Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Meppel – Grote Oever
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0119.GroteOever-BPC1

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het onderhavige bestemmingsplan Meppel – Grote Oever is opgesteld ten behoeve van het mogelijk maken van de bouw van appartementen op de hoek van de Grote Oever en Kinkhorststraat te Meppel. Door de verhuizing van de katholieke kerk aan de Grote Oever en de nieuwbouwplannen van de Mgr. Niermanschool is een herstructureringslocatie ontstaan. Voor de beoogde grondgebonden woningen aan de Kinkhorststraat en Havenstraat is het bestemmingsplan Meppel - Kinkhorststraat opgesteld. De gronden van de katholieke kerk zijn verkocht aan Stichting Actium, die door de bouw van woningen weer een stedenbouwkundig verantwoorde invulling kan geven aan het aan de historische binnenstad grenzende terrein.
 
De ontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan Meppel - Centrumschil, vanwege het niet mogen bouwen van woningen. De vigerende bestemmingen zijn 'Maatschappelijk' voor de kerk en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' voor de archeologische waarden. Om het plan mogelijk te maken, moet deze strijdigheid worden opgeheven. Er wordt derhalve specifiek voor deze ontwikkeling een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
 
1.2 Plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de Grote Oever, tussen de Kleine Oever, Kinkhorststraat en de Mgr. Niermanschool in. De ontwikkeling grenst aan de historische binnenstad van Meppel. De feitelijke begrenzing is als volgt:
  • aan de noordzijde de Kinkhorststraat;
  • aan de oostkant de Kleine en Grote Oever en de historische binnenstad;
  • aan de zuidkant de Kleine Oever en de openbare parkeerplaats achter de Mgr. Niermanschool;
  • aan de westkant de openbare parkeerplaats aan de Havenstraat en de Mgr. Niermanschool.
Op onderstaande kaart is de globale begrenzing in beeld gebracht.
 
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Meppel - Centrumschil' (vastgesteld 27-06-2013). Voor de gronden van het plangebied geldt momenteel de bestemming 'Maatschappelijk'. Het bouwen van appartementen is strijdig met deze bestemming.
1.4 Juridische vorm
Het bestemmingsplan bestemt de in het plangebied opgenomen gronden. Een gedetailleerde bestemming geeft tot op kavelniveau een regeling voor gebruik en bebouwing.
 
Om te voldoen aan de huidige digitaliseringsvereisten dient het bestemmingsplan te worden opgesteld conform de RO Standaarden 2012. De regels en de verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan zijn in lijn met de SVBP 2012 gebracht. Het plan wordt digitaal beschikbaar gesteld.
  
1.5 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk wordt nader ingegaan op de huidige situatie. Hoofdstuk 3 behandelt de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de relevante ruimtelijke beleidskaders. De planologische randvoorwaarden komen in hoofdstuk 5 aan bod, waarop in hoofdstuk 6 de juridische vertaalslag van de ruimtelijke keuzes in de planregels en de bijbehorende verbeelding wordt toegelicht. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de (economische) uitvoerbaarheid van het plan en de bijbehorende procedure.
2 Huidige situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Ontstaan 
De stad Meppel is ontstaan op een plek waar drie beken, afkomstig van het Drents plateau, bij elkaar komen. De Oude Vaart, de Wold Aa en de Reest verzamelen zich in het Meppeler Diep. De eerste bewoners waren boeren en vestigden zich omstreeks 1150 op de hogere zandige delen tussen de genoemde riviertjes. Zij bouwden hun hoeven op deze zand- en schiereilandjes. De zand- en schiereilandjes zijn uitlopers van tijdens de laatste ijstijd gevormde stuifzandruggen, die in het overgangsgebied naar de lage gronden van noordwest Overijssel in de loop der eeuwen vermengd waren met veen uit de stroomdalen. Een eerste schriftelijk bewijs van Meppel dateert uit 1300 en maakt melding van zes hoeven die toebehoren aan het kapittel van St. Pieter te Utrecht. Meppel was toen ook een stapelplaats waar de pachtgoederen voor het Utrechtse kapittel werden verzameld om vervolgens per schip verder te worden vervoerd. Door ontginning van de woeste grond van de verschillende hoeven ontstonden er een veelheid van verkavelingsrichtingen. Dit oorspronkelijke verkavelingspatroon samen met de oorspronkelijke en gegraven waterlopen zijn terug te vinden in de ruimtelijke opbouw van de stad.
 
Middeleeuwen
In de middeleeuwen ontwikkelde Meppel zich tot een zelfstandige, bestuurlijke en kerkelijke eenheid en groeide in ruimtelijke zin van een agrarische naar een meer stedelijke nederzetting. Door de goede ligging op een knooppunt van vaarwegen kon Meppel zich ontwikkelen tot een goederenoverslagplaats voor turf en hout uit Drenthe. Dat deze handel belangrijk was voor de stad Meppel, blijkt uit het feit dat in 1566 een schippersgilde werd opgericht. De verandering naar een stedelijke nederzetting had ook consequenties voor het ruimtelijk beeld van de stad. In het vroege begin van de Middeleeuwen bestond de bebouwing uit verspreid liggende boerderijen en arbeidswoningen. Aan het einde van de Middeleeuwen werd het beeld bepaald door woon- en pakhuizen. Door de functie als regionaal centrum werden goede verbindingen over wegen naar omliggende dorpen en buurtschappen noodzakelijk. Op het kruispunt van deze wegen ontstonden stedelijke bebouwingswanden. Aangenomen wordt dat de eerste stedelijke wanden ontwikkeld zijn op het kruispunt van de weg naar Zwartsluis, de weg naar Ruinerwold en de weg in zuidelijke richting De Wijk. Hoewel Meppel een belangrijke plaats was, is het nooit een versterkte stad geworden. Er zijn geen vestingswerken rond het stadscentrum gevonden.
 
17e en 18e eeuw
De 17e eeuw was voor Meppel een tijd van grote bloei mede dankzij de verveningen in de omgeving van Smilde en Hoogeveen. Verbindingen over water en land werden sterk verbeterd. De aanleg van de Drentsche Hoofdvaart en de Hoogeveene Vaart versterkte de positie van Meppel als knooppunt van vaarwegen. De stad begon flink te groeien (het inwonersaantal in 1630: 1285 en van 1700: 2599). Het ruimtelijke groeiproces was niet planmatig van karakter, maar vond vooral plaats langs bestaande wegen en (voornamelijk) langs de Hoogeveene Vaart. In de 17e eeuw ontwikkelde zich een sterke ambachtelijke bedrijvigheid zoals de zeildoekweverijen. De meer hinderverwekkende ambachtelijke bedrijven, zoals leerlooierijen en scheepstimmerbedrijven werden gevestigd langs de rand van de stad. Door verdere stadsgroei kwamen ook deze bedrijven binnen de stedelijke bebouwing te liggen. Deze buurten waren minder aantrekkelijk en werden veelal bewoond door lagere standen. In de 18e eeuw breidde Meppel zich ruimtelijk nauwelijks uit. De enige uitbreiding bestond uit verdichting in het bestaande stadscentrum en verdichting langs de linten.
 
