omgeving. Heel kenmerkend voor het landschap tussen Hengelo, Oldenzaal en Enschede is het contrast tussen cultuur en natuur, mede op basis van de karakteristieken van de ondergrond (geomorfologie en waterstructuur). Landschappelijke/ruimtelijke structuur en historisch geografische waarden zijn nauw aan elkaar verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0006.jpg"

Figuur 6: ligging plangebied in het landschap


Geomorfologie

Het plangebied en de bossen in de omgeving liggen op de westelijke flank van een noord-zuid georiënteerde stuwwal. Het stuwwallencomplex bevat verschillende bijzondere elementen, zoals Tertiaire afzettingen en periglaciale dalen, waardoor het geologisch en geomorfologisch van grote waarde is. Dit betreft het deel van de stuwwal ten noorden en oosten van Oldenzaal. Het deel van de stuwwal in het plangebied valt hier (grotendeels) buiten, maar wordt ook gezien als geomorfologisch waardevol. In het plangebied heeft de stuwwal een variabele hoogte. De grote variatie in hoogte en het sterke hoogteverschil ten opzichte van de directe omgeving, maken het reliëf tot een belangrijk kenmerk van het plangebied. Het gebied ten westen van de stuwwal, bestaat uit een verspoelde gordeldekzandvlakte met enkele ruggen en wordt doorsneden door diverse dalvormige laagten (beekdalen). De meeste beekdalen komen voor in het zuidelijk deel van het plangebied. Door de aanwezige keileem en de relatief vlakke ligging, was de gordeldekzandvlakte van nature een vrij slecht ontwaterd drassig gebied. Dit verklaart ook de late ontginning van het gebied en het huidige gebruik van een groot deel van het gebied als bos. Daar waar de omgeving een vrij sterk microreliëf heeft, ontbreekt dit op de voormalige luchtmachtbasis, waar het terrein is afgevlakt.

Waterstructuur 

De waterstructuur hangt sterk samen met de geomorfologie van het gebied. Het meest in het oog springend is de oost-west georiënteerde bekenstructuur. Zuidelijk liggen de Drienerbeek, Eschbeek, Vinkebeek en Elsbeek. Meer noordelijk liggen nog de Deurningerbeek en de Hasselerbeek (zie Figuur 7). Een aantal natuurlijke watergangen die door het plangebied liepen zijn niet meer zichtbaar. Zo is het stelsel van beken dat aan de Lonnekerberg ontspringt en naar het zuiden en westen afwatert, grotendeels onzichtbaar ondergebracht in leidingen en overkluizingen.

Vooral de natuurlijke beken zijn waardevolle waterelementen. Behalve de beken komt in het studiegebied op verschillende plaatsen geïsoleerd water voor. Verspreid liggen er in de bosachtige omgeving diverse natuurlijke vennen, waarvan het Lonnekermeer één van de grootste is. Ook zijn diverse gegraven kleine wateren aanwezig.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0007.jpg"

Figuur 7: omliggende waterstructuren


Ruimtelijke karakteristiek

De omgeving rond het plangebied is bosrijk en heeft een kleinschalig en groen karakter. Wel zijn er verschillende ruimtelijke eenheden op hoofdlijnen te onderscheiden:

  • 1. De band van stedelijke bebouwing van Enschede richting Borne.
  • 2. Een aantal min of meer noord-zuid georiënteerde bosgordels (landschapstype boslandschap).
  • 3. Meer besloten kleinschalige landschapsdelen met veel houtsingels, lanen etc., vaak voormalige kampontginningen (landschapstype oude hoevenlandschap en essenlandschap).
  • 4. Meer open landschapsdelen op de voormalige open woeste gronden / heidegebieden (landschapstype veld- en broekontginningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0008.jpg"

Figuur 8: visualisering ruimtelijke karakteristiek

Er zijn geen scherpe grenzen tussen de verschillende ruimtelijke eenheden, waardoor ze veelal in elkaar overlopen. Het plangebied is grotendeels ontwikkeld op de tot 1940 nog steeds onontgonnen heide. Deze gronden waren door hun slechte ontwatering niet in trek voor landbouw en zijn daarom steeds open gebleven. Het gebied vormt daardoor nog steeds één van de grotere open ruimten in Twente. Het is juist vanwege deze natuurlijke openheid, dat dit gebied (mede) geschikt was voor de ontwikkeling van de vliegbasis.

Het afwisselende groene, vaak kleinschalige karakter van het landschap wordt vaak gezien als belangrijke waarde van het gebied. Deze kwaliteit is ook in het plangebied nadrukkelijk nog aanwezig, niet alleen ruimtelijk (afwisseling grotere en kleinere ruimtelijke eenheden), maar ook ten aanzien van de landschappelijke elementen: bosschages, poelen, beken, houtsingels etc., die deze ruimtelijke structuur vormgeven. Bebouwing is niet dominant in het gebied aanwezig en altijd zeer groen ingepast.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0009.jpg"

Figuur 9: landschapstypen


De beplanting op het luchthaventerrein bestaat veelal uit relatief jong bos. Op sommige plaatsen is door de zeer natte condities sprake van moerasbos of van bomen die op rillen zijn geplant. Daarnaast lijken op een aantal plaatsen hakhoutbeplantingen aanwezig.

2.2 Functionele structuur

De voormalige vliegbasis Twenthe ligt verscholen tussen de bossen. Het terrein dat een paar honderd hectare groot is, heeft een ongedwongen functionele ruimtelijke samenhang op basis van een centrale open ruimte met daarom heen in de bosrijke randen gegroepeerde weinig opvallende vaak geclusterde bebouwing. In het centrum van de luchthaven liggen de start- en landingsbanen. Deze zijn door middel van een netwerk van verharde (taxi)banen verbonden met de omgeving. Dit netwerk van lijnen en verbinden vormt het hart van de luchthavenstructuur en vormt daarom naast de centrale open ruimte een belangrijke ruimtelijke kwaliteit. De beleving van de centrale open ruimte kan echter grotendeels slechts vanuit de randen ervaren worden, doordat het terrein zelf vanwege veiligheids- en ecologische redenen beperkt toegankelijk is. Ruimtelijk heeft de luchthaven dan ook niet een duidelijke rand. Het hele terrein loopt over / is zeer sterk ingebed in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0010.png"

Figuur 10: situering plangebied in de omgeving

 

Zo loopt de open ruimte van de start- en landingsbaan over in de omliggende open ruimtes. Evenzo zijn de bosgebieden en kleinschalige open ruimtes gekoppeld aan de omgeving. Er is ook geen hoofdentree die ruimtelijk als zodanig herkenbaar is. Via landelijke wegen zijn er uiteindelijk meerdere ingangen naar het terrein. De entrees van het terrein zelf zijn ook niet nadrukkelijk aanwezig.

Door de sterke verwevenheid met haar omgeving en doordat het terrein nu nog maar beperkt voor buitenstaanders toegankelijk is, is in de huidige situatie het terrein maar beperkt beleefbaar.

De ongedwongen opzet is ook te zien in de beeldkwaliteit. De functionele inrichting van het terrein en de kwaliteit van de architectuur is divers en heeft zijn eigen niet prestigieuze "doe maar gewoon" charme, waarbij de tijd even stil gestaan lijkt te hebben. De bebouwing op het terrein betreffen zowel kleinere objecten (shelters, keetachtige gebouwen etc., meestal ca. 1 bouwlaag) als grotere (hangars, loodsen etc.).


Plangebied Noord

Het plangebied Noord van de voormalige militaire luchtmachtbasis is circa 230 hectare groot. Hier binnen ligt de airside van de luchthaven met een oppervlakte van 148 hectare waarbinnen onder meer de start- en landingsbaan, het platform en de huidige ontsluiting aanwezig zijn.

In het plangebied Noord ligt een start- en landingsbaan met een verhard oppervlak van 3.000 meter lengte en 45 meter breedte. De start- en landingsbaan is in 2001 geheel door Defensie vernieuwd en verkeert in uitstekende conditie. Van de lengte wordt 2.406 meter operationeel gebruikt als start- en landingsbaan. Het gebied heeft 42 gebouwen met een totale bebouwd vloer oppervlak (bvo) van ruim 26.000 m2 met circa 95.000 m3 inhoud. De drie grootste gebouwen zijn hangars met samen 11.500 m2 bvo. Daarnaast bevinden zich in dit gebied dertien voormalige F16-shelters. Buiten de verharde start- en landingsbaan is er nog circa 10 hectare oppervlakte verhard. Twente Safety Campus maakt gebruik van plangebied Noord, evenals de zweefvliegers, Vliegclub Twente, de Nederlandse Academie voor Verkeersvliegers en diverse bedrijven.

Dit gebied heeft een zeer open karakter dat ruimtelijk één geheel vormt met het open gebied dat aangewezen is voor natuurontwikkeling in plangebied Midden. Over de start-landingsbaan is sprake van lange (zicht)lijnen die schijnbaar onbegrensd overlopen in het omliggende landschap. De maat en schaal van de ruimte is zodanig, dat bebouwing in/aan de randen weinig opvalt. Naast enkele lage weinig opvallende gebouwen zijn de verharde vlakken die bij de luchthaven horen, en elementen als bebording, markeringsverlichting etc. die nodig zijn voor het opereren van een luchthaven, de enige objecten in het open gedeelte van het gebied. Dit is vanuit de functionaliteit van de luchthaven ook logisch, omdat hier grote obstakelvrije gebieden noodzakelijk zijn.

Het luchthaventerrein heeft een utilitaire functie in een fraai groen landschap tussen de steden. Het is ook een actief landschap waar volop bedrijvigheid heeft plaatsgevonden en nog steeds plaatsvindt. Het samenspel tussen activiteiten en landschap vertegenwoordigt een bijzondere ruimtelijke kwaliteit met een hoge belevings- en gebruikswaarde.

De noordelijke rand met vooral de meer open weides/akkers maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Dit Nationaal Landschap is één van de meest gewaardeerde Nationale Landschappen van Nederland. De kernkwaliteiten bestaan uit het groene kleinschalige karakter en het (samenhangende complex) van historische landschapselementen als beken, essen en kampen.

De bebouwing in heel plangebied Noord is zeer wisselend en niet in één oogopslag ervaarbaar. Toch ervaart men als men door het gebied heen gaat wel de samenhang van de diverse onderdelen. Het lijkt schijnbaar willekeurig, maar oogt tegelijkertijd als een eenheid.


Plangebied Midden

Plangebied Midden is gelegen ten zuidoosten van de start- en landingsbaan. Een groot deel van het gebied, circa 137 hectare, is inmiddels ontwikkeld als natuur in aansluiting op het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De drie Werkparken, een gebied van circa 59 hectare groot, kennen verschillen en overeenkomsten. Overeenkomstig is het feit dat in alle gevallen de bebouwing is georiënteerd aan de lange lijnen van de luchtvaartinfrastructuur. Het verschil zit in de ruimtelijke situatie en functionaliteit van de werklandschappen. Zoals de naam al aangeeft is het werkpark Deventerpoort het entreegebied voor het cluster van Werkparken. Dit is het gebied van de (voormalige) burgerluchtvaart en het enige gebied dat voor buitenstaanders toegankelijk was. Het wordt aan de zuidzijde gedomineerd door een grote verharde parkeervlakte. Vanuit de omgeving is dit werkpark beperkt zichtbaar, maar daarentegen is het ruimtelijk wel sterk gekoppeld aan het open middengebied. Werkpark Oostkamp is vooral een gebied met werkruimtes in de vorm van hangars, loodsen etc. Hangar 11 is hiervan de grootste. Oostkamp is aan de noordzijde ingebed in bosgebied en aan de zuidzijde enkel afgeschermd van het omliggende landschap door middel van vooral houtsingels, waardoor er nog enigszins een ruimtelijke zichtrelatie tussen omgeving en Oostkamp bestaat.

Een bijzondere lijn is de oude munitiestraat die als afgesloten lijn geheel in het bosgebied is ingebed. Op een iets grootschaliger manier is dit ook het geval bij werkpark De Strip. Net als de lijn van de munitiestraat, sluit de lijn van De Strip daarbij aan op de historische ontginningsstructuur. Alleen aan de noordzijde loopt De Strip over in de centrale open ruimte en liggen een aantal shelters ook zichtbaar in de open ruimte. De Strip heeft het idee van een aan een kralensnoer geregen losse bebouwing.

Het werkpark Deventerpoort heeft qua architectuur/beeldkwaliteit de meest laagwaardige uitstraling. In alle werkparken is de openbare ruimte heel ruim opgezet. Er is sprake van ruimte verhardingsvlakken en brede bermen. Rond vrijwel alle bebouwing is veel verharding aanwezig. Deze inrichting is functioneel en past bij het terrein, maar is op zich weinig hoogwaardig. Op het terrein zijn enkele hoge lichtmasten aanwezig, die zelfs boven de omliggende boombeplanting uitsteken. Ten noorden van de bedrijvenenclave met verhardingen en terminal ligt een open gebied van circa 7 hectare met taxibanen en platform.

De Strip omvat de voormalige taxibaan met bijbehorende gebouwen, waaronder enkele bijzondere panden, zoals een ensemble uit de Duitse tijd met verkeerstoren, oude brandweerkazerne en een commandobunker. De bedrijvenenclave is - via de Grefteberghoekweg - rechtstreeks aangesloten op de Vliegveldweg/Oude Deventerweg.

Oostkamp is een bijna 24 hectare groot gebied waarbinnen zich enkele grote, voor het merendeel vernieuwde, hangars en bouwwerken bevinden. Deels zijn het unieke objecten, zoals Hangar 11 en de munitiebunkers. Het gebied wordt op dezelfde wijze ontsloten als De Strip, namelijk via de Vliegveldweg/Oude Deventerweg. Richting het noorden loopt de Grefteberghoekweg. Het noordelijk deel van de Grefteberghoekweg is afgesloten voor doorgaand autoverkeer. Fietsers en wandelaars kunnen wel van deze route gebruik maken.


Verkeer

Het plangebied van de voormalige Luchthaven Twente is per auto en fiets goed bereikbaar. Ten noorden van het gebied ligt de spoorlijn van Hengelo naar Duitsland en direct noordelijk daarvan ligt de autosnelweg A1 Amsterdam-Duitsland. Deze stroomweg vormt een schakel in de internationale verbinding met Osnabrück, Hannover, Magdenburg, Berlin en verder richting Oost-Europa. Oostelijk van het gebied sluit de provinciale weg N733 (Oldenzaalsestraat) bij Oldenzaal direct aan op de A1. Aan de westzijde ligt de provinciale weg N737 (Weerseloseweg), die de spoorlijn Hengelo-Oldenzaal en de A1 ongelijkvloers kruist en vervolgens aansluit op de provinciale weg Hengelo-Oldenzaal (N342). De genoemde provinciale wegen zijn aangewezen als gebiedsontsluitingswegen met een maximum snelheid van 80 km/u. Het plangebied is vervolgens via het onderliggend wegennet (erftoegangswegen met maximum snelheid 60 km/u) met de omringende gebiedsontsluitingswegen verbonden

Op het luchthaventerrein zelf ligt de eerder genoemde start- en landingsbaan en er liggen diverse taxibanen en toegangswegen in het gebied. De luchthaven had een flinke (militaire) geluidsruimte en door het militair gebruik zijn andere ruimtelijke ontwikkelingen op redelijke afstand van de luchthaven gebleven. Dit is een combinatie die zich niet vaak voordoet en mogelijkheden biedt voor herontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0011.jpg"

Figuur 11: regionale bereikbaarheid

Openbaar vervoer

Via de N733 Oldenzaalsestraat zorgen buslijndiensten 60 en 62 voor openbaar vervoer tussen Enschede en Oldenzaal. Haltes liggen echter niet in de directe nabijheid van het plangebied. Ook treinstations liggen op grotere afstand, te weten in Enschede, Oldenzaal en Hengelo.

Fietsverkeer 

Langs de gebiedsontsluitingswegen N733 Oldenzaalsestraat en N737 zijn aparte fietsvoorzieningen aanwezig in de vorm van vrijliggende fietspaden. Via diverse erftoegangswegen in het onderliggend wegennet is het plangebied per fiets goed bereikbaar.

Parkeren

In het plangebied is op maaiveld, al dan niet als zodanig gemarkeerde, parkeerruimte beschikbaar bij bedrijfsgebouwen, kantoren en de voormalige luchthavenvoorzieningen.

2.3 Cultuurhistorie

Historie en ontstaansgeschiedenis plangebied

Twentse landschap

De bewoningsgeschiedenis van het studiegebied hangt nauw samen met het ontstaan van het landschap, zoals hiervoor beschreven. Op de hogere gronden, voornamelijk op de flanken van de stuwwallen en op de dekzandruggen is vanaf de Vroege Middeleeuwen een essen- en oude hoevenlandschap ontstaan. De essen vormden open akkercomplexen rond de esdorpen en - gehuchten of lagen meer verspreid in de vorm van kleine eenmansessen of kampen, hier vaak erven genoemd. Ze hadden functionele relaties met de graslanden in de beekdalen en de heidevelden op de arme zandgronden. Rond de 11e eeuw ontstonden de marken in het gebied. Een marke is een verbond van boeren om gezamenlijk akkers, weides, bossen en heidevelden te beheren. Het plangebied viel onder meerdere marken. De gebieden tussen de oude ontginningen, op de hogere en/of slecht doorlatende gronden, zijn later ontgonnen, volgens een veel rechtlijniger ontginningspatroon. Deze jonge broek- en veldontginningen zijn in het huidige landschapspatroon veelal bebost of in gebruik als grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0012.jpg"

Figuur 12: historische kaart plangebied

Binnen het studiegebied waren rond 1900 diverse boerderijen aanwezig, met door houtwallen omgeven bouwlanden en bospercelen. Ook waren diverse historische landschappelijke lijnen aanwezig, zoals deels beplante wegen, paden en een beekje. Het grootste gedeelte van het studiegebied bestond destijds nog uit 'woeste grond'; onontgonnen heidevelden en drassige terreinen.


De luchthaven

De geschiedenis van de vliegbasis begint in 1921, het jaar waarin enkele Twentse notabelen een stuk heidegrond tussen Enschede, Hengelo en Oldenzaal geschikt begonnen te maken voor de sportvliegerij: dit gedeelte lag ter plaatse van de zuidelijke ringweg. In 1931 werd het sportvliegterrein omgevormd tot een volwaardig civiel vliegterrein. Na egalisatie van het terrein werd een grote grasmat van 64 hectare aangelegd aan de oude handelsweg, de Oude Deventerweg. Dit gebied werd begrensd door de Fokkerweg in het oosten, de Oude Deventerweg in het zuiden, de Panderweg in het westen en de Korhaanweg in het noorden. In 1932 werden op het terrein een stationsgebouw en een hangar gebouwd. Er was onder andere tot 1939 een dagelijkse lijnvlucht per KLM naar Amsterdam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0013.jpg"

Figuur 13: Graff Zeppelin in Twente

In mei 1940 werd het vliegveld door de Duitse Luftwaffe in bezit genomen. Hun 'Fliegerhorst' maakte deel uit van een stelsel van luchtverdediging dat de hele westkust van het Europese vasteland omvatte. De basis voor dat stelsel werd gevormd door de mogelijkheden die de radar bood voor vluchtleiding en gevechtsleiding. Voor dit nieuwe doel werden de bestaande startbanen vergroot en er werden nieuwe banen aangelegd: hiermee kwam de nog steeds bestaande 'Duitse' A tot stand. Om de startbanen kwam een ringweg te liggen. Deze ringweg stond in verbinding met de 55 vliegtuighallen die door de Duitsers werden gebouwd. De Duitsers breidden het vliegveld sterk uit: boeren werden onteigend en landgoed het Slottelmös werd in beslag genomen: het nieuwe hoofdgebouw werd op dit voormalige landgoed gesitueerd. De luchtverkeersleiding kreeg een plaats op het Centrum (Rollfeld). Aan de Lonnekerveldweg werd een gebouw voor de technische dienst opgericht en aan de Fokkerweg verrezen onderkomens voor de manschappen. Onderkomens voor officieren en onderofficieren werden gebouwd op het Prins Bernardpark (Nordlager), Zuidkamp (Südlager) en kamp Overmaat. Ten noorden van het Prins Bernardpark werd een radiostation gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0014.jpg"

Figuur 14

Toen na 1942 de vooral overdag opererende Amerikaanse luchtmacht in het Nederlandse luchtruim verscheen, werden twee enorme rolbaanlussen aangelegd: één liep tot aan de grens met Oldenzaal en de ander tot aan het huidige terrein van de Universiteit Twente. Op 1 april 1945 werd het vliegveld door Engelse troepen bezet, waarna het in november 1945 werd overgedragen aan de Nederlandse luchtmacht. Op 31 maart 1946 werd vervolgens de vliegbasis Twenthe opgericht. Na de oorlog werd het terrein van het vliegveld teruggebracht van ruim 1800 tot minder dan 500 ha. Vanaf deze periode werden voortdurend functionele verbeteringen en veranderingen doorgevoerd. Die hingen bijvoorbeeld samen met wijzigingen in gestationeerde vliegtuigtypen (Starfighter, NF-5, F-16) en met veranderende functies (opleiding, parate eenheid, etc.). Een grote ingreep betekende in 1974 de vervanging van de oude vliegtuigparkeerplaatsen door zogenoemde 'shelters', vliegtuigbunkers met een landelijk uiterlijk. Zij waren een uitvloeisel van de ervaringen van de Israëlische luchtmacht, die in één keer veel in de open lucht geparkeerde Egyptische gevechtsvliegtuigen uitschakelde. Er is in verband met vernieuwing en kostenbesparing in de afgelopen jaren door Defensie veel van de 'Duitse' bebouwing gesloopt: van de 55 oude verwarmde hangars is er bijvoorbeeld nog maar één, in sterk veranderde toestand over. Ook het pand C(entrum) 1, het Duitse hoofdgebouw, is enkele jaren geleden afgebroken. Het legeringscomplex aan de Fokkerweg is in 2003 in zijn geheel verdwenen.

In 2003 werd door het Ministerie van Defensie besloten Vliegbasis Twenthe af te stoten. Nog voor de zomer van 2004 zijn de meeste eenheden van de vliegbasis vertrokken en in 2007 hielden ook onderhoud en reparatie hier op.


Monumenten in het plangebied

In het plangebied zijn geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten aanwezig. Dit wil echter niet zeggen dat er geen cultuurhistorische waarden of monumentale bebouwing, bouwelementen en/of bebouwingsensembles aanwezig zijn. Er is een reeks van waardebepalingen opgesteld, die ingaan op de cultuurhistorische waarden op het terrein. Voorstellen tot bescherming van diverse objecten op het terrein werden ook meegenomen in een raadsvoorstel van de gemeente Enschede in 2002, maar dit voorstel en ook andere aanvragen richting de minister hebben nooit tot registratie tot rijks- of gemeentemonument geleid.


Waardestelling - cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen in het plangebied

In 2008 wordt in een nota aan de gemeenteraad van Enschede aangegeven dat een grotere aanpak vereist was om de culturele waarde in beeld te brengen en veilig te stellen. Het Oversticht kreeg de opdracht om voor het gehele terrein van het voormalige vliegveld Twente een waardenstelling op te stellen en aan te geven welke structuren en elementen te behouden zijn en waar ontwikkelkansen liggen.


Waarde landschap / historische geografie

Alle landschappen in het studiegebied vertegenwoordigen een zekere cultuurhistorische waarde. Dit geldt vooral voor de es- en beekdalontginningen. Deze komen vooral voor ten zuiden van het plangebied. In het plangebied komen vooral de jongere veld- en broekontginningen voor. Deze zijn minder waardevol, maar in grote delen van het plangebied wel weinig aangetast. Ter plaatse van het plangebied is het oorspronkelijke landschapspatroon verdwenen (verkaveling en voorkomend reliëf). De cultuurhistorische waarde van het landschap is hierdoor gering.

Daarnaast zijn er in de nabijheid van het plangebied diverse landgoederen aanwezig die opgenomen zijn op de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Overijssel.

Hoewel houtwallen niet direct bij een ontginningstijd of een type landschap horen zijn ze heel kenmerkend voor de streek. Als veekering zijn op veel plaatsen tussen percelen houtwallen aangelegd. Deze houtwallen vertegenwoordigen een belangrijke waarde. Binnen het studiegebied is de hoeveelheid houtwallen zeer beperkt.

De meeste beken en wegen in de omgeving van het plangebied vertegenwoordigen cultuurhistorische waarde. Dit geldt voor de wegen in het (oude) es- en beekdalontginningslandschap, waar het nog bestaande patroon van lokale verharde- en zandwegen een sterke samenhang vertoont met de aanwezige verspreide bebouwing en met het lokale microreliëf. Juist het contrast met het rechte verkavelings- en wegenpatroon van de broek- en veldontginningen wordt gezien als waardevol.

In de inventarisatie van het Oversticht worden ten aanzien van de context van het Twentse Landschap de volgende waardevolle patronen, structuren of elementen aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0015.jpg"

Figuur 15: uitsnede waardestelling Oversticht

Het bosachtige gebied ten zuiden van het terrein was tot 1940 onderdeel van het voormalige landgoed van de familie Tattersall, een Enschedese fabrikantenfamilie. De lanenstructuur op dit landgoed is nog ten dele in de huidige aanleg terug te vinden. Ten westen van de hoofdtoegangsweg bevindt zich op de hoek met de oude klinkerrolbaan het nieuwe hoofdgebouw (begonnen in 2000), verbonden met een bunker aan de oostzijde. De zuidelijk rolbaan heeft zijn oude klinkerdek deels, met name in het westelijke deel, behouden en is voorzien van geëmailleerde markeringsstenen. Vanaf deze rolbaan is in het noordoosten de bebouwing op de westelijke flank van de Lonnekerberg zichtbaar, waar ondermeer de verkeerstoren, de commandobunker en de brandweergarage staan.

De ringrolbaan vormt aan de noordwest- en de oostzijde de begrenzing, dat door een afrastering van het omringende landschap wordt afgescheiden. Aan de noordwestzijde bevindt zich een gebied met 'shelters', overdekte parkeerplaatsen voor vliegtuigen uit 1974. Het noordwestelijke deel van het sheltercomplex staat vanwege zijn vorm bekend als de 'druiventros'. In het daarnaast gelegen Noordcomplex staan twee (na de Tweede Wereldoorlog geplaatste) Britse hangars uit de oorlogsperiode. Deze hangars zijn in de jaren '90 van de twintigste eeuw ingrijpend vernieuwd, maar bezitten nog de oude constructie.

Bij de noordoosthoek van het terrein takt de voormalige schietbaan in noordoostelijke richting af. Hier werden de boordwapens van vliegtuigen na reparatie of montage 'ingeschoten'. Aan het einde van deze baan bevindt zich nog het restant van de zogenoemde kogelvanger: een berg aarde omhuld door een bakstenen omlijsting. Tegen de westelijke flank van de Lonnekerberg, de oostelijke begrenzing, bevindt zich het oude commandocentrum van het vliegveld. Hier staan de verkeerstoren, enkele bunkers, de brandweergarages en het stafgebouw.

Ten oosten van het oude commandocentrum ligt het kamp Oost of Oostcomplex. Hierin bevinden zich enkele grote, voor het merendeel vernieuwde hangars en bouwwerken. De grootste hangar van dit complex, nummer 11, is een Britse hangar die van een nieuwe beplating is voorzien, maar nog wel de oorspronkelijke constructie bezit.

In de cultuurhistorische waardestelling van Het Oversticht uit 2009, worden ten aanzien van de luchthaven als militaire basis de volgende waardevolle patronen, structuren of elementen aangegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0016.jpg"

Figuur 16: uitsnede waardestelling Oversticht

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0017.jpg"

Figuur 17: uitsnede kaart waardestelling Oversticht

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Zoals bij de inleiding (paragraaf 1.1) is omschreven is er op basis van de vastgestelde (beleids)kaders een voorkeursalternatief bepaald voor de milieueffectrapportage voor de totale gebiedsontwikkeling. In dit hoofdstuk zal allereerst op de inhoud van dit voorkeursalternatief worden ingegaan. Vervolgens wordt toegelicht welke delen van dit voorkeursalternatief meegenomen zijn in de bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld.

3.1 Voorgenomen gebiedsontwikkeling in de MER

Het plangebied van de gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente bestaat uit deelgebied Noord met een oppervlakte van circa 230 hectare en deelgebied Midden met een oppervlakte van circa 200 hectare (zie figuur 1). Beide plangebieden kennen eigen specifieke deelopgaven, gebiedskenmerken en te doorlopen procedures van de gewenste ontwikkelingen.

Algemene profilering

Het totale plangebied is een modern Twents landgoed met monumentale structuren en een sfeer van robuustheid. De bosranden van de omliggende landgoederen omarmen het gebied. In het open middengebied domineert de landingsbaan en de woeste grond. De start/landingsbaan wordt als ruimtelijke structuur in zijn geheel behouden. Landschap en gebouw lopen in de toekomst in elkaar over op een natuurlijke en vanzelfsprekende wijze. Het gebied dient goed bereikbaar en herkenbaar te zijn. Door een fysieke verbinding tussen verschillende bedrijven en activiteiten op de locatie zelf krijgt het gebied een goede oriëntatie en kunnen de activiteiten elkaar versterken. Geprobeerd wordt om het gebied open te houden door bijvoorbeeld zo min mogelijk toepassing van hekwerken, echter is dit niet altijd te voorkomen (bijvoorbeeld vanwege veiligheidseisen of bepaalde bedrijfsactiviteiten). Qua verlichting wordt de natuur in de nacht zo min mogelijk verstoord.

De ontwikkeling van de twee plangebieden (Noord en Midden) is organisch van karakter. Organische stedelijke ontwikkeling is – anders dan voorheen waar de focus lag op het realiseren van een project – veel meer op te vatten als een proces. Er is geen gedetailleerd, vooraf vastgesteld eindbeeld of werkvolgorde. Het is aan de markt óf en wanneer deze initiatieven onderneemt en welke vormen die precies aannemen.

Meer dan voorheen wordt er gebruik gemaakt van bestaande voorzieningen en gebouwen. De maatschappij verandert voortdurend, waarbij functies, leefstijlen en bebouwing zich tegelijkertijd ontwikkelen. Marktinitiatieven zijn vaak van een kortere doorloop en zijn gebaat bij het snel kunnen faciliteren. De organische ontwikkeling kan het best gefaciliteerd worden door flexibiliteit te organiseren (of: het voorkomen van rigiditeit) waardoor ontwikkelingen en verschuivingen van functies binnen de twee plangebieden mogelijk moet zijn mits passend bij de beoogde bedrijfscategorie.

