direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Jorwert - Fûns 6 en 8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0140.PHBtngbFuns6en8-VA01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan Fûns 6 te Jorwert is een agrarisch bedrijf inclusief bedrijfswoning gevestigd. Bij dat agrarisch bedrijf wordt een tweede tak uitgeoefend in de vorm van caravanstalling dat feitelijk plaatsvindt op het perceel plaatselijk bekend als Fûns 0. Op het perceel Fûns 8 wordt gewoond. De bewoning vindt plaats op de benedenverdieping door de eigenaar van de percelen en op de verdieping in de vorm van studentenhuisvesting in een viertal kamers met gezamenlijke ruimtes als keuken en sanitair. Deze bewoning heeft geen relatie (meer) met de agrarische bedrijvigheid.

De drie percelen zijn in het bestemmingsplan Bûtengebiet bestemd voor een agrarisch bedrijf.

Op basis van de geldende regels is bij een agrarisch bedrijf één bedrijfswoning toegelaten. Vandaar dat in juridische zin geconcludeerd moet worden dat één van beide woningen momenteel op basis van het overgangsrecht als zodanig aanwezig is. Op basis van de regels mogen beide woningen echter alleen ten behoeve van het agrarisch bedrijf bewoond worden. Een dergelijke bewoning vindt alleen plaats in de woning Fûns 6. In die zin kan worden gesteld dat qua gebruik Fûns 8 onder het overgangsrecht is geregeld. De wens van de bewoners van Fûns 8 is echter om de woning op het perceel Fûns 8 als burgerwoning te mogen gebruiken.

Daarnaast is het voornemen om een nieuwe tweede tak aan het agrarisch bedrijf op het perceel Fûns 6 toe te voegen. Omdat in de huidige planologische situatie de caravanstalling als tweede tak bij het agrarisch bedrijf wordt aangemerkt, is het voornemen in strijd met het geldende bestemmingsplan. De caravanstalling is evenwel gerelateerd aan de woning op Fûns 8. Vandaar dat de wens bestaat om de caravanstalling los te koppelen van het agrarisch bedrijf en deel te laten zijn van de woonbestemming. Daarmee ontstaat ruimte voor de nieuwe tweede tak bij het agrarisch bedrijf.

Om de bewoning door derden op Fûns 8 mogelijk te maken, kan op basis van de Wet plattelandswoning gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om deze woning als plattelandswoning te bestemmen. Dit houdt in dat de woning in milieutechnische zin deel uit blijft maken van het agrarische bedrijf, maar dat het gebruik van de woning in juridische zin als plattelandswoning is toegestaan, zonder dat het agrarische bedrijf op perceel Fûns 6 in zijn milieuruimte beperkt wordt.

De gemeente wil in principe medewerking verlenen aan deze ontwikkelingen. Hiervoor is echter het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling waarbinnen de gewenste situatie mogelijk is. De geschetste ontwikkeling is voorgelegd aan de provincie. De provincie heeft aangegeven in te kunnen stemmen met deze ontwikkeling en de voorgestelde planologische oplossing.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Littenseradiel. De begrenzing van het plangebied is

afgestemd op de percelen Fûns 6 en 8. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0140.PHBtngbFuns6en8-VA01_0001.png"

Figuur 1 Ligging van het plangebied (bron: Bing Maps)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Bûtengebiet, dat is vastgesteld op 29 september 2015. De gronden zijn daarin bestemd als 'Agrarisch' met functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf'. Met een relatieteken zijn de percelen gekoppeld, zodat er in juridische zin sprake is van één agrarische bedrijfskavel. Binnen de bestemming is ter plaatse één bedrijfswoning toegestaan. Daarmee is één woonhuis, in dit geval Fûns 8, onder de werking van het overgangsrecht gebracht. Aangezien er geen enkele intentie bestaat om tot verwijdering van dit woonhuis te komen, is deze planologische situatie ongewenst.

Voor de gronden zijn ook nog enkele dubbelbestemmingen en een gebiedsaanduiding van kracht. Het gaat om de dubbelbestemmingen 'Waarde – Cultuurhistorie waardevolle staten en stinzen', 'Waarde – Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Terpen', alsmede de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone – radarverstoringsgebied'. Voor onderhavige kwestie zijn deze dubbelbestemmingen en de gebiedsaanduiding verder niet relevant.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

De beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de huidige situatie. Een beschrijving van de huidige situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen.

