direct naar inhoud van REGELS
Plan: Jorwert - Fûns 6 en 8
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0140.PHBtngbFuns6en8-VA01

REGELS

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

het bestemmingsplan Jorwert - Fûns 6 en 8 NL.IMRO.0140.PHBtngbFuns6en8-VA01 van de gemeente Littenseradiel;

1.2 het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

de in bijlage 3 van het bestemmingsplan Bûtengebiet, vastgesteld op 29 september 2015, bekend als NL-IMRO.0140.BtngLittenseradiel-VA02 genoemde beroepen, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een (bedrijfs)woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage (minivergisters, zoals omschreven in paragraaf 6.3.3. van het bestemmingsplan Bûtengebiet, vastgesteld op 29 september 2015, bekend als NL-IMRO.0140.BtngLittenseradiel-VA02, van de toelichting);

1.7 agrarische bedrijfskavel:

een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing, verharding, opslag, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsonderdelen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;

1.8 agrarisch grondgebruik:

grasland en akkerbouw- en tuinbouwgronden die bedrijfsmatig en/of hobbymatig in gebruik zijn;

1.9 agrarisch loonbedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven al dan niet in combinatie met grondverzetwerkzaamheden;

1.10 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde en geen overkapping zijnde.

1.11 archeologisch monument:

een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.12 archeologisch onderzoek:

een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden, overeenkomstig de onderzoeksmethoden zoals geadviseerd in FAMKE) verricht door een daartoe bevoegde instantie conform de kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;

1.13 archeologisch waardevol gebied:

een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.14 bassin:

een ander bouwwerk of een voorziening voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.16 bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.17 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.18 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.19 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die binnen en buiten gebouwen wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.20 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.21 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.22 bestaand:

ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.25 bodemarchief:

de sporen van (vooral) menselijke bewoning en bewerking die in de bodem zijn achtergebleven;

1.26 bodemingrepen:

werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;

1.27 boerderijpand:

het gebouw behorende tot het bestaande agrarisch bedrijf of het voormalige agrarisch bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;

1.28 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.29 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.31 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.33 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.34 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woonhuis of een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.37 erfbeplanting:

opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een scherm vormt op de grens van een bouwperceel waarop bebouwing voorkomt of die verspreid over een dergelijke bouwperceel voorkomt, en welke beplanting mede bepalend is voor de inpassing van de betreffende bebouwing in het landschap;

1.38 erfinrichtingsplan:

een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving, waarbij paragraaf 5.1. van de toelichting leidraad is bij het maken van een erfinrichtingsplan;

1.39 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.40 evenement:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, waaronder een herdenkingsplechtigheid, een braderie, een optocht en een feest of wedstrijd op of aan de weg, met uitzondering van bioscoopvoorstellingen, markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, het in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen, betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties en activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.2.1. eerste lid onder b en 2.3.2.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening zoals die gold op 1 maart 2013;

1.41 extensief agrarisch medegebruik:

een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuurwaarden en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden;

1.42 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.43 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, het geven van instructies aan derden, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.45 gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.46 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.47 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.48 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.49 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, waarbij ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.50 groepsaccommodatie:

een gebouw dat of een ruimte die dient voor recreatief verblijf waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke slaapzalen en/of kamers;

1.51 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals omschreven in 6.3.3. van de toelichting van het bestemmingsplan Bûtengebiet, vastgesteld op 29 september 2015, bekend als NL-IMRO.0140.BtngLittenseradiel-VA02, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven; bij toepassing van de regels wordt hieronder niet begrepen een boomkwekerijbedrijf, een glastuinbouwbedrijf, een gebruiksgerichte paardenhouderij en een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf;

1.52 grondgebonden veehouderij:

een veehouderij waarbij voldoende grond in de omgeving van het bedrijf aanwezig is om overwegend te voorzien in de mestafzet en het benodigde ruwvoer van de veehouderij;

1.53 groothandel:

de handel tussen de producent en de detailhandel. Het gaat om de verkoop van goederen in grote aantallen en hoeveelheden;

1.54 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.55 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.56 horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.57 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.58 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.59 intensief kwekerijbedrijf:

een agrarisch bedrijf in de vorm van het telen of kweken van dieren en gewassen, op de wijze van een paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een vis- schaaldier- en schelpdierkwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;

1.60 intensief veehouderijbedrijf:

een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren, op de wijze van een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische productiemethoden;

1.61 inwoning:

het wonen met meer dan één huishouden, niet zijnde logeren, in een bestaande woning;

1.62 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.63 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.64 kas:

een bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten. Bij toepassing van de regels wordt hier niet onder begrepen een tunnelkas;

1.65 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

de in bijlage 3 van het bestemmingsplan Bûtengebiet, vastgesteld op 29 september 2015, bekend als NL-IMRO.0140.BtngLittenseradiel-VA02 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en de aan de bedrijvigheid bij woningen gebonden medewerkers;

1.66 kleinschalige duurzame energieopwekking:

opwekking van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij opwekking en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;

1.67 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.68 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied. Bij de afweging van de landschappelijke waarden zal paragraaf 2.2. in de toelichting mede toetsingskader zijn;

1.69 lichtplan:

ontwerp, bestaande uit een lijst van diverse lichtstanden, om de lichtuitstraling vanuit bedrijfsgebouwen en kassen op de omgeving tot een minimum te beperken;

1.70 logies met ontbijt:

het bieden van de, ten opzichte van het wonen ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.71 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, religieuze en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvang, alsook productiegebonden detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.72 manege-activiteiten:

bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen), het stallen van paarden van derden en al dan niet met een horecavoorziening gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;

1.73 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

1.74 mest- en/of organische (bij)productvergisting:

het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt. Dit methaangas wordt geleverd aan een netwerk en/of gebruikt om een warmte-kracht-koppeling installatie aan te drijven. Dit is een speciale motor die methaangas als brandstof heeft en die een generator aandrijft. De verkregen elektriciteit wordt gebruikt op het eigen bedrijf en/of geleverd aan het net;

1.75 mestbewerking:

de behandeling van dierlijke mest zonder noemenswaardige veranderingen aan het product, zoals mengen, roeren, homogeniseren en verwijderen van vreemde objecten zoals plastic folie en hoeven;