Bestaande gebouwen worden gekoesterd en (eerst) benut of herbestemd. Aanpassingen aan bestaande gebouwen zijn mogelijk wanneer de ingrepen ondergeschikt zijn aan de oorspronkelijke vorm en uitstraling. Nieuwe gebouwen en toevoegingen worden zo veel mogelijk flexibel en aanpasbaar ontworpen met bij voorkeur zoveel mogelijk gebruik van duurzame milieuvriendelijke materialen en materialen uit het gebied zelf.

Het is daarmee een gebied van eenheid, waar wordt gewerkt met spelregels voor alle ontwikkelingen om sfeer en landschap te behouden en te versterken en om een vestigingsmilieu te creëren dat past bij het beoogde gebruik. Dit betekent ontwikkelen met duurzaamheid, innovatie en ecologie als centrale begrippen. In hoofdlijnen wordt het gebied daarmee gebruikt voor:

  • Innovatieve hotspot voor Advanced Materials and Advanced Manufacturing (AMM/HTSM): waar ontwikkeld, gedemonstreerd en geproduceerd wordt.
  • Doorontwikkeling van Safety & Security.
  • Demonstratie- en test-omgeving voor Unmanned Systems (US).
  • Luchthaven met luchthavengebonden activiteiten.
  • Een 'gelaagd' natuur- en recreatiegebied, geladen met verhalen.
  • Een leisure-locatie met faciliteiten en activiteiten voor een breed publiek.

Een uitgebreide beschrijving van het voorkeursalternatief is opgenomen in hoofdstuk 7 van deel A van de milieueffectrapportage (zie bijlage 3). Hieronder is een samenvatting opgenomen.

Noordelijk deelgebied

Het gebied waar ontwikkeling van de moderne maakindustrie wordt gestimuleerd in de sectoren Advanced Materials and Manufacturing (AMM) als onderdeel van High Tech Systems and Materials (HTSM) heeft een bruto oppervlak van circa 61 hectare (inclusief ruim 5 ha. reservegebied). Binnen dat gebied is voldoende ruimte aanwezig om in een behoefte te voorzien aan bedrijvigheid met een lage dichtheid waarbij een footprint van 7,94 ha (= 13 %) als uitgangspunt geldt. Met een dergelijke dichtheid zijn er goede mogelijkheden om de bestaande kwaliteiten te respecteren en te versterken in combinatie met nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0018.png"

Figuur 18: samenvatting ontwikkeling noord AMM/HTSM

Twente Safety Campus, met een footprint van 1,9 hectare, richt zich op het ontwikkelen van een hoogwaardig en toonaangevend veiligheidscentrum. Het is de plek waar partners op het gebied van veiligheid elkaar ontmoeten en samenwerkingen met als doel samenwerken aan een veilige samenleving. TSC is een initiatief en onderdeel van de Veiligheidsregio Twente. Binnen TSC worden hulpverleners op realistische wijze getraind en wordt de veiligheidsbewustzijn en zelfredzaamheid van burgers en bedrijven verhoogd door interactieve belevingsprogramma’s en door het gezamenlijk ontwikkelen van slimme en toepasbare veiligheidsoplossingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0019.png"

Figuur 20: samenvatting ontwikkeling noord TSC

Het luchthavengebied is verdeeld in twee gebieden. Een groot deel van het luchthavengebied is beperkt toegankelijk en wordt aangemerkt als “airside” ofwel “luchthaven”. De begrenzing van de airside wordt gevormd door hekwerken en gebouwen. Alleen bevoegd personeel of door bevoegd personeel begeleide mensen mogen de airside betreden. Binnen de airside bevinden zich de luchthavenfaciliteiten (waaronder het banenstelsel en gebouwen voor de luchthavendienst, stalling voertuigen, magazijnen etc.) en is er ruimte voor luchthaven gebonden bedrijvigheid. Voorbeelden daarvan zijn bedrijven die zich bezig houden met de ontwikkeling en het testen van (onbemande) luchtvaartuigen, MRO activiteiten, bedrijven als AELS (End of Life business) en business-aviation bedrijven. Ook sport- en zweefvliegtuigen inclusief de benodigde faciliteiten bevinden zich binnen de airside. Binnen de airside worden de vliegbewegingen van luchtvaartuigen mogelijk gemaakt en veilig afgewikkeld. Voor de ontwikkeling en daarmee ook de berekening van milieueffecten wordt uitgegaan van bedrijfscategorie 4.1 met daarbinnen een gebied of zone waar het proefdraaien van motoren kan plaatsvinden. Het andere deel van het luchthavengebied wordt aangemerkt als “landside” waarvoor geen beperkingen gelden met betrekking tot de toegankelijkheid. De landside maakt onderdeel uit van het AMM/HTSM gebied met bijbehorende beschrijving van de daarbij behorende bedrijvigheid.

Het gebied op en rondom het luchthavengebied is een plaats waar werkgelegenheid, luchtvaart en recreatie samen komen. Vanuit de drie verschillende doelgroepen wordt met de behoefte aan horecafaciliteiten rekening gehouden. De aard van die horecavraag is, net als de doelgroepen, verschillend, maar globaal als volgt te duiden:

  • Luchthavenrestaurant inclusief vergaderfaciliteiten.
  • Businessclub vliegende gebruikers.
  • Start-, tussen- en eindpunt recreanten van de EHS en omliggende landgoederen.
  • Recreatieve bezoekers van de luchthaven.
  • Fysiek middelpunt voor de community van TecBT.


De daarvoor benodigde bebouwing maakt onderdeel uit van de footprint van het luchthavengebied op het scheidingsvlak met het AMM/HTSM gebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0020.png"

Figuur 20: samenvatting ontwikkeling noord luchthaven


De luchthaven is geopend van 06.00 tot 23.00 uur. Tussen 23.00 en 06.00 uur is de luchthaven gesloten. Het is toegestaan om maximaal 12 keer per jaar, tussen 23.00 uur en 24.00 uur, af te wijken van de openingstijden. Deze openingstijden en andere voor de luchthaven relevante onderdelen zijn vastgelegd in het provinciaal luchthavenbesluit. Omdat de bestemmingsplannen volgend zijn op dit luchthavenbesluit (de inhoud geldt als een voorbereidingsbesluit dat binnen één jaar na inwerkingtreding moet worden doorvertaald in een bestemmingsplan) wordt voor dit onderdeel verder verwezen naar de inhoud van het luchthavenbesluit.

De ontwikkelingen in het noordelijk deelgebied worden via een aangepaste ontsluitingsweg ontsloten op de bestaande infrastructuur, parallel aan de Oude Vliegveldstraat vanaf de N737 tot de Sniedersveldweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0021.png"

Figuur 21: Definitief ontwerp van de rotonde en de 1e fase ontsluitingsweg

Het realiseren hiervan is voorzien eind 2017 gestart en hiervoor is vooruitlopend de procedure van een projectafwijkingsbesluit doorlopen. Aanleiding voor een spoedige realisatie is onder andere het gegeven dat de huidige aansluiting nu al tot gevaarlijke en ongewenste verkeerssituaties leidt. Met deze oplossing wordt een duurzaam veilige, toekomst vaste oplossing gerealiseerd voor de ontsluiting van het plangebied.

Voor het parkeren bij bedrijvigheid en voorzieningen is vanwege de omvang van het terrein voldoende ruimte beschikbaar om aan de behoefte volgens de gemeentelijke richtlijnen te voldoen.

Deelgebied Midden

In april 2015 heeft de gemeenteraad van Enschede het kader van de beoogde ontwikkeling voor het middengebied uitgewerkt en vastgelegd in een Nota van Uitgangspunten. Deze Nota bevat voorstellen voor de uitgangspunten, zoals ten aanzien van geluid en evenementen, van het uiteindelijke bestemmingsplan Middengebied. Het plangebied omvat de ontwikkeling van natuur als onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland (voormalige EHS) en de ontwikkeling van Werkparken (Oostkamp, De Strip en Deventerpoort).

De ontwikkeling en toevoeging van circa 137 ha natuur aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN) maakt een belangrijk onderdeel uit van de integrale gebiedsopgave waarin rode functies en natuurontwikkeling hand in hand gaan en elkaar kunnen versterken. Natuurinclusief denken is hierbij de basis. De natuuropgave is daarmee geen op zichzelf staande opgave; het inrichtingsplan dient aansluiting te zoeken bij de omgeving. Het watersysteem is daarin een belangrijke factor. De beleefbaarheid is essentieel en daarnaast draagt natuur bij aan regionale identiteitsversterking.

Bij de ontwikkeling van de natuur wordt ingespeeld op de bestaande zichtlijnen in het gebied. Daarnaast worden andere elementen zoals de spottershills zorgvuldig ingepast in het landschap, passend bij de maat, schaal en vorm van het landschap. Verder is gezocht naar een goede locatie voor de Gradiëntlijn die loopt vanaf de Lonnekerberg (stuwwal, hoog, besloten) naar het open lager gelegen gebied. De verstoring van leefgebieden van beschermde soorten wordt zoveel mogelijk voorkomen. Dit is mogelijk door recreatief medegebruik te beperken (tijd en locatie routes). Daarnaast is een duidelijke hiërarchie gebruikt bij het bepalen van de inrichting:

  • 1. Herstel van het watersysteem.
  • 2. Creëren van natuurbeheertypen in de natuurontwikkeling.
  • 3. Cultuurhistorie en Recreatief medegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0022.png"

Figuur 22: Definitief ontwerp voor de ontwikkeling van natuur en toevoeging aan het NNN

Het kader voor de ontwikkeling van de Werkparken wordt gevormd door het Ontwikkelingsplan 2012 (zie paragraaf 4.3.3). Voor Oostkamp en De Strip worden de bestaande voorzieningen en vastgoed stap voor stap ontwikkeld tot ‘technologische proeftuin’, hét evenementen terrein waar techniek en innovatie zich thuis voelen. Dit concept omvat een combinatie van technologie en innovatieve bedrijvigheid, leisure met zakelijke events en hoogwaardige publieksevenementen, een economische kansenzone. In de Nota van Uitgangspunten, in april 2015 vastgesteld door de gemeente Enschede, is vervolgens het kader voor de beoogde ontwikkeling uitgewerkt:

Een maximale milieucategorie van 4.2  

Om tegemoet te komen aan de bezwaren vanuit de omgeving is voorgesteld een maximum van milieucategorie 5.3 te verlaten en in de Werkparken, afhankelijk van de afstand tot de woningen, tot en met milieucategorie 4.2 of daarmee vergelijkbaar toe te staan.

Een geluidszone van 50 dB(A)

Bij de voorstellen ten aanzien van geluid is, in verband met de omgeving, niet de wettelijk maximale grens gezocht. Wel is gezocht naar een grens die de economische ontwikkelingen voldoende ruimte biedt. Daarom is bepaald dat één geluidszone met een maximum van 50 dB(A) ingesteld wordt voor De Strip en Oostkamp.


Maximaal 12 dagen per jaar die de geluidsgrenzen overschrijden

Het toegestane aantal activiteiten dat meer geluid veroorzaakt dan de geluidsgrenzen voor de representatieve bedrijfssituatie is begrensd op maximaal 12 keer per jaar. Het gaat hier om bijzondere, incidentele activiteiten, anders dan de normale bedrijfsvoering. Bijvoorbeeld een concert of een bijzonder grootschalig evenement.

Nader onderzoek is gedaan naar de capaciteit van de toe- en afvoerwegen naar en van het evenemententerrein. Voor evenementen die naast het reguliere verkeer in totaliteit leiden tot een groter verkeersaanbod dan 600 mvt/uur zoals aangegeven, zijn vervoersplannen noodzakelijk. Verder zijn er gefundeerde aannames gedaan over verdeling van verkeersstromen over het ontsluitende wegennetwerk en gemiddeld autogebruik en autobezetting, met het advies hier een aantal malen te monitoren. Op het evenemententerrein zijn op Oostkamp en zuidzijde van de Strip bij bijzondere evenementen ruim 2.500 parkeerplaatsen beschikbaar.

Voor Deventerpoort werd ingezet op een kleinschalige herstructurering van het gebied. De in hoofdstuk 2 beschreven structuur van dit deelgebied en al aanwezige functies worden daarbij als uitgangspunt gehanteerd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0024.png"

Figuur 23: samenvatting beoogde ontwikkelingen werkparken

3.2 Bestemde ontwikkelingen

De inhoud van het voorkeursalternatief betreft alle toekomstige ontwikkelingen voor zowel de Enschedese en Dinkellandse gronden. Hiermee is invulling gegeven aan de wens van belangenorganisaties en de commissie MER om de ontwikkeling integraal op de milieueffecten te onderzoeken. Omdat de ontwikkeling organisch tot stand gaat komen is het aan de markt óf en wanneer deze initiatieven onderneemt en welke vormen die precies aannemen.

De Commissie Wientjes heeft in haar advies onder andere een effectieve en snelle besluitvorming ten aanzien van ruimtelijke ordening als aandachtsgebied om tot uitvoering van de plannen te kunnen komen. Op dit punt ziet de commissie met name voor de overheden een belangrijke ondersteunende en voorwaarden scheppende rol.

Met als achtergrond het advies van de commissie Wientjes, zijn de op dit moment aan te tonen marktkansen doorvertaald in bestemmingsplannen. Uit nadere marktstudies die zijn uitgevoerd nadat de plannen als ontwerp ter inzage zijn gelegd blijkt dat er op dit moment meer behoefte aangetoond kan worden dan in de ontwerpplannen stond. Daarmee neemt de overheid de gevraagde voorwaarden-scheppende rol. Op basis van de uitgevoerde ecologische effectbeoordelingen zijn er daarnaast voor specifieke planonderdelen maatregelen opgenomen om de aanwezige ecologische waarden te beschermen. Ook zijn er nieuwe inzichten in de geluidsimpact van de twaalf uitzonderingssituaties voor het leisuregedeelte en is besloten om Deventerpoort niet langer te herontwikkelen als bedrijventerrein.

Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbestemmingsplannen


Voormalige vliegbasis Twenthe - Noord
Dit bestemmingsplan omvat een actualisatie van de bestemming voor het vliegveld (deze bestemming is ook al aanwezig in het geldende bestemmingsplan, inclusief bebouwingsmogelijkheden), conform het vastgestelde luchthavenbesluit. Voor alle luchthavenactiviteiten is een footprint van 50.000 m2 opgenomen in het bestemmingsplan. Dit omvat ook de luchthavengebonden bedrijvigheid. De voorziene ontwikkeling van AMM/HTSM wordt met 5 hectare footprint aan gebouwen meegenomen in het bestemmingsplan. Na aanpassing van de regionale afspraken rondom bedrijventerreinen is het mogelijk om dit getal te verhogen tot 7,9 hectare footprint (maximum opgenomen in de provinciale gebiedsvisie). Daarnaast biedt het bestemmingsplan met 19.000 m2 footprint de mogelijkheid om de al aanwezige activiteiten rondom Safety & Security door te ontwikkelen. De vierde activiteit heeft zowel raakvlakken met de luchthaven als Safety &Security en biedt ruimte voor doorontwikkeling van Unmanned Systems (US) met 5.000 m2 footprint aan gebouwen. Dit getal is beperkt omdat de activiteiten voornamelijk gebruik zal maken van de onbebouwde omgeving. In de planregels wordt aanvullend opgenomen dat alle ontwikkelingen samen niet meer mogen zijn dan 12,4 hectare aan footprint voor gebouwen. Om ruimte te houden voor de organische ontwikkeling in de toekomst wordt 1 hectare footprint uit het VKA aan gebouwen nog niet bestemd. Afhankelijk van de (markt)ontwikkelingen kan dit een plek krijgen op de Enschedese en/of Dinkellandse gronden binnen de gebiedsontwikkeling.

In Noord is voor een klein gedeelte de bestemming gewijzigd in Groen. Hierdoor kan dit gebied niet meer ontwikkeld worden voor bedrijvigheid en zijn de aanwezige vleermuisverblijven beschermd. Voor hetzelfde gebied en bunker B3 is een ecologisch beschermingsniveau opgenomen om aantasting van de aanwezige bebouwing te voorkomen. Daarnaast heeft een strook aan de noordzijde ook een groenbestemming gekregen.

De milieuzonering is vanwege de benodigde ontwikkelruimte voor de Safety Campus en de ecologische effectbeoordeling aangepast. Voor de Safety Campus is deze beperkt verhoogd (inclusief het opnemen van de mogelijkheid voor BEVI-inrichtingen vanwege de benodigde opslag van brandstoffen). Daar waar in het VKA de maximale categorie nog 5.1 was, is deze nu verlaagd naar 4.2 en zijn de mogelijkheden voor het testen van vliegtuigmotoren beperkt tot maximaal 1x per dag.


Voormalige vliegbasis Twenthe - Midden
Voor het middengebied is de organische ontwikkeling al een stap verder. De inrichting van de nieuwe natuur is inmiddels gerealiseerd en zal in het bestemmingsplan een passende bestemming krijgen. Oostkamp en De Strip zijn inmiddels verkocht en op basis van de (beperkte) mogelijkheden van het bestaande bestemmingsplan en enkele omgevingsvergunningen zijn de eerste ontwikkelingen richting leisure i.c.m. evenementen al vorm gegeven. De totale onderzochte omvang uit de milieutechnische onderzoeken zal worden bestemd, omdat er voldoende marktkansen worden gezien om de ontwikkeling vorm te geven binnen de looptijd van het bestemmingsplan. Wel zijn er nieuwe inzichten ontstaan in de mogelijkheden rondom de twaalf uitzonderingen voor het aspect geluid. De theoretische benadering (één dag per maand in het broedseizoen) is vervangen door een praktische benadering op basis van ervaringen met eerdere evenementen op het terrein, praktijkkennis van vergelijkbare gebieden en nadere studies naar de relatie tussen geluid en vogels/vleermuizen. In de bestemming voor het leisurepark zijn op basis van de uitkomsten van de ecologische effectbeoordelingen verschillende ecologische randvoorwaarden opgenomen (zoals maximaal lichteffect, tegengaan van optische verstoring, relatie met het broedseizoen van vogels en maximale geluidzones gebaseerd op voor vogels en vleermuizen relevante frequenties). Daar waar op basis van de effectbeoordelingen van toepassing is een dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' opgenomen (verschillende panden in zowel De Strip, Oostkamp als Deventerpoort). Verschillende stroken aan de randen van de bestemming voor het Leisurepark hebben een groene bestemming gekregen om een natuurlijke overgang te waarborgen.

Voor de bestemming Natuur is de formulering over recreatief medegebruik aangepast, zodat duidelijk is dat alleen extensieve recreatie (fiets- en wandelpaden e.d.) is toegestaan.

Nadat de ontwerpbestemmingsplannen ter inzage zijn gelegd is ervoor gekozen om Deventerpoort niet te herstructureren maar alleen de bestaande bedrijvigheid te bestemmen. De planregels en verbeelding zijn hierop aangepast (losse bedrijfsbestemmingen met in totaal circa 1,5 hectare oppervlak) en Deventerpoort is niet langer als ontwikkelgebied opgenomen in de wijziging van de welstandsnota.


Voormalige vliegbasis Twenthe - Zones (inclusief Dinkelland)
Vanwege specifieke onderdelen (testen van vliegtuigmotoren en activiteiten op De Strip) is er een wettelijke plicht om geluidzones vast te leggen voor de bedrijfsactiviteiten. Gekozen is om in de ontwerpfase de zones die voortkomen uit het voorkeursalternatief vast te leggen, waardoor voor eenieder duidelijk wordt wat de maximale buitengrenzen worden. Ten opzichte van de ontwerpplannen is de geluidszone voor het noordelijk deel beperkt aangepast., in lijn met de aanpassingen met bovengenoemde voor het bestemmingsplan Noord. Daarnaast is de ontwikkeling van de Dinkellandse gronden die nog niet bestemd zijn, uit het geluidmodel gehaald. De omvang van de geluidzone is hierdoor flink afgenomen.

Meer inpressies van de beoogde ontwikkelingen zijn opgenomen in de memo 'Andere bevredigende oplossing plannen voormalige vliegbasis Twenthe' (gemeente Enschede, januari 2018) die als bijlage 69 bij de plantoelichting is opgenomen.

3.3 Ruimtelijke kwaliteit

Zoals in hoofdstuk 2 omschreven kent het gebied een rijke historie. De commissie Wientjes heeft geadviseerd om de landschappelijke kwaliteit van het gebied te waarborgen. Bij de vormgeving aan de activiteiten zou gekozen moeten worden voor hoogwaardige architectuur en respect voor ruimtelijke en cultuurhistorische waarden.

Het kwaliteitsteam heeft dit advies verder uitgewerkt tot een gebiedsprofiel met spelregels voor ruimtelijke kwaliteit. Zij bevelen aan de ontwikkeling van he terrein te zien als een landgoed-ontwikkeling: "Technology Base Twente (TecBT) bouwt voort op het oeroude landgoed-principe van "nut en lust". Concreter betekent dit dat de verspreide bebouwing uit verschillende tijdslagen het gebied identiteit en een verhaal geeft. De sfeer straalt uit dat hier ruimte is voor experiment en er dingen mogen gebeuren die elders niet kunnen.

Van grote waarde op het niveau van de luchthaven zijn de oude structuren, de verbinding met de omgeving en de camouflagebosschage. Realiseren van nieuwbouw, aanleggen van nieuwe landschappelijke structuren of verhardingen en het kappen van bos vraagt om een zorgvuldige afweging.

De bestemmingsplannen maken een organische ontwikkeling mogelijk, een concrete inrichting van het terrein is nog niet bekend. Tegelijkertijd dienen de aanwezige waarden te worden behouden. Deze ambitie, ruimte voor experimenten en nieuwe ontwikkelingen gepaard met behoud van de cultuurhistorische identiteit, is in de beleidsregel "Ruimtelijke kwaliteit voormalige vliegbasis Twenthe" (zie bijlage 2) uitgewerkt tot een toetsingskader voor ontwikkelingen in het gebied. Daarbij worden ook ondergrenzen gehanteerd om te voorkomen dat bij iedere kleine activiteit een omgevingsvergunning nodig is. Deze beleidsregel gaat ook onderdeel uitmaken van de welstandsnota in de gemeente Enschede, zodat de toetsing bij vergunningverlening is geborgd.

De beleidsregel is opgesteld in lijn met de gemeentebrede structuurvisie voor cultuurhistorie. Daarbij is het uitgangspunt dat het gebied tot herontwikkeling moet komen, met behoud van cultuurhistorisch waardevolle structuren, patronen, ensembles en gebouwen. In de structuurvisie Cultuurhistorie zijn Oostkamp en De Strip al aangewezen in algemene zin, voor het noordelijk deel is dit nog niet het geval. Met de waardestelling van Het Oversticht als uitgangspunt is nader gekeken naar de cultuurhistorisch belangrijke onderdelen. Op basis daarvan zijn de gebieden bepaald waarvoor getoetst dient te worden aan de eerder genoemde beleidsregel. Verbijzondering daarbij is de bunkerstrip in Oostkamp. Deze wordt vanwege het unieke karakter zwaarder beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0025.png"
Figuur 24: toepassingsgebied beleidsregel rondom cultuurhistorie (met in paars de bunkerstrip)

Vanuit de planregels wordt een relatie gelegd met de beleidsregel "Ruimtelijke kwaliteit voormalige vliegbasis Twenthe" om de cultuurhistorische waarden te beschermen. De beleidsregel wordt daarnaast gebruikt als toetskader vanuit de welstandsnota. Door de welstandsnota te wijzigen (wijziging 86, zie bijlage 2) worden de volgende aanpassingen doorgevoerd:

  • Toevoegen van een welstandsparagraaf voor bouwwerken in de nieuwe natuur.
  • De beleidsregel "Ruimtelijke kwaliteit voormalige vliegbasis Twenthe" voor de overige delen (Oostkamp, De Strip en noordelijk deel boven de nieuwe natuur).

Hoofdstuk 4 Planologisch beleidskader

4.1 Ruimtelijk beleid en regels van het Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Dit motto dat deze structuurvisie vertegenwoordigd, is vertaald naar drie concrete doelstellingen:

  • 1. Concurrentiekracht verbeteren;
  • 2. Bereikbaarheid verbeteren;
  • 3. Leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.

Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

4.1.3 Crisis- en herstelwet

Met procedurele versnellingen voor bepaalde besluiten en via experimenteerbepalingen doelgericht werken aan werkgelegenheid en duurzaamheid. Dat is het doel van de Crisis- en herstelwet (Chw). De wet bestaat (naast een aantal actualisaties van bestaande wetgeving) voornamelijk uit maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden. De gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. is op drie verschillende plekken als project opgenomen:

  • 1. Hoofdstuk 1. 'Bijzondere bepalingen voor projecten' van de Chw: In dit hoofdstuk gaat het om het stroomlijnen van procedures voor besluiten van ruimtelijke en infrastructurele projecten. Voor besluiten die vallen onder de gebiedsontwikkeling betekent dit o.a. dat uiterlijk binnen zes maanden na einde van een beroepstermijn de bevoegde rechtelijke macht uitspraak dient te doen.
  • 2. Ontwikkelingsgebieden: Ruimtelijke ordening en milieuregelgeving kunnen op gespannen voet met elkaar staan. De ontwikkelingsgebieden (afdeling 1 Hoofdstuk 2) van de Chw bieden de mogelijkheid om in aangewezen gebieden flexibeler om te gaan met de beschikbare milieuruimte. Dit heeft als doel om bijvoorbeeld ruimte te creëren voor nieuwe bedrijven of voor nieuwe functies zoals wonen.Voor de gebiedsontwikkeling betekent dit dat de benodigde stikstofruimte toebedeeld kan worden aan de bestemmingsplannen i.p.v. de uiteindelijke vergunningen (dus meer zekerheid vooraf).
  • 3. Innovatieve experimenten: Regelgeving kan een drempel zijn voor innovatieve ontwikkelingen die bijdragen aan duurzaamheid. Afdeling 2 "Innovatie" van de Crisis- en herstelwet maakt het mogelijk om dergelijke ontwikkelingen/projecten aan te wijzen als experiment, waardoor er afgeweken mag worden van bepaalde regelgeving.
    • a. Verbrede reikwijdte: Naast goede ruimtelijke ordening ook regels voor fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit
    • b. Looptijd: Looptijd 20 jaar in plaats van 10 jaar
    • c. Voorlopige bestemming: Voorlopige bestemming met looptijd van 10 jaar in plaats van 5 jaar (voorafgaand aan definitieve bestemming)
    • d. Verordeningen: Toevoegen lokale verordeningen met betrekking tot de fysieke leefomgeving
    • e. Meldingsplicht: Verbod om zonder melding een activiteit te verrichten
    • f. Beleidsregels: Open norm opnemen in het bestemmingsplan, waarvan de uitleg afhankelijk is van een beleidsregel
    • g. Beleidsregel kan door B&W worden vastgesteld
    • h. Beleidsregel welstand: Beleidsregel voor welstand moet door de raad worden vastgesteld
    • i. Planschade: Planschade is voorzienbaar vanaf 3 jaar na aankondiging van het planvoornemen
    • j. RO-standaarden, financiële uitvoerbaarheid, milieukwaliteits-eisen en akoestisch onderzoek Afgeweken kan worden van:
      • de verplichting om een plan op te stellen conform de landelijke standaarden (SVBP 2012)
      • de verplichting om het plan digitaal beschikbaar te stellen op www.ruimtelijkeplannen.nl;
      • de verplichting om inzicht te geven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan;
      • de verplichting om te beschrijven op welke wijze de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken (alleen indien er geen MER nodig is)
    • k. Een hogere waardebesluit kan worden opgenomen in het bestemmingsplan
    • l. Het akoestisch onderzoek kan minder gedetailleerd worden gedaan
    • m. Exploitatieplan: Mogelijkheid om een exploitatieplan vast te stellen bij de omgevingsvergunning
    • n. Maatwerkregels: Mogelijkheid tot opname van gebiedsgerichte milieuvoorschriften of hogere geluidwaarden
    • o. Delegatie: Delegatie aan B&W van de bevoegdheid tot wijzigen van onderdelen van het plan


4.1.4 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk

Het Barro is van belang vanwege twee zend- en ontvangststations van Defensie. Eén staat er in het noordelijke gedeelte van het vliegveld en één op het Complex Twente bij de voormalige entree van de vliegbasis, dat nog in beheer, eigendom en gebruik is bij Defensie. Deze hebben beide een beperkingengebied. Deze beperkingengebieden van buiten militaire luchtvaartterreinen gelegen zend- en ontvangststations en de daarbij behorende bouwrestricties worden vastgelegd in de bestemmingsplannen.

Daarnaast ligt in het Middengebied een radarstation van Defensie. De beperkingengebieden en bouwrestricties die vanwege dit complex voortvloeien uit het Barro worden tevens vastgelegd in de bestemmingsplannen.

Crisis- en herstelwet

De versnelde afhandeling van procedures is ook op de bestemmingsplannen van toepassing. Bij de vaststelling wordt daarnaast gebruikt gemaakt van de status als ontwikkelgebied i.v.m. de afboeking van de gereserveerde stikstofdepositieruimte. Meer informatie hierover is terug te vinden in paragraaf 5.4.1.

Vanuit de innovatieve experimenten zijn een aantal bepalingen automatisch van toepassing, zoals de looptijd van de bestemmingsplannen, of inmiddels al algemeen toepasbaar op basis van reguliere wetgeving (verwijzen naar beleidsregels). Daarnaast wordt er gebruikt gemaakt van:

  • verbrede reikwijdte: vanwege de benodigde balans tussen economische ontwikkeling en ecologische waarden zijn er regels opgenomen die onder de bredere noemer 'fysieke leefomgeving'.
  • Verordeningen: de ruimtelijke delen uit het evenementenvergunningenbeleid zijn opgenomen in de bestemmingsplannen, in de verordening zelf is ook aangegeven voor welke delen het bestemmingsplan bepalend is.
  • Detailniveau akoestisch onderzoek: er is voor gekozen om zo gedetailleerd mogelijk onderzoek uit te voeren (zodat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening), maar vanwege het organische karakter van de gebiedsontwikkeling zal er voor sommige activiteiten specifieker onderzoek uitgevoerd moeten worden in de uitvoeringsfase.
  • Maatwerkregels: vanwege de benodigde balans tussen economische ontwikkeling en ecologische waarden zijn er regels opgenomen die in veel andere gevallen als maatwerkvoorschrift worden opgenomen bij een omgevingsvergunning (zoals over broedseizoen, vuurwerk e.d.)