Meppel als 19e eeuwse stad
Ook in de eerste helft van de 19e eeuw vond verdere uitbreiding vooral plaats door verdichting. Na 1850 kwam de eerste planmatige uitbreiding tot ontwikkeling. Een andere verandering van waardevolle betekenis betrof de infrastructuur. Zeer bepalend was de aanleg van de spoorlijn in 1863. De eerste planmatige stadsuitbreiding van na 1850 betrof dan ook het gebied tussen het Zuideinde en de spoorlijn. Daarnaast moet worden genoemd de omlegging van de Hoogeveense Vaart die niet meer door het stadscentrum, maar via de Heerengracht verliep. Door de industrialisatie die in de tweede helft van de 19e eeuw behoorlijk groot is geweest, kwam de trek naar de stad op gang, net zoals in andere steden van het land. Het inwonertal groeide van 6.536 in 1850 naar 10.159 in 1900. Dit is bijna een verdubbeling in 50 jaar tijd. Door deze toename kwam er een voortschrijdende verdichting in het bestaande stadsgedeelte opgang. Deze verdichting bracht onmenselijke woonomstandigheden voort. In deze sterk verdichte gebieden werd later bebouwing op grote schaal gesaneerd, wat heeft geleid tot een behoorlijk aantal open plekken in de stad.
 
1900-1950
Tussen 1900 en 1950 breidde de stad op planmatige wijze verder uit. In het begin van de 20e eeuw en in de jaren ’20 en ’30 krijgt Meppel er een aantal woongebieden bij, zoals de Stationsbuurt, Oude Boazstraat e.o., de Indische buurt, Blekerseiland, Prinses Beatrixplantsoen e.o. en het Wilhelminapark. Het Wilhelminapark naar ontwerp van L. Springer, werd aangelegd op de noordkant van de Reest. Het park moest niet alleen een aantrekkelijk groengebied vormen, maar had ook tot doel om het waterpeil beheersbaar te krijgen. Rondom het park werd ruimte gevonden voor villa’s. Voor de oorlog was men begonnen met woningbouw oostelijk van de spoorlijn (de wijk Ezinge), terwijl ook een aanvang gemaakt was met woningbouw bij het Noordeinde. De wijk Ezinge werd nooit afgebouwd en al spoedig begon men met de bouw van een omvangrijke woonwijk ten noorden van de stad (Haveltermade). Een aantal infrastructurele veranderingen waren het dempen van een aantal grachten, zoals de Prinsengracht in het begin van de 20e eeuw en de gracht langs de Grote Oever in 1940. De uitbreiding van de stad geschiedde in deze periode met name aan de zuidkant van de stad.
 
Ingrijpende veranderingen (1950-heden)
Na de Tweede Wereldoorlog is de vraag naar woningen groot, maar de stad is vol en heeft een duidelijke grens bereikt. Reeds voor de oorlog was er gestart met de wijk Ezinge. Deze wijk is nooit afgemaakt. Spoedig begon men met een wijk ten noorden van de stad (Haveltermade). Een ingrijpende gebeurtenis voor het stadscentrum is de grootschalige sanering die tussen 1950 en 1960 heeft plaatsgevonden. De sanering gaat door in een lager tempo tot 1988. Deze sanering maakte ruimte voor nieuwe woningen en parkeerruimte. In het begin van de jaren ’60 is het industrieterrein Oevers in gebruik genomen en de wijk Koedijkslanden, ten zuiden van de Reest, aangelegd. Deze uitbreiding geschiedde ten zuiden van het stadscentrum. Toch blijft de ontwikkeling van Meppel in deze jaren achter wegens gebrek aan industrieterrein, ondanks de ontwikkeling van de wijk Haveltermade. Eind jaren '70 wordt gestart met de bouw van de woonwijk Oosterboer, welke de oude omgeving van Oosterboer vrijwel geheel heeft opgeslokt. Deze woonwijk is gelegen ten oosten van het centrum. In deze periode hebben tevens een aantal infrastructurele veranderingen plaatsgevonden. In 1988 is de tweede omlegging van de Hoogeveense Vaart voltooid, de scheepvaart verdween hierdoor uit het stadsbeeld van Meppel, eveneens werd er een ring om de binnenstad heen gelegd en door aanleg van de snelweg wordt het bereik van Meppel, met omliggende plaatsen verbeterd.
2.2 Functionele en ruimtelijke structuur
De locatie bevindt zich aan de Grote Oever tussen de Kleine Oever, Kinkhorststraat en de Mgr. Niermanschool in, grenzend aan de historische binnenstad van Meppel, en nabij de woonbuurt ’t Meugien. De locatie wordt feitelijk begrensd door:
• aan de noordkant door de Kinkhorststraat met daaraan appartementen op de hoek met de Grote Oever
• aan de oostkant door de historische binnenstad van Meppel
• aan de zuidkant door een openbare parkeerplaats Havenstraat en de Kleine Oever
• aan de westkant door de Mgr. Niermanschool
 
In de Binnenstadsvisie zijn vijf hoofdthema's aangegeven voor de ontwikkeling van de binnenstad. Voor het plangebied is voornamelijk het thema de Centrumring van belang.
 
Grote Oever/Centrumring
Voor de Centrumring is de ambitie vanuit de Binnenstadsvisie: continuïteit in de stedenbouwkundige structuur en inrichting en herstellen van parken, pleinen en plantsoenen. Voor het plangebied is het daarom van belang dat er veel aandacht wordt besteed aan de straatwanden en de ruimtevorming aan de Grote Oever zijde.
 
Ruimtelijke structuur
De Grote en Kleine Oever vormen de westrand van de historische binnenstad en maken deel uit van de centrumring. Het wordt gekenmerkt door kleinschalige geparceleerde woningbouw, voornamelijk in twee lagen met een kap. Door saneringen en nieuwbouw hebben wijzigingen plaatsgevonden en staan een aantal grotere complexen in de vorm van appartementen en kantoren met een wisselende rooilijn. De bouwhoogte van deze panden is maximaal 15 meter. In ’t Meugien bestaat de bebouwing grotendeels uit grondgebonden rijenwoningen uitgevoerd in één tot twee bouwlagen met langskap of dwarskap. Aan de Prins Hendrikkade heeft herstructurering plaatsgevonden wat geresulteerd heeft in een appartementengebouw van vier bouwlagen met kap. De locatie is een schakel tussen twee verschillende werelden; de uitstraling aan de Grote Oever en de aansluiting van de woonwijk ’t Meugien. Het is daarom van belang om een passende oplossing te vinden tussen deze twee verschillende werelden.
 
3 Planbeschrijving
 
3.1 Achtergronden
De ontwikkeling van de voormalige locatie van de katholieke kerk aan de Grote Oever (het plangebied) en locatie Mgr. Niermanschool aan de Kinkhorststraat en Havenstraat kent een lange geschiedenis. Hieronder wordt een beknopte uiteenzetting gegeven van de verschillende plannen die nooit gerealiseerd zijn.
 
Nieuwbouw kerk en school
Vanaf 1998 tot 2002 is een plan ontwikkeld met een nieuwe katholieke kerk en nieuwe school in combinatie met appartementen. Een nieuwe kerk was nodig omdat het aantal leden sterk was teruggelopen en een kleinere kerk beter zou aansluiten bij het aantal leden. Nieuwbouw van de Mgr. Niermanschool was op dat moment nodig omdat de bestaande school bouwtechnisch en functioneel niet meer voldeed. De toevoeging van appartementen moest het plan financieel aantrekkelijk maken. Uiteindelijk is het plan niet gerealiseerd om dat er onvoldoende draagkracht bestond.
 