2.1 De bestaande situatie

Voorgeschiedenis

De percelen Fûns 6 en 8/0 zijn alle in eigendom bij één persoon. Deze persoon was eerst alleen eigenaar van het agrarisch bedrijf Fûns 6. Toen de buurman op Fûns 8/0 ophield met boeren is dit perceel opgekocht om te voorkomen dat hier een zelfstandige woonfunctie zou komen die de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf zou kunnen belemmeren.

Feitelijke situatie

Inmiddels runt de zoon van de eigenaar het agrarisch bedrijf op Fûns 6 en woont daar ook. Op het perceel Fûns 6 wordt het daadwerkelijke agrarische bedrijf uitgeoefend. Bij dat agrarisch bedrijf wordt een tweede tak uitgeoefend in de vorm van caravanstalling dat plaatsvindt op het perceel plaatselijk bekend als Fûns 0, dat zijn oude stallen behorende bij Fûns 8, waar enkel een woonhuis aanwezig is. Deze oude stallen bevatten asbest en verkeren in niet al te beste staat. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing op dit perceel Fûns 0 bedraagt 970 m².

Op het perceel Fûns 8 wordt gewoond in twee woningen binnen het aanwezige woonhuis. De bewoning vindt plaats op de benedenverdieping in één woning door de eigenaar van de percelen en op de verdieping in één woning in de vorm van studentenhuisvesting in een viertal kamers met gezamenlijke ruimtes als keuken en sanitair. Deze bewoning heeft geen relatie (meer) met de agrarische bedrijvigheid. De studentenhuisvesting wordt in juridische zin vanwege het gebruik van gemeenschappelijke ruimten aangemerkt als één huishouden. Binnen het woonhuis zijn daarmee twee zelfstandige woningen aanwezig. Figuur 2 geeft een overzicht van de bestaande situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0140.PHBtngbFuns6en8-VA01_0002.png"

Figuur 2 Overzicht huidige situatie

2.2 Gewenste situatie

Fûns 6

Op het perceel Fûns 6 wil men een nieuwe tweede tak aan het agrarisch bedrijf toevoegen. Omdat op grond van het bestemmingsplan per agrarisch bedrijf maximaal 500 m² gebruikt mag worden voor een tweede tak, wordt in de bestaande situatie die ruimte al opgebruikt door de caravanstalling. Door de caravanstalling af te splitsen van het agrarisch bedrijf en onderdeel te maken van Fûns 8, waar het in feitelijke zin ook bij hoort, creëert het agrarisch bedrijf ruimte voor een nieuwe tweede tak.

Fûns 8 en 0

Op de percelen Fûns 8 en 0 vinden geen agrarische bedrijfsactiviteiten plaats, dus afsplitsing van het agrarisch bedrijf is in functionele zin ook voorstelbaar en planologisch gezien meest passend.

Op het perceel Fûns 0 wil men de bestaande, verouderde bedrijfsbebouwing met asbest slopen en vervangen door één nieuwe schuur met een oppervlakte van 970 m² ten behoeve van de voortzetting van de bestaande caravanstalling (zie figuur 4). Dat betekent een continuering van de bestaande situatie met een verbetering van de bebouwde situatie en de verwijdering van het asbest. Men wil dit perceel voorts loskoppelen van het agrarisch bedrijf en voegen bij Fûns 8, waar het feitelijk ook bij hoort.

Op het perceel Fûns 8 moet aan de bewoning los van het agrarisch bedrijf een passende bestemming worden toegekend. Met de bewoning van de eigenaar op de begane grond en op de verdieping de studentenhuisvestiging is er in feite sprake van twee woningen in het woonhuis, ondanks dat er sprake blijft van één toegang. De voortzetting van dit bestaande gebruik is gewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0140.PHBtngbFuns6en8-VA01_0003.png"

Figuur 3 Gewenste situatie

2.3 Ruimtelijke inpassing

Bij nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied dient rekening gehouden te worden met het landschap. Het is van belang dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit. De gebouwen in het buitengebied bepalen in belangrijke mate de uitstraling in het landschap. Het landschap is relatief open en de agrarische erven liggen als ‘eilandjes’ in de ruimte, vaak omzoomd door erfbeplanting. De erfbeplanting is waardevol vanwege het grote aandeel dat zij hebben bij het vormen van de silhouetten in het landschap. De boerderijen staan als ‘kathedralen’ in het landschap, deels omzoomd door opgaande en streekeigen beplanting.