4.2 Ruimtelijk beleid en regels van de provincie Overijssel

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een herziening van de visie en verordening vastgesteld en op 1 mei 2017 zijn deze in werking getreden.

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De hoofdambitie van de visie is, net als in de oorspronkelijke omgevingsvisie van 2009, een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat heeft men vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze benadert zij vanuit de drie overkoepelende 'rode draden': duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is (generieke beleidskeuzes), waar het past (ontwikkelperspectieven) en hoe het uitgevoerd kan worden (gebiedskenmerken).

In onderstaande afbeelding is het uitvoeringsmodel weergegeven. Vervolgens zijn de niveaus toegelicht. De '“vishaak” met de drie niveaus uit de Omgevingsvisie van 2009 is daarbij behouden gebleven. Boven het uitvoeringsmodel (in de paraplu) staan de rode draden en centrale beleidsambities weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0026.png"

Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

De herziene Omgevingsvisie maakt daarbij onderscheid in:

  • Generieke beleidskeuzes voor heel Overijssel. Dit heeft zij gevat onder de ' Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een nadere invulling van de nationale Ladder voor duurzame verstedelijking welke voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' verplicht moet worden doorlopen. De Overijsselse ladder geeft onder andere aan dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen ('integraliteit'; is ook een eis uit het Bro). Ook wordt onder andere ingegaan op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (voorheen verwoord in de 'SER-ladder') en '(boven)regionale afstemming' (gemeenten moeten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen afstemmen met buurgemeenten om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat).
  • Gebiedsspecifieke beleidskeuzes, zoals aanduidingen voor grondwaterbeschermingsgebied, Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Nationale Landschappen.

Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven: drie voor de groene en drie voor de stedelijke omgeving. Daarbinnen is nog een onderverdeling gemaakt. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.

Gebiedskenmerken (hoe)

Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van agrarische cultuurlandschappen, stedelijke laag en laag van de beleving. Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

In paragraaf 4.2.5 wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken voor het plangebied.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.


In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.

4.2.3 Gebiedsvisie Technology Base Twente

Op 10 december 2014 stemden Provinciale Staten in met het advies van de Commissie van Wijzen om de voormalige luchthaven Twente om te vormen tot ‘Technology Base Twente. Om de ontwikkeling naar Technology Base Twente mogelijk te maken is het nodig de provinciale ruimtelijke visie (als uitwerking van de Omgevingsvisie Overijssel) van 2010 te herzien. De ruimtelijke visie van 2010 zette in op een ontwikkeling tot commerciële burgerluchthaven. Daarnaast legt de ruimtelijke visie beperkingen op qua bedrijvigheid: alleen vestiging van luchthavengerelateerde bedrijvigheid tot een omvang van netto 20 hectare bebouwing. Het advies van de commissie Wientjes zet een andere koers uit:

Een beperkte luchthaven alleen voor zakelijk en privé vliegverkeer en vliegverkeer voor ontmanteling, onderhoud en reparaties en verbreding van de bedrijvigheid door vestiging van meer dan alleen luchthavengebonden bedrijvigheid. Dat betekent dat een nieuw ruimtelijk kader nodig is.

De op 12 oktober 2016 door Provinciale Staten vastgestelde nieuwe gebiedsvisie bevat dit. In de gebiedsvisie ligt de nadruk op de ruimtelijke inrichting van het deelgebied Noord waar de bedrijvigheid en de luchthaven binnen vallen, omdat daar de “breuk” ligt met de ruimtelijke visie van 2010. In de gebiedsvisie wordt ruimte geboden aan:

  • Het ontwikkelen van het luchthavengebied: huidige start- en landingsbaan, faciliteiten voor exploiteren van de luchthavenfunctie (luchtvaartdiensten) en luchthavengebonden bedrijvigheid;
  • Een bedrijvencluster: aansluitend aan de noordzijde van luchthavengebied voor AMM/HTSM-bedrijvigheid en Twente Safety Campus. Ook het testen en ontwikkelen van drones is er mogelijk. Dit laatste is ook voorzien op het luchthaventerrein, zodra de benodigde randvoorwaarden daarvoor zijn gerealiseerd.

De overige delen van het gebied worden verder ontwikkeld zoals eerder besloten bij de ruimtelijke visie van 2010. In de gebiedsvisie wordt daar ook aandacht aan besteed en de stand van zaken vermeld. De ontwikkeling van deze gebieden wordt niet nader gemotiveerd omdat daarover al eerder besloten is. Het gaat om:

  • Nationaal Natuur Netwerk (EHS) ten zuiden van de start- en landingsbaan;
  • verspreide bebouwing voor landelijk wonen;
  • ontsluiting van het terrein voor auto, fiets en OV;
  • hergebruik van de bestaande bebouwing aan de zuidzijde van de start- en landingsbaan voor bedrijvigheid en recreatieve voorzieningen.

4.2.4 Luchthavenbesluit Airport Twente

Naast de nieuwe provinciale gebiedsvisie is een provinciaal luchthavenbesluit nodig om de beperkte vliegfunctie (met name voor zakelijk en recreatief vliegverkeer) als onderdeel van Technology Base Twente te realiseren. Dit luchthavenbesluit is op 1 maart 2017 vastgesteld door Provinciale Staten, met de inwerkingtreding op 30 maart 2017. Een luchthavenbesluit bevat bepalingen omtrent het luchtverkeer en de milieugebruiksruimte en de ruimtelijke beperkingen van het gebied op en rond de luchthaven. Een luchthavenbesluit is noodzakelijk om de vliegfunctie op luchthaven Twente te behouden. Het luchthavenbesluit maakt na vaststelling onderdeel uit van de provinciale omgevingsverordening. De inhoud van het luchthavenbesluit dient binnen één jaar na inwerkingtreding te worden doorvertaald in bestemmingsplannen.

4.2.5 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel

Bij de ontwikkeling van de bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld is continu afgestemd met de nog te nemen provinciale besluiten. Voor alle plannen wordt gebruik gemaakt van één milieueffectrapportage (MER). Daarnaast zijn de gemeentelijke en provinciale besluiten gelijktijdig als ontwerp ter inzage gelegd zodat iedereen op hetzelfde moment inzicht krijgt in de verschillende voorgenomen besluiten. Doordat de gebiedsvisie en het luchthavenbesluit onderdeel uitmaken van de provinciale omgevingsvisie en -verordening zijn de bestemmingsplannen ook met die provinciale kaders in overeenstemming. De nieuw aangelegde natuur is opgenomen in het NNN (voormalige EHS) en de werkgebieden zijn aangewezen als locatie voor bedrijfsmatige activiteiten. Uit paragraaf 5.4 Natuur en paragraaf 4.3.6 Beleid bedrijventerreinen blijkt dat voldaan wordt aan hetgeen in de provinciale verordening is bepaald.

Geconcludeerd kan worden dat de in de bestemmingsplannen besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid

Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante gemeentelijk beleid. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven.

4.3.1 Structuurvisie Enschede

De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.

  • Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
  • Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
  • Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
  • Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
  • Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
  • Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
  • Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
  • Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
  • Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.

Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie. In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling. Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen. De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.

 

4.3.2 Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.

Op 14 december 2009 heeft de gemeenteraad de structuurvisie gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o. vastgesteld. Hierin is gekozen voor model B (ontwikkeling burgerluchthaven in het groen).

De structuurvisie model B gaat uit van een transformatie van de voormalige militaire vliegbasis in een burgerluchthaven in een robuuste landschappelijke setting. Het vliegveld maakt gebruik van de voormalige start- en landingsbaan van de militaire basis. De aan het vliegveld gelieerde functies, zoals parkeren, bedrijvigheid en leisure liggen allemaal ten noorden van de start- en landingsstrip en worden ontsloten vanaf de A1.

4.3.3 Ontwikkelingsplan 2012

Op 12 maart 2012 heeft de gemeenteraad van Enschede een herijking van de tot dan toe geldende plannen voor de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente vastgesteld. Het ontwikkelingsplan houdt op hoofdlijnen in:

  • op sommige deelgebieden een meer organische groei;
  • met betrekking tot de woningbouw een aangepaste fasering en andere woningtypen;
  • wijziging van woningbouw naar leisure/bedrijvigheid in het deelgebied Deventerpoort.

Met uitzondering van de aanpassing in het deelgebied Deventerpoort blijven alle aanpassingen binnen de door de gemeenteraad van Enschede vastgestelde kaders. Over de EHS is opgenomen dat de inhoud niet wijzigt, alleen vindt er op sommige plaatsen een herbegrenzing plaats.

Oostkamp

In de gemeentelijke structuurvisie is dit deelgebied aangewezen voor “leisure / innovatieve bedrijvigheid”. De voorgestelde ontwikkeling met een inpassing van de bestaande en cultuurhistorisch waardevolle panden, past in deze definities. Ten opzichte van 2009 is er nu – gezien de marktomstandigheden – rekening gehouden met een organische ontwikkeling.

De Strip

In de gemeentelijke Structuurvisie is dit deelgebied aangewezen voor “leisure / innovatieve bedrijvigheid” en deels voor “wonen”. In het concept Automotive worden geen woonfuncties ingevoegd. Het in de gemeentelijke structuurvisie gemarkeerde deel voor wonen, wordt ingezet voor “leisure / innovatieve bedrijvigheid”. Voor een effectief gebruik van de voormalige taxibaan is het noordelijk deel toegevoegd aan het plangebied, zodat de taxibaan over een lengte van 1 km gebruikt kan worden, en ook de goed bruikbare bestaande bebouwing in dat deel gehandhaafd kan blijven. Ook het gebied ten westen van de taxibaan is in de ontwikkeling van De Strip betrokken. Aan de zuidzijde is ruimte gemaakt voor een verbeterde verbinding van EHS en water tussen het zuidelijke deel van de Lonnekerberg en het zuidelijke deel van de nieuwe EHS.

Deventerpoort

In de gemeentelijke Structuurvisie is dit deelgebied aangewezen voor "wonen". In de huidige marktomstandigheden wordt het zinvoller geacht het wonen te concentreren op de primaire woonparken, Zuidkamp en Prins Bernardpark. Vanwege het - in deze marktomstandigheden - gemis aan programma is het handhaven van de huidige functie en invulling van kleinschalige bedrijvigheid de meest reële. Er wordt daarmee geen ontwikkeling ingezet gericht op wonen, zoals in de gemeentelijke Structuurvisie vastgelegd, maar de huidige situatie wordt geherstructureerd en beperkt verder ontwikkeld.

4.3.4 Nota van uitgangspunten Middengebied

Op 20 april 2015 heeft de gemeenteraad van Enschede de Nota van uitgangspunten Middengebied vastgesteld. Bij het opstellen van de bestemmingsplannen voor de gebiedsontwikkeling van de voormalige militaire vliegbasis is een groot aantal wet- en regelgevingen en beleidskaders aan de orde. Het college van Burgemeester en Wethouders hecht grote waarde aan transparantie en input van belanghebbenden. Daarom is in 2014 besloten om voorafgaand aan het opstellen van de bestemmingsplannen een Nota van Uitgangspunten voor het middengebied (EHS en Werkparken) aan de gemeenteraad voor te leggen. Deze nota bevat voorstellen voor de uitgangspunten - zoals geluid en evenementen. Aan de hand van deze nota zijn eventuele discussiepunten voor de verdere uitwerking met belanghebbenden en de gemeenteraad besproken en vastgelegd.

4.3.5 Advies Commissie Wientjes

Op verzoek van de Provinciale Staten van Overijssel en gesteund door de gemeenteraad van Enschede is een onafhankelijke adviescommissie in het leven geroepen die de kansen voor een duurzaam economisch sterker Twente en de rol van de voormalige luchthaven Twente daarbij heeft onderzocht. Deze commissie onder leiding van Bernhard Wientjes (hierna: Commissie Wientjes) heeft in oktober 2014 advies uitgebracht over de ontwikkeling van het luchthavengebied. Het advies van de Commissie Wientjes luidt:

Maak van de luchthaven Twente een iconische internationale ontwikkel-, demonstratie-, en productiezone voor ‘Advanced Materials and Manufacturing’. In een fraai coulisselandschap rond het Twentse vliegveld worden groen en rust gecombineerd met de bruisende energie van duurzame hightech bedrijvigheid. Kortweg: Technology Base Twente. Het terrein is gelegen in het groen, te midden van stedelijke centra en onderdeel van het netwerk van topbedrijven en kennisinstellingen in Twente. Een unieke start- en landingsbaan met vliegfunctie maken het gebied tot een zeer onderscheidende ‘asset’ voor bedrijvigheid. De herontwikkeling is onderdeel van de totale transformatie van de voormalige militaire basis tot gebied met ruimte voor natuur, wonen, ontspannen en werken.

De Commissie Wientjes adviseert aansluiting te zoeken bij het topsectorenbeleid door binnen de regionale economie een sterke focus te leggen op High Tech Systemen en Materialen (HTSM) en Advanced Materials and Manufacturing (AMM). Dit met het doel een economisch sterker een duurzamer Twente te realiseren. Kern is dat de voormalige militaire luchtmachtbasis zich moet kunnen ontwikkelen tot Technology Base Twente, een iconische internationale ontwikkel-, demonstratie- en productiezone voor AMM. Het gebruik van de baan moet op een logische manier inhaken bij de gebiedsontwikkeling en een toevoeging zijn als vestigingsfactor voor Twente.

Voor het middengebied blijven de ontwikkelingen tot natuurgebied bestaan en zijn de werkparken aangewezen voor evenementen, leisure en (innovatieve) bedrijvigheid. Hierbij zijn onder meer de volgende aandachtspunten door de Commissie genoemd:

  • Sluit vanuit Europa aan bij de mondiale ontwikkelingen door binnen het Nederlandse Topsectorenbeleid te focussen op de regionale kracht van ‘Advanced Materials and Manufacturing’ ofwel: de nieuwe maakindustrie. Hiermee kiest Twente haar eigen invulling van de Topsector ‘High Tech Systemen & Materialen’ (HTSM), die al sterk ontwikkeld is in de regio.
  • Behoud minimaal de komende 10 jaar de start- en landingsbaan en de mogelijkheid voor beperkt vliegen en luchtvaartgerelateerde bedrijvigheid.
  • Het concept voor Technology Base Twente vraagt om een integrale ontwikkelvisie. Zorg dat het gebied in samenhang wordt ontwikkeld: voorkom versnippering.
  • Waarborg de landschappelijke kwaliteit van het gebied en stel een kwaliteitsteam samen die vanuit een integrale afweging kijkt wat wel of niet wenselijk is, die initiatieven aan elkaar koppelt en naar synergie met de omgeving zoekt.
  • Geef een vierhoofdig Topteam de verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen van de beleidsstrategie om Twente tot een Topregio voor 'Advanced Materials and Manufacturing' te ontwikkelen.


De raad van de gemeente Enschede en de staten van de provincie Overijssel hebben met het advies van de Commissie Wientjes ingestemd en daarbij opdracht gegeven aan de colleges van provincie Overijssel en gemeente Enschede om een plan van aanpak op te stellen voor de verdere uitwerking van het advies. Tevens zijn de aanbevelingen overgenomen om een Topteam en een Kwaliteitsteam in te stellen.

4.3.6 Beleid bedrijventerreinen

Oorspronkelijk was de industrie gevestigd in de grote steden, in de woonwijken. Later werd de industrie van vroeger dagen 'vies' en ongezond bevonden en verdween vanuit de stad naar industrieterreinen aan de rand van de steden. Intussen verdwenen ook veel productiebedrijven naar lage lonen landen, of zij ontwikkelden zich zodanig dat ze kleinschaliger en minder milieubelastend werden. Daarmee transformeerden de industrieterreinen langzaam naar modern gemengde bedrijventerreinen, met daarop ook steeds meer kennis- en dienstverlenende ondernemingen. De laatste dertig jaar kwamen daar ook andersoortige functies bij, zoals grootschalige vormen van detailhandel zoals, bouwmarkten, kringloopwinkels of sportfuncties. Het gevolg is dat er verschillende typen werklocaties zijn ontstaan. Naast de bedrijventerreinen, die op basis van de gangbare vestigingsfactoren als milieuruimte en bereikbaarheid voor tal van bedrijven geschikt zijn, zijn er economische zones ontstaan waar bedrijven soms niet eens meer dominant zijn. De laatste jaren is ook bedrijvigheid ontstaan op plekken waar ontmoeting de leidende 'vestigingsfactor' is. Dit kunnen campusachtige plekken zijn, maar ook hergebruikt industrieel erfgoed, of zelfs binnensteden. Door de toenemende kleinschaligheid keert ook het 'werken aan huis' terug.

De ontwikkelingen volgen elkaar steeds sneller op en in de nabije toekomst worden een groot aantal metaontwikkelingen voorzien die ook van invloed zullen zijn op werklocaties. Om er enige te noemen:

  • Globalisering, Brexit, protectionisme, reshoring van industrie en de toekomst van logistiek;
  • Technologische innovaties en digitalisering;
  • De industrie gaat steeds meer leunen op hoger opgeleiden en schaars talent en daardoor worden aantrekkelijke werkmilieus ook relevanter.
  • Planontwikkelingstermijnen worden steeds langer
  • Nieuwe vestigingsplaatsfactoren worden belangrijker, zonder dat de oude hun waarde verliezen


Deze ontwikkelingen zullen de vraag naar ruimte voor bedrijven drastisch veranderen. Om als stad en regio economisch vitaal te blijven moeten er - naast kwantitatief voldoende aanbod van terreinen, afgestemd op de vraag - ook in kwalitatief opzicht bedrijventerreinen liggen (en worden gepland) die aansluiten bij de nieuwe behoeften vanuit de markt: campus, 'living labs', proeftuinen. Werkmilieus waar ontmoeting en uitwisseling van kennis voorop staat.

Het uiteindelijke doel is dat er ruimte wordt geboden aan groei van bedrijven zodat er (nieuwe) arbeidsplaatsen ontstaan in de stad en regio en de economische basis wordt verstevigd. Met het gemeentelijke programma 'Economie en Werk' blijft het creëren van passende ruimte voor bedrijvigheid hoog op de agenda staan waarbij inbreiding voor uitbreiding gaat. Het gaat dan om herstructurering, binnenstedelijke terreinen, variatie in kavels/terreinen en om de aanleg van nieuwe werklocaties.

Bedrijventerreinenvisie 2010

De gemeenten van de Netwerkstad Twente hebben in 2010 gezamenlijk een bedrijventerreinenvisie opgesteld. Uitgangspunt is het gezamenlijk ruimte kunnen aanbieden aan bedrijven die meer of andere ruimte nodig hebben. Ook is gekozen voor het nauw op elkaar afstemmen van de ontwikkeling van bedrijventerreinen zodat overcapaciteit voorkomen wordt en gezamenlijke acquisitie te voeren. In de visie is ook aangegeven hoe de gemeenten en bedrijven (willen) bijdragen aan duurzaam ruimtegebruik. Daartoe worden diverse initiatieven ontwikkeld en uitgevoerd op het terrein van energiegebruik, milieumanagement, ruimtekwaliteit en parkmanagement. De uitgifte van bedrijventerreinen en de werkelijke ruimtebehoefte zullen jaarlijks gemonitord worden.

De ontwikkeling van de luchthaven en omgeving is niet meegenomen in het aanbod bedrijventerreinen uit 2010 omdat het toen nog een ontwikkeling tot commerciële burgerluchthaven betrof in het noordelijk deel en de werkparken gezien werden als economische zone, zoals omschreven in de structuurvisie en het Ontwikkelingsplan 2012.

Regionale programmering Bedrijventerreinen 2017

Een evenwichtige markt voor bedrijventerreinen is essentieel voor een sterke regionale economie. Twentse gemeenten en provincie Overijssel hebben daarom afspraken gemaakt over het in balans brengen van vraag en aanbod van bedrijventerreinen voor de komende tien jaar. De afspraken zorgen ervoor dat de regio niet "op slot" gaat. Goede nieuwe plannen kunnen tot ontwikkeling komen en schade aan de economie wordt hierdoor voorkomen.

Onderzoek wijst uit dat er de komende tien jaar een vraag naar bedrijventerreinen in Twente is van circa 334 hectare. Deze regionale vraag is doorvertaald naar cijfers per gemeente. De veertien gemeenten in Twente hebben een aanbod aan bedrijventerreinen ter grootte van 437 hectare. Het aanbod aan bedrijventerreinen is daarmee circa 103 hectare groter dan de vraag naar bedrijventerreinen voor de komende tien jaar.

Zowel nieuwe vestigingslocaties als uitbreidingen van zittende ondernemers hebben baat bij een optimaal vestigingsklimaat. Het is de uitdaging om hier met een goed bedrijventerreinenbeleid op aan te sluiten. Dat betekent kiezen voor goede (nieuwe) locaties, het op niveau houden of brengen van bestaande goede plekken en het op termijn afscheid nemen van kwalitatief mindere locaties.

Het doel is om de vraag en het aanbod van bedrijventerreinen op uiterlijk 1 juli 2020 in balans te hebben. Daarom hebben de gemeenten die een groter aanbod aan terreinen hebben dan de vraag afgesproken voor het eind van 2017 met een plan van aanpak te komen. Dit geldt voor de gemeenten Enschede, Rijssen-Holten, Hellendoorn, Twenterand, Wierden, Borne en Hengelo. Onderdeel van de afspraken is dat een aantal gemeenten bedrijventerreinen binnen één jaar uit de markt nemen. Het aanbod van terreinen neemt hierdoor af met 22,5 hectare. De afspraken worden geborgd in de provinciale Omgevingsverordening, die ter besluitvorming aan Provinciale Staten is voorgelegd.

Onderdeel van de afspraken is dat alle betrokken partijen onderkennen dat Technology Base Twente een niche is met een uniek, niet concurrerend profiel voor andere Twentse locaties. Technology Base Twente kenmerkt zich door:

  • Het profiel dat zich strikt richt op ontwikkelen, testen, bewerken, demonstreren en op kleine schaal produceren voor HTSM/AMM, Safety&Security, Unmanned Systems en luchthavengebonden bedrijvigheid en gelieerde kennisinstellingen, onderzoekscentra, onderwijsvoorzieningen en synergiebedrijven. Het totaal aan activiteiten blijft beperkt tot 24,8 ha netto (12,4 ha footprint);
  • De unieke assets van het gebied: bestaande start- en landingsbaan, (buiten-)ruimte, afstand tot (gevoelige) functies en de schaalbaarheid zijn;
  • De gezamenlijke faciliteiten waarvan de bedrijven en instellingen gebruik maken: het is een plek voor 'open innovatie' en symbiose tussen de bedrijven en voorzieningen op en rondom TechnologyBase om zo tot nieuwe product(combinatie)-ontwikkeling te komen en innovatie te versnellen;
  • Een organische ontwikkeling: de genoemde sectoren zijn uitwisselbaar, de marktbehoefte bepaald welke sector de meeste ruimte zal innemen. Een monocultuur wordt tegengegaan via bepalingen in het bestemmingsplan (2017).


Met de (deel)sector AMM wordt de bedrijvigheid bedoeld dat zich richt op de kennisontwikkeling en toepassing van (het produceren van) geavanceerde materialen en hun eigenschappen tijdens productie, verwerking en (her-)gebruik.

Enschede zet in het bestemmingsplan in op een maximale oppervlakte van 10 ha. netto (50.000m2 footprint) voor AMM in de eerste fase. Voor een eventuele tweede fase komt er een wijzigingsbevoegdheid voor B&W om dit te verhogen tot totaal 15,8 ha. netto (79.000 m2 footprint) voor AMM. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast onder de voorwaarde dat het eerst in de regio is afgestemd via een aanpassing in de bedrijventerreinenprogrammering.

Er wordt gewaakt voor behoud van een consistent profiel: Technology Base Twente is niet het zoveelste reguliere bedrijventerrein erbij. Borging van het profiel vindt plaats via de provinciale Omgevingsvisie (2016) en het bestemmingsplan Voormalige Vliegbasis Twenthe - Noord (2017).

De positie van de werkparken De Strip en Oostkamp blijft ongewijzigd in het beleid (economische kansenzone voor leisure), Deventerpoort wordt niet langer herontwikkeld en de reeds aanwezige bedrijvigheid is als bestaand opgenomen in de kwantitatieve overzichten.

4.3.7 Actualisatie relevante beleidsvelden

Omdat niet alle beleidskaders meer aansloten op de beoogde ontwikkeling is op 14 november 2016 voorafgaand aan de vaststelling van de bestemmingsplannen geactualiseerd beleid vastgesteld door de gemeenteraad. Voor de beleidsvelden geluid, evenementen, Drones/RPAS, AMM/HTSM, horeca en ruimtelijke kwaliteit / cultuurhistorie diende het beleidskader aangepast te worden omdat voor deze onderwerpen geen vastgestelde kaders beschikbaar waren die aansloten op hetgeen in de bestemmingsplannen mogelijk wordt gemaakt.


De beleidsvelden zijn gebiedsgericht in één document samengevat en vastgesteld. Gebiedsgericht betekent dat de beleidskaders specifiek voor deze gebiedsontwikkeling zijn uitgewerkt om de organische ontwikkeling te faciliteren. Hiervoor is een procedure deels parallel aan het bestemmingsplan doorlopen. De ontwerpversies van de beleidsactualisatie zijn gelijktijdig met de ontwerpbestemmingsplannen ter inzage gelegd. In hoofdlijnen bestaat de beleidsambitie uit:

Unmanned Systems (US)

Dit is een geheel nieuwe ontwikkeling van (een cluster van) bedrijven waarvoor in Nederland nog geen ruimtelijk beleid is ontwikkeld. Het cluster biedt echter veel kansen voor de economie en werkgelegenheid in Twente. Om het cluster te kunnen faciliteren is door Enschede beleid ontwikkeld waarin onder andere wordt aangegeven waar en welke bedrijven in het cluster gefaciliteerd kunnen worden.


Horeca

Omdat het gebied rondom de luchthaven altijd een afgesloten gebied was is het niet specifiek meegenomen in het huidige Enschedese horecabeleid. Nu het gebied opengesteld wordt is het doel om het te faciliteren met o.a. ruimte voor recreatie, evenementen en bedrijvigheid. Daarvoor is het huidige horecabeleid aangepast door een hoofdstuk Luchthavengebied toe te voegen. Het beleid gaat onder andere in op welke soort horeca wordt toegestaan.


AMM/HTSM

Het gebied rondom de luchthaven was altijd een afgesloten gebied en is daarom niet specifiek meegenomen in het Twentse/Enschedese bedrijventerreinenbeleid. Nu een geheel nieuwe ontwikkeling gefaciliteerd wordt met o.a. ruimte voor bedrijven binnen HTSM/AMM is het gebied (deels) opgenomen als niche in de regionale bedrijventerreinenprogrammering. De beleidsactualisatie gaat onder andere in op de kansen die de sector biedt voor de stad en regio en het soort bedrijven dat wordt toegestaan.


Ruimtelijke kwaliteit

In de structuurvisie cultuurhistorie is het gebied van De Strip en Oostkamp wel opgenomen. Deelgebied Noord is echter niet geregeld. Dit is met de nieuwe structuurvisie aangevuld. Verder was er geen beleidskader voor landschappelijke waarden terwijl deze volgens het advies van Wientjes en de uitwerking door het kwaliteitsteam als belangrijke drager wordt gezien. Tevens zijn de ambities opgenomen in de welstandsnota omdat het bestaande welstandskader niet past bij de beoogde gebiedsontwikkeling.


Evenementenbeleid

De werkparken zijn op dit moment maar deels aangewezen als evenementenlocatie in het evenementenbeleid. In de structuurvisie is opgenomen dat het evenementenvergunningenbeleid hierop aangepast gaat worden, wat in de eerste helft van 2017 ook is doorgevoerd door een aangepaste versie van het beleid vast te laten stellen.


Bovenstaande is verder uitgewerkt in de "Gebiedsgerichte uitwerking structuurvisie luchthaven 2009" die als vastgesteld is gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl (identificatienummer NL.IMRO.0153.SV00009-0003).

 

4.3.8 Actieplan duurzaamheid

In het Actieplan duurzaamheid, dat op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld, heeft de gemeenteraad er voor gekozen om het duurzaamheidsbeleid toe te spitsen op de volgende punten:

Energie
Verhogen van het op eigen grondgebied opgewekte aandeel hernieuwbare energie tot minimaal 12 procent in 2030 en minimaal 27 procent van het voor 2050 voorziene gebruik van energie.
 
Eigen organisatie
Zelf het goede voorbeeld geven.  
Biodiversiteit
Behoud en versterken van de verscheidenheid aan dier- en plantsoorten in de leefomgeving  
Groene groei
Groei van de economie zonder dat dit nadelig is voor klimaat, water, bodem, grondstoffen en biodiversiteit.
 
Circulaire economie
Verminderen van de hoeveelheid (rest-)afval door afvalpreventie en het beter scheiden van restafval.  
Klimaatadaptatie
Negatieve gevolgen die gepaard gaan met klimaatverandering beperken en de kansen die de klimaatverandering biedt benutten.
 
Duurzame mobiliteit
Verhoging van het aandeel fietsgebruik in het totaal aantal verplaatsingen, stimuleren van het gebruik van het openbaar vervoer en stimuleren van het gebruik van elektrische auto's.  
WEconomy
Bewoners in Enschede dragen in collectief verband actief bij aan een of meer van de duurzame
doelstellingen.  

Aanpak van het duurzaamheidsbeleid

Binnen de voorgestane aanpak van het Actieplan Duurzaamheid staan de begrippen 'duurzame daden', 'duurzame deals' en 'duurzaam doen' centraal.


Duurzame daden

De gedachte hierbij is dat het zichtbaar maken van bestaand duurzaam gedrag de beste manier is om anderen te inspireren en aan te zetten tot duurzaam handelen. We richten ons daarbij op de groep die in beginsel bereid is tot duurzaam gedrag.


Duurzame deals

Duurzame deals, oftewel afspraken over duurzaam handelen, zijn een middel om nieuw duurzaam gedrag uit te lokken. Bij de uitvoering van duurzame initiatieven lopen bedrijven, instellingen en groepen inwoners soms tegen barrières aan. De gemeente wil die belemmeringen wegnemen. Soms kunnen we daar zelf voor zorgen. In andere gevallen doen we daarvoor een beroep op anderen. De deals maken duidelijk dat verduurzaming van de samenleving een opgave is die we samen moeten oppakken.