Verhuizing katholieke kerk
Omdat nieuwbouw van een kleinere katholieke kerk aan de Grote Oever niet haalbaar bleek heeft het kerkbestuur naar alternatieve oplossingen gezocht. Deze is gevonden in het betrekken van een ander bestaand kerkgebouw aan de Commissaris de Vos van Steenwijklaan. De katholieke kerk aan de Grote Oever werd verkocht aan Stichting Actium. Stichting Actium heeft op de locatie een plan ontwikkeld. Dit plan is door het grote -niet gewenste- volume op deze plek verworpen.
 
Renovatie of nieuwbouw school
In de zelfde tijd heeft de gemeente een renovatieplan voor de Mgr. Niermanschool ontwikkeld. De kosten bleken zo hoog dat nieuwbouw van de school een optie bleek. Door de nieuwbouwplannen van de school te combineren met de plannen van Stichting Actium voor de katholieke kerk is gezocht naar synergievoordelen.
 
Samen met Stichting Actium en schoolbestuur is tussen 2007 en 2010 een integraal plan opgesteld. Door de grote complexiteit van dit plan werden grote risico’s voorzien (o.a. een parkeerkelder waarop de school gerealiseerd zou worden). Uiteindelijk is het plan niet gerealiseerd.
 
Verplaatsen Mgr. Niermanschool
In het coalitieakkoord 2010-2014 van de gemeente Meppel, is opgenomen dat er deze raadsperiode een oplossing moet komen voor de Mgr. Niermanschool. Voor de Mgr. Niermanschool is een andere locatie gevonden. De Mgr. Niermanschool zal verhuizen naar het Plataan. Op basis van dat uitgangspunt is samen met Stichting Actium een integraal plan ontwikkeld aan de Kinkhorststraat.
 
Het project Ontwikkeling Kinkhorststraat bestaat uit appartementen in het plangebied en grondgebonden woningen (op de locatie van de school) in de binnenstad van Meppel. Beide locaties kenden een separate planontwikkeling. Wanneer dit project Ontwikkeling Kinkhorststraat gerealiseerd kan worden betekent dit dat er weer een goede en stedenbouwkundig verantwoorde invulling gegeven kan worden aan een locatie die grenst aan de historische binnenstad van Meppel, op een prominente plek aan de Grote Oever, en die ook toegevoegde waarde heeft voor de aangrenzende woonbuurt ’t Meugien. De locatie is een schakel tussen twee werelden; de uitstraling van de Grote Oever en de aansluiting aan woonwijk ’t Meugien. Met het project Kinkhorststraat kan een passende oplossing gevonden worden tussen deze twee werelden, waardoor er weer een stukje historische binnenstad op goede wijze geherstructureerd wordt.
3.2 Toekomstige situatie
Woningbouwprogramma
Bij de start van het project was het uitgangspunt om op deze locatie verschillende doelgroepen in de duurdere woningsegmenten te bedienen. Voor het plangebied (locatie voormalige katholieke kerk) werd gedacht aan statige pakhuizen met eventueel commerciële functies op de begane grond en luxe koopappartementen op de kop. Op basis van een verkenning van de plaatselijke woningmarkt en verhuurinformatie van nieuwbouwprojecten in Meppel heeft Stichting Actium afgezien van het ontwikkelen van bedrijfsruimtes en dure koopappartementen. Uiteindelijk is besloten om alle appartementen om te zetten naar de sociale huursector. De omschakeling van koop naar huur brengt beperkingen met zich mee.
 
Geconstateerd is dat de sociale huurmarkt in deze economische tijden de meeste marktpotentie heeft. Daarom heeft Stichting Actium er bewust voor gekozen om zich voor deze locatie te beperken tot haar corebusiness door uitsluitend te bouwen voor haar primaire doelgroep. Door de ruime belangstelling voor sociale huurwoningen, in tegenstelling tot de dure en zeer dure koop, wordt de ontwikkeling van deze woningbouwlocatie versneld. Er kan op korte termijn worden gestart met de bouw, omdat de wachttijden voor deze zeer gewilde huurwoningen in Meppel uitzonderlijk lang zijn, en er niet eerst een voorverkooppercentage hoeft te worden behaald voordat kan worden gestart met de bouw.
 
Door omzetting van het project in sociale huurwoningen wordt in een grote woningbehoefte voorzien. Er is een schaarste aan woningaanbod in de sociale huursector. De wachttijden voor sociale huurwoningen zijn in de gemeente Meppel, mede omdat vanwege de economische crisis de vraag naar koopwoningen is afgenomen, onevenredig lang. De gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning bedraagt momenteel ruim vier jaar. In Meppel is de wachttijd het langst van woningzoekenden naar een sociale huurwoning in alle Drentse gemeenten.
 
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Voor de ontwikkeling van het plangebied zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten geformuleerd (opgenomen in Bijlage 1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden en Beeldkwaliteitplan ). Voor de toekomstige ontwikkelingen is het uitgangspunt het zowel ruimtelijk als functioneel versterken van de stedenbouwkundige structuur. Hiervoor is een stedenbouwkundige verkenning opgesteld. Ten noorden van het plangebied, staan een aantal nieuwere grootschalige bouwvolumes (voormalige belastingkantoor, stadhuis, appartementencomplex ‘De Kinkhorst’. Ten zuiden van het plangebied kenmerkt de bebouwing aan de Kleine Oever zich door kleinschaligheid. De nieuwe ontwikkeling moet op een zorgvuldige wijze deze schaalsprong opvangen. Het is daarom ook van belang om een aantal verschillende bouwvolumes visueel los van elkaar te schakelen zodat een ensemble vormen om dit ‘lastige’ schaalverschil goed op te lossen.
 
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Kop Grote Oever/Kinkhorststraat:
• doorzetten historische context Kleine Oever
• duidelijke ‘kop’ op hoek Grote Oever en Kinkhorststraat
• samengestelde massa met visueel losgeschakelde volumes, ook tegenhanger van bestaand appartementencomplex
 
Ruimtelijk en functioneel
Ruimtelijk is het plangebied het beste te beschrijven in 3 verschillende delen. Dit zijn:
1. Langs Grote /Kleine Oever
2. Kop Grote Oever
3. Grote Oever/Kinkhorststraat
 
Waarbij het denkbaar is om 2. te combineren/integreren in 1. en 3.
 