Zo ook in onderhavig plangebied. Feitelijk verandert er in de beoogde situatie niets. Alleen de bestaande bebouwing wordt vervangen door één nieuw gebouw. Deze komt op de zelfde plek als de bestaande ligboxenstal. Derhalve is voor de nieuwbouw een beplantingsplan opgesteld. Deze is weergeven in figuur en tevens als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen. Uitgangspunt is om de bestaande bomen/beplanting te behouden en waar mogelijk te versterken. Het beplantingsplan is opgesteld overeenkomstig de landschappelijke kwaliteiten in de omgeving.

Hoofdstuk 3 BELEID

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen van belang. Eén van de aspecten die is opgenomen, betreft de zones rond radarstations. Door het plangebied loopt een radarverstoringsgebied. Er geldt hierbij een verbod op bouwwerken hoger dan 65 meter. Met dit bestemmingsplan worden geen bouwwerken mogelijk gemaakt groter dan 65 meter. Het rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit drie treden. In trede 1 wordt actuele regionale behoefte aangetoond en in trede 2 wordt beschreven of de ontwikkeling plaats kan vinden in bestaand stedelijk gebied. Indien het niet mogelijk is om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te bouwen wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Een plan om een bedrijfswoning naar een reguliere woning ten behoeve van twee wooneenheden om te zetten en de toevoeging van een tweede bedrijfstak wordt, vanwege de kleinschaligheid, door de Raad van State niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (201311233/1/R4, r.o. 3.3, d.d. 27 augustus 2014).

Wet plattelandswoning
Op 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoning in werking getreden. Deze wet maakt het mogelijk om bewoning toe te staan in een voormalige agrarische bedrijfswoning door personen die niet verbonden zijn aan het agrarische bedrijf. De Wet plattelandswoning regelt dat voor deze woningen geen extra milieubescherming geldt, anders dan voor zover deze voor de agrarische bedrijfswoning van toepassing is. Deze wet geeft een oplossing voor bedrijfswoningen die niet meer als dusdanig in gebruik zijn, maar bij planologische verandering naar een burgerwoning een belemmering voor het agrarische bedrijf zouden kunnen inhouden. De wet is geborgd in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).


Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op een voormalige bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan "Om de kwaliteit van de romte" (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden.

Streekplan Fryslân

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie geeft aan dat het landelijk gebied primair bestemd is voor functies die een ruimtelijk-functionele relatie met het landelijk gebied hebben. Het gaat daarbij vooral om de functies landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Voor de andere nieuwe functies, waaronder nieuwe woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en andere publiekstrekkende functies, wordt de randvoorwaarde gegeven dat ruimte gezocht moet worden in of aansluitend aan kernen en dat een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd is.

De provincie wil de vitaliteit van het platteland versterken verder door ‘kwaliteitsarrangementen’. Een kwaliteitsarrangement is een concreet project waarin nieuwe passende vormen van wonen, werken, recreëren, verzorging, cultuur, educatie en/of de wijziging van bestaande functies gelijktijdig worden gecombineerd met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor de bestaande situatie. In de huidige situatie is op het perceel 6 al een agrarisch bedrijf toegestaan en daarmee in overeenstemming met 'de Streekplan' en het geldende bestemmingsplan. Ook is bij dit bedrijf al een tweede bedrijfstak toegestaan. Echter deze wordt feitelijk uitgeoefend op het perceel Fûns 0.

Het toestaan van een extra bedrijfsfunctie in het plangebied is in overeenstemming met de Streekplan om een niet-agrarische bedrijfsfunctie in het landelijk gebied toe te staan. In de huidige- en toekomstig situatie is sprake van een goede landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.3). In de nieuwe situatie wordt de verouderde bedrijfsbebouwing met asbest gesloopt en vervangen door één nieuwe schuur met een oppervlakte van 970 m² ten behoeve van de voortzetting van de bestaande caravanstalling. Dat betekent een continuering van de bestaande situatie met een verbetering van de bebouwde situatie en de verwijdering van het asbest. In het plangebied is en blijft hiermee sprake van een goede landschappelijke inpassing. Daarnaast is sprake van een lokale initiatief waardoor de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland verbeterd wordt. Derhalve is het mogelijk maken van een extra bedrijfsfunctie in overeenstemming met de Streekplan.

Tot slot zijn op het perceel Fûns 8 twee woningen in één hoofdgebouw aanwezig. Dit betreft de voormalige eigenaar die de woning als plattelandswoning wil gaan gebruiken en de studenten die op de verdieping woning. Hiermee is sprake van een concrete woningbehoefte. Er is slechts sprake van het mogelijk maken van de bestaande situatie. Er wordt dan ook niet voorzien in nieuw ruimtebeslag ten behoeve van woningbouw.