Duurzaam Doen

Zelf het goede voorbeeld geven is binnen de gekozen aanpak een belangrijk uitgangspunt. Verduurzaming van de eigen organisatie is in dit Actieplan duurzaamheid verder uitgewerkt onder de noemer Duurzaam Doen.


Voor deze benadering is gekozen, omdat het een positieve benadering is, die anderen inspireert en stimuleert tot duurzame handelingen (gedrag, het doen van investeringen etc.). Het voordeel van deze aanpak is bovendien dat het gedrag voor de doelgroep herkenbaar en dichtbij is, de communicatieboodschap hierdoor aansluit bij de belevingswereld van mensen en de huidige doeners de afzender/ambassadeur zijn (in plaats van de gemeente). Hierdoor is het een aanpak van de stad, in plaats van de gemeente.

4.3.8.1 Toetsing project aan beleidsdoelstellingen

In deze paragraaf wordt aan de hand van het Actieplan Duurzaamheid bekeken in hoeverre het bestemmingsplan kan bijdragen aan de realisatie van de gemeentelijke duurzaamheidsambities.

Algemeen

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op een warmtenet. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

Duurzaamheid per deelgebied


Deelgebied noord

Voor dit deelgebied zijn geen specifieke duurzaamheidsambities vastgesteld. Voor de hand liggende duurzaamheidsmaatregelen (t.a.v. de thema's energie, biodiversiteit, circulaire economie, duurzame mobiliteit, groene groei en klimaatadaptatie) worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.


Middengebied

In het middengebied ligt de nadruk op het behouden en ontwikkelen van natuur: in dit gebied wordt de biodiversiteit die (ten gevolge van ontwikkelingen) in andere deelgebieden verloren gaat, gecompenseerd. Het bestemmingsplan maakt de natuurontwikkeling in het middengebied mogelijk en borgt daarmee de biodiversiteit in het hele gebied. Verder worden natuurgebieden, bossen en andere structurele, veelal openbaar toegankelijke, groenvoorzieningen in het bestemmingsplan als zodanig bestemd en voorzien van een passende beschermende gebruiks- en bouwregeling. Tenslotte maakt het bestemmingsplan het in nagenoeg elke bestemming mogelijk om groenvoorzieningen van ondergeschikte aard te realiseren.

Voor Oostkamp en de Strip is in 2014 een duurzaamheidsprofiel op locatie (DPL) vastgesteld. Op basis van dit duurzaamheidsprofiel zijn kansen voor duurzaamheid in deze deelgebieden benoemd. Die kansen liggen vooral bij:

  • transformatie van bestaande gebouwen en voorzieningen;
  • hergebruik van materialen;
  • energiebesparende maatregelen (zo mogelijk in combinatie met opwekken van duurzame energie);
  • duurzaam vervoer;
  • inzetten op biodiversiteit (behouden van de groene omgeving).


Deze kansen zijn opgenomen in een uitvoeringsagenda duurzaamheid. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om de aangegeven kansen te benutten.

4.3.9 Water

Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.

De op te lossen knelpunten zijn:

  • Overbelasting van het rioolstelsel.
  • Grondwateroverlast.
  • Problemen met waterkwaliteit.

De Enschedese waterambities zijn:

  • Daar waar het kan is het regenwaterwater afgekoppeld van het gemengde riool.
  • De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
  • Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
  • De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
  • Enschedëers gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
  • De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.

Oktober 2015 is het nieuwe gemeentelijk Rioleringsplan 2016- 2020 vastgesteld. In dit plan zijn de volgende watertaken van de gemeente vastgelegd:


Afvalwater

Zorgen voor het inzamelen en transporteren van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen het grondgebied van de gemeente Enschede. Dit omvat al het huishoudelijk afvalwater, of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater. Het afvalwater moet wel aangeboden worden volgens de daaraan gestelde regels: daar waar geen gemengde riolering aanwezig is, moet het afvalwater gescheiden van het hemelwater worden aangeleverd. Na renovaties en herinrichting moet afvalwater ook gescheiden van het hemelwater aangeboden worden. De gemeente zorgt voor (vuilwater)riolering vanaf de erfgrens van woning of bedrijf. Het afvalwater wordt dan getransporteerd naar de rioolwaterzuivering. Het zuiveren van dit water is een taak van het waterschap Vechtstromen. Bij lozingen in een grondwaterbeschermingsgebied geldt dat de provincie als bevoegd gezag aanvullende eisen kan stellen. Voor bedrijfsmatige lozingen gelden de voorwaarden uit het Activiteitenbesluit. Uitgangspunt hierbij is dat bedrijfsafvalwater niet ongezuiverd wordt geloosd op oppervlaktewater of in de bodem.


Regenwater

Regenwater wordt uit het afvalwaterstelsel gehouden (gemengde riolering en afvalwaterriolering) waar doelmatig. Dit betekent dat bedrijven en particulieren het hemelwater dat op hun perceel valt, eerst zelf op eigen perceel moet proberen te verwerken en, indien dat niet redelijkerwijs kan, het gescheiden aan moeten leveren aan de gemeente. Dit geldt voor alle nieuwbouw en bestaande bouw, tenzij het afvalwater en hemelwater oorspronkelijk werd afgevoerd naar het gemengd riool. Nieuwe bedrijventerreinen worden voorzien van een verbeterd gescheiden stelsel. De gemengde rioolstelsels bij enkele bestaande bedrijventerreinen worden bij reguliere vervanging omgebouwd tot (verbeterd) gescheiden stelsels.


Grondwater

Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het grondwater op eigen terrein. Dat betekent dat de afvoer van dat grondwater naar een, eventueel door de gemeente aangelegde, drainageleiding voor eigen rekening komt. Dit betekent dat er maatregelen in openbare gemeentelijke gebieden worden getroffen als er sprake is van structurele nadelige gevolgen door de grondwaterstand. Voorwaarde is wel dat de te nemen maatregelen doelmatig zijn en deze niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoren.

De Watervisie en het plangebied

Het aspect water inclusief de Watervisie is uitgewerkt in paragraaf 5.2.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.

5.1 Milieu

In deze paragraaf wordt onder andere ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:

  • 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
  • 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.

Voor de Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente geldt dat er zowel sprake is van een plan-m.e.r.-plicht als van een project-m.e.r-plicht. In 2015 is, mede op basis van het advies van de Commissie m.e.r., besloten om één integrale MER op te stellen voor zowel het noordelijk deel als het midden en voor alle benodigde provinciale en gemeentelijke besluiten. Onderstaand wordt allereerst ingegaan op de planonderdelen (activiteiten) in de gebiedsontwikkeling die op basis van het Besluit m.e.r.-plichtig of m.e.r.- beoordelingsplichtig zijn. Vervolgens is aangegeven waarom er ook sprake is van een plan-m.e.r.-plicht.


M.e.r.-(beoordelings)plicht op basis van het Besluit m.e.r.

Binnen de gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente zijn onderstaande planonderdelen (opgaven) m.e.r.-(beoordelings)plichtig op grond van het Besluit m.e.r. Deze verplichting is gekoppeld aan de bijbehorende bestemmingsplannen en het Luchtvaartbesluit (voor de herontwikkeling van het luchthavengebied met vliegfunctie).


Plangebied Noord

  • Herontwikkeling luchthavengebied met vliegfunctie: Categorie D6.2 van het Besluit m.e.r. heeft betrekking op de wijziging in de ligging van een start- of landingsbaan, de verlenging, verbreding of verharding daarvan, of de intensivering of wijziging van het gebruik van de luchthaven dan wel de wijziging van de vliegroutes, of de wijziging van het gebruik van de luchthaven of van het banenstelsel, dan wel de wijziging van de luchtverkeerwegen of de wijziging van de vliegroute. Het voornemen valt hieronder en om deze reden is m.e.r.-beoordeling aan de orde.
  • Aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein: Categorie D11.3 van het Besluit m.e.r. betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein met een oppervlakte van 75 ha of meer. Een dergelijke activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig. In plangebied Noord is sprake van de ontwikkeling van luchthaven gebonden bedrijvigheid en de ontwikkeling van een bedrijvencluster van minimaal 82 ha groot.
  • Het beproeven buiten een gesloten gebouw van motoren, reactoren of turbines: Categorie D32.7 van het Besluit m.e.r. heeft betrekking op het beproeven buiten een gesloten gebouw van motoren, reactoren of turbines met een stuwkracht van 500 kilonewton of meer dan wel met een vermogen van 10 megawatt of meer, of een productieoppervlak van 250.000 m2 of meer van een inrichting bestemd voor de bouw of reparatie van vliegtuigen, wat een relatie kan hebben met het uitvoeren van onderhoud aan vliegtuigen. Binnen de luchthaven gebonden bedrijvigheid is sprake van de MRO-activiteit “proefdraaien van vliegtuigmotoren”.

Plangebied Midden

  • Functiewijziging natuur: conform categorie D9 uit het Besluit m.e.r. volgt dat het realiseren van natuur m.e.r.-beoordelingsplichtig is in geval er sprake is van een functiewijziging met een oppervlakte van 125 ha of meer. Met een oppervlakte van ongeveer 137 ha moet voor de Natuurontwikkeling beoordeeld worden of de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.
  • Recreatieve/toeristische voorziening: de ontwikkelingen in de werkparken Oostkamp en De Strip maken een bezoekersaantal tot 500.000 per jaar mogelijk. Conform categorie D10 van het Besluit m.e.r. vormt het vaststellen van een bestemmingsplan voor themaparken (en een aantal andere recreatieve activiteiten) een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit. De voorziene bezoekersaantallen kunnen dusdanige milieueffecten hebben (door verkeer en geluid), dat onderzocht moet worden of er belangrijke (negatieve) milieueffecten te verwachten zijn.
  • Automotive: in het werkpark De Strip bestaat het voornemen om De Strip voor automotive activiteiten te ontwikkelen. Daarbij bestaat onder andere het voornemen om de taxibaan als niet-openbaar testgebied en voor recreatief gebruik te gebruiken. Conform categorie D43 van het Besluit m.e.r. moet voor het vaststellen van een bestemmingsplan voor deze ontwikkeling beoordeeld worden of de m.e.r.-procedure doorlopen moet worden, indien het terrein meer dan 8 uur per week wordt opengesteld of een oppervlakte heeft van 5 ha of meer. Niet uitgesloten is dat deze activiteit meer dan 8 uur per week zal plaatsvinden. Er is op basis hiervan een m.e.r.-beoordelingsplicht. De effecten van automotive activiteiten worden in dit MER in beeld gebracht.


Plan-m.e.r.-plicht als gevolg van kaderstelling

De provinciale ruimtelijke visie en de structuurvisies van de gemeente Enschede en Dinkelland worden aangepast op de gewenste gebiedsontwikkeling. De provinciale ruimtelijke visie en de structuurvisies vormen daarmee een kader voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten zoals hierboven benoemd en zullen worden vastgelegd in bestemmingsplannen. De provinciale ruimtelijke visie en de gemeentelijke structuurvisies zijn om deze reden plan-m.e.r.-plichtig.


Hiernaast geldt dat de bestemmingsplannen voor zowel plangebied Noord als plangebied Midden kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten gekoppeld aan de Wabo-vergunning. Dat betreffen de hierboven benoemde activiteiten D32.7 en D43 uit het Besluit m.e.r. Om deze reden zijn de bestemmingsplannen zowel plan-m.e.r.- als project-m.e.r.-plichtig.

Plan-m.e.r.-plicht als gevolg van passende beoordeling

Er is op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 sprake van rechtstreekse m.e.r.-plicht indien een plan mogelijk significante effecten op Natura 2000-gebieden heeft. Natura 2000-gebieden zijn beschermd en activiteiten die mogelijk leiden tot significante gevolgen op deze beschermde natuurgebieden moeten worden getoetst middels een passende beoordeling. Plannen (wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht) waarvoor deze passende beoordeling moet worden gemaakt zijn eveneens m.e.r.-plichtig. In deze gevallen moeten het MER en de passende beoordeling worden geïntegreerd in één rapportage.


In het PlanMER Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente (2009) zijn de effecten van de totale gebiedsontwikkeling beschreven. Hieruit bleek dat significante effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand uit te sluiten waren. Sindsdien is het toetsingskader ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie echter gewijzigd. Er is een analyse gemaakt waaruit bleek dat de effecten van stikstofdepositie toch nader beschouwd dienden te worden en dat daarvoor een passende beoordeling noodzakelijk is. Aanleiding hiervoor is dat de voorziene ontwikkeling, met name in plangebied Noord, tot extra verkeer leiden. De emissie van uitlaatgassen en extra stikstofdepositie als gevolg daarvan zijn aanleiding om onderzoek te doen naar gevolgen op Natura 2000-gebieden. In de passende beoordeling wordt ook onderbouwd of andere effecten relevant zijn, zoals effecten als gevolg van geluid of veranderingen in de waterhuishouding. Ook is er gekeken of er sprake kan zijn van grensoverschrijdende effecten (effecten op Natura 2000 gebieden in Duitsland). Deze passende beoordeling vormt een onderdeel van dit MER en is tevens nodig voor het aanvragen van een Natuurbeschermingswet-vergunning.

conclusie m.e.r.

Het MER is als bijlagen opgenomen bij deze plantoelichting. De betreffende bestanden zijn als volgt opgebouwd:

  • Deel A bevat de kernhoofdstukken van het MER en bevat de informatie bedoeld voor de bestuurlijke lezer, de burger en andere belangstellenden en belanghebbenden.
  • Deel B bevat achtergrondinformatie en de meer specialistische informatie over de effectbeoordelingen die in het kader van dit MER zijn uitgevoerd. Deel B kan desgewenst aanvullend op deel A worden gelezen.
  • De bijlagen zijn als een apart bijlagenrapport vormgegeven bij dit MER en bevatten een afkortingen- en begrippenlijst, geraadpleegde bronnen, en de bijlagen waarnaar zowel in deel A als in deel B van het MER worden verwezen. Daarnaast zijn in de bijlagen diverse achtergrondrapporten en berekeningen toegevoegd.

De belangrijkste effecten van de ontwikkelingen zijn:

  • De ontwikkelingen hebben een negatief effect op de stikstofdepositie ter plaatse van de Natura2000-gebieden in de omgeving. De effecten passen binnen de door de provincie gereserveerde stikstofdepositie uit het PAS.
  • De ontwikkelingen brengen geluidseffecten met zich mee. De geluidsbelasting past binnen de wettelijke kaders.
  • De ontwikkelingen hebben effect op de flora en fauna in het gebied. Ter compensatie is in het plangebied Midden een gebied aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN voorheen EHS) toegevoegd. Aan de hand van een soortenmanagementplan (SMP) zal de instandhouding van soorten gemonitord worden.


Vanuit de verschillende milieuonderdelen in deze plantoelichting wordt nader verwezen naar de gerelateerde onderdelen in het MER. Op grond van de uitgevoerde milieueffectrapportage kan worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten dan wel dat deze door het treffen van passende maatregelen kunnen worden voorkomen of, indien dat niet mogelijk blijkt, voldoende kunnen worden beperkt. Beoordeeld is of de inhoud van de bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld, past binnen de onderzochte kaders in het MER. Conclusie is dat de activiteiten passen binnen het MER en dat het MER voldoende inzicht biedt in de effecten van de losse plannen. Daarmee vormen de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.

Advies Commissie m.e.r.

Op 6 september 2016 heeft de Commissie m.e.r. een positief advies uitgebracht over het milieueffectrapport. Naar aanleiding van vragen vanuit de Commissie zijn er voorafgaand aan het advies nog een aantal aanvullingen op het MER toegestuurd:

  • Oplegnotitie betreffende de aanvullingen op het Milieueffectrapport (Arcadis, referentie 079039071 0.4, 2 augustus 2016, zie bijlage 24)
  • Aanvulling op het Milieueffectrapport over alternatieven natuurinrichting (zie bijlage 25)

Het integrale milieueffectrapport gaat volgens de Commissie uitgebreid in op de effecten van de gebiedsontwikkelingen: De Commissie oordeelt dat het MER de essentiële informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over verschillende ruimtelijke besluiten en daarbij het milieubelang volwaardig mee te wegen. De Commissie maakt daarbij één voorbehoud en wel dat voorafgaand aan de besluitvorming expliciet duidelijk moet worden gemaakt hoe het project is opgenomen in het Programma Aanpak Stikstofdepositie (PAS). Daarbij moet aannemelijk worden gemaakt dat de benodigde ontwikkelingsruimte aanwezig is voor het voornemen. Indien niet kan worden aangetoond dat ruimte aanwezig is en dat de ontwikkelingen opgenomen zijn in het PAS zullen mitigerende maatregelen dan wel alternatieven moeten worden uitgewerkt waarmee aantasting van natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden met zekerheid kan worden uitgesloten. Voor meer informatie zie bijlage 26 (Commissie m.e.r., Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente - Toetsingsadvies over het milieueffectrapport , 6 september 2016 / projectnummer: 3059).

Met de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 10 maart 2017, nr. WJZ/16196297, tot wijziging van de Regeling natuurbescherming (AERIUS versie 2016 en actualisatie lijst prioritaire projecten) is de in de Passende Beoordeling berekende ontwikkelingsruimte ook beschikbaar gekomen in de PAS. Daarmee wordt voldaan aan het voorbehoud van de Commissie m.e.r. en zijn er geen mitigerende maatregelen noodzakelijk.

Milieutechnische aanpassingen t.o.v. de ontwerpbestemmingsplannen/MER

Naast de in bovenstaande Oplegnotitie betreffende de aanvullingen op het Milieueffectrapport (Arcadis, referentie 079039071 0.4, 2 augustus 2016, zie bijlage 24) genoemde aanpassingen t.o.v. de ontwerp-bestemmingsplannen zijn er sindsdien nog meer aanpassingen doorgevoerd. In verschillende rapporten worden de verschillen als volgt benoemd:

  • BP-1: uitgangspunten zoals opgenomen in het VKA (positief advies Commissie m.e.r.)
  • BP-2: Aanvulling op het MER zoals opgenomen in bijlage 24 (positief advies Commissie m.e.r.)
    • 1. Deelgebied TSC Noord: gewijzigd van maximaal bedrijfscategorie 3.1 naar deels 3.2 en deels 4.1.
    • 2. Deelgebied AMM/HTSM (naast TSC-terrein) van maximaal bedrijfscategorie 4.2 naar deels 3.2 en deels 4.2.
    • 3. Deelgebied Kerngebied Noord: beperking van het uit te geven oppervlak met maximaal bedrijfscategorie 5.1.
  • BP-3: Definitief bestemmingsplan dat bij de ecologische en akoestische rapporten is gehanteerd:
    • 1. Halveren van het aantal keer proefdraaien per dag naar 1 keer per dag.
    • 2. Reduceren van de maximale categorie voor bedrijvigheid in het plangebied Noord van 5.1 naar 4.2
    • 3. Geen industriebestemmingen op Dinkellandse gronden.
    • 4. Een clusteringsmaatregel van maximaal 65% (i.p.v. 100%) voor deelgebied Noord.
    • 5. Geen herstructurering meer van Deventerpoort.
    • 6. Wijziging van bestemming van bedrijvigheid naar groen voor een gebied in Noord en voor enkele gebieden in Oostkamp en De Strip waar die gebieden grenzen aan de natuur.
    • 7. Ecologische beperkingen aan de gebruiksmogelijkheden voor bedrijvigheid o.a. ten aanzien van o.a. lichtverstoring, sloopverbod voor ecologisch waardevolle panden, beperkingen t.a.v. evenementen in broedseizoen.

Ten opzichte van BP-2 (laatste versie waar de Commissie m.e.r. positief over heeft geadviseerd) zijn er in BP-3 alleen aanpassingen doorgevoerd die extra beperkingen opleggen aan de ontwikkeling van bedrijvigheid. Conclusie is dat de toenemende effecten door de uitbreiding van TSC in BP-2 al in BP-2 zelf gecompenseerd zijn door andere deelgebieden terug te schalen. Ten opzichte van het VKA zijn vervolgens in BP-3 meer reducerende maatregelen doorgevoerd, waardoor de effecten van de uiteindelijke bestemmingsplannen op de volgende gebieden binnen de effecten zoals beoordeeld op basis van het VKA uit de MER blijven:

  • Verkeer (minder rode ontwikkelingen).
  • Geluid (minder rode ontwikkelingen, zie paragraaf 5.1.4 voor meer informatie).
  • Luchtkwaliteit (minder rode ontwikkelingen).
  • Natuur (verschillende aanvullende randvoorwaarden en een update van de Passende Beoordeling, zie paragraaf 5.4 voor meer informatie).
  • Landschap en Cultuurhistorie (minder rode ontwikkelingen en aangescherpte regels voor cultuurhistorisch waardevolle bunkerstrip).
  • Archeologie (minder rode ontwikkelingen en daarmee minder bodemverstoring).
  • Bodem (geen wijziging want gehele gebied wordt al geschikt gemaakt).
  • Water (minder rode ontwikkelingen en aangescherpte planregels rondom waterberging).
  • Ruimtegebruik (minder rode ontwikkelingen en bij gelijkblijvend oppervlak van de totale gebiedsontwikkeling dus meer ruimte voor groene en blauwe functies).

Ten opzichte van het VKA is in BP-2 al opgenomen dat vanwege de doorontwikkeling van de Safety Campus het noodzakelijk is om een BEVI-veiligheidszone op te nemen. Deze buitengrens van deze zone blijft binnen de grenzen van de gebiedsontwikkeling. In paragraaf 5.1.6 is de wijziging verder toegelicht, de veiligheidsregio IJsselland heeft hierover positief geadviseerd. Het bestemmingsplan laat de aanleg van de voorgestelde maatregelen, voor zover relevant in het kader van een goede ruimtelijke ordening toe. Daarnaast zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi van toepassing is. Het Bevi vormt derhalve geen belemmering voor de plannen.

Op grond van de uitgevoerde milieueffectrapportage is geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten dan wel dat deze door het treffen van passende maatregelen kunnen worden voorkomen of, indien dat niet mogelijk blijkt, voldoende kunnen worden beperkt. Beoordeeld is of de effecten van de bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld, vallen binnen de onderzochte kaders in het MER. Conclusie is dat de activiteiten passen binnen de kaders van het MER en dat het MER voldoende inzicht biedt in de effecten van de losse plannen. Daarmee vormen de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.

5.1.2 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan of er bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied aanwezig is, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Daarbij is gekeken naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Met behulp van de in 2009 door de VNG uitgegeven publicatie “Bedrijven- en milieuzonering" is van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen in de directe omgeving van de projectlocatie de milieucategorie bepaald. Vervolgens is nagegaan of bedrijven en voorzieningen gelegen zijn binnen de op grond van de milieucategorie aan te houden indicatieve afstanden tot woningen en andere milieugevoelige functies. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in bijlage 27. De bijlage is na de ontwerpfase geactualiseerd zodat de meest recente informatie bij de besluitvorming kan worden betrokken.

Onderzoeksresultaten

De conclusies van het onderzoek luiden:

  • 1. De indicatieve milieucontouren van de bedrijven gelegen in de omgeving van het plangebied zijn niet gelegen binnen het plangebied. Met de milieueffecten van deze bedrijven behoeft daarom in het kader van de ontwikkelingen van het plangebied geen rekening te worden gehouden.
  • 2. Gelet op de te hanteren milieuzonering kan in algemene zin worden gesteld dat de (toekomstige) bedrijven geen negatieve gevolgen voor de omgeving zullen veroorzaken.
  • 3. Binnen de indicatieve milieucontouren van de bedrijven gelegen binnen het plangebied zijn geen gevoelige functies zoals woningen gelegen. De aanwezige bedrijven leveren derhalve geen knelpunten op voor de ontwikkeling van het plangebied.
  • 4. Er dient een milieuzonering te worden gehanteerd tussen het veiligheidscentrum en de overige functies.
  • 5. Er dienen maatregelen te worden getroffen ter voorkoming van overlast voor het toekomstig vliegverkeer.
  • 6. De afweging of een luchthaven inpasbaar is qua geluid en externe veiligheid vindt plaats in het kader van het luchthavenbesluit.

Daarnaast is naar aanleiding van de zienswijzen en op basis van de ecologische onderzoeken een beperking aangebracht in de maximale milieuzonering. Voor meer informatie zie paragraaf 5.1.1., de belangrijkste maatregelen:

  • Deelgebied TSC Noord: gewijzigd van maximaal bedrijfscategorie 3.1 naar deels 3.2 en deels Reduceren van de maximale categorie voor bedrijvigheid in het plangebied Noord van 5.1 naar 4.2;
  • Geen industriebestemmingen op Dinkellandse gronden;
  • Wijziging van bestemming van bedrijvigheid naar groen voor een gebied in Noord en voor enkele gebieden in Oostkamp en De Strip waar die gebieden grenzen aan de natuur.


De nieuwe gebiedsindeling voldoet in alle toetspunten aan de eis dat de maximale geluidsbelasting ten gevolge van de industrie onder de 50 dB(A) blijft. De totale emissiehoeveelheid stikstofoxiden blijft daarbij onder de hoeveelheid die voor het VKA in het MER is vastgelegd (104.2 ton/jaar). De totale hoeveelheid uitgestoten fijnstof (PM10) blijft ook onder de hoeveelheid die voor het VKA is vastgelegd (23.3 ton/jaar).

De beoordeling voor de externe veiligheid ten gevolge van industriële activiteiten blijft identiek aan die voor het VKA. Net als voor spoor, weg en luchtvaart wijzigt de situatie voor wat betreft de externe veiligheid zich niet. De voorgestelde aanpassingen in het bestemmingsplan voldoen aan de in de MER opgenomen externe veiligheid rapportage voor het VKA en leiden derhalve niet tot een andere beoordeling.

De overige in het MER onderzochte milieueffecten zullen door de wijziging van de maximale milieucategorie op het TSC-terrein en de daaruit voortvloeiende andere aanpassingen niet wijzigen.


Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen

De genoemde afstand tussen de propaantank van het veiligheidscentrum en de overige functies wordt geborgd in de planregels door het opnemen van een veiligheidszone - bevi. De maatregelen ten aanzien van de overlast voor het vliegverkeer zijn vastgelegd in het luchthavenbesluit en worden vervolgens voldoende geborgd in de omgevingsvergunningen voor het aspect milieu. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.

5.1.3 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of -indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Bodemverontreiniging

Binnen het gebied van de voormalige vliegbasis zijn bodemverontreinigingsgevallen aanwezig. In de Koopovereenkomst zijn afspraken vastgelegd met het Rijk inzake sanering van deze gevallen. De kosten voor het saneren van deze gevallen komen voor rekening van de ontwikkelende partij. Zie bijlage 35 voor de ligging van de gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Deze worden gesaneerd op basis van de Wet bodembescherming. Voor deze saneringsgevallen wordt door ADT een raamsaneringsplan opgesteld. Daarnaast zijn afspraken vastgelegd met betrekking tot 'nieuwe' - niet eerder aangetroffen - historische gevallen van bodemverontreiniging: ook deze worden gesaneerd. Waarbij verrekening van de kosten met het Rijk mogelijk is tot de uiterste datum van 10 jaar na ondertekening van de Koopovereenkomst, zijnde 28 september 2020. Verontreinigingen die na de datum van ondertekening van de Koopovereenkomst zijn ontstaan, zijn nieuwe gevallen van bodemverontreiniging en moeten door de veroorzaker worden gesaneerd.

Grondverzet

Het grondverzet buiten de saneringsgevallen komt voor een (groot) deel voort uit de herontwikkeling van de locatie en voor een deel zal het noodzakelijk zijn om de kwaliteit van de leeflaag te verbeteren (bijlage 35). Voor de vliegbasis is een separate bodembeheernota en bodemkwaliteitskaart opgesteld, waarin is vastgelegd wat de eisen zijn aan grondverzet en welke bodemkwaliteit bij een specifieke bestemming hoort. Deze beleidsregel is vastgesteld door de gemeente Enschede als bevoegd gezag op basis van het Besluit bodemkwaliteit. De beleidsregel is bindend voor het gehele gebied van de voormalige vliegbasis, maar niet van toepassing op de saneringsgevallen.

Conventionele explosieven

Overeenkomstig de explosieven risicokaart van de Gemeente Enschede is onderzoek uitgevoerd naar munitie. In de Koopovereenkomst wordt verwezen naar het rapport van historisch vooronderzoek conform BRL OCE (het huidige WSCS-OCE), van EOCKL van 15 april 2009. In de Koopovereenkomst is vastgelegd hoe het onderzoek naar en ruiming van munitie geschiedt door het Ministerie van Defensie. Deze afspraak geldt tot 1 januari 2018.

Conclusie

De gevallen van bodemverontreiniging moeten op enig moment gesaneerd worden; omtrent de spoedeisendheid (tijdstip van start sanering) kan bij ADT (als verantwoordelijke voor de beschikking) informatie worden opgevraagd. Voor de bestemmingsplannen voldoen de bodemonderzoeken die al zijn uitgevoerd. In geval van een bouwvergunning kan een extra bodemonderzoek benodigd zijn. In een voorkomend geval zal bij ADT opgevraagd moeten worden in hoeverre het perceel is onderzocht en wat de kwaliteit van de grond is. In geval van een sterke bodemverontreiniging zal ADT saneren tot de beoogde functie van het perceel.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.

5.1.4 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu c.q. geluidgevoelige bestemmingen mag belasten is geregeld in verschillende wetten en regelingen. Zij regelen de belasting door geluid voor met name woonmilieus en andere geluidgevoelige bestemmingen zoals scholen, ziekenhuizen etc.. Afhankelijk van de bron en regeling gelden er voorkeursgrenswaarden, streefwaarden of maximale grenswaarden voor geluidgevoelige functies. Om te bepalen of voldaan wordt aan de gestelde eisen is onderzoek nodig. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen of relevante geluidbronnen is vanuit de Wet geluidhinder (Wgh) onderzoek naar de geluidbelasting noodzakelijk indien er bestemmingen zijn gelegen binnen een wettelijk zone van wegen, spoorwegen, en/of bedrijvigheid (gezoneerd industrieterrein). In deze paragraaf wordt per brontype (wegverkeer, spoorwegen en industrie) beoordeeld of er belemmeringen zijn ten aanzien van dit plan. Daarnaast wordt ingegaan op het luchtverkeerslawaai, indirecte hinder en evenementengeluid. Hierbij is gebruik gemaakt van:

  • het geluidsonderzoek uit de MER (zie bijlage 16)
  • Adecs rapport Aanpassing tabellen aantallen gehinderden - deelonderzoek Geluid, adt160706.not/pH/kd, 13 juli 2016 (zie bijlage 24).
  • Adecs rapport Milieu-analyse voor bestemmingsplan 3, adt180202not/hH/kd , 2 februari 2018 (zie bijlage 28).
  • Adecs rapport Akoestisch onderzoek indirecte hinder t.b.v. het bestemmingsplan Vliegveld Twenthe Evenementenlocatie, adt171201not/pH/kd, 8 december 2017 (zie bijlage 29).
  • Peutz rapport Vliegveld Twenthe Evenementenlocatie Geluidbelasting (woon)omgeving grootschalige muziekevenementen", E 1081-1-RA-003 d.d. 8 december 2017 (zie bijlage 30).