1.76 mestverwerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals bezinking, toevoeging van additieven, vergisting, beluchting, droging, compostering, indamping, vergassing en verbranding;

1.77 milieusituatie:

de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;

1.78 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en Faunawet;

1.79 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;

1.80 normaal agrarisch gebruik:

het gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;

1.81 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.82 normaal onderhoud (in het kader van archeologie):

onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;

1.83 nutsvoorzieningen:

voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een transformatorstation;

1.84 ondergeschikte lichte horeca:

horeca die ondergeschikt is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken. Tot ondergeschikte horeca worden mede gerekend mobiele horecastands, drankautomaten, en dergelijke;

1.85 ondergeschikte tweede tak:

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een niet-grondgebonden agrarische tak of een bedrijfseigen mestvergisting;

1.86 opgaande meerjarige teelt:

de meerjarige teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;

1.87 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw en ander bouwwerk zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.88 paardrijbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras dat is ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden en/of pony's;

1.89 pand:

de kleinste, bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige, eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.90 peil:
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • b. indien in of op het water wordt gebouwd:
    • 1. het ter plaatse geldende streefpeil.
1.91 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.92 productiegerichte paardenhouderij:

een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, waarbij al dan niet in ondergeschikte mate het africhten en de handel van paarden plaatsvindt;

1.93 risicogevoelig bouwwerk c.q. object

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

1.94 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.95 ruimtelijk ondergeschikt:

zowel architectonisch als qua afmeting ondergeschikt;

1.96 ruimtelijk ondergeschikt gebouw of ruimtelijk ondergeschikte overkapping:

een gebouw of overkapping of onderdeel van een gebouw of overkapping dat ruimtelijk gezien ondergeschikt is aan het hoofdgebouw of de bedrijfswoning;

1.97 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.98 silo:

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.99 streefpeil:

het niveau van het oppervlaktewater ten opzichte van N.A.P. dat door de waterbeheerder wordt nagestreefd en is vastgelegd in een door Provinciale Staten vastgelegd peilbesluit;

1.100 torensilo:

een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.101 tunnelkas:

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk;

1.102 veldschuur:

een vrij buiten een bouwperceel of bestemmingsvlak in het open veld staande schuur, die wordt gebruikt voor het bieden van schuilgelegenheid voor vee, de opslag van agrarisch materieel of agrarische producten en/of niet-agrarische opslag;

1.103 verblijfsrecreatie:

een vorm van recreatie waarbij de recreant voor een bepaalde tijd, maar ten minste één nacht in het recreatiegebied of de toeristische plaats verblijft;

1.104 verkeersveiligheid:

de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.105 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.106 voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.107 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.108 windturbine:

een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;

1.109 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.110 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.111 woonsituatie:

een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder.

1.112 zorgboerderij:

een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, waaronder dagbesteding, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;

1.113 zorgfunctie:

een zorgfunctie als neventak waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig (ander) bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

het neerwaarts geprojecteerd dakvlak;

2.7 afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  • c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een aanduiding voor een bedrijfskavel;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap en het verkavelingspatroon;
  • e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het begroeiingspatroon op de boerenerven in de vorm van boomsingels en andere waardevolle hoogopgaande erfbeplanting;
  • g. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • h. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • k. erftoegangswegen en agrarische kavelpaden;
  • l. bestaande fiets- en wandelpaden;
  • m. water;

met de daarbijbehorende:

  • n. andere bouwwerken;

en ter plaatse van een aanduiding voor een bedrijfskavel met de daarbijbehorende:

  • o. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • p. bedrijfswoningen, met de daarbij behorende ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen, al dan niet in ondergeschikte mate in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mantelzorg en/of logies met ontbijt;
  • q. bestaande torensilo's;
    • 1. tuinen, erven en terreinen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf”;
  • r. andere bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 3.1. onder o, p en q genoemde bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven met de daarbijbehorende bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen, met uitzondering van bestaande melkstallen en schuilstallen, zullen uitsluitend binnen een bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf” worden gebouwd;
  • c. binnen een bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • d. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwvlak bedragen;
  • e. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de (spoor)weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • f. bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen achter de voorgevel van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij bestaande bedrijfsgebouwen en bestaande overkappingen vóór de voorgevel van de bedrijfswoning zijn gebouwd, in welk geval de bestaande situering ten opzichte van de voorgevel van de bedrijfswoning geldt;
  • g. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale
oppervlakte  
Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  per
gebouw  
gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw of overkapping   500 m²#   -   5,00   20   60   12,00  
Bedrijfswoning   750 m³#   -   5,00   30   60   10,00  
Torensilo   bestaand   -   -   -   -   bestaand  

# tenzij de bestaande oppervlakte of inhoud meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte van een bedrijfsgebouw of een overkapping of de inhoud van een bedrijfswoning ten hoogste de bestaande oppervlakte of inhoud zal bedragen

3.2.2 Ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen

Voor het bouwen van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte zal per bedrijfswoning ten hoogste 100 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100% van de oppervlakte van de bedrijfswoning;
    • 2. dit er niet toe leidt dat het bouwperceel voor meer dan 50% wordt bebouwd met dien verstande dat hierbij niet de oppervlakte van de bedrijfswoning wordt meegerekend;
  • b. de goothoogte zal ten hoogste 3,50 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt dan 3,50 m; in het laatste geval zal een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw of de ruimtelijk ondergeschikte overkapping dezelfde goothoogte hebben;
  • c. de bouwhoogte van aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte overkappingen zal ten hoogste 7,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is dan 7,00 m; in het laatste geval zal een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw of de ruimtelijk ondergeschikte overkapping dezelfde bouwhoogte hebben;
  • d. de bouwhoogte van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte overkappingen zal ten hoogste 5,00 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is dan 5,00 m; in het laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw dezelfde bouwhoogte hebben;
  • e. de ruimtelijke ondergeschikte gebouwen en ruimtelijke ondergeschikte overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • f. de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw of een ruimtelijk ondergeschikte overkapping tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 1,00 m bedragen, of wel het ruimtelijk ondergeschikt gebouw of de ruimtelijk ondergeschikte overkapping wordt op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  • g. de dakhelling van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijke ondergeschikte overkappingen zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen;
  • h. de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw of een ruimtelijk ondergeschikte overkapping tot de gronden ter plaatse van de bestemming ‘Water’ zal ten minste 5 m bedragen.
3.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. silo's en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van een bouwvlak dan wel binnen een afstand van ten hoogste 25 m gerekend vanuit de bouwgrens van het bijbehorende bouwvlak, waarbij geldt dat de voor de agrarische bebouwing, opslag en verharding aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste 1,50 hectare zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • c. de bouwhoogte van silo's, niet zijnde sleufsilo's, zal ten hoogste 10,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van walbeschoeiingen zal ten hoogste 1,00 m ter plaatse van hoofdwatergangen en 0,50 m elders boven het ter plaatse geldende streefpeil bedragen. Walbeschoeiingen mogen uitsluitend bij percelen aan het water worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van bruggen zal ten hoogste 1,50 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 2,50 m bedragen;
  • g. er zullen geen andere bouwwerken in de zin van de opwekking van windenergie, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ondergeschikte tweede tak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a in die zin dat gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak worden gebouwd, mits:

  • a. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte binnen de gebouwen ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak per agrarisch bedrijf ten hoogste 500 m² zal bedragen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • c. tevens de in 3.5.2 genoemde omgevingsvergunning voor afwijking wordt verleend.
3.3.2 Gebouwen ten behoeve van de (verblijfs)recreatie

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a en b in die zin dat gebouwen ten behoeve van de (verblijfs)recreatie worden gebouwd, mits:

  • a. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
  • c. er geen recreatiewoning wordt gebouwd.
3.3.3 Melkstallen en schuilstallen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder b in die zin dat melkstallen en schuilstallen buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt verleend indien de melkstal en/of de schuilstal noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. er ten hoogste één melkstal en/of één schuilstal per agrarisch bedrijf wordt gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van een melkstal of een schuilstal ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
  • d. de oppervlakte van een melkstal of een schuilstal ten hoogste 50 m² zal bedragen;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.4 Bouwen gebouwen en overkappingen ten behoeve van elders gevestigde agrarische bedrijven

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1. onder c in die zin dat bedrijfsgebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak van een agrarische bedrijfskavel worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijf dat elders is gevestigd zodanig dat dit agrarisch bedrijf bedrijfsactiviteiten uitvoert op meer dan één bedrijfskavel , mits:

  • a. de bedrijfsgebouwen en overkappingen binnen de agrarische bedrijfskavel in hoofdzaak dienen ten behoeve van het stallen van dieren;
  • b. tevens de in 3.5.7 genoemde omgevingsvergunning voor afwijking wordt verleend.
3.3.5 Afstand bedrijfswoning tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder f in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.6 Oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder h in die zin dat een bedrijfsgebouw of een overkapping wordt gebouwd met een oppervlakte groter dan 500 m², mits:

  • a. met een erfinrichtingsplan en een lichtplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.7 Afwijkende bouwvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder h ten aanzien van de dakhelling in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van boogstallen, serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:

  • a. uitsluitend wordt gebouwd ten behoeve van volwaardige agrarische veehouderijbedrijven met een bouwvlak van ten minste 1 hectare;
  • b. met een erfinrichtingsplan en een lichtplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • c. de afwijkende bouwvormen uitsluitend worden toegepast ten behoeve van agrarische functies, zoals het stallen van vee;
  • d. behoudens de regels met betrekking tot de dakhelling de overige bouwregels van overeenkomstige toepassing blijven;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.8 Goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder h in die zin dat de goot- en/of bouwhoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m respectievelijk 15,00 m, mits:

  • a. deze afwijking niet wordt toegepast ten behoeve van de bouw van een gestapelde stal voor het houden van vee;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.9 Verkleinen dakhelling van bedrijfsgebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder h in die zin dat de minimale dakhelling van bedrijfsgebouwen over een oppervlakte van ten hoogste 100 m² wordt verlaagd dan wel wordt voorzien van een platte afdekking, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.10 Mestvergistingsinstallatie

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a en 3.2.3 onder a in die zin dat andere bouwwerken en bijbehorende gebouwen ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie bij een agrarisch bedrijf worden gebouwd, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt verleend ten behoeve van mestvergisting en de verhandeling van de daarbij vrijkomende energie als ondergeschikte tak bij een agrarisch bedrijf;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de andere bouwwerken en bijbehorende gebouwen ten behoeve van de mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 1.500 m² zal bedragen en de andere bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • c. de bouwhoogte van de andere bouwwerken en bijbehorende gebouwen ten hoogste 10,00 m zal bedragen;
  • d. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • e. tevens de in 3.5.1 genoemde vergunning wordt verleend.
3.3.11 Bouwhoogte vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder d in die zin dat de bouwhoogte van een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 7,00 m, mits:

  • a. dit noodzakelijk is om de dakhelling van het ruimtelijk ondergeschikt gebouw overeen te laten komen met de dakhelling van het hoofdgebouw en/of om een samenhangend bebouwingsbeeld met de overige bebouwing op het perceel te realiseren;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.3.12 Afwijken minimale dakhelling ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder g die zin dat de minimale dakhelling van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen wordt verlaagd dan wel dat ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen geheel of gedeeltelijk worden voorzien van een plat dak, mits:

  • a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.13 Silo's en bassins

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.3 onder a in die zin dat ten behoeve van de bouw van silo's en bassins de voor de agrarische bebouwing, opslag en verharding aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak meer dan 1,50 hectare zal bedragen, mits:

  • a. de silo's en bassins worden gebouwd binnen een afstand van ten hoogste 25 m gerekend vanuit de bouwgrens van het bijbehorende bouwvlak;
  • b. de voor de agrarische bebouwing, opslag en verharding aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste 2,50 hectare zal bedragen;
  • c. de mestopslag op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast, waarbij de methodiek uit het 'Werkboek De Nije Pleats' in Fryslân als leidraad zal worden toegepast;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.14 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.3 onder g in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:

  • tevens de in 3.5.6 bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in Artikel 11 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan genoemd in 3.1 onder d;
  • c. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten het bouwvlak, met uitzondering van:
    • 1. opslag gelegen binnen de zone van 25 m rondom het bouwvlak, voor zover toegestaan op grond van 3.2.3 en 3.3.13;
    • 2. tijdelijke opslag van akkerbouwproducten;
    • 3. tijdelijke opslag van mest, onder voorwaarde dat de mestopslag niet langer dan zes maanden duurt en de mestopslag niet gedurende twee opeenvolgende jaren op dezelfde locatie plaats heeft;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering wanneer dit tot gevolg heeft dat de voor agrarische bebouwing, opslag en verhardingen aan te wenden oppervlakte binnen en buiten het bouwvlak groter wordt dan 3 ha voor zover het gaat om een agrarisch bedrijf met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf";
  • e. het opslaan van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan genoemd in 3.1 onder d dan wel op de wijze van productiegebonden detailhandel, waarbij de bruto verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 50 m², zal bedragen;
  • g. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van nieuwe wegen en paden buiten het bouwvlak anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de noodzakelijke bereikbaarheid van bebouwde percelen;
  • h. het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één huishouden;
  • i. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;
  • j. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief de aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    • 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    • 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    • 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
  • k. het gebruik van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  • l. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan genoemd in 3.1 onder d en g en logies met ontbijt ten behoeve waarvan maximaal twee kamers worden ingericht voor ten hoogste vijf logiesgasten;
  • m. het gebruik van gronden ten behoeve van de bosbouw;
  • n. het gebruik van gronden ten behoeve van de houtteelt, sierteelt, fruitteelt, boomteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
  • o. het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting anders dan ten behoeve van erfbeplanting, wegbeplanting en/of schuilgelegenheid voor vee;
  • p. het gebruik van gronden in de zin van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende andere bouwwerken;
  • q. het gebruik van bedrijfsgebouwen zodanig dat de lichtuitstraling vanuit de bedrijfsgebouwen meer dan 150 lux bedraagt. In geval in de bestaande situatie de lichtuitstraling meer bedraagt, dan moet boven de 150 lux de lichtuitstraling vanuit de bedrijfsgebouwen tussen 20.00 uur en 6.00 uur met tenminste 90% worden gereduceerd;
  • r. het gebruik als ligplaats voor woonschepen of vaartuigen;
  • s. het gebruik van gebouwen en overkappingen binnen een agrarische bedrijfskavel ten behoeve van andere agrarische bedrijven dan het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf.
  • t. het gebruik van gronden voor buitenopslag, anders dan ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Mestvergisting

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4. onder a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie met de daarbij behorende bebouwing, mits sprake is van de volgende wijze van biomassa-/mestvergisting:

  • het bedrijf verwerkt minimaal 50% eigen geproduceerde mest;
  • het bedrijf verwerkt maximaal 50% van derden afkomstige co-substraten toe; het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en/of naar derden afgevoerd;

mits:

    • 1. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwvlak gelegen binnen een bedrijfskavel;
    • 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. de capaciteit van de vergisting ten hoogste 20 ton per dag bedraagt;
    • 4. sprake is van vestiging aan een goed ontsloten weg;
    • 5. tevens de in 3.3.10 genoemde afwijking wordt verleend.
    • 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.2 Ondergeschikte tweede tak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4. onder b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak in de vorm van de in bijlage 1 opgenomen bedrijvigheid, mits:

  • a. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bedrijfskavel;
  • b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • c. al dan niet de in 3.3.1 genoemde afwijking wordt verleend.
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.3 Inwoning

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder h en toestaan dat een woonhuis en/of de aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen, al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor de huisvesting van ten hoogste twee huishoudens, mits:

  • a. niet meer dan twee woningen per bouwvlak ontstaan;
  • b. de huisvesting van een (huishouden van een) persoon noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf dan wel de huisvesting noodzakelijk is in verband met de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
  • c. geen sprake is van een onevenredige beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende bedrijven;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.4 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder k in die zin dat een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor bewoning ten behoeve van mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. de oppervlakte van de voor mantelzorg te gebruiken woonruimte in een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • c. de inrichting van het vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw ten behoeve van de mantelzorg ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg zodanog dat het vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw weer functioneel ondergeschikt is aan de bedrijfswoning;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.5.5 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder l in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan als ondergeschikte tweede tak bij een agrarisch bedrijf binnen of direct aansluitend aan een bouwvlak, dan wel op gronden aansluitend aan bestemmingsvlakken waarbinnen het wonen is toegestaan, waarbij een deel van het kampeerterrein gelegen kan zijn binnen die bestemmingsvlakken;
  • b. het maximum aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen het plangebied ten hoogste 25 zal bedragen;
  • c. het aantal te plaatsen kampeermiddelen per kampeerterrein ten hoogste 25 bedraagt;
  • d. er geen stacaravans en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens worden geplaatst en/of seizoenplaatsen worden ingericht;
  • e. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot 1 november;
  • f. de afstand tussen de kampeermiddelen en de bijbehorende bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak ten hoogste 100 m bedraagt;
  • g. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de buitengrenzen van een bestaand kampeerterrein en/of de dichtstbijzijnde gevel van een naastgelegen woonhuis ten minste 100 m bedraagt;
  • h. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • i. aangetoond wordt dat de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein niet in strijd is met de ecologische en archeologische waarden en de externe veiligheid;
  • j. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.6 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4. onder p in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende andere bouwwerken, mits:

  • a. de paardrijbak bij een agrarisch bedrijf op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning ten behoeve van het eigen gebruik wordt aangelegd, direct aansluitend op het perceel waarop de bedrijfswoning is gesitueerd en zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg;
  • b. de paardrijbak anders dan bij een agrarisch bedrijf wordt aangelegd op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning of het woonhuis, ten behoeve waarvan de paardrijbak voor het eigen gebruik wordt aangelegd, direct aansluitend op het perceel waarop de bedrijfswoning of woonhuis is gesitueerd en zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg;
  • c. zo nodig met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • d. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de bestemmingsgrens van de bestemming waarbinnen een woning aanwezig is dan wel kan worden gebouwd);
  • e. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt
  • f. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  • g. het aantal lichtmasten bij een paardrijbak ten hoogste 4 bedraagt;
  • h. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6,00 m bedraagt;
  • i. de verlichtingstijd van de paardrijbak uitsluitend in de periode van 7.00 tot 23.00 uur plaatsheeft;
  • j. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardrijbak;
  • k. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken ten hoogste 2,00 m bedraagt.
3.5.7 Gebruik gebouwen en overkappingen door andere agrarische bedrijven