1. Langs Grote /Kleine Oever
Overgang tussen de bestaande woningbouw en de ‘Kop Grote Oever’
• Rooilijn van de aangrenzende bebouwing oppakken
• Hoofdvorm is drie tot vier bouwlagen met kap
• Referentie van statige pakhuizen
• Individuele uitstraling per pand, als referentie naar kleinschalige bebouwing
• Respect voor de aangrenzende bebouwing, ook in maat en schaal.
• Oriëntatie op Grote Oever referentiebeeld
 
2. Kop Grote Oever  
• Duidelijke ‘kop’ / markering van deze hoek
• Volume/massa mag afwijken van overige delen -> platte afdekking is goed denkbaar
• Rank hoogteaccent op deze hoek is wenselijk
• Respect voor de aangrenzende bebouwing, ook in maat en schaal.
• Dubbelzijdige oriëntatie op zowel Grote Oever als op de Kinkhorststraat
 
3. Grote Oever/Kinkhorststraat
Overgang tussen de grondgebonden nieuwbouw en de ‘Kop Grote Oever’
• Hoofdvorm is twee tot drie bouwlagen met kap
• ‘Schakel’ tussen Kop Grote Oever en grondgebonden woningen•
• Respect voor de aangrenzende bebouwing, ook in maat en schaal
• Oriëntatie op Kinkhorststraat
 
Parkeerterrein en erfafscheidingen
• Netjes ingericht
• Erfafscheiding met openbare ruimte meeontwerpen met architectuur van de woningen
• Duurzame erfafscheiding
 
Verkeer
• De Grote Oever maakt deel uit van de centrumring (kort parkeren).
• Ontsluiting van de parkeerterreinen voor autoverkeer vindt plaats vanaf de Kinkhorststraat of de Havenstraat.
• Extra inritten aan de Grote Oever zijn niet toegestaan.
• Bij de situering van inritten moet rekening gehouden worden met de belangen van de huidige buren en overburen.
• Ontsluiting voor voetgangers en fietsers kan uiteraard wel plaatsvinden vanaf de Grote Oever.
 
Parkeren
• Voor alle aspecten van parkeren geldt het vastgestelde Parkeerbeleid Gemeente Meppel (Raad, oktober 2012), met hierin opgenomen de gemeentelijke parkeernormen.
• Alle parkeerplaatsen voor bewoners, andere gebruikers en bezoekers moeten op eigen terrein worden aangelegd en zo georganiseerd worden dat zij ook als dusdanig worden gebruikt.
• Wanneer in fases wordt gebouwd moet elke fase zijn volledige parkeerbehoefte op eigen terrein oplossen.
• Alle parkeerplaatsen die in het plan gerealiseerd worden, die openbaar toegankelijk zijn en een openbaar karakter hebben, komen onder exploitatie van de gemeente.
• Het parkeerbeleid biedt de mogelijkheid om de parkeernorm af te kopen. Hiervoor geldt echter de voorwaarde dat in de buurt voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn of te realiseren zijn. In deze buurt is de parkeerdruk dusdanig dat op voorhand gesteld kan worden dat afkoop hier niet aan de orde kan zijn.
 
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling in het plangebied en de beoogde ontwikkeling aan de Kinkhorststraat en Havenstraat worden 88parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen is als volgt opgebouwd:
• 23 parkeerplaatsen t.b.v. appartementen in het plangebied gedurende fase 1
• Uitgangspunt bij de grondgebonden woningen is dat per woning 1 parkeerplaats op het eigen erf wordt gerealiseerd, tenzij de situatie dit onmogelijk maakt.
• 46 parkeerplaatsen op binnenterrein buiten het plangebied gedurende fase 2. In fase 2 worden in het plangebied tevens 5 extra parkeerplaatsen t.b.v. appartementen gerealiseerd.
 
De parkeerplaatsen worden in twee fases gerealiseerd. In het plangebied worden 23 parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van de appartementen (fase 1). Er worden vervolgens 5 extra parkeerplaatsen in het plangebied en 46 parkeerplaatsen op het binnenterrein buiten het plangebied gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen worden gedurende de 2e fase gerealiseerd. Door middel van anterieure overeenkomsten kunnen hier afspraken over worden gemaakt.
  
 
 
Beeldkwaliteit
In Bijlage 1 Stedenbouwkundige randvoorwaarden en Beeldkwaliteitplan) zijn voor het plangebied de navolgende beeldkwaliteitseisen opgenomen:
 
1. Langs Grote /Kleine Oever
• traditioneel materiaal in de vorm van baksteen
• kleurenpalet van historische/traditionele kleuren -> warme rood-bruin tinten
• een combinatie van modern en afwijkend materiaal en kleurgebruik is mogelijk
 
2. Kop Grote Oever
• combinatie van traditioneel en modern materiaal (traditioneel materiaal in de vorm van baksteen/modern materiaal, in de vorm van staal en glas)
• kleurenpalet van historische/traditionele kleuren -> warme rood-bruin tot paarsantraciet tinten
• losgeschakeld t.o.v. andere volumes, een eventuele tussenschakel -> transparant, terugliggend en ondergeschikt
 
3. Grote Oever/Kinkhorststraat
• traditioneel materiaal in de vorm van baksteen
• kleurenpalet van historische/traditionele kleuren -> warme rood-bruin tinten
• een combinatie van modern en afwijkend materiaal en kleurgebruik is mogelijk
 
Het plangebied valt binnen de gebiedsaanduiding cultuurhistorisch gebied – topklasse en hoog. Dat houdt in dat rekening gehouden moet worden met de inpassing in de openbare ruimte, respect voor zichtlijnen en de kleinschaligheid en bebouwingskarakteristieken zoals gevelindeling, detaillering en materiaalgebruik, voortkomend uit de aanbevelingen in de Cultuurhistorische inventarisatie en waardenstelling. In het bouwplan is hier rekening mee gehouden. In paragraaf 5.2 wordt een uitgebreide onderbouwing ten aanzien van cultuurhistorie gegeven.
 
In de onderstaande figuren zijn impressies van de beoogde ontwikkeling weergegeven. Deze impressies zijn indicatief.
 
 
 
    
3.3 Duurzaamheid
Eén van de speerpunten in het beleid van Stichting Actium is duurzaamheid en energiebeheer. Stichting Actium streeft naar een gemiddelde GPR-score van minimaal een 7 of hoger en geen lagere score per thema dan 6,5. Stichting Actium wil zich niet alleen beperken tot EPC, waar het energielabel uit voortkomt. Omdat duurzaamheid meer is dan alleen energieverbruik heeft Stichting Actium gekozen voor GPR Gebouw. Dit is een instrument dat beleid en praktijk dichter bij elkaar brengt en gekozen duurzaamheid in rapportcijfers uitdrukt. Dit instrument helpt de duurzaamheid inzichtelijk te maken door middel van 5 thema’s: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde.
   
4 Beleid
4.1 Nationaal beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie bevat plannen voor ruimte en mobiliteit en zal onder andere de Nota Ruimte gaan vervangen. Er zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk schenkt vertrouwen in en biedt ruimte aan lagere overheden, burgers en bedrijven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlandse werelderfgoed. Ook afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap worden bij de provincies en gemeenten neergelegd. Hiervoor zal de ladder voor duurzame verstedelijking (ook wel SER-ladder) worden gehanteerd. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Tenslotte is een kaart vervaardigd met de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Deze bevat een samenvatting van de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. Op deze kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
4.2 Provinciaal beleid
Met de komst van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (2008) is de positie van de provincie in de ruimtelijke ordening veranderd, waardoor de provincie nieuw omgevingsbeleid heeft vastgesteld. De provincie gaat zich nadrukkelijk alleen nog maar richten op thema’s van regionaal of bovenlokaal belang. Wonen is zo’n thema als het gaat om de kwantitatieve opgave van de woonruimteverdeling op regionaal niveau. De provincie wil zich profileren als woonprovincie. Haar ambitie is het neerzetten van aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus, die voorzien in de woonvraag. Duurzaamheid en energiezuinig wonen is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Daarnaast heeft de provincie Drenthe archeologie aangemerkt als provinciaal belang.
 