De achterliggende modelinformatie van de Geomilieu-modellen is in te zien bij de gemeente Enschede.

5.1.4.1 Luchtverkeerslawaai

Het wettelijke kader met betrekking tot luchtverkeerslawaai is geregeld in de Wet luchtvaart en specifiek de wijzigingswet Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML). De consequenties met betrekking tot het vliegverkeer is middels separate besluitvorming, het Luchthavenbesluit, vastgesteld. Voor dit besluit geldt dat het m.e.r.-plichtig is. Voor deze procedure zijn de relevante milieuaspecten in beeld gebracht. De resultaten van het MER bij het luchthavenbesluit, dat is genomen op 1 maart 2017, zijn voor dit bestemmingsplan als uitgangspunt genomen.


Conclusie

Op basis van de gegevens uit het MER Luchthaven Twente kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen voor wat betreft het RBML. De nieuwe zone voor luchtverkeerslawaai ligt binnen de zone die eerder is vastgesteld voor de militaire vliegbasis en die in principe vigerend is.

5.1.4.2 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 74, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen ondervinden van het verkeer op die weg. Daarnaast wordt een onderzoek ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat in de toekomst de vanwege de weg optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige objecten de ten hoogste toelaatbare waarden zal overschrijden.


Artikel 99, eerste lid van de Wet geluidhinder bepaalt dat reconstructie van een weg waarlangs zich geluidsgevoelige bestemmingen bevinden pas mag plaatsvinden, nadat een eventueel noodzakelijke bestemmingsplanprocedure is gevolgd die voorziet in de reconstructie, of door B&W een separaat besluit tot reconstructie is genomen naar aanleiding van een door de wegbeheerder aan B&W gedane mededeling van zijn voornemen. Het besluit dient te zijn gebaseerd op een akoestisch onderzoek dat is verricht conform het gestelde in artikel 80 van de Wet Geluidhinder.


Van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder is sprake indien de fysieke wijziging(en) aan de weg, berekend in het toekomstige maatgevende jaar, zonder het treffen van maatregelen verantwoordelijk is voor een toename van de geluidsbelasting met (afgerond) 2 dB of meer t.o.v. de waarde die op grond van artikel 100 als ten hoogste toelaatbare waarde is aangewezen. Voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (op grond van art. 100) is van belang of reeds eerder een hogere waarde is vastgesteld. Ingeval de heersende waarde hoger is dan 48 dB, geldt de laagste van de volgende twee waarden als de ten hoogste toelaatbare:

  • de heersende waarde;
  • de eerder vastgestelde waarde.


Plansituatie

In het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het is dan ook niet nodig om in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op het plangebied uit te voeren.

Binnen het plangebied Noord ligt een deel van de nieuwe ontsluitingsweg ten behoeve van het noordelijk deel. Het andere deel is gelegen op het grondgebied van de gemeente Dinkelland. De nieuwe ontsluitingsweg loopt deels over de bestaande Oude Vliegveldstraat/weg en deels over een nieuwe aangelegde weg. Hiervoor was het noodzakelijk dat de kruising Vliegveldstraat/Weerseloseweg/Oude Vliegveldweg en de Oude Vliegveldweg werd gereconstrueerd door aanleg van een rotonde. Binnen het reconstructiegebied van de bestaande wegen en binnen de zone van het nieuw aan te leggen deel van de ontsluitingsweg zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Op grond van de Wet geluidhinder is het dan ook niet noodzakelijk om een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting van de nieuwe ontsluitingsweg uit voeren. Zie de rapportage in bijlage 16 voor de nadere onderbouwing dat dit aspect geen belemmering zal vormen.

Op grond van de Wet geluidhinder is het niet noodzakelijk om een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer uit te voeren. De ontwikkeling van de luchthaven, die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zal echter van invloed zijn op de verkeersstromen in het plangebied en daar buiten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom alsnog een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van en naar de luchthaven op de omgeving. Voorgaande wordt nader onderbouwd in de rapportage in bijlage 12 van het MER.


Indirecte hinder De Strip, Oostkamp en parkeerterrein Deventerpoort

Indirecte hinder wordt veroorzaakt door het verkeer van en naar een inrichting. In dit geval de inrichting Vliegveld Twenthe Evenemententerrein die wordt gevormd door De Strip, Oostkamp en parkeerterrein Deventerpoort. Het gaat daarbij om het verkeer buiten de grens van de inrichting.


Toetsingskader

Voor de beoordeling van indirecte hinder in het kader van een ruimtelijke procedure bestaat geen toetsingskader. In het kader van vergunningverlening is er wel een toetsingskader dat is opgenomen in de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996. In de circulaire is voor het gemiddelde geluidsniveau een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode opgenomen. Als maximale grenswaarde gelden 15 dB(A) hogere waarden. Bij de beoordeling van de indirecte hinder in het kader van deze ruimtelijke procedure wordt aangesloten bij de systematiek van de circulaire. De circulaire is echter geen hard wettelijk kader. De gemeente heeft de vrijheid om daar gemotiveerd van af te wijken.


Akoestisch onderzoek

Door Adecs is als onderdeel van de MER Gebiedsontwikkeling luchthaven Twente een akoestisch onderzoek, "Akoestisch onderzoek indirecte hinder t.b.v. het bestemmingsplan Vliegveld Twenthe Evenementenlocatie", adt171201not/pH/kd, 8 december 2017, uitgevoerd. De rapportage is als bijlage 29 bijgevoegd. Onderzocht is de indirecte hinder vanwege de incidentele en reguliere activiteiten van de inrichting. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat tijdens het reguliere en incidentele gebruik evenementen in de dag-, avond- en nachtperiode de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar wel wordt voldaan aan de maximale grenswaarde.

Op basis van deze uitkomst is in het rapport het voornoemde rapport nader onderzoek gedaan naar de overschrijdingen en hoe te komen tot een aanvaardbare akoestische situatie.

De geluidsbelasting vanwege het verkeer van en naar de inrichting overschrijdt in de autonome situatie, zonder ontwikkeling van de plangebieden, bij 28 van de 41 onderzochte woningen de voorkeursgrenswaarde. Ten gevolge van indirecte hinder tijdens reguliere c.q. incidentele activiteiten op het Vliegveld Twenthe Evenemententerrein is dat het geval bij 36 van de 41 onderzochte woningen. De maximaal gevonden waarde is 65 dB(A). Deze waarde kan worden toegestaan omdat de mogelijkheid bestaat om bij de betreffende woningen geluidwerende voorzieningen aan te brengen. Met de inrichtinghouder zijn hierover afspraken gemaakt om te onderzoeken of en indien nodig geluidwerende voorzieningen aan te brengen zodat de maximaal toelaatbare binnenwaarde van 35 dB(A) niet overschreden wordt.

Ook is nagegaan of de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de hoogst belaste woningen met maatregelen kan worden gereduceerd. De toepassing van geluidsreducerend asfalt, geluidsisolerende voorzieningen bij woningen en een verkeers- en vervoersplan (pendelbussen, tijdelijke verlaging van maximale snelheden) bieden aanvullende de mogelijkheid om bij de uitvoering te voldoen aan de maximale binnen- en buitenwaarden. Hiermee is in voldoende mate onderbouwd dat het bestemmingsplan qua indirecte hinder uitvoerbaar is.


Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van de bestemmingsplannen omdat binnen het plangebied geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt en binnen de onderzoekszone van de nieuwe ontsluitingswegen geen geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen. De ontwikkeling van het plangebied zal invloed hebben op de verkeersstromen in het plangebied en daar buiten. Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat dit past binnen de kaders van een goede ruimtelijke ordening.

Ten aanzien van indirecte hinder is aangetoond dat voldaan kan worden aan de maximale geluidswaarden. Daarbij zijn afspraken gemaakt omtrent onderzoek en financiering van geluidwerende maatregelen en zijn met realistische maatregelen (geluidsreducerend asfalt, geluidsisolerende voorzieningen bij woningen en een verkeers- en vervoersplan (pendelbusssen, tijdelijke verlaging van maximale snelheden), mogelijkheden uitgewerkt om de geluidbelasting te reduceren.

5.1.4.3 Railverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zijn regels opgenomen voor wat betreft het aspect railverkeerslawaai. Langs een spoorweg bevindt zich een zone waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op een bij ministeriële regeling vastgestelde kaart. De regels hebben betrekking op nieuwe situaties, dus gevallen waarbij nieuwe spoorwegen worden aangelegd of bestaande spoorwegen worden gewijzigd, of gevallen waarbij woningen en overige geluidgevoelige bestemmingen worden gebouwd in de zone langs bestaand spoor.


Krachtens artikel 4.3 van het Besluit geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die binnen de zone gelegen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen ondervinden van het railverkeer op die spoorweg. Daarnaast wordt een onderzoek ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat in de toekomst de vanwege de spoorweg optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige objecten de ten hoogste toelaatbare waarden zal overschrijden.

Plansituatie

De spoorweg Hengelo-Oldenzaal-Duitsland ligt aan de noordzijde van het plangebied. De afstand tussen de spoorlijn en het plangebied bedraagt 700-800 meter. De zone rond de spoorlijn bedraagt 300 meter. Het plangebied ligt ruim buiten de zone van de spoorlijn. Daarnaast zijn er in het plangebied geen geluidgevoelige functies geprojecteerd.


Conclusie

Het plangebied ligt buiten de zone van de spoorlijn Hengelo-Oldenzaal-Duitsland, en in het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Het railverkeer is dan ook niet relevant voor de ontwikkeling van het plangebied. Vanuit het oogpunt van railverkeerslawaai zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.

5.1.4.4 Industrielawaai

In artikel 40 van de Wet geluidhinder is bepaald dat rond industrieterreinen, waarop bepaalde krachtens de Wet milieubeheer aangewezen inrichtingen ('grote lawaaimakers') zijn gevestigd of zich volgens het bestemmingsplan mogen vestigen, een geluidszone moet zijn vastgesteld. In artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer is vastgelegd welke inrichtingen als 'grote lawaaimaker' moeten worden beschouwd. In artikel 42 van de Wet geluidhinder is bepaald dat bij de voorbereiding van de vaststelling of wijziging van een zone vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek wordt ingesteld naar de geluidsbelasting die geluidgevoelige bestemmingen vanwege het industrieterrein ondervinden.

In artikel 48 is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die binnen een geluidszone van een industrieterrein liggen, op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen de maximale waarden uit de Wet geluidhinder in acht moeten worden genomen. Om te bepalen of voldaan wordt aan de maximale waarden is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.


Plansituatie

In het bestemmingsplan is specifiek bepaald dat zich binnen het plangebied geluidzoneringsplichtige inrichtingen ('grote lawaaimakers') mogen vestigen. Dit betekent dat de waarde van het equivalente geluidsniveau, vanwege alle inrichtingen op het gezoneerde industrieterrein, over de periode 07.00-19.00 uur (dag) maximaal 50 dB(A) bedraagt. Voor de periode 19.00-23.00 uur (avond) wordt dit gereduceerd met 5 dB(A), voor de periode 23.00-07.00 uur (nacht) met 10 dB(A). Binnen de twee geluidszones-industrie, die in de bestemmingsplannen opgenomen zijn, liggen geen geluidsgevoelige objecten. Ook de cumulatieve geluidsbelasting van de twee gezoneerde industrieterreinen voldoet aan 50 dB(A) etmaalwaarde bij geluidsgevoelige bestemmingen. Het plangebied zelf is niet gelegen binnen een vastgestelde geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Daarnaast worden in het plangebied geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Voorgaande wordt onderbouwd in de rapportages in bijlage 16 en 28 (waarin de t.o.v. de ontwerpfase gewijzigde zonering is beoordeeld).


Conclusie

Binnen het plangebied mogen zich geluidzoneringsplichtige inrichtingen ('grote lawaaimakers') vestigen, het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein en in het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Vanuit het oogpunt van industrielawaai zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.

5.1.4.5 Evenementengeluid

Binnen het terrein van de Vliegveld Twenthe Evenementenlocatie is het toegestaan om maximaal 12 dagen per jaar evenementen te houden die niet binnen de geluidszone passen. Gebaseerd op een tweetal maatgevende evenementen is door Peutz aanvullend een akoestisch onderzoek "Vliegveld Twenthe Evenementenlocatie Geluidbelasting (woon)omgeving grootschalige muziekevenementen", E 1081-1-RA-003 d.d. 8 december 2017 uitgevoerd (zie bijlage 30). In dit akoestisch onderzoek zijn de te verwachten geluidniveaus tijdens deze maatgevende evenementen berekend en vergeleken met de geformuleerde richtlijnen in de nota "Evenementen met een luidruchtig karakter" van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg van 1996. Geconcludeerd kan worden dat dergelijke evenementen plaats kunnen vinden en voldoen aan deze nota.


Eindconclusie geluidsaspecten

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of de realisatie van beoogde ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL);

Luchtkwaliteit en het plangebied

De gebiedsontwikkeling bestaat uit de plangebieden Noord en Midden. Voor beide plangebieden wordt een apart bestemmingsplan vastgesteld.

De gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. is als project in het NSL opgenomen. Hiermee is in principe gewaarborgd dat de gevolgen voor luchtkwaliteit beheerst worden en dat de doorgang van het project niet afhankelijk is van een luchtkwaliteitsonderzoek. Voorwaarde is wel dat het plan overeenkomt met de projectkenmerken zoals ze in het NSL zijn meegenomen. Hetgeen niet het geval is. De luchtkwaliteit is daarom nader beschouwd.

Voor de integrale gebiedsontwikkeling van de Luchthaven Twente is een MER opgesteld. Onderdeel van de MER is een onderzoek naar de luchtkwaliteit. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het door Adecs opgestelde rapport "Deelonderzoek luchtkwaliteit, MER gebiedsontwikkeling luchthaven Twente en Middengebied; kenmerk ar160205.rap; d.d. 21 maart 2016", zie bijlage 18. Het onderzoek is uitgevoerd voor de gehele gebiedsontwikkeling. Daarbij zijn diverse varianten onderzocht, waaronder het voorkeursalternatief (VKA). Hetgeen wordt mogelijk gemaakt binnen de bij deze toelichting behorende bestemmingsplannen past binnen het VKA. De verschillen tussen het VKA en de uiteindelijk bestemde mogelijkheden is toegelicht in de door Adecs opgestelde notitie "Milieu-analyse voor bestemmingsplan 3, adt180202not/hH/kd , 2 februari 2018 (zie bijlage 28). Ten opzichte van de invoergegevens qua bedrijvigheid uit het VKA is er alleen op een klein gedeelte bij de Safety Campus gekozen voor een hogere milieucategorie (was 3.1, nu deels 3.2 en 4.1). Daar tegenover staat dat t.o.v. het VKA op veel meer punten de mogelijkheden in de bestemmingsplannen zijn teruggeschaald en de industriebestemmingen op Dinkellandse gronden zijn vervallen, waardoor de totale effecten lager uitvallen.

Uit het voor het MER opgestelde onderzoek blijkt dat er voor alle onderzochte varianten, waaronder het VKA, voor de gehele gebiedsontwikkeling geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn. Aangezien voor de gehele gebiedsontwikkeling aan de grenswaarden wordt voldaan is dit ook voor de bestemmingsplannen Noord en Midden (afzonderlijk) het geval.

Conclusie luchtkwaliteit

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen.

5.1.6 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen, buisleidingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen, die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.


Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.


De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.


Daarnaast is voor onderhavig plan de Wet luchtvaart van belang. Hierin is het wettelijke kader met betrekking tot externe veiligheid ten gevolge van het vliegverkeer geregeld. De consequenties met betrekking tot het vliegverkeer wordt middels separate besluitvorming, het Luchthavenbesluit, vastgesteld.

Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de rapportage van Adecs Deelonderzoek externe veiligheid, MER gebiedsontwikkeling luchthaven Twente, kenmerk ar160109.rap/mB/kd, dd. 21 maart 2016, zie bijlage 17.


Risicovolle activiteiten bij inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied wordt één inrichting bestemd die onder het Bevi valt. Het betreft de Twente Safety Campus die, vanwege het vervangen van een 5 m3 bovengrondse propaanopslag door een 20 m3 bovengrondse propaanopslag, onder het Bevi valt.

Op het hele grondgebied van de Gemeente Enschede is het parapluplan "Bedrijven met milieuzones (vuurwerk, risicovol, geluid)" van kracht. Het plan is vastgesteld omdat op verschillende (bedrijfs)locaties in de gemeente Enschede het niet gewenst is dat zich daar risicovolle inrichtingen vestigen. In de regels van verschillende geldende bestemmingsplannen is de vestiging van deze inrichtingen om die reden specifiek uitgesloten. Gebleken is echter dat in een aantal bestemmingsplannen c.q. bedrijfsbestemmingen, waar risicovolle inrichtingen niet gewenst zijn, deze uitsluitingsclausule abusievelijk ontbreekt. Door middel van dit parapluplan wordt de vestiging van deze inrichtingen binnen de gehele Gemeente Enschede uitgesloten. Nieuwvestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen kan op deze manier alleen middels een verantwoording positief worden bestemd. Voor het terrein van de Twente Safety Campus zijn geen belemmeringen om een risicovolle inrichting toe staan. Hieronder is verantwoord waarom deze inrichting hier bestemd kan worden.

Er is een voornemen om de opslagcapaciteit van de bovengrondse propaantank die binnen het TSC-gebied is gelegen te vergroten naar 20 m3 en deze op een andere locatie te plaatsen nabij het trainings- en oefencomplex. Het propaan uit de 20 m3 bovengrondse tank wordt gebruikt om gecontroleerd branden te simuleren. Vanwege de uitbreiding van de activiteiten kan niet meer volstaan worden met de 5 m3 bovengrondse propaantank. De inrichting betreft een categoriale inrichting. Op basis van het Revi (Regeling externe veiligheid inrichtingen) geldt voor de opslag een 10-6 contour van 45 meter voor wat betreft het plaatsgebonden risico. En een invloedsgebied van 150 meter t.a.v. het groepsrisico. Binnen beide contouren zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen en deze worden middels onderhavig plan ook niet bestemd. Bij het bestemmen van een nieuwe Bevi-inrichting is het aan het bevoegd gezag om een verantwoording omtrent het groepsrisico af te leggen. In het kader hiervan onderstaande verantwoording op basis van artikel 13 uit het Bevi. Meer informatie over externe veiligheid in relatie tot de TSC is opgenomen in de Oplegnotitie betreffende de aanvullingen op het Milieueffectrapport (Arcadis, referentie 079039071 0.4, 2 augustus 2016, zie bijlage 24).


a. de aanwezige en de op grond van het plan te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.

Binnen het invloedsgebied van 150 meter vanaf het vulpunt geldt worden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bestemd. De contour is grotendeels gelegen binnen het terrein van de inrichting. Voor het deel dat de contour buiten de inrichting ligt worden geen objecten bestemd die leiden tot te beschouwen aanwezigen. Er is derhalve geen sprake van een groepsrisico in de zin van het Bevi. Conform onderhavig plan zijn binnen het invloedsgebied van 150 meter vanaf het vulpunt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Het bestemmingsplan zorgt niet voor een (toename van het) groepsrisico.


b. het groepsrisico van de inrichting ten opzichte van de oriëntatiewaarde

In de huidige situatie en toekomstige situatie is er geen sprake van een groepsrisico. Op grond van het plan is er daarom ook geen toename van het groepsrisico. Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde.


c. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast.

Er is geen (toename van het) groepsrisico waardoor maatregelen niet noodzakelijk zijn.


d. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het plan zijn opgenomen;

Er zijn geen maatregelen opgenomen vanwege het ontbreken van het groepsrisico.


e. de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden aan de voor een inrichting, die behoort tot een categorie van inrichtingen ten behoeve waarvan dat besluit wordt vastgesteld, te verlenen vergunning, bedoeld in artikel 8.1 van de wet;

In de milieuvergunning van de Twente Safety Campus wordt opgenomen dat de propaan-doorzet maximaal 600 m3 per jaar is.


f. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;

Ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico zijn vanwege het ontbreken van het groepsrisico niet mogelijk.


g. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;

Zie onder punt c.


h. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen in de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt, waarvan de gevolgen zich uitstrekken buiten die inrichting,

Zie onder punt c.


i. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Zie onder punt c.

De veiligheidsregio IJsselland is om advies gevraagd t.a.v. de propaantank. In de uitgebrachte reactie (dd. 15 maart 2017, kenmerk V17.001004) wordt geadviseerd om:

  • 1. De opslagtank van 20 m3 in te terpen of te voorzien van een andere vergelijkbare technische oplossing, zoals sprinkler, een gecoate propaantank of een brandmuur van 60 minuten en altijd aanrijdbeveiliging om te voorkomen dat de propaantank kan beschadigen.
  • 2. Het lossen van de propaantank niet te doen als er op de Twente Safety Campus activiteiten zijn.
  • 3. De exploitant van Twenet Airport en Twente Safety Campus het BLEVE scenario op te laten nemen in hun bedrijfsnoodplan en de BHV hierop in te richten en het scenario (dreigende) BLEVE ook te oefenen.

Het bestemmingsplan laat de aanleg van de voorgestelde maatregelen, voor zover relevant in het kader van een goede ruimtelijke ordening toe. Daarnaast zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi van toepassing is. Het Bevi vormt derhalve geen belemmering voor de plannen.


Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebieden van de bestemmingsplannen of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.


Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.


Basisnet Weg

Binnen het plangebied van de bestemmingsplannen of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg. In de nabijheid van het plangebied, op ca. 1,2 km, ligt de A1. De rijksweg is een aangewezen weg als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. De maatgevende stof over dit traject is LPG. Met een invloedsgebied van ca. 300 meter wordt het plangebied niet bereikt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans en in de toekomst geen veiligheidsknelpunten op voor de voorgenomen activiteiten.


Basisnet Water

Binnen het plangebied van de bestemmingsplannen of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.


Basisnet Spoor

Binnen het plangebied van de bestemmingsplannen of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor. Het plangebied ligt op ca. 800 meter van het spoortraject Hengelo - Oldenzaal. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De maatgevende stof over dit traject is LPG. Met een invloedsgebied van ca. 300 meter wordt het plangebied niet bereikt. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor levert thans en in de toekomst geen veiligheidsknelpunten op voor de voorgenomen activiteiten. Op 4,5 kilometer van het plangebied de spoorweg Hengelo - Enschede - Gronau. Over dit spoortraject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd en is in dit kader niet van toepassing.

Gebruik van luchthavens

De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, vooral bij het opstijgen en landen.


De plangebieden van de bestemmingsplannen zijn in de directe nabijheid van Twente Airport gelegen. Overeenkomstig het deelonderzoek naar externe veiligheid is de conclusie uit deze rapportage dat voldaan wordt aan de eisen die, voor wat betreft externe veiligheid, gelden voor luchthavens en derhalve geen belemmering vormen voor de plannen.


Conclusie

In het en rond de plangebieden bevinden zich diverse activiteiten de relevant zijn in het kader van externe veiligheid. De relevante aspecten zijn in kaart gebracht en op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er voor wat betreft externe veiligheid geen belemmeringen zijn voor de onderhavige plannen. De consequenties met betrekking tot het vliegverkeer is middels separate besluitvorming, het Luchthavenbesluit, vastgesteld.

5.2 Water

In paragraaf 4.3.9 is ingegaan op het gemeentelijke beleid ten aanzien van het aspect water. Hieronder wordt nader ingegaan op de relatie met het plangebied. Een uitgebreide beschrijving van de huidige situatie is opgenomen in hoofdstuk 10 van bijlage B van de MER (zie bijlage 4).

De waterhuishouding binnen het plangebied moet voldoende ruimte krijgen voor bovengrondse berging, infiltratie, zuivering en afvoer. Hiermee wordt de kans op problemen in de waterhuishouding, zoals overbelasting van het ontvangende systeem en verdroging van de bodem, geminimaliseerd. Daarnaast kunnen de kansen die water biedt benut worden, zoals gebruik van regenwater voor toiletspoeling. Ook kan water een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.

Uitgangspunten hemelwater

Voor het omgaan met hemelwater gelden de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het oppervlakte- en grondwatersysteem.
  • Voor verharde oppervlakken, bijvoorbeeld daken en goten waarmee het hemelwater in aanraking komt, wordt de toepassing van uitloogbare bouwmaterialen voorkomen.
  • Het opvangen en afvoeren van hemelwater zoveel mogelijk voorkomen. Dit kan door het toepassen van bijvoorbeeld halfverharding en/of grasdaken.
  • Hemelwater gescheiden van afvalwater opvangen, bergen en afvoeren.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem is op locaties waar dit mogelijk is de beste optie. Op deze manier wordt zuivering, retentie en grondwateraanvulling gerealiseerd.
  • Infiltratie- en bergingsvoorzieningen, waarvan meer dan één perceel afhankelijk is, niet op een particulier perceel aanleggen.
  • Voor nieuwe stedelijke gebieden geldt de eis dat de waterschapsbui T=50 (komt eens in de 50 jaar voor) van 40 mm in 75 minuten geheel binnen het gebied wordt geborgen. Voor stedelijke herontwikkelingen is de bergingseis 20 mm.
  • Maximale afvoer vanuit het plangebied is 2,4 l/s/ha (stedelijke afvoernorm).


Uitgangspunten oppervlaktewater

Voor het omgaan met oppervlaktewater gelden de volgende uitgangspunten:

  • De bestaande waterlopen (beken en greppels) handhaven, zodat overtollig regen- en grondwater uit het plangebied en de aangrenzend gebieden afgevoerd kan worden op het natuurlijke watersysteem.


Afvalwater

Voor het omgaan met afvalwater gelden de volgende uitgangspunten:

  • Het ontstaan van afvalwater minimaliseren.
  • Afvoer van afvalwater via een vuilwater of gemengd rioleringsstelsel. In overleg met het waterschap Vechtstromen kunnen afgelegen vuilwaterlozingen afvoeren naar een individuele behandeling afvalwater (IBA).


Grondwater/Ontwatering

Uitgangspunt bij ontwikkelingen is geen toename van de afvoer van grondwater. Dit betekent dat de grondwaterstand niet negatief beïnvloedt mag worden. Gevolg hiervan is dat voor het voldoen aan de ontwateringsnormen beperkt drainage toegepast mag worden. Enkel grondwaterstandspieken mogen middels drainage worden afgetopt. Gezocht moet worden naar een goede afstemming tussen het ophogen van het maaiveld en het toepassen van drainerende voorzieningen.

Om bij hoge grondwaterstanden te voldoen aan de ontwateringsnormen, kan het maaiveld opgehoogd worden ter plaatse van wegen en bebouwing. Aandachtspunten hierbij zijn de gewenste afwatering en het gewenste toekomstige beeld van het gebied. Reduceren van de benodigde ophoging kan gerealiseerd worden door kruipruimteloos te bouwen.

Om te voorkomen dat wegen, bebouwing en groen problemen krijgen met grondwater worden de onderstaande ontwateringsnormen gehanteerd. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg/ de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).

  • Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken
  • Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimteloos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
  • Groen: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,50 m -mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.


Afwatering percelen

Om te voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt op de percelen gelden de volgende adviesnormen:

  • Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil (kruin weg) leggen.
  • Perceel vlak of richting de weg af laten lopen.
  • De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen


Waterhuishouding en het bestemmingsplan

De exacte invulling van de verschillende ontwikkelingen zijn nog niet bekend. Negatieve effecten op de waterhuishouding dienen door het nemen van mitigerende maatregelen voorkomen te worden. Grootschalige ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt vinden hoofdzakelijk plaats op het noordelijke plandeel. Vanwege het streven naar een campusuitstraling is binnen deze ontwikkelgebieden een maximaal bebouwingspercentage van 13% bepaald. Daarmee wordt de hoeveelheid extra verhard oppervlak, inclusief overige verhardingen en infrastructuur, geschat op maximaal 25 hectare. Voor het middendeel zal de hoeveelheid extra verhard oppervlak als gevolg van ontwikkelingen beperkt zijn. Binnen de EHS is de hoeveelheid verhard oppervlak afgenomen en de werkparken Oostkamp en Strip zijn al voor een groot deel verhard. Voor extra verharding moeten mitigerende maatregelen worden genomen om het watersysteem niet extra te belasten.


Ruimtebeslag waterbergingsopgave Noord

Om versnelde afvoer van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak te voorkomen zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk. Uitgaande van 25 hectare extra verhard oppervlak bedraagt de waterbergingsopgave 10.000 kuub. Bij het toepassen van halfverharding en/of groene daken neemt de wateropgave af.
Om een beeld te krijgen van de ruimtelijke impact is in opdracht van ADT een voorkeursmodel voor waterberging ontwikkeld, zie figuur 25. Te zien is dat de waterbergingsopgave een aanzienlijke hoeveelheid ruimte inneemt. Water dient dan ook een prominente plek te krijgen binnen de ontwikkeling. Het voorkeursmodel gaat uit van waterberging in poelen, sloten en vloeibermen. Een dergelijk systeem maakt het mogelijk om in de zomerperiode water te infiltreren en in natte perioden pieken in de grondwaterstand af te toppen. De bergingsopgave dient in nauw overleg met het waterschap te worden geïnventariseerd en uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0027.png"

Figuur 25: Voorkeursmodel waterberging ruimtelijk casco


Conclusie

Vanwege de beoogde organische ontwikkeling van het gebied is niet bij voorbaat bekend waar de verschillende ontwikkelingen in het gebied plaats gaan vinden. In de planregels worden daarom generieke regels gesteld ten aanzien van het bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater. Andere aspecten zoals afvalwater worden in de fase van vergunningverlening getoetst. In de beleidsregel voor de ruimtelijke kwaliteit (zie Hoofdstuk 3 Planbeschrijving) worden aspecten zoals de verhouding groen-rood en oppervlaktewater meegenomen.