Grutsk op 'e Romte

De provincie zet in op het in stand houden en verder ontwikkelen van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie. Hiervoor heeft de provincie op 26 maart 2014 de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' vastgesteld. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'kleigebied Westergo'. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten (ofwel: provinciale belangen) aangewezen. Voor dit plan zijn onderstaande kernkwaliteiten van belang:

  • het uitgestrekte, open kleiterpengebied met een hoge dichtheid aan terpen en terpdorpen en -veelal verhoogde- boerderijerven;
  • de kwelder/oeverwallen, die de voormalige Middelsee en de voormalige Marneslenk begrenzen, met erop verdichtingen in de vorm van terpen en terpdorpen met kerken, boerderijerven en stateterreinen met groene context, in contrast met de veelal lege zeepolders (afgesloten slenken);
  • de overgangszone van het klei- naar het veengebied als onderdeel van de strook die diagonaal over Fryslân heen loopt;
  • in Westergo kenmerkt deze zone zich door de aanwezigheid van (onzichtbare) (veen)terpen en ontginningssporen, hemdijken, droogmakerijen en het begin van de opstrekkende verkaveling van het veen; de invloed van de oude en nieuwe dynamiek van de zee, zichtbaar in de aanwezigheid van terpen, kwelder-, oever- en omslagwallen, ligging van de dorpen, de waterlopen en de verkavelingsrichting.

Het vastleggen van de bestaande situatie, die dit plan voorstelt, doet geen afbreuk aan de provinciale belangen.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In artikel 1.2 van de verordening worden regels gegeven gericht op het hergebruiken van vrijkomende (agrarische) bebouwing. Wonen en niet-industriële functies behorende tot de milieucategorieën 1,2 en 3 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving.Vervanging van vrijkomende gebouwen en aanvullende nieuwbouw is mogelijk indien de bestaande karakteristieke en monumentale gebouwen behouden blijven en de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving en geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen omvat.

Verder is in artikel 6.1.2 lid 1 aangegeven dat een grondgebonden agrarisch bedrijf van maximaal 1,5 hectare, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt dan 1,5 hectare, is toegestaan. Bij een agrarisch bedrijf is het tevens mogelijk om een nevenfunctie bij het agrarisch bedrijf toe te staan. Onder andere bedrijfsactiviteiten behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, alsmede agrarische hulp activiteiten zijn bij een agrarisch bedrijf toegestaan. Deze zijn toegestaan indien deze worden uitgeoefend binnen het agrarisch bouwperceel, het gebruik en de bebouwing ondergeschikt zijn aan de agrarische activiteiten en een zorgvuldige inpassing binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten is gewaarborgd.

Met onderhavige bestemmingsplan is sprake van hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing op het perceel Fûns 0 ten behoeve van een caravanstalling (milieucategorie 2). Hier is sprake van het planologisch mogelijk maken van de bestaande functie. Hierdoor wordt het mogelijk om op het perceel Fûns 6 een extra tweede tak te creëren op basis van artikel 6. Het mogelijk maken van twee woningen in één hoofdgebouw is tevens passend op basis van artikel 3. Er is namelijk sprake van minder dan drie woningen. Hierdoor hoeft de ontwikkeling niet in overeenstemming te zijn met een woonplan. Tevens is sprake van een bestaande situatie en daardoor sprake van een concrete behoefte. Tot slot ontstaan er geen beperkingen voor de ontwikkelingen van agrarische bedrijven in de omgeving. Hier wordt in paragraaf 4.2 specifiek op ingegaan. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Buitengebied

In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar een andere functie, waaronder een woonbestemming en (kleinschalige) bedrijvigheid.

Het buitengebied is voor veel mensen ook een woon- en/of werkgebied. Steeds meer mensen willen graag in het buitengebied wonen, al dan niet voor de uitoefening van nevenactiviteiten. De woonfunctie in het buitengebied levert een positieve bijdrage aan de leefbaarheid. Met een woonfunctie in een voormalig boerderijpand kan bijvoorbeeld een karakteristiek boerderijpand worden behouden, blijft het cultuurhistorische karakter bewaard en wordt kapitaalvernietiging tegengegaan.