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4. onder u in die zin dat gebouwen en overkappingen binnen een agrarische bedrijfskavel worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf dat elders is gevestigd zodanig dat dit agrarisch bedrijf bedrijfsactiviteiten uitvoert op meer dan één bedrijfskavel , mits:

  • a. de agrarische bedrijfsactiviteiten binnen de agrarische bedrijfskavel in hoofdzaak bestaan uit het stallen van dieren;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwvlak met een grotere breedte dan 4,00 m;
  • b. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • c. het kappen of rooien van singelbeplanting (bomen en struiken) en andere waardevolle hoogopgaande beplanting;
  • d. het verrichten van exploratie- en/of exploitatieboringen, alsmede het verrichten van seismologisch onderzoek;
  • e. het dempen van sloten en daarmee vergelijkbare watergangen.
3.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in 3.6.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. voor wat betreft onder c het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
3.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, waaronder de bescherming van weidevogels, en landschappelijke waarden van het open landschap, de historische landschappelijke verkavelingstructuur, de cultuurhistorische en archeologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waarbij tevens wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vergroten bouwvlak tot 1,50 hectare

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf" aan een bouwvlak grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf" en "bouwvlak", mits:

  • a. de voor de agrarische bebouwing, opslag en verhardingen aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste 1,50 ha zal bedragen;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 1,50 hectare;
  • c. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • d. de vergroting van het agrarisch bedrijf geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor het bestaande wegennet;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.2 Vergroten bouwvlak tot 2,50 hectare

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf" aan een bouwvlak grenzende gronden behorend bij een grondgebonden agrarisch bedrijf met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch bedrijf-bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf" worden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf” en "bouwvlak", mits:

  • a. de voor de agrarische bebouwing, opslag en verhardingen aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste 2,50 ha zal bedragen;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,50 hectare;
  • c. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • d. bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de methodiek uit het Werkboek De Nije Pleats in Fryslân 2009 als leidraad zal worden toegepast;
  • e. de vergroting van het agrarisch bedrijf geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor het bestaande wegennet;
  • f. aantoonbare maatregelen worden getroffen voor wat betreft duurzaamheid (bijvoorbeeld duurzaam grondgebruik / schone (agrarische) bedrijfsvoering ten behoeve van waterkwaliteit en reductie energiegebruik);
  • g. met een lichtplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze in de omgeving wordt ingepast;
  • h. er bij de beoordeling wordt gezocht naar een maatschappelijke tegenprestatie van de agrariër (bijvoorbeeld aanleg natuur, landschappelijke inpassing, etc.);
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.3 Wijzigen situering bouwvlak

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf" de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf” en "bouwvlak", bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:

  • a. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten de situering van de bedrijfskavel te wijzigen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.4 Mestopslag buiten het bouwvlak ten behoeve van 1 agrarisch bedrijf

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ten behoeve van één agrarisch bedrijf bouwwerken of voorzieningen ten behoeve van mestopslag, uitsluitend in de zin van mestbassins en naar de aard daarmee gelijk te stellen mestopslag, buiten het bouwvlak met de aanduiding "bouwvlak", inclusief de zone van 25 m rondom het bouwvlak, worden gebouwd of aangelegd, mits:

  • a. de voor de agrarische bebouwing, opslag en verhardingen aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste:
    • 1. 2,50 ha zal bedragen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf";
  • b. het om milieuredenen of reden van veiligheid binnen de directe omgeving de mestopslag binnen het bouwvlak, inclusief de zone van 25 m rondom het bouwvlak, niet mogelijk is;
  • c. de (bouw)hoogte van de mestopslag ten hoogste 1,50 m zal bedragen;
  • d. de inhoud van de mestopslag ten hoogste 1.000 m³ zal bedragen;
  • e. bij mestopslag een hekwerk rondom wordt geplaatst met een bouwhoogte van ten minste 1,80 m;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de verkeerssituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.5 Mestopslag buiten het bouwvlak ten behoeve van meerdere agrarische bedrijven

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat ten behoeve van meerdere agrarische bedrijven gezamenlijk bouwwerken of voorzieningen ten behoeve van mestopslag, uitsluitend in de zin van mestbassins en naar de aard daarmee gelijk te stellen mestopslag, buiten het bouwvlak met de aanduiding "bouwvlak", inclusief de zone van 25 m rondom het bouwvlak, worden gebouwd of aangelegd, mits:

  • a. de voor de agrarische bebouwing, opslag en verhardingen aan te wenden oppervlakte van de gronden binnen en buiten het bouwvlak ten hoogste:
    • 1. 2,50 ha zal bedragen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf";
  • b. het om milieuredenen of reden van veiligheid binnen de directe omgeving de mestopslag binnen het bouwvlak, inclusief de zone van 25 m rondom het bouwvlak, niet mogelijk is;
  • c. de (bouw)hoogte van de mestopslag ten hoogste 1,50 m zal bedragen;
  • d. de inhoud van de mestopslag ten minste 1.000 m³ en ten hoogste 5.000 m³ zal bedragen;
  • e. de mestopslag op een goede wijze kan worden ontsloten op een doorgaande weg;
  • f. bij mestopslag een hekwerk rondom wordt geplaatst met een bouwhoogte van ten minste 1,80 m;
  • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de verkeerssituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.6 Wijzigen bouwvlak naar wonen met compensatie

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' ten behoeve van een functieverandering in combinatie met de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen en/of overkappingen van een bedrijfskavel, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 of 38 van het bestemmingsplan Bûtengebiet, vastgesteld op 29 september 2015, bekend als NL-IMRO.0140.BtngLittenseradiel-VA02 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de bedrijfskavel en het bouwvlak ter plaatse worden verwijderd;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. op het betreffende voormalige bouwvlak ten minste 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, wordt gesloopt, dan wel gezamenlijk op meerdere voormalige bouwvlakken ten minste 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, wordt gesloopt, waarbij per bouwvlak minimaal 250 m² moet worden gesloopt;
  • e. er geen panden worden gesloopt die als rijksmonument zijn aangewezen of die als karakteristiek of met een waardevolle hoofdvorm zijn aangeduid;
  • f. ter compensatie van de sloop ten hoogste één nieuw woonhuis naast het bestaande woonhuis wordt gebouwd;
  • g. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • h. de wijziging in overeenstemming is met het geldende volkshuisvestingsbeleid;
  • i. het ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woonhuis direct achter of naast het woonhuis dat voorheen de bedrijfswoning was of het voormalig boerderijpand wordt gebouwd, zodat er ten hoogste twee bestemmingsvlakken met de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' worden gerealiseerd;
  • j. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.7 Wijzigen naar wonen met compensatie in relatie tot bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen'