Met het nemen van mitigerende maatregelen worden nadelige effecten op het watersysteem als gevolg van de mogelijke ontwikkelingen voorkomen. Deze maatregelen zijn mogelijk binnen het bestemmingsplan. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Archeologie

Inleiding

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.

Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.

De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede.

Archeologiebeleid

Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.

In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.

Binnen de gemeente Dinkelland vinden op basis van de bestemmingsplannen geen bodemroeringen plaats. Daarom wordt niet verder ingegaan op het archeologiebeleid van Dinkelland.

Archeologie en het plangebied

Door onderzoeksbureau RAAP is eind 2011 onderzoek uitgevoerd naar o.a. de archeologische waarden in het plangebied van de luchthaven (zie bijlage 31, kenmerk 0925-6229). Conclusie voor de gronden voor onderhavig bestemmingsplan is dat bijna alle gronden een lage archeologische verwachtingswaarde hebben en dat nader onderzoek niet nodig wordt geacht. Voor een klein gedeelte met een middelhoge verwachtingswaarde is wel nader onderzoek geadviseerd. Tijdens het nader veldonderzoek (RAAP, kenmerk 0925-6369, zie bijlage 32) zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen hoogstwaarschijnlijk geen archeologische resten zullen worden verstoord.

WOII-archeologie

Het bureauonderzoek is tevens uitgevoerd om een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen voor het tijdvak Tweede Wereldoorlog, omdat deze niet is meegenomen in het gemeentelijke archeologiebeleid. Het onderzoeksgebied heeft een zeer hoge verwachting op aantreffen van sporen uit de Tweede Wereldoorlog.

In het selectiebesluit van de gemeente Enschede is opgenomen dat er geen vervolgonderzoek noodzakelijk is op basis van het in 2011 uitgevoerde archeologische onderzoek. Wel is in het besluit aangegeven dat er archeologische begeleiding plaats dient te vinden bij grondwerkzaamheden waarbij vondstmateriaal uit WOII wordt aangetroffen. Hierbij dient gehandeld te worden conform het opgestelde programma van eisen Archeologische begeleiding (Oversticht, 25 juni 2012, zie bijlage 33).

De aanbeveling om in de toekomstige functie van het terrein het WOII-verhaal zichtbaar te laten en/of te maken in het terrein wordt overgenomen. Bij het inrichten van fiets- en wandelroutes wordt aangesloten bij deze specifieke geschiedenis. Daarnaast worden verschillende cultuurhistorisch waardevolle elementen via het bestemmingsplan beschermd. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf 2.3. Via deze werkwijze wordt tevens aangesloten op de adviezen uit het rapport rondom de bescherming van specifieke deelgebieden (o.a. de druiventros en schietbaan).

Voor de in het RAAP-onderzoek uit 2011 genoemde Navigationsdrehscheibe is specifiek nader onderzoek uitgevoerd (Proefsleuvenonderzoek Compenseerschijf vliegveld Twenthe, rapport 777, Archeodienst , 26 november 2015, zie bijlage 34). Bij het onderzoek is vastgesteld dat een deel van de oorspronkelijke elementen waaruit de compenseerschijf bestond, nog aanwezig is. De Gemeente Enschede stemt in met het rapport en neemt op grond van het rapport van Archeodienst en de toetsing van het rapport door de regioarcheoloog het advies over dat de compenseerschijf behoudenswaardig is. De constructie moet behouden worden en worden beschermd tegen achteruitgang. Behouden betekent daarbij dat in de verdere praktische uitvoering beschermen van de schijf zelf, op de huidige locatie of via volledige opgraving als het object niet kan worden opgenomen in het plan. Nadere duiding in het bestemmingsplan zelf is daarom niet aan de orde.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Beoordeeld is of de onderzoeken nog actueel zijn omdat ze deels meer dan twee jaar geleden zijn opgesteld. Gezien het laag-dynamische onderwerp en de constatering dat er in de tussentijd geen aanleidingen zijn geweest om aanvullend onderzoek uit te voeren, zijn de onderzoeken nog voldoende actueel.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden die niet vergunningsplichtig zijn, dan wel in zones waar geen vervolgonderzoek is aanbevolen, onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

5.4 Natuur

5.4.1 Wet natuurbescherming, beschermde natuurgebieden

In hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden en de bijzondere nationale natuurgebieden (toekomstige Natura 2000 gebieden) geregeld. De Wet natuurbescherming bepaalt dat voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan moeten worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en de aanwezige habitats van soorten in een Natura 2000 gebied.


Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de aangewezen natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer ook op basis van een uitgevoerde passende beoordeling significant negatieve gevolgen niet met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten kunnen de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen alleen mogelijk worden gemaakt indien er redelijkerwijs geen alternatieven aanwezig zijn, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de negatieve gevolgen in voldoende mate worden gecompenseerd.


De Gebiedsbescherming en het plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen op korte afstand (< 1000 m) van het Natura 2000 gebied "Lonnekermeer" en op grotere afstand van de Natura 2000 gebieden "Landgoederen Oldenzaal" en "Dinkelland". Gelet op de te verwachten impact van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot de korte afstand tot Natura 2000 gebieden is besloten om af te zien van het eerst uitvoeren van een voortoets Natura 2000 en direct te kiezen voor het uitvoeren van een passende beoordeling. Uit de door adviesbureau Arcadis in april 2016 uitgevoerde passende beoordeling zoals opgenomen in het MER (zie bijlage 21) blijkt dat voor bijna alle mogelijke verstoringsfactoren (versnippering of verlies van leefgebied, vernatting, verdroging, verstoring door licht, geluid of menselijke aanwezigheid) significant negatieve effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten. Alleen voor stikstofdepositie kunnen significant negatieve effecten op voorhand niet worden uitgesloten.


Stikstofdepositie dient te worden getoetst aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), zoals geregeld in het Besluit en de ministeriële regeling natuurbescherming. Binnen de regeling van de PAS is de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o. aangewezen als prioritair project, waarvoor ontwikkelingsruimte is gereserveerd. Daarmee is geborgd dat voor de gehele looptijd van de bestemmingsplannen in de PAS voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is voor de ruimtelijke ontwikkelingen die met de bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt.

Door Arcadis is een actualisatie van de Passende Beoordeling opgesteld om aan te tonen dat ook in het meest recente rekeninstrument van het PAS, AERIUS versie M16L, voldoende ontwikkelruimte is opgenomen en dat de inhoud van de uiteindelijke bestemmingsplannen ook hier binnen passen (zie bijlage 36). Op basis van de geactualiseerde berekeningen en de toelichting die de provincie heeft gegeven, zijn de conclusies uit de eerdere Passende Beoordeling als volgt geactualiseerd:

  • 1. De volledige realisatie van de bestemmingsplannen, uitgaande van de maximale gebruiksmogelijkheden, zal geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende Natura 2000-gebieden.
  • 2. Voor de gebieden waar de drempel tussentijds is verlaagd naar 0,05 mol leidt de berekening niet tot andere conclusies.
  • 3. De mogelijke toename van stikstofdepositie als gevolg van de gebiedsontwikkeling (bij volledige realisatie van de bestemmingsplannen) valt volledig binnen segment 1 - ontwikkelingsruimte zoals die in het PAS is gereserveerd voor het project "Luchthaven Twente". De wegverkeerseffecten van het prioritaire project zijn in het PAS doorgerekend en ondergebracht in het Onderliggend Wegennet (OWN) in segment 1. De wijzigingen van het VKA naar de uiteindelijke bestemmingsplannen leiden tot een afname in verkeer door de ontwikkelingen. Omdat het wegverkeerseffect van het VKA is gereserveerd, valt het wegverkeerseffect van de bestemmingsplannen daarmee binnen de in OWN segment 1 gereserveerde ontwikkelingsruimte.
  • 4. Het project is inmiddels ook aangewezen als Crisis- en herstelwet-ontwikkelgebied zodat de depositie toegekend kan worden aan bestemmingsplannen voor onbepaalde tijd.
  • 5. Voor het overige zijn de beoordeelde effecten uit de eerdere Passende Beoordeling gelijk, Daardoor is de zekerheid verkregen dat mede onder verwijzing naar de passende beoordeling bij het PAS de natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden ook vanwege stikstofdepositie niet worden aangetast.

Het vierde punt betreft de aanwijzing als ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet (Chw). Door deze status kan door de gemeenteraad aan de bestemmingsplannen rechtstreeks ontwikkelingsruimte uit het landelijke Programma Aanpak Stikstof (PAS) worden toegedeeld op grond van artikel 2.7 lid 1 sub c Besluit natuurbescherming. In de geactualiseerde Passende Beoordeling is geconcludeerd dat de volledige realisatie van de bestemmingsplannen, uitgaande van de maximale gebruiksmogelijkheden, geen negatieve effecten zal hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende Natura 2000-gebieden. Wat betreft de mogelijke toename van stikstofdepositie is aangegeven dat deze bij maximale invulling van de bestemmingsplannen past binnen de door de minister in het PAS voor het project "Luchthaven Twente" gereserveerde segment 1-ontwikkelingsruimte. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke vereisten om ontwikkelingsruimte toe te kunnen delen aan de bestemmingsplannen. In het vaststellingsbesluit van de bestemmingsplannen wordt die ontwikkelingsruimte toegedeeld aan de bestemmingsplannen "Voormalige vliegbasis Twenthe - Noord" en "Voormalige vliegbasis Twenthe - Midden". Daarmee wordt de gereserveerde ruimte in één keer toegedeeld aan de volledige bestemmingsplannen en vervolgens afgeschreven, waarmee zeker wordt gesteld dat de betrokken ruimte ook niet meer voor een ander toestemmingsbesluit kan worden gebruikt. In overeenstemming met het in de PAS-regelgeving voorziene systeem van registratie en afschrijving, zal namens de raad zo spoedig mogelijk nadat de bestemmingsplannen zijn vastgesteld de toegedeelde ruimte geregistreerd en ook feitelijk afgeschreven worden.


Conclusie Gebiedsbescherming

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het hoofdstuk Gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4.2 Wet natuurbescherming, beschermde planten- en diersoorten

In hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming is de aanwijzing en bescherming van planten- en diersoorten geregeld. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren in gevaar komt en dat vaste rust- en verblijfplaatsen en groeiplaatsen opzettelijk worden vernield of verstoord. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het opzettelijk doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het "nee, tenzij" principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan en daarbij zorgvuldig wordt gehandeld.


Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of de beoogde activiteiten mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor in dat gebied voorkomende vaste rust- en verblijfplaatsen van en/of de functionele leefomgeving van beschermde soorten. Indien noodzakelijk dienen tijdig passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen dan wel dient het plan te worden aangepast om overtreding van verbodsbepalingen te kunnen voorkomen en de functionaliteit van het gebied voor de aanwezige beschermde soorten te kunnen waarborgen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kunnen worden voorkomen is een ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen noodzakelijk en dient aannemelijk te worden gemaakt dat deze redelijkerwijs ook verleend zal kunnen worden.


Beschermde planten- en diersoorten en het plangebied

In het kader van de gebiedsontwikkeling luchthaven Twente e.o. is in 2010 / 2011 door ecologisch adviesbureau Eelerwoude uitvoerig ecologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is opgeleverd op 24 juni 2011 en vervolgens verder uitgewerkt tot een soortenmanagementplan met bijbehorend uitvoeringsprotocol, welke op 6 december 2013 zijn opgeleverd. Op basis hiervan is door gebiedsontwikkelaar ADT een gebiedsgerichte (generieke) ontheffing Flora- en faunawet aangevraagd. Deze generieke ontheffing is op 12 november 2014 verleend door het bevoegd gezag, de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Op basis van de inventarisatie in 2010 en het daaruit voortvloeiende soortmanagementplan is een aantal compenserende en mitigerende maatregelen genomen om negatieve effecten van de plannen te voorkomen of te verzachten. De eerder genoemde inrichting van het nieuwe natuurgebied (NNN) is er daar één van. Verder zijn bepaalde maatregelen getroffen waarbij uitvoering is gegeven aan de generieke ontheffing:

  • In de winter van 2013-2014 zijn in het nieuwe NNN 85 vogelnestkasten en 36 vleermuiskasten opgehangen (Lubbers 2015b).
  • In de winter van 2013-2014 zijn in het nieuwe NNN 2 vleermuisbunkers gerealiseerd (Lubbers 2015b).
  • In de winter van 2013-2014 zijn in het nieuwe NNN 5 poelen aangelegd en/of verbeterd (Lubbers 2015b).
  • In februari 2017 is een buizerdnest na inspectie door de begeleidend ecoloog in plangebied Noord verwijderd. Het verwijderen was onderdeel van de generieke ontheffing die ADT in 2014 heeft gekregen. In de winter van 2017-2018 wordt ook een tweede buizerdnest na inspectie door de begeleidend ecoloog verwijderd. Het verwijderen gebeurt ook op basis van de hiervoor genoemde generieke ontheffing.
  • In plangebied Noord is onder begeleiding van een ecoloog het trafogebouwtje TRB7 verwijderd. Dit was een winterverblijfplaats van een gewone grootoorvleermuis. Het verwijderen was onderdeel van de generieke ontheffing die ADT in 2014 heeft gekregen.
  • In gebouw 339 is een nestplaats van de huismus aangetroffen. Dit gebouw zal op termijn (buiten het broedseizoen) worden verwijderd. Het verwijderen vindt plaats op basis van de generieke ontheffing.
  • Langs de noordwestrand van plangebied Noord bevond zich een dassenburcht in een dijklichaam met zes pijpen. Uit monitoring van het gebruik van de burcht gedurende 1,5 jaar bleek dat deze gedurende die hele periode niet door dassen werd gebruikt. Geconcludeerd werd dat de burcht een functie heeft als onregelmatig gebruikte bijburcht of vluchtburcht, waarvan naar verwachting één of enkele dassen voor korte tijd gebruik van maken. Door middel van egaliseren van het dijklichaam is onder toezicht van een ecoloog en na uitgebreide monitoring van eventueel gebruik van de burcht in 2017 het gebruik van de burcht door dassen ontmoedigd.
  • In de omgeving van de hoofdburcht bij de voormalige schietbaan is in 2015 een kunstburcht aangelegd. In 2016 zijn binnen het raster rondom de kunstburcht 4 jonge dassen uitgezet door Stichting Das&Boom.
  • In de omgeving van de hoofdburcht is een raster geplaatst met dassenpoortjes om ongewenste inloop van honden in deze omgeving te voorkomen.
  • Onder de Oude Vliegveldweg/straat (die de toegangsweg vormt voor plangebied Noord) en die aansluit op de provinciale doorgaande weg N737, is een faunatunnel in combinatie met faunarasters aangebracht.
  • In het open gebied van het NNN bevinden zich restanten van een start- en taxibaan. Deze zijn toegankelijk voor publiek. In het broedseizoen (van de graspieper en de veldleeuwerik) zullen deze door de eigenaar, de provincie Overijssel, voor het publiek worden afgesloten.
  • Bij de uitvoering van werkzaamheden in de bossen wordt de Gedragscode Bosbeheer van VBNE gehanteerd. Bij het natuurbeheer in het nieuwe NNN wordt de Gedragscode Natuurbeheer van VBNE gehanteerd. Hiermee worden negatieve effecten op beschermde soorten in bossen en natuurterreinen geminimaliseerd.

Het soortenmanagementplan en de op basis daarvan verleende generieke ontheffing dekken echter niet meer de volledige lading aan ruimtelijke ontwikkelingen die met de bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Daarnaast zijn de afgelopen tijd in en rondom het plangebied diverse (strikt) beschermde soorten aangetroffen die niet zijn genoemd in het onderzoek uit 2010 / 2011 en het soortenmanagementplan en waarvoor dus ook geen ontheffing is verleend. Daarom zijn er in 2016 (in het plangebied) en 2017 (in de effectgebieden rondom het plangebied) actualiserende ecologisch onderzoeken uitgevoerd.

In totaal zijn de volgende rapporten die specifiek zijn uitgevoerd voor de gebiedsontwikkeling als bron gebruikt voor de verdere effectbeoordelingen:

  • 1. Boonman, M., L. Anema & A. Gyimesi, 2016. Effecten op beschermde soorten 't Vaneker, Enschede. Toetsing in het kader van de Wnb. Rapportnummer 16-171. Bureau Waardenburg, Culemborg. (bijlage 37)
  • 2. Cate, C. ten, A. Voerman & E. Bakker, 2014. Definitief uitgewerkt ontwerp inrichtingsplan EHS Luchthaven Twente. Royal HaskoningDHV, Enschede (bijlage 38)
  • 3. Gerrits, G.M. 2016. Eindrapport monitoring dassenburcht 'Lonnekerberg' op de voormalige vliegbasis Twente. Reinsdyr Advies, Oldenzaal (bijlage 39)
  • 4. Gerritsen, R., R. Haselager & H. Mellema, november 2015. Vleermuisinventarisatie Lonnekerberg; Verkennend vleermuisonderzoek 2015. Vriezenveen, EcoMilieu ecologisch onderzoek en advies, rapport EM 15507 (bijlage 40)
  • 5. Hornman, M. 1998. Vliegbasis Twente. Inventarisatie natuurwaarden 1997. Adviesgroep Vegetatiebeheer, IKC Natuurbeheer, Wageningen, i.s.m. het Ministerie van Defensie (DGW&T) (bijlage 41)
  • 6. Janssen R, R. Delbroek & T. Molenaar, 2017. Vleermuizen op de Lonnekerberg mede in relatie tot het Airforce Festival. Monitoring en analyse van het gedrag van de passieve luisteraars gewone grootoorvleermuis, vale vleermuis en Bechsteins vleermuis. Rapport 2017-2. Bionet Natuuronderzoek, Stein. (bijlage 42)
  • 7. Janssen R. & R. Delbroek, 2017, oplegnotitie Airforcefestival 2017, Bionet Natuuronderzoek, Stein. (bijlage 43)
  • 8. Lubbers, G. 2011. Onderzoek Flora- en faunawet Luchthaven Twente. Eelerwoude, Goor. (bijlage 44)
  • 9. Lubbers, G., 2015a. Projectplan Ruimtelijke ingrepen. Generieke ontheffing das (gebiedsontwikkeling) Luchthaven Twente. Versie 1. Eelerwoude, Goor. (bijlage 45)
  • 10. Lubbers, G. 2015b. Monitoring Soortmanagementplan Luchthaven Twente 2014. Eelerwoude, Goor. (bijlage 46)
  • 11. Lubbers, G., 2015c. Onderzoek en toetsing Flora- en faunawet. AXL Twente, vliegveld Twente. Tussenrapportage. Eelerwoude, Goor. (bijlage 47)
  • 12. Lubbers, G. 2016a. Monitoring Soortmanagementplan Luchthaven Twente 2015. Eelerwoude, Goor. (bijlage 48)
  • 13. Lubbers, G. 2016b. Basiskartering flora en fauna Vliegveld Twente 2016 - Eindrapportage. Eelerwoude, Goor. (bijlage 49)
  • 14. Lubbers, G. 2017a. Notitie 'Quickscan flora en fauna' omgeving Vliegveld Twente'. Eelerwoude, Goor. (bijlage 50)
  • 15. Lubbers, G. 2017b. Notitie 'Check biotoop en potentiële nestlocaties ransuil'. Vliegveld Twente, Enschede. Eelerwoude, Goor. (bijlage 51)
  • 16. Lubbers, G., 2017c. Basiskartering flora en fauna. Omgeving Vliegveld Twente 2017. Eindrapportage. Eelerwoude, Goor. (bijlage 52)
  • 17. Lubbers, G., 2017d. Monitoring Soortmanagementplan Luchthaven Twente 2017. Eindrapport. Eelerwoude, Goor. (bijlage 53)
  • 18. Lubbers, G., 2017e. Notitie 'Ontwikkeling TBT en aanwezigheid van de das'. Vliegveld Twente, Enschede. Eelerwoude, Goor. (bijlage 54)
  • 19. Lubbers, G. & B. Haamberg, 2013a. Soortmanagementplan Luchthaven Twente - Eindrapport. Eelerwoude, Goor. (bijlage 55)
  • 20. Lubbers, G. & B. Haamberg, 2013b. Uitvoeringsprotocol flora en fauna Luchthaven Twente. Eelerwoude, Goor. (bijlage 56)
  • 21. Lubbers, G. & J. Marchal, 2017. Monitoring vleermuizen. Airforce Festival 2017. Definitief. Eelerwoude, Goor. (bijlage 57)
  • 22. Lubbers, G. & C. E. Onnes, 2016. Ecologische begeleiding: afvangactie heideblauwtje Vliegveld Twente (notitie). Eelerwoude, Goor. (bijlage 58)
  • 23. Reimerink, J., A. van Hooff & L. Lemmers, 2017. Vliegveld Twente: Vleermuizen en festivals. Tauw rapport R002-1250989LBN-ibs-V01-NL. Tauw bv, Deventer. (bijlage 59)
  • 24. Sierdsema, H., A. van Kleunen & R. Foppen, 2013. Beoordeling duurzaamheid regionale populaties broedvogels Vliegveld Twente. Sovon-notitie 2013-105. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. (bijlage 60)
  • 25. Sierdsema, H., R. Foppen & A. van Kleunen, 2014. Inschatting verstorende invloed werkparken ADT op vogels. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. (bijlage 61)
  • 26. Sierdsema, H. & E. Jansen, 2016 Beoordeling geluidseffecten alternatieve inrichting van Vliegveld Twente op broedvogels en vleermuizen. Sovon-rapport 2016/12. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. (bijlage 62)
  • 27. Vries, E.W. de. 2015. Dassenburcht op Vliegbasis Twente. Onderzoek naar mogelijke mitigatie en compensatie bij geplande ontwikkelingen. A&W-rapport 2095. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden. (bijlage 63)
  • 28. Wisgerhof, V. & J. Reimerink, 2017. Monitoring vleermuizen bij festival Airforce op Vliegveld Twente. Tauw rapport R001-1250989JRE-kmi-V02-NL. Tauw bv, Utrecht. (bijlage 64)
  • 29. Hooff, van A. 2017. Beoordeling monitoringresultaten Airforce Festival 2017. Notitie met kenmerk N002-1250989JRE-kmi-V01-NL (bijlage 65)
  • 30. RVO, 2014, Toekenning ontheffing Ruimtelijke ingrepen (bijlage 66)


Op basis van deze onderzoeken is door adviesbureau Waardenburg een effectenbeoordeling en toetsing aan hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming uitgevoerd (Waardenburg Effecten van de gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente op beschermde soorten, rapportnummer: 17-019, 2 februari 2018, zie bijlage 67). Aanvullend is door adviesbureau Tauw een effectbeoordeling opgesteld voor de 12 evenementdagen die op het aspect geluid afwijken van de reguliere situatie (Tauw, Natuurtoets soortenbescherming voor 12 evenementdagen Evenementenlocatie Vliegveld Twenthe, kenmerk R004-1250989JRE-kmi-V01, 2 februari 2018, zie bijlage 68).

Beschermde soorten in het gebied aanwezig

Het plangebied heeft op basis van de meest recente informatie een functie voor de volgende soorten beschermd via de Wet natuurbescherming:

  • 65 soorten van het beschermingsregime Vogelrichtlijn, waaronder 3 soorten met een jaarrond beschermde nestplaats, 18 soorten waarvan de nestplaats alleen jaarrond beschermd is onder bijzondere omstandigheden en 4 soorten die in de generieke ontheffing specifiek voor het plangebied als soort met een jaarrond beschermde nestplaats zijn aangewezen.
  • 7, mogelijk 8 soorten van beschermingsregime Habitatrichtlijn, Conventies Bonn en Bern, namelijk 1 amfibie en 6 of 7 vleermuizen;
  • 7 soorten van beschermingsregime Andere soorten, waarvoor in de provincie Overijssel geen vrijstelling geldt. Het betreft 1 vlinder, 1 reptiel en 5 zoogdieren.


Buiten het plangebied, maar binnen de invloedsfeer van de ingreep, leven ook enkele beschermde soorten. Daaronder bevinden zich soorten die niet in het plangebied voorkomen, te weten:

  • 26 soorten van het beschermingsregime Vogelrichtlijn, waaronder 4 soorten met een jaarrond beschermde nestplaats, 6 soorten waarvan de nestplaats alleen jaarrond beschermd is onder bijzondere omstandigheden en 1 soort die in de generieke ontheffing specifiek voor het plangebied als soort met een jaarrond beschermde nestplaats is aangewezen.
  • 8 soorten van beschermingsregime Habitatrichtlijn, Conventies Bonn en Bern, namelijk 1 libel, 2 amfibieën en 5 vleermuizen;
  • 1 soort van beschermingsregime Andere soorten, waarvoor in de provincie Overijssel geen vrijstelling geldt. Het betreft een vlindersoort.


Ecologische regels in de bestemmingsplannen

Naast maatregelen die al in het gebied zelf zijn uitgevoerd, worden in de bestemmingsplannen Noord en Midden zelf ook beschermende regels opgenomen die specifiek gericht zijn op bescherming van natuurwaarden:

  • Voor de panden in plangebied Midden waarin zomer- en kraamverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen zijn aangetroffen, wordt een regeling in het bestemmingsplan Voormalige vliegbasis Twente-Midden opgenomen, zodat de verblijfplaatsen niet door sloop of renovatie kunnen worden vernield of beschadigd. Met deze maatregel worden ook eventuele verblijfplaatsen van steenmarters veiliggesteld. Het gaat om de panden Bunkerstraat C103, Oostkamp H15, C95 en C101, De Strip C99, C20, C22, C23 en C25.
  • Van de bunkers B9 (baardvleermuis, franjestaart en gewone grootoorvleermuis) en B9A (gewone grootoorvleermuis) in Noord is al enkele jaren bekend dat hierin vleermuizen verblijven (overwinteren). In het bestemmingsplan Noord wordt een regeling opgenomen, zodat deze verblijfplaatsen en de directe omgeving eromheen behouden blijven.
  • Bunker B3 is een zomerverblijfplaats van de gewone grootoorvleermuis. Deze bunker blijft gehandhaafd. In het bestemmingsplan Noord wordt hiervoor en een gebied met een straal van 10 meter er omheen een regeling opgenomen.
  • In het poortgebouw bij Deventerpoort (gebouw C13) broeden al enige jaren huismussen. In het bestemmingsplan Midden wordt een regeling opgenomen, zodat de nestplaatsen en het opgaande groen rond dit gebouw niet door sloop/kap of renovatie worden vernield of beschadigd.
  • In een huismuskast opgehangen aan het terminalgebouw (gebouw 333) broedt een huismussenpaar. In het bestemmingsplan Midden wordt een regeling opgenomen, zodat de nestkasten niet door sloop of renovatie worden vernield of beschadigd. Datzelfde geldt voor het bijbehorende groen, dat is gesitueerd rond het gebouw 335.
  • Als compensatie voor de rode ontwikkelingen is al een deel van de gebiedsontwikkeling heringericht voor natuur (circa 137 hectare, in eigendom van de provincie Overijssel). In het nieuwe bestemmingsplan krijgen deze gronden de bestemming Natuur. Hierbinnen is alleen extensief recreatief medegebruik op de bestaande paden en op bestaande verhardingen mogelijk (fietsen, wandelen e.d.).
  • De uitstraling van de kunstverlichting van de Leisure/evenementenlocatie mag op het omliggende Natuurnetwerk Nederland (inclusief de Lonnekerberg ten oosten van de Grefteberghoekweg) niet meer zijn dan 0,5 lux.
  • Vuurwerk niet toegestaan in periode 15 maart-15 mei, maximaal 12 dagen per jaar mogelijk (waarvan maximaal 2 dagen in de periode 15 mei tot en met 1 juli) en maximaal 15 minuten.
  • Voor de 12 evenementendagen die qua geluid afwijken van de normale bedrijfssituatie gelden specifieke voorwaarden:
    • 1. Geen evenementdagen van 15 maart tot 15 mei.
    • 2. Maximaal 2 evenementdagen in de periode van 15 mei tot 1 juli.
    • 3. Maximaal twee driedaagse evenementen in de periode van 1 juli tot 15 juli (met tussenperiode van minstens een week).
    • 4. De geluidsbelasting op de gevel van de dichtstbijzijnde woningen door het evenement zelf bedraagt maximaal 70 dB(A). Voor de relevante octaafbanden voor aanwezige vogels en vleermuizen gelden aanvullende eisen qua geluid.
  • Bij De Strip en Oostkamp worden grote delen van de randen bestemd voor Groen, zodat een buffer richting de omgeving gewaarborgd is. Ook in Noord is een deel van de rand van het terrein bestemd voor Groen en is het bouwvlak verder van de start- en landingsbaan af gelegd i.v.m. de aanwezige vogelsoorten.

Effecten van de maximale invulling van de bestemmingsplannen
Naar aanleiding van de effectenbeoordelingen wordt geconcludeerd dat de maximale ontwikkelingen die de bestemmingsplannen mogelijk maken (inclusief de 12 evenementdagen met meer geluid), voor het merendeel van de relevante soorten niet leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb. Dit komt mede door de hiervoor onder punt 4. genoemde ecologische regels in de bestemmingsplannen.


Daarnaast verplichten de bestemmingsplannen niet tot sloop van gebouwen of wijziging van bestaande groenstructuren. Door de lage maximale bebouwingspercentages die worden vastgelegd in de bestemmingsplannen is er voldoende ruimte om te ontwikkelen buiten ecologisch relevante delen van het terrein. Daarnaast gaan de ontwikkelingen in zowel Noord als Midden juist uit van het huidige unieke karakter van het gebied, waar de groene inrichting wezenlijk onderdeel van uit maakt. Hierop gaat in de uitvoeringsfase ook gestuurd worden door via toetsing aan een beleidsregel voor ruimtelijke kwaliteit (juridisch verankerd in het bestemmingsplan) nadere eisen te stellen aan de inpassing van nieuwe gebouwen in de omgeving.


Voor de vijf vogelsoorten (braamsluiper, geelgors, kneu, graspieper en veldleeuwerik) waarvan in de toelichtende brief bij de generieke ontheffing specifiek voor het plangebied is aangegeven dat hun nesten als een jaarrond beschermde nestplaats moet worden beschouwd, wordt op basis van een ecologische onderbouwing en resultaten van meerjarig onderzoek naar de aanwezigheid van deze soorten in het plangebied aangetoond dat deze soorten niet elk jaar gebruik en niet jaarrond maken van hetzelfde nest of dezelfde nestplaats en dat zij hun nesten buiten het broedseizoen niet als vaste rust- of verblijfplaats gebruiken. Daarom zijn de nesten in de effectenbeoordeling niet langer beschouwd als nesten die jaarrond moeten worden beschermd. Wel is ingegaan op het belang van het plangebied voor deze vogelsoorten als toekomstig leef- en broedgebied.