Omgevingsvisie Drenthe
In haar Omgevingsvisie beschrijft de provincie Drenthe de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met een doorkijk naar de periode daarna. Ten aanzien van het wonen streeft de provincie naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Evenals van het Rijk is het beleid erop gericht om een belangrijk deel van de woningbouwproductie binnenstedelijk plaats te laten vinden, zodat het omringende landschap zoveel mogelijk wordt ontzien. De provincie hanteert hierbij zoveel mogelijk de SER-ladder als denkmodel. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zo veel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen.
 
Provinciale Omgevingsverordening
De provincie Drenthe heeft een aantal aspecten uit onder andere de Omgevingsvisie Drenthe vertaald in de  Verordening ruimtelijk omgevingsbeleid. Deze is vervolgens ingevoegd in de Provinciale Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels te stellen voor het behoud en de ontwikkeling van bij het bestemmingsplan betrokken kernkwaliteiten. Deze hebben met name betrekking op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied. Een onderdeel van de kernkwaliteiten is dat een ruimtelijk plan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen kan voorzien op het gebied van woon-, werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de SER-ladder gerechtvaardigd is. In eerste instantie zullen locaties binnen het bebouwd gebied moeten worden benut ten behoeve van nieuwe functies. Daarnaast wordt woningbouw tegengegaan voor zover het niet in overeenstemming is met het woonplan en de op regionaal niveau gemaakte afspraken. Bedrijfswoningen, een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, recreatiewoningen en nieuwbouw die past binnen de kaders van de provinciale rood-voor-groen dan wel het ruimte-voor-ruimte regeling zijn echter wel toegestaan.
 
De ontwikkeling van de Kinkhorstraat betreft een herstructurering van het bestaand stedelijk gebied. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied krijgt hierdoor een impuls. Er wordt derhalve voldaan aan de SER-ladder. Daarnaast worden geen kernkwaliteiten bedreigd door deze ontwikkeling.
 
In de Omgevingsvisie is voor woningen in Zuidwest-Drenthe een kwantitatief plafond opgenomen. Dit betekent dat in deze regio in de periode 2008-2020 circa 5.100 woningen mogen worden gebouwd. Hiervoor is een handreiking opgesteld, waarin voor Meppel 165 woningen netto per jaar zijn opgenomen. Onderhavige ontwikkeling is opgenomen in deze woningbouwproductie.
 
De provincie Drenthe heeft in het kader van de Stimuleringsmaatregel Drentse woningmarkt een incidentele prestatiesubsidie toegekend aan voorliggend plan.
4.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Meppel 2030
Op 7 november 2013 heeft de gemeente Meppel de Structuurvisie Meppel 2030 vastgesteld. De centrale missie die wordt nagestreefd, is: "Duurzaam verbinden". De Structuurvisie Meppel 2030 - Duurzaam verbinden geeft een kader voor de sociaaleconomische en ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende twintig jaar in Meppel. Het is een langetermijnvisie waarvan de planhorizon ligt op 2030. Deze Structuurvisie geeft een inspirerend kader voor passende en gewenste activiteiten en investeringen. De Structuurvisie positioneert ons duidelijk in de regio. De Structuurvisie zorgt voor een consistent ruimtelijk beleid (lange termijn). Ook geeft de Structuurvisie een duidelijke visie op de uitvoering en mogelijkheden van het verhalen van kosten. Deze visie gaat uit van verregaande samenwerking met onze inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en regiopartners.
 
Meppel werkt de komende jaren aan duurzame verbindingen. Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners. De ambitie voor de komende jaren is ontwikkelen tot een leefbare, groene, duurzame woon- en werkstad, kleinschalig en met stadse allure; nog meer een bedrijvige spin in het web [worden] van regionale weg-, spoor- en waterverbindingen. De komende jaren ligt de nadruk op kwaliteit, op behouden en versterken van de Meppeler identiteit, de positie in de regio en verbindingen.
 
Meppel wil de leefbaarheid in de wijken blijven garanderen door bereikbare zorg en voorzieningen in de wijken goed te organiseren. Voor voldoende werkgelegenheid blijft een gezond bedrijfsleven essentieel. Waar mogelijk faciliteert Meppel ondernemers en bedrijven. De bereikbaarheid van Meppel is van vitaal belang voor de werkgelegenheid, de economie, de doorstroming naar de binnenstad en ook voor de leefbaarheid van de inwoners. Aan de noordzijde van de stad ligt een verkeerskundig infarct op de loer en hebben we een opgave om de bereikbaarheid van onze stad en werkgebieden in de toekomst te waarborgen.
 
Ruimtelijk programma 2020
In 2013 is het Uitvoeringsplan 2020 vastgesteld. Waar de Structuurvisie Meppel 2030 een overkoepelende visie bevat, is in het Uitvoeringsplan een focus aangegeven voor de voorgestane ontwikkelingen en ontwikkelingsgebieden tot 2030. Het Uitvoeringsplan vormt de vertaalslag van de Structuurvisie Meppel 2030 naar de uitvoering en de financiering van beleidsuitgangspunten in de vorm van programma's en projecten. Daarbij is de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Voor de ontwikkeling van de binnenstad/centrum zijn de kernbegrippen identiteit, historie, intimiteit en bereikbaarheid en veiligheid. Ruimtelijk en functioneel zijn zowel schaalvergroting, intensivering, functiemenging als concentratie van specifieke voorzieningen aan de orde. Differentiatie in het woningaanbod wordt in de binnenstad gestimuleerd, waardoor verschillende categorieën bewoners in dit deel van de stad kunnen wonen. De eerstkomende 5 jaar (t/m 2018) zal 50% van de nieuw te bouwen woningen in de bestaande stad een plek vinden. 
 
Woonplan 2005 - 2015
Als uitwerking van de Ontwikkelingsvisie 2030 en het Ruimtelijk programma 2020 is het Woonplan in 2005 opgesteld. Doordat de woningmarkt minder dynamisch is geworden, is het van belang om de juiste instrumenten in te zetten om de dynamiek weer op gang te brengen. Er is derhalve een aantal uitgangspunten opgesteld:
  • betaalbaar aanbod: beschikbaarheid vergroten;
  • meer kansen voor starters;
  • meer kansen voor mensen met een zorgvraag;
  • zorg voor specifieke doelgroepen;
  • kansen voor verhuizers;
  • accomoderen van groei en kwaliteitsverbetering waar nodig.
De gemeente wil de kansen voor de lage inkomensgroep en starters op de woningmarkt verbeteren. Om dit te realiseren, wordt niet alleen extra gebouwd in de goedkope sector, maar zal ook de doorstroming worden verbeterd. Vooral in de binnenstad zijn veel woningen voor senioren beschikbaar en weinig voor starters/jongeren. Hier dient een grotere differentiatie te worden gerealiseerd evenals een vergroting van de diversiteit en levendigheid van het gebied.
 
Inmiddels voldoet dit Woonplan niet meer aan de actuele situatie in de woningmarkt. Op 5 januari 2010 is daarom het door RIGO Research & Advies uitgevoerde woonbelevingsonderzoek "Een brede blik op de Meppeler woningmarkt" d.d. 7 augustus 2009 vastgesteld. De uitkomst van dit onderzoek geeft inzicht in de kwantitatieve woningbehoefte voor de komende jaren. Hiermee levert dit onderzoek input op voor de op te stellen woonvisie en vormt de opmaat en geeft richting aan de in 2014 vast te stellen nieuwe woonvisie. In het woonbelevingsonderzoek wordt tot 2020 uitgegaan van een gemiddelde netto toevoeging van 165 woningen per jaar. Deze toevoeging komt overeen met de prognose van de huishoudingsontwikkeling van de provincie Drenthe. Ook in de analyse van de kwantitatieve woningbehoefte voor de woonregio Zuid West Drenthe wordt van dit aantal uitgegaan. De ontwikkeling aan de Kinkhorststraat past binnen dit woningbouwprogramma.
 