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bouw van een woonhuis ter compensatie van de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen en/of overkappingen binnen en/of behorende bij de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de inhoud van het woonhuis ten hoogste 750 m³ zal bedragen;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. er binnen het bestemmingsvlak 'Wonen - Voormalige boerderijpanden' ten minste 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en/of overkappingen, wordt gesloopt;
  • e. er geen panden worden gesloopt die als rijksmonument zijn aangewezen of die als karakteristiek of met een waardevolle hoofdvorm zijn aangemerkt;
  • f. ter compensatie van de sloop ten hoogste één nieuw woonhuis naast het bestaande woonhuis wordt gebouwd;
  • g. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling naar een woonperceel op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • h. de wijziging in overeenstemming is met het geldende volkshuisvestingsbeleid;
  • i. het ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woonhuis direct achter of naast het bestaande woonhuis wordt gebouwd, zodat er ten hoogste één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' wordt gerealiseerd;
  • j. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.7.8 Algemene wijziging ten behoeve van functieverandering

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming:

  • 'Bedrijf';
  • 'Agrarisch - Paardenhouderijbedrijven';
  • 'Cultuur en Ontspanning';
  • 'Dienstverlening';
  • 'Horeca' (uitsluitend een logiesverstrekkend horecabedrijf);
  • 'Maatschappelijk';
  • 'Maatschappelijk - Zorgboerderij';
  • 'Recreatie - Groepsaccommodatie';
  • 'Sport - Manege';
  • 'Wonen'; of
  • 'Wonen - Voormalige boerderijpanden',

ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van de artikelen 5, waarbij uitsluitend sprake mag zijn van vestiging van een bedrijf genoemd in bijlage 1, in de categorieën 1 en 2, van het bestemmingsplan Bûtengebiet, vastgesteld op 29 september 2015, bekend als NL-IMRO.0140.BtngLittenseradiel-VA02, 4, bijlage 4 of bijlage 5 van het bestemmingsplan Bûtengebiet, vastgesteld op 29 september 2015, bekend als NL-IMRO.0140.BtngLittenseradiel-VA02, 15 waarbij uitsluitend sprake mag zijn van een logiesverstrekkend horecabedrijf, 17, 20, 24, 28 of 38 van het bestemmingsplan Bûtengebiet, vastgesteld op 29 september 2015, bekend als NL-IMRO.0140.BtngLittenseradiel-VA02 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. de bedrijfskavel en het bouwvlak ter plaatse wordt verwijderd;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging, waarbij de woonfunctie gehandhaafd moet blijven;
  • e. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;
  • f. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  • g. in geval er bij functieverandering overtollige bebouwing wordt gesaneerd, er ten hoogste 10% bovenop de binnen de regels toegelaten bebouwing teruggebouwd mag worden ten behoeve van de na wijziging aanwezige functie, waarbij qua afmetingen moet worden voldaan aan de regels voor gebouwen binnen de na wijziging van toepassing zijnde bestemming;
  • h. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • i. de nieuwe functie voorziet in eigen parkeergelegenheid;
  • j. buitenopslag ten behoeve van de nieuwe functie ten hoogste 10 m² bedraagt;
  • k. de bestaande verkeersinfrastructuur afdoende is voor de nieuwe functie;
  • l. bij wijziging naar een gebruiksgerichte paardenhouderij of een manege wordt aangesloten bij bestaand stedelijk gebied en het bestemmingsvlak ten hoogste 1,50 hectare bedraagt;
  • m. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de externe veiligheid, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen, met de daarbij behorende ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen, eventueel in ondergeschikte mate in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mantelzorg en/of logies met ontbijt op de wijze van een plattelandswoning, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning", alsmede een caravanstalling, ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling';

met daaraan ondergeschikt:

  • b. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. wegen en paden;
  • e. water;

met de daarbijbehorende:

  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:

  • de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen ten behoeve van de in 4.1 onder a genoemde caravanstalling zal ten hoogste 970 m² bedragen.
4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. per bestemmingsvlak zal ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw tot aan de (spoor)weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  • d. de inhoud van een hoofdgebouw zal ten hoogste 750 m³ (exclusief ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen) bedragen;
  • e. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • f. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen;
  • g. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen zal ten minste 3,00 m bedragen.
4.2.3 Ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen

Voor het bouwen van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte zal per hoofdgebouw ten hoogste 100 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • 2. dit er niet toe leidt dat het bouwperceel voor meer dan 50% wordt bebouwd met dien verstande dat hierbij niet de oppervlakte van het hoofdgebouw wordt meegerekend;
  • b. de goothoogte zal ten hoogste 3,50 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt dan 3,50 m; in het laatste geval zal een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw of de ruimtelijk ondergeschikte overkapping dezelfde goothoogte hebben;
  • c. de bouwhoogte van aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte overkappingen zal ten hoogste 7,00 m bedragen, mits de bouwhoogte 1,00 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is dan 7,00 m; in het laatste geval zal een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw of de ruimtelijk ondergeschikte overkapping dezelfde bouwhoogte hebben;
  • d. de bouwhoogte van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte overkappingen zal ten hoogste 5,00 m bedragen, dan wel:
    • 1. de bestaande bouwhoogte indien deze meer is dan 5,00 m; in dat laatste geval mag een uitbreiding van het ruimtelijk ondergeschikte gebouw of de vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte overkapping dezelfde bouwhoogte als de bestaande bouwhoogte hebben;
  • e. de ruimtelijke ondergeschikte gebouwen en ruimtelijke ondergeschikte overkappingen worden op ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bij hoofdgebouwen met twee naar de weg gekeerde gevels ten opzichte van één van de naar de weg gekeerde gevels op minder dan 3,00 m zal worden gebouwd;
  • f. de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw of een ruimtelijk ondergeschikte overkapping tot de zijdelingse perceelsgrens zal ten minste 1,00 m bedragen, of wel het ruimtelijk ondergeschikt gebouw of de ruimtelijk ondergeschikte overkapping wordt op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;
  • g. de dakhelling van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijke ondergeschikte overkappingen zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen.
4.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. er zullen geen andere bouwwerken dan erf- en terreinafscheidingen en walbeschoeiingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • c. de bouwhoogte van walbeschoeiingen zal ten hoogste 1,00 m ter plaatse van hoofdwatergangen en 0,50 m elders boven het ter plaatse geldende streefpeil bedragen. Walbeschoeiingen mogen uitsluitend bij percelen aan het water worden gebouwd;
  • d. er zullen geen andere bouwwerken in de zin van de opwekking van windenergie, reclamemasten en paardrijbakken worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afstand hoofdgebouw tot de weg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.2 onder c in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:

  • a. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.3.2 Vergroten oppervlakte ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.3 onder a in die zin dat ten behoeve van agrarisch hobbymatige activiteiten de gezamenlijke oppervlakte van de ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:

  • a. het bestemmingsvlak, eventueel in combinatie met de daaraan grenzende en daarmee één eigendomseenheid vormende gronden een oppervlakte heeft van ten minste 2.000 m²;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.3.3 Bouwhoogte vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.3 onder d in die zin dat de bouwhoogte van een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 7,00 m, mits:

  • a. dit noodzakelijk is om de dakhelling van het ruimtelijk ondergeschikt gebouw overeen te laten komen met de dakhelling van het hoofdgebouw en/of om een samenhangend bebouwingsbeeld met de overige bebouwing op het perceel te realiseren;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.3.4 Situering ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.3 onder e in die zin dat een ruimtelijk ondergeschikt gebouw of een ruimtelijk ondergeschikte overkapping minder dan 3,00 m achter of voor de naar de weg gekeerde gevel(s) dan wel het verlengde daarvan wordt gebouwd, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
4.3.5 Afwijken minimale dakhelling ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.3 onder g die zin dat de minimale dakhelling van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen wordt verlaagd dan wel dat ruimtelijk ondergeschikte gebouwen en ruimtelijk ondergeschikte overkappingen geheel of gedeeltelijk worden voorzien van een plat dak, mits:

  • a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.3.6 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.2.4 onder d in die zin dat paardrijbakken worden toegestaan, mits:

  • tevens de in 4.5.4 bedoelde omgevingsvergunning is verleend.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in Artikel 11 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van hoofdgebouwen in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit of een in 4.1 onder a specifiek aangeduide bedrijvigheid;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • c. het gebruik van gedeelten van een hoofdgebouw, inclusief de aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen, bij het hoofdgebouw, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    • 1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van het hoofdgebouw, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    • 2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in het hoofdgebouw meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw;
    • 3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    • 4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 5. detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
  • d. het gebruik van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • e. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één huishouden;
  • f. het gebruik van een hoofdgebouw voor meer dan één woning, tenzij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - twee woningen", in welk geval een hoofdgebouw gebruikt wordt voor ten hoogste twee woningen;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden anders dan logies met ontbijt ten behoeve waarvan maximaal twee kamers worden ingericht voor ten hoogste vijf logiesgasten dan wel anders dan genoemd in 4.1 onder b;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • i. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  • j. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende andere bouwwerken;
  • k. het verwijderen, vernielen en/of aantasten van afschermende erfbeplanting anders dan ten behoeve van het normale onderhoud, ter plaatse van de aanduiding "caravanstalling".
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder d in die zin dat een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor bewoning ten behoeve van mantelzorg, mits:

  • a. de bewoning van een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg voor personen;
  • b. de oppervlakte van de voor mantelzorg te gebruiken woonruimte in een vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw per bestemmingsvlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • c. de inrichting van het vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw ten behoeve van de mantelzorg ongedaan wordt gemaakt na beëindiging van de mantelzorg zodanig dat het vrijstaand ruimtelijk ondergeschikt gebouw weer functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeerssituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4.5.2 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder g in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het maximum aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen het plangebied ten hoogste 25 zal bedragen;
  • b. per bestemmingsvlak waarbinnen een woning aanwezig is ten hoogste 15 kampeerplaatsen zijn toegestaan, dan wel ten hoogste 25 kampeerplaatsen indien sprake is van een perceel dat qua oppervlakte en ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met een agrarisch bedrijfsperceel;
  • c. er geen stacaravans en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens worden geplaatst en/of seizoenplaatsen worden ingericht;
  • d. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot 1 november;
  • e. de afstand tussen de kampeermiddelen en de aanwezige bebouwing binnen het bestemmingsvlak ten hoogste 100 m bedraagt;
  • f. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de buitengrenzen van een bestaand kampeerterrein en/of de dichtstbijzijnde gevel van een naastgelegen woonhuis ten minste 100 m bedraagt;
  • g. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • h. aangetoond wordt dat de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein niet in strijd is met de ecologische en archeologische waarden en de externe veiligheid;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5.3 Recreatieappartementen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder g in die zin dat de uitoefening van het wonen al dan niet gepaard gaand met interne bouwactiviteiten wordt gecombineerd met verblijfsrecreatie in de vorm van recreatieappartementen, mits:

  • a. de recreatieappartementen in de bestaande gebouwen worden ondergebracht, waarbij gebruik wordt gemaakt van een gezamenlijke entree;
  • b. permanente bewoning van de recreatieappartementen niet is toegestaan;
  • c. de oppervlakte van het permanente woongedeelte van het woonhuis, inclusief de aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen, niet minder mag bedragen dan 75 m²;
  • d. de oppervlakte van een recreatieappartement ten hoogste 50 m² mag bedragen;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van de recreatieappartementen per bestemmingsvlak ten hoogste 200 m² mag bedragen;
  • f. het gezamenlijk aantal slaapplaatsen van alle recreatieappartementen ten hoogste 12 mag en het aantal recreatieappartementen per bestemmingsvlak ten hoogste 15 mag bedragen;
  • g. de logiesactiviteit uitgeoefend wordt door in ieder geval één van de bewoners van het woonhuis;
  • h. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • i. ten behoeve van deze activiteiten, indien om bouwtechnische redenen noodzakelijk, geringe aanpassing van de bestaande gebouwen plaatsvinden;
  • j. er vanwege de logiesverstrekking geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de bestemmingsgrens van de bestemming waarbinnen een woning aanwezig is dan wel kan worden gebouwd);
  • k. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5.4 Paardrijbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.4 onder j in die zin dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende andere bouwwerken, mits:

  • a. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  • b. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de bestemmingsgrens van de bestemming waarbinnen een woning aanwezig is dan wel kan worden gebouwd);
  • c. zo nodig met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast overeenkomstig het gestelde in het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014;
  • d. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt
  • e. de oppervlakte van een paardrijbak ten hoogste 1.200 m² bedraagt;
  • f. het aantal lichtmasten bij een paardrijbak ten hoogste 4 bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6,00 m bedraagt;
  • h. de verlichtingstijd van de paardrijbak uitsluitend in de periode van 7.00 tot 23.00 uur plaatsheeft;
  • i. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardrijbak;
  • j. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken ten hoogste 2,00 m zal bedragen.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Theeschenkerij

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding "specifieke vorm van horeca - theeschenkerij" wordt aangebracht, mits:

  • a. de schenkerij binnen de bestaande bebouwing wordt gevestigd;
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de theeschenkerij mag, inclusief buitenruimtes, maximaal 50 m² bedragen;
  • c. bij de aanleg van een buitenruimte een afstand van ten minste 50 m vanaf de bestemmingsgrens van nabijgelegen woningen wordt aangehouden;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen Burgemeester en Wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en Wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 5.2.2 wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het graven van watergangen;
  • c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.
5.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.3.3 Toetsingscriteria

De in 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien Burgemeester en Wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 6.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het graven van watergangen;
  • c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.
6.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 6.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.3.3 Toetsingscriteria

De in 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 2500 m² en dieper dan 30 cm, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 7.2.2, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2500 m² en dieper dan 30 cm:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het graven van watergangen;
  • c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.
7.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in 7.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
7.3.3 Toetsingscriteria

De in 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle staten, stinzen en uithoven

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch waardevolle staten, stinzen en uithoven' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. stinzen, staten en uithoven en de bijbehorende tuinen en erven;
  • b. het behoud van de cultuurhistorische waarden van de stinzen, staten en uithoven en de bijbehorende tuinen en erven.
8.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen nieuwe gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd of bestaande gebouwen en andere bouwwerken zodanig worden verbouwd, dat daarmee de bestaande oppervlaktes worden vergroot.

8.3 Afwijking van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 8.2 in die zin dat nieuwe gebouwen en andere bouwwerken of uitbreiding van de oppervlakte van bestaande gebouwen en andere bouwwerken wordt toegestaan, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de stinzen, staten en uithoven en de bijbehorende tuinen en erven.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • het ontgronden, afgraven, egaliseren en/of ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bestaande tuinen en erven behorende bij de staten, stinzen en uithoven.
8.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in 8.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
8.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de stinzen, staten en uithoven en de bijbehorende tuinen en erven, waarbij tevens wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014.

Artikel 9 Waarde - Terpen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Terpen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van terpen.
9.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in Artikel 11 in ieder geval gerekend:

  • a. het diepploegen, egaliseren, afgraven, afschuiven en/of ophogen van gronden anders dan ten behoeve van het oprichten van bebouwing binnen de andere daar voorkomende bestemming(en);
  • b. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen.
9.3 Afwijken van de gebruiksregels
9.3.1 Werken en werkzaamheden

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 9.2 in die zin dat gronden worden afgegraven en/of worden opgehoogd, dan wel dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven, mits:

  • a. het om een zeer beperkte ingreep gaat die wordt uitgevoerd ten behoeve van een landbouwkundige noodzaak dan wel het om de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs waterlopen gaat;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied zoals dat is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Terpen', waarbij tevens wordt getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Bûtengebiet oktober 2014.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het huisvesten van arbeidsmigranten;
  • c. het gebruik van gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen en andere onbruikbare of aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, anders dan in het kader van de ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  • d. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van dieren zodanig dat vanuit de dierhouderij een toename van de bestaande ammoniakemissie plaatsvindt;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zonnepanelen anders dan op daken van gebouwen of overkappingen.
11.2 Afwijking van de gebruiksregels
11.2.1 Toename ammoniakemissie

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 11.1 onder f in die zin dat vanuit een dierhouderij een toename van de bestaande ammoniakemissie plaatsvindt, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke waarde, de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.2.2 Afwijking zonnepanelen anders dan op daken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 11.1 onder g in die zin dat zonnepanelen anders dan op daken van gebouwen of overkappingen worden geplaatst, mits:

  • a. de zonnepanelen uitsluitend op bouwpercelen binnen de daarvoor op de verbeelding opgenomen bestemmingsvlakken of binnen de bouwvlakken binnen de op de verbeelding aangeduide agrarische bedrijfskavels worden toegelaten;
  • b. de zonnepanelen uitsluitend ten behoeve van het eigen gebruik worden opgericht;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
12.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim.

12.1.2 Bouwregels

Op de met 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zal de bouwhoogte van bouwwerken binnen de ter plaatse voorkomende bestemmingen ten hoogste de ter plaatse binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied aangegeven "maximum hoogte (m)", ten opzichte van NAP, dan wel de bestaande bouw- of tiphoogte bedragen.

12.1.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 12.1.2 in die zin dat de bouw- of tiphoogte, ten opzichte van NAP, wordt overschreden, mits:

  • a. uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de regels in die zin dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, bediening van kunstwerken en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouwtje ten hoogste 50 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
  • d. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, waarbij de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, het voorkomen van lichthinder en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

14.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding en de bestemmingsregels uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
14.3 Overschrijding bouwhoogtes

De maximale bouwhoogte van gebouwen mag in afwijking van de verbeelding en de bestemmingsregels uitsluitend worden overschreden voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:

  • a. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
  • b. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Jorwert - Fûns 6/8/10

van de gemeente Littenseradiel.

Behorend bij het besluit van 29 mei 2017