Uitvoeringsmaatregelen

Daar waar wel sprake is van negatieve effecten en het mogelijk overtreden van de verbodsbepalingen kan dit in het merendeel van de situaties tijdens de uitvoering worden voorkomen, bijvoorbeeld door een aanpassing in de uitvoeringsperiode of het volgen van een goedgekeurde gedragscode. Ook kunnen effecten worden gemitigeerd, waardoor van overtreding van de Wnb geen sprake is. Het gaat daarbij om de volgende maatregelen:

  • Tijdens het broedseizoen wordt voorafgaand aan buitenevenementen een broedvogelcheck uitgevoerd om nesten te lokaliseren en zodoende passende maatregelen te kunnen nemen. Een broedvogelcheck wordt maximaal 10 dagen voorafgaand aan de opbouw uitgevoerd. Hierdoor kan een broedvogelcheck voor meerdere evenementen geldig zijn. Per jaar kan aan de hand van de agenda worden bepaald hoe vaak een broedvogelcheck noodzakelijk is. Uit onderzoeken en monitoring tijdens evenementen is gebleken dat effecten eenvoudig te voorkomen zijn door het plaatsen van hekken of op andere wijze ontoegankelijk maken van gebieden met nesten van gevoelige soorten. Dit zijn bewezen effectieve maatregelen die uitvoering van buitenevenementen niet in de weg staan.
  • De evenementenlocatie is, waar ecologisch relevant, omheind (zowel tijdens regulier gebruik als de 12 evenementdagen), dit blijkt uit de broedvogelchecks.
  • Het is nodig om, op basis van de genoemde voorwaarden, een verlichtingsplan te maken voor de Evenementenlocatie Vliegveld Twenthe en de toegangsroutes dat effecten op vleermuizen door licht voorkomt. Op basis van de ervaring bij de Airforce Festivals in 2016 en 2017 zijn tenminste de volgende verlichtingsmaatregelen nodig:
    • 1. vleermuisvriendelijke terreinverlichting
    • 2. verlichting niet gericht op vleermuisverblijfplaatsen en omringende bosranden
  • Omdat verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen kunnen wijzigen, is het belangrijk steeds een actueel overzicht te hebben voor het leisure/evenemententerrein.
  • Mitigatiemaatregelen, zoals amfibieënschermen en voorzieningen voor de preventie van verkeersslachtoffers, die geplaatst worden in het kader van de inrichting van het terrein mogen niet verwijderd worden tijdens de 12 evenementendagen
  • Leefgebied van kamsalamander wordt niet verlicht of betreden tijdens evenementdagen
  • Een actueel overzicht van beschermde soorten is steeds nodig. Tijdens de broedvogelcheck wordt tevens onderzocht of verblijfplaatsen van deze soorten aanwezig zijn, en zo ja, welke afstand aangehouden moet worden.
  • In het algemeen moet uitstraling van licht vanuit kantoren, werkplaatsen en straatverlichting naar de omgeving worden beperkt. Dit kan door de lampen van speciale armaturen te voorzien en kantoorramen daar waar ecologisch relevant 's avonds en 's nachts te blinderen.
  • Bij voorkeur wordt voor verlichting van werkterreinen (in aanlegfase), voor straatverlichting en buitenverlichting van werkparken (in gebruiksfase) licht in het roodkleurige of amberkleurige spectrum gebruikt, omdat dit het minste negatieve effect op diersoorten heeft.
  • Het direct aanlichten van (invliegopeningen van) vleermuisverblijfplaatsen wordt voorkomen door lampen niet direct op deze verblijfplaatsen te richten. Datzelfde geldt voor het voorkomen van aanlichten van vogelnesten.
  • Bij de uitvoering van werkzaamheden in de bossen de gedragscode Bosbeheer van VBNE wordt gevolgd.
  • Indien (gebruikmakend van een verkregen ontheffing) verblijfplaatsen worden beschadigd of vernield, wordt ervoor gezorgd dat hierbij geen dieren worden gedood. Dit kan door de verblijfplaatsen weg te halen buiten de kwetsbare periode van de betreffende diersoort en door het volgen van de richtlijnen in een kennisdocument, zoals het Kennisdocument gewone dwergvleermuis (BIJ12 2017d) of van de Gedragscode Bosbeheer van VBNE.
  • Worden in het broedseizoen werkzaamheden in plangebied Noord uitgevoerd, dan bestaat de kans dat vogelnesten worden vernietigd die op dat moment als broedplaats in gebruik zijn. Naast het vernietigen van het nest kunnen dan ook eieren worden vernietigd of jongen worden gedood. Dit is eenvoudig te voorkomen door voorafgaand aan het uitvoeren van ingrepen te controleren of nesten met broedende vogels aanwezig zijn. Is dit niet het geval dan kan het werk worden uitgevoerd. Zijn wel nesten met broedende vogels aanwezig dan dient het werk te worden uitgesteld tot de jongen het nest hebben verlaten. Om stillegging van het werk door broedende vogels te voorkomen zijn er twee oplossingen:
    • 1. Niet in het broedseizoen werken. Het broedseizoen verschilt per vogelsoort, maar bestrijkt globaal de periode maart-augustus.
    • 2. Als toch in het broedseizoen moet worden gewerkt, voorafgaand aan het broedseizoen preventieve maatregelen te nemen die voorkomen dat vogels op de ingreeplocatie gaan broeden, bijvoorbeeld door opgaande vegetatie te verwijderen.
  • Honden en recreanten dienen gedurende het broedseizoen van veldleeuwerik en graspieper (15 maart - 1 juli) uit het open veld van het nieuwe NNN worden geweerd om verstoring van grondbroedende vogels te voorkomen.
  • Een deel van de Grefteberghoekweg wordt permanent of tenminste tijdens het migratieseizoen met amfibieschermen afgezet: 100 meter aan weerzijde van de poel met kamsalamander (200 meter in totaal).


Benodigde ontheffingen

Ondanks genoemde maatregelen is het niet te voorkomen dat op een aantal beschermde soorten toch negatieve effecten optreden die leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen en waarvoor nog een ontheffing moet worden aangevraagd.


Voor enkele soorten binnen het bestemmingsplan Noord is dit echter niet nodig, omdat voor overtreding van de relevante verbodsbepalingen voor deze soorten al een generieke ontheffing is verleend. In deze generieke ontheffing is door de Staatssecretaris van Economische Zaken geconcludeerd dat de volgende belangen voldoende zijn onderbouwd om de negatieve effecten op de betreffende soorten te rechtvaardigen:

  • De bescherming van flora en fauna.
  • Dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten.


Er blijven vier nationaal beschermde soorten over waarvoor ontheffing verleend moet worden:

  • Levendbarende hagedis
  • Eekhoorn
  • Grote bosmuis
  • Steenmarter (alleen voor Midden)


Ontheffing kan op grond van artikel 3.10 lid 2 van de Wnb voor deze soorten worden verleend omdat er sprake is van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, hetgeen nader is toegelicht in de ecologische effectbeoordeling van Waardenburg. Zowel binnen als buiten het plangebied is voldoende aanbod aan geschikt leefgebied, mede door de aanleg van de nieuwe natuur in het plangebied.


Als in de uitvoeringsfase een ontheffing voor de genoemde soorten aangevraagd gaat worden, dan moet door de initiatiefnemer aangetoond worden dat er geen andere bevredigende oplossingen (alternatieven) zijn voor de geplande handeling, waarmee minder of geen verbodsbepalingen worden overtreden. In de eerder verleende generieke ontheffing voor de gehele gebiedsontwikkeling is door de Staatssecretaris onderbouwd waarom er geen andere bevredigende oplossing is.


De gebiedsontwikkeling kan niet op een andere plek worden uitgevoerd, omdat de invulling en de economische ontwikkeling gebaseerd is op de herontwikkeling van de voormalige vliegbasis met de karakteristieke gebouwen, verhardingen (waaronder de start- en landingsbaan) en begroeiing. Meer informatie is opgenomen in de memo 'Andere bevredigende oplossing plannen voormalige vliegbasis Twenthe' (gemeente Enschede, januari 2018) die als bijlage 69 bij de plantoelichting is opgenomen.

Conclusie Soortenbescherming

Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat het hoofdstuk Soortenbescherming van de Wet natuurbescherming op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4.3 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De NNN heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De NNN beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De NNN valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming of de soortenbescherming, zoals geregeld in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. De NNN is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies, provinciale verordeningen en bestemmingsplannen. Het NNN kent geen externe werking.

De NNN en het plangebied

De nieuwe natuur ten zuiden van de start- en landingsbaan maakt onderdeel uit van het NNN. De bestemmingsplannen maken geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk binnen het NNN die de aanwezige dan wel de nog te ontwikkelen natuurwaarden zouden kunnen aantasten. Het recreatieve medegebruik is beperkt tot de bestaande paden en verhardingen. Bij de inrichting van de NNN is rekening gehouden met mogelijke verstoring door het recreatieve medegebruik.


Conclusie NNN

Aan de tot het NNN behorende gronden is de bestemming 'Natuur' toegekend, met een passende beschermende bestemmingsregeling. Hiermee zijn de in de provinciale omgevingsvisie en -verordening aan het NNN toegekende natuurlijke waarden voldoende in het bestemmingsplan geborgd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Exploitatieplan

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

De bestemmingsplannen voorzien deels in bouwplannen (de bestemmingsplannen voor de zones niet). De gronden in het plangebied worden door andere partijen dan de gemeente Enschede zelf ontwikkeld, waarbij de gemeente de kosten zal verhalen middels het sluiten van een (anterieure) exploitatieovereenkomst met de betreffende eigenaren.

Deze exploitatieovereenkomst is op 20 september 2016 gesloten en overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.24 Wro bekend gemaakt in de "Huis aan Huis" van 12 oktober 2016. Onderdeel van deze overeenkomst vormt de planschade, deze is ook van toepassing op de bestemmingsplannen voor de geluidzones. Voor het bestemmingsplan voor de geluidzone in Dinkelland is een separate planschadeovereenkomst gesloten.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van de nu voorliggende bestemmingsplannen op dit punt voldoende aangetoond.

6.2 Ladder Duurzame Verstedelijking

Artikel 3.1.6, 2e lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Deze motivering wordt ook wel de Ladder Duurzame Verstedelijking genoemd.

Voor de verschillende deelontwikkelingen is onderzoek gedaan naar de behoefte. Hiervoor zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. De meeste onderzoeken zijn afgerond voor 1 juli 2017. Op die datum is de nieuwe wettekst voor de Ladder Duurzame Verstedelijking in werking getreden. In de rapporten wordt daarom mogelijk nog verwezen naar de oude laddertoets die drie treden kende en een andere benadering voor het aantonen van de behoefte. De nieuwe wettekst heeft geen invloed op de conclusies van de rapporten. Voor het aantonen van de behoefte was vanwege de bijzondere gebiedsontwikkeling al aangesloten bij het juiste schaalniveau (dus niet alleen regionaal).

Wat is een 'stedelijke ontwikkeling'

Onder 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro (art. 1.1.1, 1e lid onder i) verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of in een bestemmingsplan sprake is van een of meer stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het Bro is niet altijd even duidelijk. Dit dient per plan te worden getoetst en gemotiveerd. Voor dat betoog moet aansluiting worden gezocht bij de uitleg van de laddertoets in de Memorie van Toelichting. Daarin staat het volgende te lezen: ‘Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling’ (MvT Stb 2014, 174). Hieruit spreekt het doel van de laddertoets: de ruimte die nog niet is benut voor stedelijke voorzieningen moet worden beschermd tegen nieuwe stedelijke ruimtevragen.

Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken indien die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075 (Amersfoort)). Hierbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de in het nieuwe plan voorziene functie en die van hetgeen onder het vorige plan mogelijk was (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503 (Zundert)).

Onbenutte planologische mogelijkheden die in het voorgaande bestemmingsplan bij recht waren voorzien maar nog gerealiseerd, mogen in een nieuw plan worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de Laddertoets.

'Stedelijke ontwikkeling en het plangebied

De Vliegbasis Twente is een groot, maar uiterst nauwkeurig begrensd gebied dat geheel geschikt is gemaakt voor (militair) vliegverkeer en alles wat daarmee samenhangt aan bebouwing, infrastructuur en woon-, groen- en natuurvoorzieningen. De gronden hebben de bestemming 'Militair terrein' respectievelijk ‘Vliegveld’. Dit betekent dat de stedelijke ruimteclaim ten aanzien van deze gronden in het (verre) verleden al is gelegd. Dat deze claim gepaard kon gaan met een landelijke ligging en royale groenvoorzieningen is een functionele toevalligheid die samenhing met de autonome keuzes van Defensie over de terreininrichting. Het doet dus niet af aan het feit dat het gehele gebied beschikbaar was en ten dienste stond aan, de ruimtevraag naar een voorziening voor (militair) vliegverkeer c.a. In de terminologie van de ‘Laddertoets’ mag dit worden vertaald als ‘stedelijke ontwikkeling’. Het nieuwe programma voor het gebied blijft geheel binnen de bestaande begrenzing van de Vliegbasis Twente en de nieuwe bouwmogelijkheden zijn nagenoeg gelijk aan hetgeen in de huidige bestemmingen is toegestaan. Ook blijft de ruimtelijke uitstraling in het groen gelegen gelijk aan het eerdere gebruik, mede door de sturen met een beleidsregel voor ruimtelijke kwaliteit.

De ‘footprint’ van de bebouwing is voor de totale vliegbasis vastgelegd in twee geldende bestemmingsplannen en bedraagt 35.000 m2 (bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de voormalige gemeente Weerselo) plus circa 130.000 m2 (bestemmingsplan ‘Buitengebied 1996’). De nieuwe bestemmingsplannen bieden ruimte voor 124.000 m2 (Noord) en 63.000 (Midden). Op het totale gebied van circa 4.300.000 m2 betekent dit dat het bebouwingspercentage gaat van 3,8% naar 4,3%, een beperkte toename van 0,5%.

Er is dus geen wezenlijke nieuw of extra ruimtebeslag en dus ook geen ‘nieuwe stedelijke ruimtevraag’, respectievelijk een ‘stedelijke ontwikkeling’. De toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 Bro zou daarmee achterwege kunnen blijven bij het uitwerken van een nieuw stedelijk concept voor de Vliegbasis Twente. Voldoende is dan een zorgvuldige afweging of sprake is van een goede ruimtelijke ordening zoals bedoeld in artikel 3.1 Wro. In de bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld worden diverse ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderstaand wordt per ruimtelijke ontwikkeling nagegaan of daarbij sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening' als bedoeld in het Bro. Omdat er geen harde definitie van dit begrip is vastgelegd, wordt hierbij de systematiek van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking gehanteerd.

Noordelijk deelgebied

Voor het noordelijk deel van de gebiedsontwikkeling worden de volgende hoofdfuncties mogelijk gemaakt:

  • Safety & Security activiteiten
  • Advanced Materials and Manufacturing bedrijvigheid
  • Luchthavengebonden bedrijvigheid
  • Unmanned Systems (onbemande systemen)
  • Luchthaven (met testen van vliegtuigmotoren).

Deze functies zijn toegestaan tot een bepaald maximum om hergebruik van bestaande bebouwing op het terrein te stimuleren, waarbij het totaal aan footprint van gebouwen niet meer mag bedragen dan het plafond uit de MER (134.000). Om ruimte te houden om in de toekomst via een herziening van het bestemmingsplan in te kunnen spelen op de marktvraag wordt er 10.000 m2 gereserveerd voor ontwikkelingen op Dinkellands en/of Enschedees grondgebied. In de planregels is daarom opgenomen dat het totale oppervlakte van alle gebouwen niet meer mag bedragen dan 124.000 m2. Per type activiteit zijn de volgende maximum oppervlakten aan gebouwen toegestaan:

  Maximaal toegestaan te bouwen oppervlakte aan gebouwen (in m2)  
Safety & Security   19.000  
Luchthaven / luchthavengebonden bedrijvigheid   50.000  
Unmanned Systems (US) en US-bedrijvigheid;   5.000  
Horeca   1.600  
HTSM/AMM   50.000  

De in de tabel opgenomen ontwikkelruimte zal hieronder worden getoetst aan de treden van de ladder.

Middengebied

In het Ontwikkelingsplan 2012 (voor meer informatie zie paragraaf 4.3) is onderzocht welke stedenbouwkundige ruimte er is voor de herontwikkeling van de werkparken. Voor De Strip en Oostkamp is er ruimte voor 63.000 m2 gebouwen voor de ontwikkeling van met name leisure (inclusief evenementen). Uitgangspunt bij de herontwikkeling van deze delen is het hergebruik van bestaande gebouwen (circa 39.000 m2) en structuren. Dit is via verschillende regelingen rondom cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit geborgd (voor meer informatie zie hoofdstuk 3).

De bestaande gebouwen op Deventerpoort zijn momenteel al gedurende lange tijd voor diverse bedrijfsactiviteiten in (her)gebruik. Deze bedrijven worden positief bestemd, de rest van het terrein krijgt een groen- en verkeersbestemming.

6.2.1 Behoefte

Deelgebied Noord / Technology Base (TBT)

Waar in de ontwerp-bestemmingsplannen voornamelijk een marktonderbouwing was opgenomen voor de luchthavenactiviteiten en -bedrijvigheid, is in de tussenliggende periode - in het kader van de regionale programmering bedrijventerreinen- gewerkt aan een integrale benadering voor Technology Base.

De gemeente vindt het wenselijk om zorgvuldig de effecten van de ontwikkeling van TBT op andere locaties in de regio in beeld te brengen. Uitgangspunt van de gemeente is daarbij dat TBT als additioneel en met grote meerwaarde wordt ontwikkeld, waarmee de ontwikkeling dus zo min mogelijk in concurrentie is met andere werklocaties in de regio. TBT moet voor de regio een echte economische meerwaarde vormen. Het terrein is bedoeld om bedrijven te huisvesten die zich enkel op TBT kunnen huisvesten vanwege specifieke activiteiten en profiel of op TBT absoluut meer economische waarde en banen kunnen creëren ten opzichte van andere locaties, vanwege samenwerking, synergie en clustervorming met andere al op TBT gevestigde bedrijven. Dat voorkomt dat TBT andere werklocaties belemmert in ontwikkeling en borgt dat het gebied echt een verrijking vormt voor de economie van Twente en toevoeging voor de bestaande kennis- en productieclusters in de regio.

In de rapportage in bijlage 70 (Stec, Ladder bedrijfsruimte Technology Base Twente, 24 april 2017) wordt de onderbouwing van de Ladder voor TBT uiteengezet. Achterliggende rapporten daarbij zijn:

  • Bijlage 71: M3 Consultancy, Marktverkenning ten behoeve van de ruimtereservering van luchtvaartgebonden activiteiten op luchthaven Twente, 25 februari 2016 (onderbouwing voor de horeca)
  • Bijlage 72: Buck Consultants International, Analyse kwalitatieve en kwantitatieve marktvraag doelgroepen TecBase Twente, 27 februari 2017
  • Bijlage 73: Buck Consultants International, Analyse doelgroepen TecBase Twente - Bijlage, 27 februari 2017

TBT zal worden ontwikkeld als een internationale ontwikkel-, demonstratie-, test- en productiezone, om op die manier maximaal bij te dragen aan een duurzaam economisch sterker Twente. Dat is in lijn met het advies dat de Commissie Wientjes heeft gegeven aan gemeente en provincie. TBT richt zich op vier doelgroepen, die volgens de Commissie Wientjes passen binnen het economisch profiel van Twente: (-) Safety & Security, (-) Unmanned Systems, (-) luchthaven en aan de luchthaven gebonden bedrijvigheid en (-) AMM.

De doelgroepen van TBT worden met elkaar verbonden door een samenhang vanuit drie perspectieven, die elkaar deels overlappen en aanvullen:

  • Gemene deler in activiteiten en daarbij passende uitstraling
  • Gemene deler in noodzakelijke vestigingscriteria
  • Synergievorming binnen en tussen doelgroepen in elkaars nabijheid


De doelgroepen, activiteiten en bijbehorende (o.a. nu al geïnteresseerde) initiatieven gericht op TBT zijn niet aan een specifieke regio gebonden. Dat blijkt ook uit de herkomst van de in de inventarisaties van Buck Consultants International (BCI) uiteengezette initiatieven: slechts een enkeling heeft op dit moment inderdaad al (bedrijfsmatige) banden met Twente. De focus van TBT is weliswaar gericht op doelgroepen die de aanwezige kennis- en productieclusters in Twente verrijken, maar de initiatieven ontplooien zich in essentie op TBT vanwege de uniciteit van de locatie. Deze uniciteit uit zich in harde vestigingscriteria (bijv. aanwezigheid van een start- en landingsbaan), zachte locatiekwaliteiten (bijv. stoere, ruige en experimentele uitstraling) en daarbij horende mogelijkheden om in synergie met andere bedrijven te kunnen opereren. Concreet wil dat zeggen: indien TBT niet ontwikkeld wordt, zullen de op TBT gerichte initiatieven zich, op mogelijk een enkeling na, naar verwachting niet richten op reguliere werklocaties in de regio, maar een groter, mogelijk internationaal zoekgebied hanteren. Deze bedrijven voelen zich niet primair aangetrokken tot Twente als regio, maar wel specifiek tot TBT, omdat deze locatie specifieke ruimtelijke kenmerken heeft, al dan niet noodzakelijk of ruimtelijk relevant. De initiatieven voor TBT oriënteren zich niet op (reguliere bedrijventerrein in) de regio, maar eerder op (unieke) locaties als Sheffield, Aachen of elders in Nederland of Europa.

Voor TBT kan naar inzicht van Stec dan ook wél een actuele behoefte worden bepaald, maar kan hier geen vaste regio/reikwijdte aan worden gebonden. De Ladder-onderbouwing richt zich dan ook op de actuele behoefte, zonder daar een specifieke regio aan te binden.

Op basis van de totale reële ruimtevraag voor alle huidige lopende initiatieven (ruimtebehoefte x kans) is door BCI een inschatting gemaakt voor de totale ruimtevraag (dus voor alle sectoren) in een (bestemmings)periode van tien jaar: ca. 115.000 m2 tot 175.000 m2 'footprint'. 'Footprint' is daarbij gedefinieerd als het gebruikte bodemoppervlak van de bebouwing. De vraag splitsen zij op basis van de huidige initiatieven uit naar de vier hoofddoelgroepen van TBT, zoals de verhouding op dit moment, op basis van de huidige initiatieven zonder actieve marketing- en acquisitiestrategie zou zijn. Zie onderstaande tabel.

Doelgroep   Ruimtevraag enkel o.b.v. huidige initiatieven   Totale ruimtevraag voor één planperiode (10 jaar)  
Totaal, waarvan de verhouding tussen de doelgroepen o.b.v. de huidige initiatieven als volgt wordt verwacht:   ± 4,6 – 5,6 ha   ± 9,5 – 17,5 ha  
Safety & Security   ± 7.000 m2 'footprint'   ± 10.000 – 20.000 m2 'footprint'  
Unmanned Systems   ± 1.000 m2 'footprint'   ± 5.000 m2 'footprint'  
Luchthaven en luchthavengebonden bedrijvigheid   ± 14.000 – 24.000 m2 'footprint'   ± 30.000 – 50.000 m2 'footprint'  
AMM   ± 24.000 m2 'footprint'   ± 50.000 – 100.000 m2 'footprint'  

De geraamde ruimtevraag voor TBT is vrijwel volledig additioneel. Het gaat om initiatieven die zich enkel op TBT kunnen huisvesten vanwege specifieke activiteiten en profiel of op TBT absoluut meer economische waarde en banen kunnen creëren ten opzichte van andere locaties, omdat zij zich op TBT situeren als onderdeel van het concept rondom samenwerking, synergie en clustervorming.

Stec verwacht dat van alle initiatieven enkel een zeer selecte hoeveelheid van de initiatieven gericht op Safety & Security en AMM mogelijk op een regulier bedrijventerrein kunnen vestigen. Deze doelgroepen zijn niet volledig 'additioneel' voor de regio en hiervan kan dan ook niet gesteld worden (-) dat zij in geheel niet op een regulier bedrijventerrein kunnen vestigen en (-) dat de vraag zich primair in Twente voordoet vanwege het unieke aanbod op TBT.

Het maximale effect op bestaande werklocaties in Twente lijkt Stec aanvaardbaar. Een maximaal effect van 1,5 - 2,2 ha op andere bedrijventerreinen in de regio is zeer beperkt, in het bijzonder wanneer dit aantal relatief wordt bezien ten opzichte van de ruim 3.000 ha bedrijfsgrond die er in de regio (grotendeels al bebouwd) aanwezig is. De potentie van TBT om met de ontwikkeling in de voorgestelde vorm meerwaarde te leveren aan de economische structuur van de regio en bij te dragen aan een duurzaam economisch sterker Twente telt daarbij mee om de aanvaardbaarheid van deze effecten te onderbouwen.

Werkparken Middengebied

Bij het toetsen van de ontwikkelingen in Oostkamp en De Strip is bekeken welke behoefte er is aan de leisure (geactualiseerd onderzoek door Oosterman Vrijetijdszaken, Oostkamp en De Strip Enschede - Regionale behoefte Leisure (3 april 2017, zie bijlage 74). Conclusie van het onderzoek is dat Oostkamp en De Strip voorzien in een actuele behoefte aan een leisurebestemming in Twente. Het gaat dan om leisurebestemmingen die passen bij het gebied, in dit onderzoek omschreven als ‘publieksevenementen, beurzen en zakelijke bijeenkomsten en permanente attracties met een regionaal of bovenregionaal verzorgende functie die vanwege hun omvang of karakter in het buitengebied (of aan de stadsranden) gesitueerd zijn en/of raakvlakken hebben met de thematiek van ‘toys for boys’ (lasergamen, quadrijden, techniek, et cetera). De leisurebestemmingen zijn bovendien begrensd in hun jaarlijks aantal bezoekers: er mag sprake zijn van maximaal 500.000 bezoekers per jaar.


Deze actuele behoefte wordt als volgt aangetoond:

  • 1. Er is al jaren sprake van een toenemende vraag naar niet alledaagse, sfeervolle locaties met een hoge belevingswaarde, terwijl het aanbod van dit soort locaties in Twente zeer beperkt is.
  • 2. De sector publieksevenementen, beurzen en zakelijke bijeenkomsten groeit de laatste jaren zonder dat het aantal permanente locaties voor dit soort evenementen in Twente is uitgebreid.
  • 3. Er is in Twente sprake van een cluster van bedrijven, instellingen en evenementen in de automotive sector. Oostkamp en De Strip kunnen bedrijven en evenementen in deze specifieke sector mogelijk met elkaar verbinden en uitgroeien tot een permanente fysieke ontmoetingsplek voor de sector.
  • 4. Er is in Nederland en Duitsland behoefte aan zeer grootschalige locaties voor unieke grootschalige evenementen met een unieke belevingswaarde. Oostkamp en De Strip zijn in Twente de enige locatie in Twente die zijn grote oppervlaktes, zowel overdekt als niet-overdekt dergelijke evenementen kunnen accommoderen.
     
6.2.2 Ruimte binnen bestaand stedelijk gebied

Uitgangspunt bij de gebiedsontwikkeling is niet om nieuwe functies een plek te geven in landelijk gebied, maar om de voormalige militaire luchthaven zorgvuldig te benutten. Doelstelling is dat de locatie een aanvulling is op de vestigingsmogelijkheden voor bedrijven, waarmee een belangrijke bijdrage aan de versterking van de economie van Twente wordt geboden. De aanwezige hangars, shelters, taxibanen en de grote ruimte in het gebied rond de 3 kilometer lange start- en landingsbaan, in de groene omgeving, maken het een locatie die zeer geschikt is om te pionieren, uit te proberen en te vernieuwen; waar bedrijven nieuwe producten en diensten gaan ontwikkelen, testen en produceren; waar bedrijven opleiden, trainen en presentaties en evenementen organiseren.

Vergelijkbare gebieden waar al zo veel landschappelijke en gebouwde waarden aanwezig zijn, zijn niet te vinden in bestaand stedelijk gebied in de regio. De werkparken Oostkamp en De Strip zijn door de huidige eigenaar juist gekocht vanwege de unieke aanwezige waarden. De bijzondere gebouwen (bunkerstrip, Hangar 11) grote verharde oppervlakten om te parkeren en de ruime afstand tot omliggende woningen maken het zeer geschikt voor leisure (waaronder evenementen). Voor de beoogde invulling van deze werkparken is daarmee door de maat en schaal (zowel binnen als buiten) geen plek te vinden in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is de kracht van het concept juist om specifiek gebruik te maken van het authentieke eigen karakter en sfeer van de locatie (de specifieke eigenheid van de locatie is niet ergens anders te vinden). Losse onderdelen elders plaatsen sluit niet aan bij de beoogde ontwikkelrichting, omdat deze niet zelfstandig kunnen functioneren, maar een onderdeel zijn van een grotere functie.

De Safetycampus is al geruime tijd gevestigd op het noordelijk deel van het terrein, waar het op kleine bouwwerken na, gebruikt maakt van de bestaande voorzieningen. Door de geslotenheid van het terrein biedt het ideale mogelijkheden voor het uitvoeren van diverse veiligheidsactiviteiten (bijvoorbeeld het simuleren van gevaarlijke situaties). Daarnaast biedt de locatie mogelijk synergievoordelen rondom de luchthavenbrandweer.

De aanwezigheid van de start- en landingsbaan, die door Defensie in zeer goede staat is achtergelaten, vormt de basis voor de vestiging van een luchthaven voor diverse soorten vliegbewegingen en luchthavengebonden bedrijvigheid. Zoals onder trede 1 al is toegelicht zijn er kansen voor ontmanteling van end-of-life toestellen uit de grote luchtvaart , een test- en trainingcentrum voor onbemand vliegen, Business aviation (zakelijk vliegen) inclusief business aviation onderhoud en General aviation (kleine luchtvaart) inclusief general aviation onderhoud. Deze voorziening is niet mogelijk binnen bestaand stedelijke gebied vanwege de grootte van de verschillende beperkingenzones die er omheen liggen en de noodzaak om direct aan een start- en landingsbaan te liggen. Hetzelfde geldt voor een belangrijke groeimarkt voor Safety & Security. Twente Airport heeft uitstekende faciliteiten voor opleidingen, testen en simulatievluchten met Unmanned Systems, waaronder drones). Het terrein van de luchthaven biedt onder meer:

  • voldoende ruimte in een relatief dunbevolkt gebied;
  • een bestaande infrastructuur met landingsbaan, ook voor grotere RPAS;
  • integratie in de reeds bestaande Twente Safety Campus op het vliegveld;
  • een permanente aanwezigheid van hulpdiensten;
  • potentie tot een afgeschermde testlocatie (confidential);
  • met Kennispark Twente een uniek innovatie-ecosysteem met ruime ervaring met High Tech Startups en disruptieve technologie;
  • de mogelijkheid van huisvesting van high-techbedrijven;
  • een uitstekende samenwerking tussen bestuur, industrie en first responders (GHOR, brandweer, politie, Defensie);
  • mogelijkheden voor overheden om, met behoud van individuele verantwoordelijkheden, op een veilige manier regelgeving te kunnen ontwikkelen.