Ten aanzien van bedrijvigheid in het buitengebied is het van belang dat het karakter van het buitengebied gehandhaafd blijft. Ontwikkelingen ten aanzien van bestaande bedrijvigheid die het karakter van het landelijk gebied overstijgen moeten daarom op termijn een plaats krijgen op een bedrijventerrein.

Passend hergebruik zorgt voor nieuwe sociale en economische dragers in het landelijk gebied waarmee kapitaalvernietiging kan worden voorkomen. Bij hergebruik zijn daarom de volgende functies mogelijk:

  • wonen, met dien verstande dat woningen slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke gebouwen;
  • recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie, logies en daarmee vergelijkbare horeca vormen;
  • dienstverlening en niet-industriële bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving;
  • paardenhouderij en manege.

Als er sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen en aanvullende nieuwbouw, dan dienen:

  • bestaande karakteristieke en monumentale gebouwen behouden te blijven;
  • de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen te passen in de karakteristiek van de omgeving;
  • de nieuwe functie dient zoveel mogelijk binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden;
  • de kenmerken van de directe omgeving dienen in stand te worden gehouden;
  • de regionale bedrijvigheid mag hierdoor niet onevenredig worden aangetast;
  • er geen beperkingen te ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.

Met onderhavige bestemmingsplan is sprake van hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing op het perceel Fûns 0 ten behoeve van een caravanstalling (milieucategorie 2) en het hergebruiken van de voormalige bedrijfswoning ten behoeve van reguliere woning. Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden (zie paragraaf 4.2) en is daarmee passend binnen het beleid van de gemeente.

 

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

 

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Natuur Netwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologisch Hoofdstructuur).

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 12 kilometer afstand, namelijk de Alde Feanen. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 400 meter ten zuidoosten van het plangebied. De activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn in de bestaande situatie ook al mogelijk. Met dit bestemmingsplan worden enkel de verschillende percelen in het plangebied op de juiste manier planologisch geregeld. Enkel met het mogelijk maken van een tweede tak bij het agrarisch bedrijf treedt een nieuwe activiteit op die eventueel effecten op de NNN heeft. Echter gezien de aard en de schaal van deze ontwikkeling in het plangebied treden geen nadelige effecten op voor de NNN.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Naar verwachting wordt 1 januari 2017 de Nieuwe Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet integreert de Flora- en faunawet, Boswet en Natuurbeschermingswet 1998 tot één wet. Deze wet implementeert tevens de Vogel- en Habitatrichtlijn en andere verdragen in het nationaal natuurbeschermingsrecht.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in het kappen van bomen of dempen van sloten. Het perceel is nu in gebruik ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, bewoning en de caravanstalling, en daarmee intensief in gebruik. Op basis van het feitelijk gebruik zijn geen broedende vogelsoorten in de gebouwen bekend. De bebouwing leent zich qua materiaal en gebruik niet voor huisvesting van vleermuizen. Het is daarom aannemelijk dat het plangebied niet geschikt is als biotoop voor beschermde soorten. Het uitvoeren van ecologisch onderzoek voor dit deel is dan ook niet nodig.

Voor broedvogels in het algemeen moet het slopen van de gebouwen buiten het broedseizoen plaatsvinden. De piek van het broedseizoen valt in de periode half maart - half juli. Latere en eerdere broedgevallen zijn mogelijk. In de periode november - februari is de kans op broedsels nihil. Bij de sloopwerkzaamheden is een goede afstemming tussen de perioden van de werkzaamheden in relatie tot de vleermuizen en de broedvogels van belang.

Daarnaast geldt dat voor alle soorten de algemene zorgplicht van kracht is. Bij verstoring van dieren tijdens eventuele werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Tegenover het perceel Fûns 8 is op het perceel Fûns 4 een agrarisch bedrijf gevestigd. Op dit moment is het woonhuis op het perceel Fûns 8 als bedrijfswoning bestemd. Het pand heeft daarmee een woonfunctie en maakt geen deel uit van de inrichting van het bedrijf op het perceel Fûns 4. Voor het agrarisch bedrijf op het perceel Fûns 4 is de woonfunctie op het perceel Fûns 8 al een woonfunctie van derden die de milieu ruimte van het agrarisch bedrijf bepaalt. Een omzetting naar een woonbestemming wijzigt daarmee niet de ontwikkelingsruimte van het agrarisch bedrijf. De bestemmingswijziging veroorzaakt dan ook geen onevenredige schade voor het agrarisch bedrijf op het perceel Fûns 4.