Crisisaanpak
In het kader van de crisisaanpak wordt voor de periode 2014 tot en met 2018 gekozen voor meer focus op de bestaande stad (inbreiding naast uitbreiding). Daar past de inbreidingslocatie (vrijkomende kerklocatie) aan de Grote Oever bij.
 
Regionale afstemming Zuidwest Drenthe
In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Een dergelijke afstemming heeft, in dit kader, ook plaatsgevonden voorafgaand aan een op te starten bestemmingsplanprocedure die betrekking heeft op een nieuwbouwlocatie. Het bestemmingsplan is op 21 september 2012 behandeld in het regionale overleg. Uit de nadere afstemming is gebleken dat voorliggende woningbouwontwikkeling past in de regionale aantallen en het kwalitatieve programma tot 2020.
De regionale afstemming is vervolgens in oktober 2012 in de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe door het college van de gemeente Meppel en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding van 27 woningen daaraan toe te voegen. Het mogelijk te maken aantal woningen leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.
 
Welstandsnota
In 2005 heeft de gemeente Meppel de Welstandsnota vastgesteld. Deze nota geldt als toetsingskader bij aanpassingen in de ruimtelijke situatie. De gemeente is opgedeeld in verschillende welstandsgebieden die elk een eigen set welstandscriteria kennen. Deze criteria zijn vooral gericht op de bestaande bebouwing. Wanneer een nieuwe ontwikkeling plaatsvindt, wordt vaak een beeldkwaliteitplan opgesteld (al dan niet inclusief stedenbouwkundige randvoorwaarden) dat als onderdeel van de welstandsnota wordt vastgesteld en daarmee het toetsingskader gaat vormen. In april 2014 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota Binnenstad en Centrumschil vastgesteld.
 
Het plangebied ligt in het gebied 10 "na-oorlogse bebouwing". De bijbehorende criteria zijn als volgt.
 
Ligging
  • Het hoofdgebouw oriënteren op de publieke ruimte
  • De nokrichting moet per cluster verwant zijn
  • Aan- en uitbouwen en bijgebouwen hebben een ondergeschikte positie
Hoofdvorm
  • De massa-opbouw moet per cluster of straatwand verwant zijn
  • Aan- en uitbouwen moeten in een afgeleide architectuur ontworpen worden, in principe van trendsetter
Gevels
  • De gevels moeten per cluster verwant zijn en sober vormgegeven zijn
Detaillering
  • Het materiaal- en kleurgebruik moet in samenhangende clusters op elkaar afgestemd zijn
  • De gevels moeten uitgevoerd zijn in steen, hout
  • De detaillering kan eventueel in afwijkende materialen
  • Aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten aan de straatzijde bij voorkeur qua materiaal verwant zijn aan het hoofdgebouw
De locatie van de ontwikkeling bevindt zich tussen twee werelden; de uitstraling aan de Grote Oever en de aansluiting op de woonwijk 't Meugien. Om het project goed in te passen, is een stedenbouwkundig- en beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit is reeds in hoofdstruk 3 beschreven.

Parkeerbeleid
De gemeente Meppel heeft in 2008 het Parkeerbeleid vastgesteld. Hierin is een aantal beleidsdoelen geformuleerd, te weten:
  • Het parkeerbeleid moet bijdragen aan het realiseren van de centrale doelen van gemeentelijk beleid: verbeteren van het woonmilieu in het centrum en het waarborgen van de regiofunctie van Meppel;
  • Het parkeerbeleid moet de vraag naar en het aanbod van parkeerruimte doelmatig op elkaar afstemmen. Deze afstemming moet leiden tot een verdeling van de parkeervoorzieningen, zodat deze doelmatig gebruikt worden en door de gewenste doelgroep;
  • Het parkeerbeleid moet een pakket van maatregelen bevatten die op elkaar afgestemd zijn, en zodanig worden gehandhaafd c.q. gecontroleerd dat er geen ongewenste neveneffecten optreden;
  • Uitvoering van het gemeentelijke parkeerbeleid dient minimaal kostendekkend te zijn en mag een surplus opleveren.
Om bij nieuwe ontwikkelingen de woon- en leefkwaliteit van de stad te kunnen garanderen, worden er parkeernormen gesteld. Afhankelijk van de nieuwe functie, de grootte en de locatie daarvan dient een bepaald aantal nieuwe parkeerplaatsen te worden aangelegd. Voor woningen binnen de schil gelden de volgende normen.
 
 Functie (eenheid) Norm (schil)
 Woning duur (per woning) 1,9
 Woning midden (per woning) 1,7
 Woning goedkoop (per woning) 1,4
 
In de huidige situatie zijn in het plangebied geen parkeerplaatsen aanwezig. Voor een kerk geldt een parkeernorm van 0,15 parkeerplaats per zitplaats. Door het verdwijnen van de school en kerk neemt de parkeerbehoefte van het plangebied af.
 
Ten behoeve van de appartementen worden op een afgesloten deel in het plangebied 28 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het openbaar toegankelijke binnenterrein buiten het plangebied worden ten behoeve van de appartementen ook parkeerplaatsen gerealiseerd. 
 
Onderhavige ontwikkeling gaat uit van appartementen in het goedkope segment. Het totaal aantal nieuw te realiseren parkeerplaatsen bedraagt hiermee 38, uitgaande van de parkeernorm van 1,4 per woning. Het totaal aantal parkeerplaatsen in het plangebied bedraagt in de toekomstige situatie 28. De overige parkeerplaatsen worden op het openbaar toegankelijke binnenterrein (buiten het plangebied) gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid.
5 Planologische randvoorwaarden
5.1 Geluid
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. In het geval van industrielawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Indien nieuwe geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen en industrie op een bepaalde afstand van geluidgevoelige functies.
 
Door de ontwikkeling wordt nieuwe geluidgevoelige bebouwing mogelijk gemaakt. Door WNP is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2 Akoestisch onderzoek ).
 
Wegverkeerslawaai
De geluidsbelasting (excl. aftrek o.g.v. art. 110g Wgh) vanwege het verkeer op de Grote Oever bedraagt ten hoogste Lden = 64 dB invallend op de voorgevels van de aan deze weg te realiseren appartementen. Een deel van de appartementen aan de Kinkhorststraat ondervindt vanwege het verkeer op de Grote Oever een geluidsbelasting van ten hoogste Lden = 54 dB. Omdat de omliggende wegen 30 km/uur wegen zijn, hoeft voor deze woningen geen hogere grenswaarde te worden vastgesteld. Bij toetsing aan het toelaatbare binnenniveau dient rekening te worden gehouden met de cumulatieve geluidsbelasting exclusief de aftrek o.g.v. art. 110g Wgh. Dit betekent dat voor met name de appartementen aan de Grote Oever en Kinkhorststraat een gevelgeluidwering is vereist van 64 – 33 = 31 dB(A). Bij deze appartementen dient naast een goede gevelwering ook zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de indeling van de geluidgevoelige ruimten in de woning.
 