Het unieke karakter wordt onderbouwd door Stec. Beschikbare bedrijfsruimte en mogelijk geschikt te maken ruimte kunnen geen invulling geven aan de ruimtevraag van TBT. De geraamde ruimtevraag voor TBT is vrijwel volledig additioneel. Het gaat om initiatieven die zich enkel op TBT kunnen huisvesten vanwege specifieke activiteiten en profiel of op TBT absoluut meer economische waarde en banen kunnen creëren ten opzichte van andere locaties, omdat zij op TBT situeren als onderdeel van het concept rondom samenwerking, synergie en clustervorming. Een andere locatie in de regio is voor de initiatieven dan ook, op misschien een enkeling na, geen reëel alternatief voor de beoogde doelgroep van TBT. Ook hier geldt dat voor het gros van de vraag de ruimtelijk relevante vestigingscriteria niet aanwezig zijn in bestaand stedelijk gebied en dat voor het overig deel van de vraag naar verwachting hoort bij het totaalconcept van TBT, zoals ook bedoeld door de Commissie Wientjes.

Er zal zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van de bestaande bebouwing in het gebied. Er is ca. 26.000 m² aan bestaande bebouwing in het plangebied Noord gesitueerd, waaronder hangars, shelters en bunkers. De bestaande bebouwing in het gebied wordt maximaal benut en is er sprake van zorgvuldig (her)gebruik van ruimte.

Leegstand elders

Niet uit te sluiten is dat er door de ontwikkeling van TBT incidenteel leegstand in bestaande bedrijfsruimte ontstaat in de regio. Mogelijk zullen enkele (delen van) bedrijven de stap maken van een bestaand (deel van een) bedrijfspand naar TBT. Het gaat dan om het (maximaal) te verwachten niet-additionele deel van de vraag: maximaal ca. 1,5 à 2,2 ha 'footprint' over de gehele planperiode. De effecten op leegstand in de directe omgeving van TBT zijn daarmee naar verwachting klein. Als er al sprake is van een effect op leegstand op reguliere werklocaties, vindt Stec het aanvaardbaar, vanwege de beperkte omvang en in het licht van de meerwaarde van het concept voor een duurzaam economisch sterker Twente . Bovendien geldt: dat op dit moment de luchthaven ook 'leegstaand' gebied is en worden met de ontwikkeling van TBT leegstaande panden opgevuld. Relevant om daarbij te vermelden is dat de leegstand op bedrijventerreinen in de gehele regio op dit moment rond een gezond frictieniveau van 5% lijkt te liggen . Een dergelijke frictieleegstand behouden is van belang om een goede verhuis- en investeringsdynamiek in de regio te borgen.

Op basis van een voorzichtige inschatting kan worden geconcludeerd dat de nieuwe evenementenfunctie in Oostkamp / De Strip enige impact op bestaande voorzieningen zal hebben, maar dat van structurele leegstand als gevolg van de invulling van Oostkamp en De Strip geen sprake zal zijn.
Hiervoor bestaan twee redenen:

  • 1. de landelijke en regionale markt van evenementen, zakelijke bijeenkomsten, beurzen en congressen is de afgelopen jaren gegroeid zonder dat het aanbod aan accommodaties en locaties is uitgebreid.
  • 2. Het bestemmingsplan voor Oostkamp en de Strip is begrensd in aantallen bezoekers (maximaal 500.000 per jaar voor de gezamenlijke evenementen).

Het is denkbaar dat een klein deel van de regionale evenementenmarkt (zowel zakelijke als publieksevenementen), die nu plaatsvinden in Go Planet Parc, Twentehallen, Evenementenhal Hardenberg of Hazemeijer Hengelo, zich mogelijk zal verplaatsen naar Oostkamp/De Strip. In de Evenementenhal in Hardenberg vindt bijvoorbeeld een flink aantal technische en automotive vakbeurzen plaats. Wanneer De Strip erin slaagt een echt automotive cluster te realiseren, zal een deel van deze vakbeurzen het mogelijk interessant vinden om te ‘verhuizen’. Maar de exploitatie van deze evenementenhal in Hardenberg is daarvan slechts zeer ten dele afhankelijk. Daarom is het niet aannemelijk dat dit zal leiden tot een faillissement/sluiting van de hal in Hardenberg. Oostkamp/De Strip is, zoals eerder betoogd, vooral complementair op het bestaande aanbod van evenementenlocaties. Oostkamp/De Strip voorziet duidelijk in een andere, en bovendien groeiende behoefte aan sfeer, karakter en verhaal.

6.2.3 Algemene conclusie ladder voor duurzame verstedelijking

Conclusie is dat de gebiedsontwikkeling niet valt onder de toets van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Deze systematiek is in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel gehanteerd voor de economische onderbouwing. De herontwikkeling van de voormalige militaire vliegbasis is dermate uniek dat er in de regio geen vergelijkbare projecten zijn. Omdat bij de planontwikkeling hergebruik van bestaande voorzieningen voorop staat en dit ook geborgd wordt in de bestemmingsplannen, vormt een beperkte uitbreiding van de bouwvolumes geen belemmering. Daarnaast passen de ontwikkelingen binnen de bouwvolumes waarover beschikt kon worden ten tijde van het militaire gebruik en het medegebruik voor burgerluchtvaart. Omdat het gebied uniek van karakter is en de beoogde ontwikkelingen daarop aansluiten, zijn er binnen bestaand stedelijk gebied geen gebieden waar dezelfde ontwikkeling gefaciliteerd kan worden. Met andere woorden: het karakter en de eigenschappen van het gebied geven de kans aan nieuwe economische ontwikkelingen en niet vice versa. Conclusie is dan ook dat de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen (ook niet in het kader van een goede ruimtelijke ordening).

6.3 Uitvoerbaarheid binnen planperiode

In artikel 3.1, tweede lid, van de Wro is bepaald dat de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw wordt vastgesteld. Uit deze bepaling volgt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat, onverminderd de verlengingsmogelijkheid voor de raad die is neergelegd in artikel 3.1, derde lid, van de Wro. Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode zullen worden verwezenlijkt.

Beoordeeld is of de in de verschillende bestemmingsplannen waar deze toelichting voor is opgesteld opgenomen bestemmingen binnen 10 jaar redelijkerwijs verwezenlijkt kunnen worden. Uit de verschillende onderzoeken naar de regionale behoefte (zie paragraaf 6.2) en de luchthavenexploitatie blijkt in voldoende mate dat de opgenomen bestemmingen binnen de planperiode verwezenlijkt kunnen worden. Vanwege de beoogde organische groei is er geen harde planning, maar uit de verschillende documenten komen geen argumenten naar voren waaruit blijkt dat bestemmingen pas buiten de planperiode gerealiseerd kunnen worden.

Daarnaast valt de gebiedsontwikkeling op basis van de zevende tranche van de Crisis- en herstelwet onder de werking van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, waardoor In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van twintig jaar opnieuw worden vastgesteld.

Voor zover het particuliere eigenaren betreft is de gemeente van oordeel dat deze partijen voldoende in staat zijn om invulling te geven aan het bestemmingsplan. Voor zover gronden bij vaststelling van het bestemmingsplan nog in eigendom zijn van de gemeenschappelijke regeling zijn er voldoende financiële middelen gereserveerd voor het beheer.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Algemeen

Type bestemmingsplan

De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:

  • a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
  • b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
  • c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
  • d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.

Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In de bestemmingsplannen is gekozen voor een globaal eindplan. Het bestemmingsplan legt de buitenkaders vast qua milieugevolgen en bouw- en gebruiksmogelijkheden. Daarbij wordt niet in detail uitgewerkt hoe het terrein zelf exact gebruikt en bebouwd mag worden. Sturing vindt plaats via de bestemmingsregels in combinatie met een vast te stellen beleidsregel voor ruimtelijke kwaliteit. In het bestemmingsplan zelf wordt de norm voor deze ruimtelijke kwaliteit bepaald, de beleidsregel dient vervolgens als kader voor de uitleg van de norm.

Wijze van bestemmen

Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.

Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.

Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.

In dit hoofdstuk van de plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in de bestemmingsplan is gekozen.

7.2 Indeling planregels

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
  • d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
  • f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
  • g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
  • h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
  • i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

7.3 Beschrijving van het plan

In de bestemmingsplannen waarvoor deze plantoelichting is opgesteld komen de volgende juridische onderdelen voor.

7.3.1 Bestemmingen

Agrarisch met waarden - Agrarische functie met ecologische waarden / Agrarisch

Naast de nieuw aangelegde natuur behoren er enkele gronden tot de gebiedsontwikkeling die geen onderdeel uit gaan maken van het NNN. Deze gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik, opslag van grond en de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, geomorfologische en natuurlijke waarden. Binnen deze gronden zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan. Het gaat om het resterende gebied tussen Technology Base en de gemeentegrens (plangebied Noord) en de gronden ten noorden van de nieuw aangelegde natuur (deelgebied Midden). Daarnaast is er een klein agrarisch perceel in het noordelijk deelgebied aanwezig dat ligt tussen het plangebied en de gemeentegrens, deze is voor de volledigheid meegenomen.

Bedrijf

De bestaande bedrijvigheid op Deventerpoort zal positief worden bestemd, naast de reeds aanwezige kantoren en horeca. De gehanteerde milieucategoriëen zijn afgestemd op de bestaande milieu-activiteiten. De bouwvlakken zijn gelegd om de bestaande gebouwen, van herstructurering en uitbreiding zoals eerder beleidsmatig als uitgangspunt werd gehanteerd, is daarmee geen sprake meer. Daarom is de benaming ook veranderd van 'Bedrijventerrein' naar 'Bedrijf'. De overige gronden op het terrein krijgen een passende bestemming Verkeer of Groen. De panden waarin naast bedrijvigheid in de huidige situatie ook gebruik als kantoor of voor horeca aanwezig is, zijn als zodanig aangeduid.


Cultuur en ontspanning - Leisurepark

Het kader voor de ontwikkeling van de Werkparken Oostkamp en De Strip wordt gevormd door het Ontwikkelingsplan 2012 en de Nota van Uitgangspunten Middengebied 2015. Het betreft een economische kansenzone, waarin leisure, evenementen en bedrijvigheid samengaan. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing en infrastructuur met hier en daar ruimte voor nieuwbouw. Voor de Werkparken De Strip en Oostkamp wordt een organische ontwikkeling voorgestaan, passend in de huidige economische situatie. Een eindbeeld van de ontwikkeling is daardoor nog niet te geven. In de Nota van Uitgangspunten, in april 2015 vastgesteld door de gemeente Enschede (en via de gebiedsgerichte uitwerking van de structuurvisie in november 2016 nogmaals ter bevestiging als ruimtelijk beleidskader), is het beleidskader voor de beoogde ontwikkeling uitgewerkt. Op basis daarvan is de bestemmingsplanregel opgesteld met daarin leisure en evenementen als hoofdactiviteit met daarbij behorende functies zoals kantoren of een restaurant. Ook zijn activiteiten mogelijk die gebruik maken van de zeer specifieke bestaande gebouwen en voorzieningen die elders niet aanwezig zijn (zoals het testen van autobanden op de Strip en rijpen van kazen in de oude bunkerstrip). De ontwikkelmogelijkheden zijn, op basis van de aangetoonde economische behoefte en het beleidskader, vastgelegd in de planregels (maximaal oppervlakte aan gebouwen) in combinatie met bouwhoogten en bouwvlakken op de verbeeldingen op basis van de verschillende ruimtelijke kaders (o.a. cultuurhistorie en de beperkingenzones vanwege de installaties van Defensie en de luchthaven). Daarbij wordt als basis de bestaande situatie (zowel gebouwd als ongebouwd) gebruikt. In Oostkamp is al circa 22.000 m2 bebouwing aanwezig, waaronder de circa 7.000 m2 Hangar 11 waarvoor via een omgevingsvergunning al evenementen in georganiseerd kunnen worden. Grote ontwikkelingen worden niet voorzien bij de cultuurhistorisch waardevolle bunkerstrip (zie voor meer informatie de toelichting bij de dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie). In De Strip zijn verschillende, veelal in goede staat verkerende panden beschikbaar (in totaliteit zo’n 9.000 m2 bvo), een deel van het bestemde gebruik is al toegestaan op basis van een omgevingsvergunning. Om het behoud van de bestaande structuren en gebouwen te stimuleren zijn er verschillende gebieden aangewezen als cultuurhistorisch attentiegebied in de beleidsregel voor ruimtelijke kwaliteit of aangeduid als cultuurhistorisch waardevol pand in de regels. Via deze beleidsregel vindt ook de borging plaats van de locatie en hoogte van nieuwbouw. Beiden moeten aansluiten bij de bestaande structuren met daarin hoogteaccenten zoals de oude verkeerstoren. Deze benadering sluit aan op de inrichting van andere leisure-locaties in Nederland.

Vanwege de grote schaal van het terrein, de afstand tot omliggende gebouwen en de te behouden groene randen is een maximale bouwhoogte van 20 meter goed inpasbaar in het terrein. De beleidsregel ziet erop dat het hoogteaccenten worden die passen in het landschap.

De oude brandweerkazerne heeft een aanduiding gekregen waardoor hierin zelfstandige horeca gevestigd kan worden (mede om hergebruik van het pand te stimuleren). Grotendeels is het plangebied Oostkamp inwaarts gezoneerd qua toegestane milieucategorieën. Bij de besluitvorming rondom de Nota van Uitgangspunten is besloten dat in zowel De Strip als Oostkamp maximaal milieucategorie 4.2 wordt toegestaan.

Rondom evenementen zijn er, mede door het ontbreken van een helder wettelijk kader, verschillende uitspraken gedaan door de Raad van State. Rode draad is dat het borgen van evenementen valt onder een goede ruimtelijke ordening en daarom opgenomen kan worden in bestemmingsplannen. Op basis van landelijk toegepaste richtlijnen en de effectbeoordelingen is een bepaling in de planregels opgenomen die ingaat op de maximale geluidbelasting door wegverkeer. Daarnaast wordt via het bestemmingsplan 'Voormalige Vliegbasis Twenthe - Zones' de 50 dB(A) geluidscontour vastgelegd waaraan ook leisure en evenementen moeten voldoen.

Tot maximaal 12 dagen per jaar mag er meer geluid gemaakt worden. De bovengrens is hierbij bepaald op 70 dB(A) op de gevels van omliggende woningen. Daarnaast is voor de lage tonen de norm op 85 dB(C) bepaald, conform de landelijk gehanteerde methode dB(C) = dB(A) +15. Naast woningen is ook rekening gehouden met de bescherming van de omliggende natuur door voor de relevante hertzfrequenties ook maximale geluidzones vast te leggen. Eerdere evenementen op de locatie hebben aangetoond dat het mogelijk is om muziekevenementen te organiseren binnen deze kaders. Ook andere conclusies uit de ecologische effectbeoordeling zijn, voor zover van toepassing op een goede ruimtelijke ordening, in de planregels opgenomen. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf 5.4.2. Hierbij is gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het gebied kent als experiment binnen de Crisis- en herstelwet (zie paragraaf 4.1). Hierin is ook informatie opgenomen over de maximale lichtinvloed vanaf het terrein op het omliggend Natuurnetwerk Nederland.

De ontwikkeling van de werkparken en beoogde functies binnen het bestemmingsplan is organisch van karakter. Organische stedelijke ontwikkeling is - anders dan voorheen waar de focus lag op het realiseren van een project - veel meer op te vatten als een proces. Er is geen gedetailleerd, vooraf vastgesteld eindbeeld of werkvolgorde. Het is aan de markt óf en wanneer deze initiatieven onderneemt en welke vormen die precies aannemen. Een stedenbouwkundig plan is derhalve ook niet opgesteld die de voorgenomen ontwikkelingen schetst. Als zwaar structurerend element is de fysieke strip wel buiten het bouwvlak gehouden zodat er geen gebouwen gerealiseerd kunnen worden. Om enerzijds de gewenste economische ontwikkeling maximaal te faciliteren en anderzijds de hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden te borgen is er een gebiedsprofiel met ruimtelijke spelregels opgesteld die vertaald zijn in de beleidsregel "Ruimtelijke Kwaliteit voormalige vliegbasis Twenthe'" die als toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied is bedoeld. De borging van deze beleidsregels vindt plaats via de planregels, waar het behoud en de bescherming van ruimtelijke kwaliteit is benoemd onder de bestemmingsomschrijving. Vervolgens is via een nadere eis bepaald dat het college van burgemeester en wethouders nadere eisen stellen ten aanzien van het behouden en beschermen van een toereikende ruimtelijke kwaliteit bij de verlening van een omgevingsvergunning, waarbij toereikend betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels.

Door meer inzicht in de ontwikkelrichting van Oostkamp en De Strip is ervoor gekozen om de hoofdgroep van de bestemming na de ontwerpfase te veranderen van 'Bedrijventerrein' naar 'Cultuur en ontspanning'. Op basis hiervan en de aanpassing voor Deventerpoort van Bedrijventerrein naar Bedrijven (alleen bestaande situatie) is de bijlage met de VNG-bedrijvenlijst vervangen (de lijst voor bedrijventerreinen is vervangen door de reguliere Lijst van bedrijfstypen).

In de bestemming zijn uitgebreide gebruiksregels opgesteld om te waarborgen dat de organische ontwikkeling wel binnen de onderzochte kaders blijft. Een nadere toelichting op de verschillende regels staat bij de desbetreffende onderdelen in het hoofdstuk Omgevingsaspecten van deze toelichting.


Bedrijventerrein - Technology Base Twente

Plangebied Noord bestaat uit een mix van luchthavengebied, een gedeelte dat wordt ingericht voor bedrijvigheid in de AMM/HTSM-sector, gronden voor Safety & Security (voortbouwend op de reeds bestemde Twente Safety Campus) en een stuk van de ontsluiting op de N737. Ook is er ruimte voor het gebruik van Unmanned Systems en bijbehorende bedrijvigheid. Daarnaast zijn in de bestemmingsomschrijvingen ondergeschikte en ondersteunende mogelijkheden voor deze bedrijfsvormen, naast algemeen gebruik voor groen, infrastructuur, water etc. Binnen het luchthavengebied is, naast de ruimte die nodig is voor de vliegfunctie ten behoeve van Business Aviation en General Aviation, ruimte voor luchthavengebonden bedrijvigheid en voor het testen en vliegen met Unmanned Systems. Voor dit gebied is dezelfde constructie van toepassing rond de beleidsregel "Ruimtelijke Kwaliteit voormalige vliegbasis Twenthe'" als bij de werkparken (zie boven). Op basis van de diverse economische en milieutechnische kaders en de beperkingenzones uit het luchthavenbesluit zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden bepaald. In afwijking van het middengebied is voor het noordelijk deel niet gewerkt met een inwaartse milieuzonering, maar gekeken naar een aannemelijke gebiedsindeling. Vanwege het luchthavenbesluit gaat een deel van het gebied namelijk vallen onder de airside van de luchthaven, waardoor het afgesloten is van het verdere terrein. Op basis van de verwachte indeling is gekeken naar de milieubelasting van de verschillende activiteiten. Hierdoor is een zonering ontstaan met maximaal categorie 4.2. Op het gedeelte dat valt onder de airside zullen zich in hoofdzaak activiteiten vestigen die afhankelijk zijn van de start- en landingsbaan. Beoordeeld is dat hiervoor geen hogere categorie dan 4.1 nodig is. Dezelfde systematiek is gehanteerd voor de activiteiten rondom Safety & Security. Omdat veel beoogde activiteiten in opkomst zijnde segmenten zijn is niet met zekerheid te voorspellen welke activiteiten zich waar gaan vestigen in het noordelijk deel. In het bestemmingsplan is daarom gekozen voor één bestemming met bouwvolumes per segment. Dit heeft geen invloed op de beoordeelde effecten in de verschillende milieuonderzoeken. De locatie van het testen van de vliegtuigmotoren is vanwege de impact wel specifiek vastgelegd op de verbeelding.

Binnen deze bestemming worden zowel nieuwe functies bestemd (o.a. luchthavengebonden bedrijvigheid, AMM en Unmanned Systems-bedrijven) als reeds positief bestemde functies geactualiseerd (Safety & Security, luchthaven). In de planregels wordt daarnaast ingegaan op enkele specifieke aspecten in het gebied zoals de bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor de vliegveiligheid en het bouwen van gebouwen bedoeld voor uitvoeren van veiligheidsoefeningen.

In paragraaf 6.2 (Ladder duurzame verstedelijking) is toegelicht dat een deel van de aangetoonde marktbehoefte voor AMM niet bij recht maar met een wijzigingsbevoegdheid is geregeld. Dat is in deze bestemming verwerkt.

In de planregels is daarnaast een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om hoger te bouwen dan 20 meter. Uit de marktverkenningen en toetsing van eerste initiatieven is gebleken dat de specifieke bedrijfssegmenten soms ook vragen om specifieke bedrijfshallen. Voorbeeld is bedrijvigheid rondom inpandige bewerking van vliegtuigen, waarbij een deel van het gebouw hoger moet zijn i.v.m. de staart van het vliegtuig. Bij de afwijking moet altijd voldaan worden aan de eisen vanuit belemmeringenzone rondom de zendinstallatie van Defensie. Daarnaast moet er een verklaring zijn vanuit de Inspectie Leefomgeving en Transport om te voorkomen dat de vliegveiligheid in gevaar komt. Uit een stedenbouwkundige studie blijkt dat (vanwege de grote afstanden in het gebied) het effect qua ruimtelijke uitstraling beperkt is. Zie als voorbeeld onderstaande afbeelding waarin een gebouw met een gedeeltelijke bouwhoogte van circa 40 meter is ingetekend (zicht vanaf de Weerseloseweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0153.BP00131-0003_0028.png"

Figuur 26: Stedenbouwkundige studie naar incidentele hogere bouwhoogten


Groen

De gronden op Deventerpoort maken geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur, waardoor een bestemming Groen beter aansluit bij het feitelijke gebruik. In de bestemming zelf is het hoofdgebruik benoemd (groen en water), in de algemene regels is opgenomen dat wandel- en fietspaden zijn toegestaan waardoor via de Groen-bestemming aansluiting van de huidige infrastructuur op de nieuwe fiets- en wandelroutes in de NNN mogelijk is. Deze bestemming is ook opgenomen voor de ecologisch relevante delen in Noord en Midden en voor delen van de randen van deze terreinen om een groene overgang naar de omgeving te waarborgen.


Maatschappelijk - militaire zend- en ontvangstinstallatie

De gronden die in bezit zijn gebleven van Defensie worden, conform de landelijke wet- en regelgeving bestemd voor militaire zend- en ontvangstinstallaties. De bijbehorende bouwbeperkingenzones zijn vastgelegd via gebiedsaanduidingen. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf 4.1.2. Voor de gronden bij de noordelijke zend- en ontvangstinstallatie is deels medegebruik toegestaan zoals mogelijk in de bestemming "Bedrijventerrein - Technology Base Twente". Doel is om een deel van de resterende grond van Defensie te verkopen aan ADT, zodat een goede exploitatie van het gebied mogelijk is. Een deel van de taxibaan en bestaande bebouwing ligt formeel namelijk nog op Defensiegrond.


Natuur

In plangebied Midden is circa 137 hectare grond van de voormalige militaire basis ingericht als natuur in aansluiting op het Natuur Netwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De gronden worden, conform de provinciale verordening, bestemd als natuur. Bij de ontwikkeling van de natuur wordt ingespeeld op de bestaande lijnen in het gebied. Daarnaast worden andere elementen zoals de spottershills (uitkijkposten) zorgvuldig ingepast in het landschap, passend bij de maat, schaal en vorm van het landschap (microreliëf). Verder is gezocht naar een goede locatie voor de Gradiëntlijn die loopt vanaf de Lonnekerberg (stuwwal, hoog, besloten) naar het open lager gelegen gebied. Er is voor gekozen om met de inrichting van de natuur al te starten vanuit het belang om nieuwe habitats in te richten om een “warme” overgang te creëren voor flora en fauna. Om beleving van het unieke gebied mogelijk te maken is recreatief medegebruik toegestaan voor zover het de natuurlijke waarden niet aantast, mede door de bouw van een uitkijktoren. In de planregels is hierin voorzien door een specifieke locatie aan te wijzen voor de toren en alleen exxtensieve recreatie mogelijk te maken op bestaande paden en verhardingen.


Verkeer

In deelgebied Midden zijn er enkele stroken die geen onderdeel uitmaken van de werparken maar:

a) als bestaande infrastructuur de deelgebieden aansluiten op het omliggende wegennetwerk (ten noorden van Deventerpoort, op Deventerpoort zelf en de weg richting Oldenzaal die tevens De Strip/Oostkamp ontsluit) of

b) als nieuwe ontsluitingsweg worden aangelegd (ten zuiden van Oostkamp richting de Oude Deventerweg).

Daarnaast is voor het noordelijk deelgebied de grond bij de ingang van het terrein bestemd voor Verkeer, hier is ruimte voor een nieuwe ontsluitingsweg.

7.3.2 Dubbelbestemmingen

Waarde - Cultuurhistorie

In de MER is uitgebreid ingegaan op de bijzondere ontstaansgeschiedenis van het terrein. Meer informatie hierover is opgenomen in Hoofdstuk 3 Planbeschrijving. Hierin staan ook verschillende cultuurhistorische attentiegebieden beschreven waarvoor het aspect 'cultuurhistorie' meegewogen dient te worden bij de vergunningverlening. Een bijzondere lijn die meer bescherming vraagt is de oude munitiestraat die als afgesloten lijn geheel in het bosgebied is ingebed in Oostkamp. Het behoud van deze structuur gaat hier boven de andere afwegingskaders. Daarom is besloten aan dit gebied de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie toe te kennen, waardoor niet zonder een omgevingsvergunning aanpassingen plaats kunnen vinden in de gebouwde en ongebouwde karakteristieke onderdelen.

Waarde - Ecologie

In zowel Noord als Midden komen panden voor waar vanwege vleermuizen of huismussen een dubbelbestemming Waarde - Ecologie is opgenomen. Met deze dubbelbestemming wordt beoogd de habitat van de betreffende soort te duiden, zodat bij uitvoering duidelijk is waarmee rekening gehouden moet worden. Voor de panden waar het de huismus betreft zijn ook de omliggende groenstroken meegenomen omdat deze cruciaal zijn voor het voortkomen van de soort.

7.3.3 Gebiedsaanduidingen

In het deel over de gebiedsaanduidingen zijn de verschillende zones opgenomen die voortkomen uit het toegestane gebruik. Omdat zowel in het noordelijk deel (testen van vliegtuigmotoren) als in het middengebied (gebruik van motorvoertuigen) activiteiten worden bestemd die gezien worden als grote lawaaimakers worden beide bedrijventerreinen voorzien van een geluidzone - industrie. Voor het testen van de vliegtuigmotoren ligt deze zone gedeeltelijk in de gemeente Dinkelland (naast Enschede). Deze geluidzones worden opgenomen in een apart bestemmingsplan omdat ze als een paraplu over meerdere bestemmingsplannen heen gelegd moeten worden. Naast de zones voor geluid zijn op basis van de Barro/Rarro (zie paragraaf 4.1.2) ook de bouwbeperkingenzones die voortkomen uit de zend- en ontvangstinstallaties opgenomen in dit parapluplan. Derde onderdeel vormen de geluidszones die komen te vervallen omdat ze na de inwerkingtreding van het nieuwe luchthavenbesluit niet meer van kracht zijn (oude militaire Ke-zones en de provinciale gebiedsreservering). De zone die hoort bij de MASS-radar (naast De Strip) is niet expliciet benoemd omdat deze over het gehele plangebied reikt en er geen bestemmingsregels zijn opgenomen die het mogelijk maken om te bouwen hoger dat de gekoppelde bouwbeperkingenzones. Als laatste onderdeel is een veiligheidszone opgenomen voor de activiteiten rondom Safety & Security vanwege de Bevi-activiteiten.

7.3.4 Algemene regels

Naast de gebiedsaanduidingen zijn in hoofdstuk 3 van de planregels onderdelen opgenomen die op het gehele plan van toepassing zijn, waaronder de algemene procedureregels en regels rondom parkeren en waterhuishouding.

7.3.5 De Lijst van bedrijfstypen

Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen en/of een Staat van bedrijfsactiviteiten, gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De Lijst van bedrijfstypen of Staat van bedrijfsactiviteiten vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken - is het uitgangspunt.

In de VNG-publicatie zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden. In de Lijst van bedrijfstypen zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. Daartoe zijn in de VNG-brochure een aantal hoofdcategorieën onderverdeeld in subcategorieën. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. De milieucategorieën 1 en 2 zijn niet onderverdeeld in subcategorieën. Elke milieucategorie of subcategorie heeft een eigen bijbehorende richtafstand die dient te worden aangehouden ten opzichte van milieugevoelige functies en bestemmingen.

Milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk
 
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  
5.1   500 meter  
5.2   700 meter  
5.3   1.000 meter  
6   1.500 meter  

Tabel: overzicht milieucategorieën VNG-publicatie met bijbehorende richtafstanden

Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen of Staat van bedrijfsactiviteiten te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: agrarische bedrijven, bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.

Bij de beoordeling van de milieubelasting van een bedrijf of een voorziening (feitelijke milieuhinder) dient te worden gelet op de volgende aspecten:

  • potentiële geur-, stof-, geluid- of trillingshinder;
  • lucht-, water- of bodemverontreiniging;
  • visuele hinder;
  • verkeersaantrekkende werking;
  • het al dan niet continue karakter van de activiteit;
  • externe veiligheid (gevaar).

7.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.

In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden. Geconstateerd is dat er geen functies aanwezig zijn die strijdig zijn met het op dit moment geldende ruimtelijke regime.