Voor het agrarisch bedrijf op het perceel Fûns 6, waar de woonfunctie altijd deel van de inrichting is geweest, wijzigt de situatie wel. Door de bestemmingswijziging maakt de woonfunctie, los van het feit dat dit feitelijk al langere tijd geen deel van de inrichting meer uitmaakt, geen deel meer van de inrichting uit. Op basis van de Wet plattelandswoning wordt bij de milieu afweging niet langer gekeken naar het feitelijk gebruik van het woonhuis, maar naar de bestemming.

Voorafgaand aan de Wet plattelandswoning werd in de milieuregelgeving gekeken naar het feitelijk gebruik. Dat feitelijk gebruik betrof een woonsituatie los van de inrichting, zodat die woonfunctie, ongeacht het feit dat het woonhuis als agrarische bedrijfswoning was bestemd, al bepalend was voor de milieuruimte van het agrarisch bedrijf op het perceel Fûns 6. Gezien de feitelijke inrichting van de gronden lijkt het er op dat met de situering van de meest milieubelastende onderdelen van het agrarisch bedrijf ook rekening is gehouden met de woonfunctie op het perceel Fûns 8.

Na de Wet plattelandswoning is binnen de milieuregelgeving niet langer het feitelijk gebruik maar de bestemming bepalend. Die bestemming is een agrarische bedrijfswoning. Op dit moment is vanwege die bestemming de woonfunctie niet belemmerend voor de milieuruimte voor het bedrijf, omdat deze in planologische zin deel van de inrichting uitmaakt. De Wet plattelandswoning en de nieuwe benadering van de woonfunctie heeft voor het bedrijf de milieuruimte verbeterd ten opzichte van de situatie er voor.

Op het moment dat de bestemming van Fûns 8 nu wordt gewijzigd in 'Wonen', wordt de woonfunctie van de inrichting vervreemd en wordt de woonfunctie opnieuw bepalend voor de milieuruimte van het agrarisch bedrijf. Dat betekent een verslechtering van de situatie zoals die nu met het nieuwe bestemmingsplan en de Wet plattelandswoning is ontstaan. Die verslechtering kan deels worden ondervangen door het woonhuis als plattelandswoning te bestemmen. De Wet plattelandswoning biedt dan de mogelijkheid om ten aanzien van aspecten als geur en geluid het woonhuis te beoordelen als ware het een bedrijfswoning behorende bij de inrichting waarvan het woonhuis altijd deel heeft uit gemaakt. Jurisprudentie laat evenwel zien dat op basis van een goede ruimtelijke ordening ook een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd moet kunnen worden. Omdat op basis van de eerdere milieuregelgeving het feitelijk gebruik van de woning bepalend was voor de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf, is bij de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf al rekening gehouden met de aanwezigheid en het woon- en leefklimaat van de woning. De situatie is sindsdien niet gewijzigd. Om die reden kan worden geconcludeerd dat een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd.

Daar komt bij dat de bewoners er bewust voor hebben gekozen om in het buitengebied naast een agrarisch bedrijf te gaan wonen. Daar woont de voormalige eigenaar van het agrarisch bedrijf dan ook al jaren. Gezien het karakter van het gebied en de specifieke situatie is het alleszins aanvaardbaar dat een zekere mate van hinder wordt geaccepteerd. Vanuit de problematiek die in dit soort situaties in de praktijk is ontstaan, is de Wet plattelandswoning in het leven geroepen. Die Wet biedt de mogelijkheid om de woning een milieustatus toe te kennen op basis waarvan bij toetsing van de milieuvergunning rekening wordt gehouden met deze bijzondere situatie.

De milieubescherming van de bewoning wordt daarmee verminderd ten opzichte van geur en geluid. Op basis van de Wet plattelandswoning mogen die aspecten buiten beschouwing blijven. Gezien de feitelijke situatie, de binnen de milieuregels tot dusver mogelijke ontwikkeling van het agrarisch bedrijf kan met het bestemmen van de woning tot plattelandswoning alleszins worden gesproken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3 Geurhinder

Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden vaste afstanden.

Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit, tenzij de gemeente met het vaststellen van een geurverordening besluit tot afwijkende afstanden. De gemeente Littenseradiel heeft in 2008 een verordening vastgesteld op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. Ten opzichte van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter. Buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 25 meter.

Aan de afstanden van de verordening wordt voldaan. De schuren van het agrarisch bedrijf op perceel Fûns 4 en 6 bevinden zich namelijk op een afstand groter dan 25 meter. In de toekomstige situatie is daarom sprake van een verantwoorde milieuzonering. Van geurhinder zal geen sprake zijn.