Industrielawaai
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van het industrieterrein ‘Oevers’. De geluidsbelasting vanwege het industrieterrein voldoet op de eerste drie bouwlagen aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Alleen op de achtergevel van de appartementen aan de Grote Oever is de geluidsbelasting 51 tot 52 dB(A). Voor al deze woningen dient een hogere grenswaarde vastgesteld te worden. Hierbij dient aansluiting gezocht te worden bij het hogere grenswaardenbeleid van de gemeente Meppel.Voor deze woningen zal een hogere grenswaarde worden vastgesteld. 
 
Parkeerterrein Albert Heijn
Ten oosten van de panden aan de Grote Oever direct tegenover het plangebied ligt een parkeerterrein aan de Grote Akkerstraat. Dit parkeerterrein is in 2012 geprivatiseerd en wordt daarmee een zelfstandige inrichting. Door de afscherming van de bestaande panden is de verwachting dat de geluidbelasting vanwege het parkeerterrein op de nieuwbouw lager zal zijn dan 50 dB(A).
5.2 Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie
Bij ingrepen die een verstoring van het bodemprofiel met zich mee (kunnen) brengen is een adequate bescherming van het archeologische erfgoed van belang. Dit belang is in internationaal verband erkend in het ‘Verdrag van Valetta’. In Nederland zijn de uitgangspunten van dit verdrag per 1 september 2007 opgenomen in de daartoe gewijzigde Monumentenwet 1988: de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Bescherming volgens de Wamz vindt plaats door regulering van bodemverstorende activiteiten in een zo vroeg mogelijk stadium. Dit wordt gerealiseerd door archeologie te betrekken in het proces van ruimtelijke planontwikkeling. Al tijdens de planvoorbereiding moet worden onderzocht wat er over archeologie bekend is, zodat daar tijdens de planvorming rekening mee gehouden kan worden. Het behoud van archeologische waarden in situ is daarbij primair het streven.
 
De gemeente Meppel beschikt over een eigen beleidskaart. Hierop is aangegeven dat het onderzoeksgebied binnen de historische kern van Meppel ligt. Hiervoor geldt een beleid met als uitgangpunt behoudt in situ. Indien bodemingrepen niet kunnen worden voorkomen dient archeologisch onderzoek plaats te vinden. Er wordt gestart met een bureauonderzoek. Vervolgens dient zo nodig een verkennend en karterend booronderzoek te worden uitgevoerd. Tevens geldt voor het onderzoeksgebied een provinciaal belang, zodat bij bodemingrepen via de gemeente contact opgenomen dient te worden met de provincie, in deze de provinciaal archeoloog.
 
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek (Bijlage 3 Archeologisch bureauonderzoek) kan worden geconcludeerd dat het plangebied, indien een intact bodemprofiel aanwezig is, een hoge verwachting kent ten aanzien van vindplaatsen uit de middeleeuwen t/m nieuwe tijd en een middelhoge verwachting voor resten uit de overige perioden. Er is sprake van een brede archeologische verwachting: er kan een breed scala aan mogelijke complextypen worden aangetroffen. De nadruk ligt echter op resten die in verband staan met de historische kern van Meppel (bewoning uit late middeleeuwen en nieuwe tijd). Wel is vermoedelijk sprake van enige mate van verstoring, in samenhang met de diverse bebouwing (zowel de huidige als die uit het verleden). De omvang van deze verstoringen kan op basis van het bureauonderzoek niet nader worden vastgesteld.
 
Er wordt aanbevolen in eerste instantie een verkennend booronderzoek uit te voeren. Doel van het booronderzoek is het archeologische verwachtingsmodel te toetsen en te verfijnen en om de mate van intactheid van de bodem vast te stellen en kansrijke en kansarme zones voor het aantreffen van archeologische vindplaatsen vast te stellen. Op basis van de resultaten van het verkenned booronderzoek kan worden geconcludeerd dat de werkzaamheden vanuit archeologsch oogpunt zonder bezwaar kunnen worden uitgevoerd. Er wordt geen vervolgonderzoek noodzakelijk acht. De kans op aantreffen van archeologische resten in het plangebied wordt laag geacht. Mochten tijdens de uitvoering van de grondwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient de gemeente Meppel hiervan direct op de hoogte gesteld te worden. De resultaten van het booronderzoek zijn als Bijlage 4 Archeologisch booronderzoek aan dit plan toegevoegd.
 
Cultuurhistorie   
In paragraaf 2.1 is reeds de ontstaansgeschiedenis van Meppel beschreven. In deze paragraaf gaan we nader in op de cultuurhistorische waarden in de nabijheid van het plangebied. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen benoemd.
 
Binnen de gemeente Meppel is één beschermde stadsgezicht, namelijk 'Meppel - Oud Zuid' (aangewezen 1 juli 2011). Meppel beschikt momenteel over diverse monumentenlijsten, te weten:
  • 86 rijksmonumenten;
  • 74 gemeentelijke/provinciale monumenten;
  • 107 objecten op de gemeentelijk/provinciale rietdakenlijst;
  • lijst met stookhokken.
Het pakhuis aan de Kleine Oever 11, ten zuidoosten van het plangebied, is beschermd door de aanwijzing als rijksmonument. Het complex is van cultuurhistorisch, architectuurhistorisch en stedebouwkundig belang als representant van een voor Meppel belangrijke functionele ontwikkeling alsmede vanwege de vormgeving en het materiaalgebruik en vanwege de historisch ruimtelijk belangrijke locatie. Het pakhuis bestaat uit drie aaneengesloten bouwdelen gebouwd in opdracht van R. Houwink. De beide delen met tuitgevels zijn gebouwd in de periode 1880-1885 met stijlkenmerken van de neo-hollandse renaissance. De platte aanbouw dateert uit 1911 in een verwante stijl.
 
Het pakhuis ligt nabij het Bleekerseiland, het punt waar vroeger de Hoogeveense Vaart en de Drentse Hoofdvaart splitsten. Ondanks het feit dat het water is gedempt en de stedebouwkundige situatie door nieuwbouw is gewijzigd, kan dit pakhuis vanwege de vormgeving en ligging als zeer belangrijk worden beschouwd in de geschiedenis van Meppel als haven- en stapelplaats. Het hergebruik van het pakhuis als Drukkerijmuseum heeft geleid tot enkele geringe wijzigingen, maar de waarde van het pand blijft voor bescherming van belang. 
 
Naast de hierboven benoemde monumentenlijsten beschikt de gemeente tevens over een lijst met karakteristieke gebouwen. In de nabijheid van het plangebied betreft dit:
  • Havenstraat 1: ‘Stadsziekenhuis’ (Historisch erfgoed);
  • Havenstraat 13-15: Leger des Heils (Historisch erfgoed: het Leger des Heils zit hier vanaf 1887);
  • Kleine Oever 6-8: Winkel/woning (Art Nouveau);
  • Kleine Oever 16-18: Woningen (Historisch erfgoed).
Cultuurhistorische inventarisatie en waardenstelling (CHIW)
Voor de binnenstad en de centrumschil heeft de gemeente een cultuurhistorische studie laten opstellen. Deze studie dient als onderlegger voor het opstellen van bestemmingsplannen en voor de aanscherping van het monumentenbeleid. Op deze wijze wordt uitdrukking gegeven aan de door de rijksoverheid gewenste “planologische monumentenzorg” waarbij ruimtelijke ordening en het sturen op ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving geïntegreerd plaatsvindt met cultuurhistorie en archeologie.
 