4.4 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Er is geen sprake van een nieuwe situatie in de zin van de Wet geluidhinder. De woonfunctie in de voormalige bedrijfswoning houdt deze functie en er worden geen woningen toegevoegd. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Geluidsgevoelige ruimten komen niet dichter op de weg dan in de huidige situatie. Bovendien is hier sprake van een weg die in beginsel alleen wordt gebruikt voor de aanwonenden. Daarom wordt aangenomen dat aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan. Akoestisch onderzoek is daarom niet nodig. Het wegverkeerslawaai is daarmee geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.5 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20161109-2-14032). Het plan heeft geen of een geringe invloed op de waterhuishouding. Voor de ontwikkeling wordt daarom de procedure 'Geen waterschapsbelang' gevolgd. Dit houdt in dat verder overleg met het waterschap niet nodig is. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven. Een samenvatting van de watertoets is opgenomen in Bijlage 2. Dit bestemmingsplan voorziet slechts in het mogelijk maken van de bestaande situatie. Van nieuwe ontwikkelingen en daarmee eventuele toename van verharding is dan ook geen sprake. Voor eventuele toekomstige ontwikkelingen neemt de initiatiefnemer contact op met het Wetterskip. Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Omdat het bestemmingsplan voorziet in functiewijziging wordt geconcludeerd dat het Besluit NIBM van toepassing is. Het aantal verkeersbewegingen neemt hierdoor niet of nauwelijks toe. Daarnaast is sprake van een ontwikkeling in een landelijke omgeving. Hier is sprake van een goede luchtkwaliteit. Verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is daardoor niet aan de orde.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

In het geldende bestemmingsplan zijn op basis van het gemeentelijk archeologische beleid van de gemeente gebieden voorzien van een beschermende regeling, opgenomen in dubbelbestemmingen. Voor het plangebied geldt een archeologische verwachting, die is vertaald naar de bestemming 'Waarde – Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Bij ingrepen groter dan 50 m2 is binnen de bestemming '1' onderzoek nodig. Bij ingrepen groter dan 500 m2 is binnen de bestemming '2' onderzoek nodig. Voor '3' geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij ingrepen groter dan 2.500 m2 In dit plan worden geen ingrepen gedaan die groter zijn dan 2.500 m². Vanuit dit aspect bestaan dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling. Wel wordt deze dubbelbestemmingen weer overgenomen in het bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

De bebouwing op het perceel 6 betreft een voormalige stins en is daarmee van cultuurhistorische betekenis. In het geldende bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle staten en stinzen' op het perceel van toepassing. Hiermee wordt het behoud van de cultuurhistorische waarden van de stins de bijbehorende tuinen en erven beschermd. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle staten en stinzen' blijft in dit bestemmingsplan onverkort van toepassing.

Tot slot ligt het plangebied op een terp. Deze is in het geldende bestemmingsplan beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Terpen'. Hiermee wordt het reliëf van de in het plangebied aanwezige terp beschermd. Alleen met een omgevingsvergunning kan toegestaan worden dat er wordt afgegraven en/of opgehoogd, dan wel dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven. Op deze manier worden de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de terpen beschermd. Ook in dit bestemmingsplan blijft de genoemde dubbelbestemming van toepassing.

4.8 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functie gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. De ontwikkeling heeft weliswaar betrekking op uitvoering voor milieugevoelige functie (wonen), maar de situatie is reeds bestaand. In milieuhygiënische zin verandert het gebruik niet. De ontwikkeling vormt op dit punt geen belemmeringen.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook valt het plangebied niet in het invloedgebied van routes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.10 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel kunnen er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool zijn. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming. Daarnaast loopt over het plangebied een radarverstoringsgebied met daarbij een verbod op bouwwerken hoger dan 65 meter. Met dit bestemmingsplan worden dergelijke bouwwerken niet mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan 'Bûtengebiet'.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven. De wijze van bestemmen is afgestemd op het geldende bestemmingsplan Bûtengebiet.

Enkelbestemming Agrarisch

Op het perceel Fûns 6 blijft de bestemming 'Agrarisch' met de functie 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf' overeenkomstig van toepassing. De percelen Fûns 8 en 0 is hiervan losgekoppeld.

Enkelbestemming Wonen

De percelen Fûns 8 en 0 krijgen de bestemming 'Wonen' overeenkomstig het huidige gebruik van deze percelen. Het woonhuis op het perceel Fûns 8 wordt bestemd als plattelandswoning middels de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'. Met de bewoning van de eigenaar op de begane grond en op de verdieping de studentenhuisvestiging is er in feite sprake van twee woningen in het woonhuis. Hiervoor is op de verbeelding een aanduiding opgenomen waarmee maximaal twee wooneenheden zijn toegestaan.

Tevens is het perceel Fûns 0 voorzien van de aanduiding 'caravanstalling'. De omvang hiervan is vastgelegd op 970 m². Hiermee wordt de bestaande caravanstalling in planologisch zin van het agrarisch bedrijf afgesplitst. Dit biedt de mogelijkheid om bij het agrarisch bedrijf op perceel 6 een nieuwe tweede tak aan het agarische bedrijf te voegen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1, 2 en 3

Ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied, is de dubbel bestemming 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 3' van toepassing. Bij ingrepen groter dan respectievelijk 50 m2, 500 m2 en 2.500 m2 en tevens dieper dan 30 centimeter is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle staten en stinzen

De in het plangebied voorkomende stinzen, staten en uithoven (kloosterboerderij) met de bijbehorende tuinen en erven zijn onder de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle stinzen, staten en uithoven' gebracht. De dubbelbestemming is gericht op het behoud van de bestaande waarden. Ter behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden mogen er bij recht geen nieuwe gebouwen op de gronden gerealiseerd worden. Tevens is er een plicht van een omgevingsvergunning opgenomen voor onder andere het ontgronden, afgraven, egaliseren en/of ophogen van gronden.

Dubbelbestemming Waarde - Terpen

Om het reliëf van de in het plangebied aanwezige terpen te behouden, is deze bestemd als "Waarde - Terpen". Alleen met een omgevingsvergunning kan toegestaan worden dat er wordt afgegraven en/of opgehoogd, dan wel dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven. Op deze manier worden de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de terpen beschermd.

Gebiedsaanduiding vrijwaringszone - radarverstoringsgebied

Met de 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' wordt het radarbeeld van het luchtruim vrijgehouden. Binnen de aanduiding is een maximale bouwhoogte van 65 meter toegestaan.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Van Wetterskip Fryslân en de provincie Fryslân zijn reacties ontvangen. Het Wetterskip heeft per email aangegeven geen reacties op het plan te hebben. De provincie heeft een drietal opmerkingen gemaakt, die in het ontwerpplan zijn verwerkt. Het gaat om de volgende drie opmerkingen:

  • het onmogelijk maken dat er een nieuwe 2e bedrijfswoning wordt gerealiseerd;
  • borging landschappelijke inpassing in de regels;
  • studentenhuisvesting één woning, dat klopt, moet er wat duidelijker instaan.

De eerste opmerking is ondervangen door hiervoor een regel op te nemen in de anti-dubbeltelregel. De tweede opmerking betreft beplanting die al aanwezig is. Het betreft hier enkel de vervanging van bestaande bebouwing. De bestaande erfbeplanting blijft behouden. Om die reden is een verbod in de gebruiksregels opgenomen om de bestaande afschermende erfbeplanting te verwijderen. En in de toelichting zal nog duidelijker worden aangegeven dat de studentenhuisvesting één woning betreft.

Vanwege het vastleggen van de bestaande situatie is het voorontwerp niet voor inspraak ter inzage gelegd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een passend antwoord en opgenomen in de toelichting.

Vaststellingsfase
Tegen het plan zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is het verzoek ontvangen van de provincie om de wijzigingsbevoegdheid voor een tweede bedrijfswoning uit het plan te schrappen. Hier is gevolg aan gegeven. Het gewijzigde bestemmingsplan is vervolgens op 29 mei 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het gewijzigde bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. In dit geval is er geen sprake van uitvoeringskosten. De kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.


Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro geen sprake van een bouwplan. De grondexploitatieregeling is daarom niet van toepassing. Om deze reden wordt door de gemeente van het opstellen van een grondexploitatieplan afgezien. Tevens is bepaald dat bij exploitatiebedragen minder dan €10.000 er sprake is van een ‘kruimelgeval’ waarbij het opstellen van een exploitatieplan niet verplicht is. In dit geval kan met leges worden volstaan aangezien er geen sprake is van fysieke kosten voor de gemeente en de gemeentelijke kosten minder bedragen dan € 10.000,-. De plankosten worden via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.