De deelgebieden zijn elk als geheel gewaardeerd, als somma van de verschillende aspecten waar cultuurhistorische kwaliteiten uit bestaan. Er worden vier waarderingsniveaus onderscheiden: top-, hoog-, midden- en basiskwaliteit. Deze waarderingsniveaus onderscheiden zich van elkaar op grond van de dichtheid van historische objecten en structuren, het historische en maatschappelijk belang ervan, de gaafheid en zeldzaamheid van de historische objecten en structuren, alsmede de gaafheid van het bebouwingsbeeld en de ruimtelijke kwaliteit ervan. Bij het bouwplan is op de volgende manier rekening gehouden met cultuurhistorische kenmerken rondom het plangebied.
 
Onderbouwing cultuurhistorie
De locatie valt in het vigerend bestemmingsplan Centrumschil binnen de gebiedsaanduiding cultuurhistorisch gebied – topklasse en hoog. Dat houdt in dat rekening gehouden moet worden met de inpassing in de openbare ruimte, respect voor zichtlijnen en de kleinschaligheid en bebouwingskarakteristieken zoals gevelindeling, detaillering en materiaalgebruik, voortkomend uit de aanbevelingen in de CHIW.
 
De locatie grenst aan de Grote Oever. De Grote Oever was van oorsprong een belangrijke waterverbinding (de Olde Aa), waaraan een verscheidenheid aan panden (huizen, pakhuizen, fabrieken, winkels) direct met de achterzijde aan de waterlijn grensden en met de voorzijde aan de straat. Deze situatie is na de grootschalige sanering van de binnenstad, in combinatie met de demping van de Grote Oever, onherkenbaar gewijzigd. De panden grenzend aan het water zijn ter plaatse van de locatie gesloopt, waardoor het straatprofiel enorm verbreed is. Aan de overzijde van de straat is door latere nieuwbouw het nieuwe straatprofiel ontstaan, dat geen relatie meer heeft met de historische structuur.
 
De kleinschalige bebouwingsstructuur heeft voor een groot deel plaats gemaakt voor grootschalige nieuwbouw; appartementen, winkels Swaenenborgh, kantoren en maatschappelijke gebouwen. Op een aantal plekken is de historische bebouwing nog intact gebleven, onder andere ten zuiden van de locatie, in dezelfde straatgevel.
 
Een belangrijk uitgangspunt in het CHIW is het voorkomen van het verder afbrokkelen van de cultuurhistorische kenmerken van de binnenstad en de centrumschil en waar mogelijk deze structuren herstellen en versterken. Dit komt in het bouwplan op een aantal punten tot uiting:
- Het gebouw wordt in de gevelrooilijn van de ten zuiden gelegen historische bebouwing gebouwd (zoals benoemd in het bestemmingsplan Centrumschil), waardoor een samenhangende, continue gevelwand ontstaat.
- Het gebouw staat niet koud aan het openbaar gebied, het trottoir, maar wordt met privé stoepen (van oorsprong kenmerkend voor Meppel, maar op veel plekken verdwenen) gescheiden van het openbaar terrein.
- De voorgevel aan de Grote Oever wordt nadrukkelijk verdeeld in een aantal losse panden, aansluitend bij de historische structuur van deze plek en van de binnenstad als geheel.
- Deze afzonderlijke panden worden beëindigd met dwarskappen, aansluitend bij het kenmerkende kappenlandschap van Meppel en bij de nabijgelegen historische panden.
- Het L-vormige volume is nadrukkelijk in drie losse delen vormgegeven, om de suggestie van losse, meer kleinschalige panden te versterken.
- In de toegepaste gebouwtypologie van de pakhuizen en de daarbij behorende gevelindeling, materialisering en detaillering wordt nadrukkelijk aansluiting gezocht bij de historische kenmerken van de plek, op een eigentijdse manier vertaald.
 
Het toepassen van dwarskappen is een belangrijke verbetering in het plan ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan. Het bouwvolume in het voorontwerp was gebaseerd op een aaneengesloten volume met een langskap, een volume dat veel minder goed past binnen de (toen nog niet vastgestelde) uitgangspunten van het CHIW.
 
Het bouwvolume in het voorontwerp herbergde aan de Grote Oever vier woonlagen, de bovenste laag onder de langskap. Dit gestapelde woonprogramma is in de plannen niet gewijzigd, maar door de draaiing van de kappen zijn de goot- en nokhoogtes verhoogd, om de bovenste woonlaag mogelijk te maken. De dwarskappen zorgen echter voor een veel minder massieve gevelwand, die beter aansluit bij de nabijgelegen historische panden.
 
5.3 Ecologie
Flora- en Faunawet
Door de in april 2002 in werking getreden Flora- en Faunawet, is de verplichting ontstaan om ruimtelijke plannen aan deze wet te toetsen. Het doel van de wet is om in het wild levende planten en dieren te beschermen. Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijk de betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid van kraamkolonies van vleermuizen en/of nesten van vogels. Sloop kan dan pas plaatsvinden op het moment dat is vastgesteld dat er zich geen verblijfplaatsen van beschermde soorten in het betreffende pand bevinden. Om de effecten te mitigeren wordt aanbevolen de werkzaamheden niet plaats te laten vinden in de periode 15 maart – 15 juli. Dit om te voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn worden overtreden.
 
Natuurbeschermingswet
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet, waarin de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd. Projecten of activiteiten die niet noodzakelijk zijn of verband houden met het beheer van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden en mogelijk negatieve effecten hebben op deze waarden, dienen getoetst te worden aan de Natuurbeschermingswet.
 
Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland en heeft tot doel om de natuurwaarden in het land te stabiliseren. De EHS bestaat uit kerngebieden, natuurontwikkelinggebieden en verbindingszones. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van de EHS plaatsvindt moet een ‘nee-tenzij’ procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn.
 
Quickscan flora en fauna
In juli 2011 is door Milieu Adviesbureau Ecoreest een quickscan flora en fauna (Bijlage 5 Ecologisch quick-scan) uitgevoerd in het plangebied. Aanleiding tot het onderzoek is de voorgenomen sloop van de voormalige rooms katholieke Stephanus kerk en de herontwikkeling van de Mgr. Niermanschool. Doel van het onderzoek is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het plangebied. Bij ruimtelijke ingrepen moet vooraf worden getoetst of schade op kan treden. De aard van de voorgenomen plannen en de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied “De Wieden” maken het noodzakelijk dat onderzocht wordt of de ontwikkeling negatieve invloeden heeft op dit natuurgebied. Een toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 (= Natura 2000) maakt daarom ook deel uit van het onderzoek. Er wordt een zogenaamde Voortoets uitgevoerd. Hierin wordt onderzocht of er negatieve effecten te verwachten zijn en zo ja, of deze significant negatief kunnen zijn.
 
Beschermde soorten
Uit literatuuronderzoek aangevuld met het veldwerk is gebleken dat er ter plaatse van de kerk sprake is van de mogelijke aanwezigheid van een steenmarter. Daarnaast is de locatie geschikt voor verscheidene soorten vleermuizen. Alvorens men overgaat tot sloop van de kerk zal naar deze soorten nader onderzoek plaats moeten vinden. Voor de steenmarter houdt dit in dat er aanvullend en intensiever gekeken zal moeten worden naar sporen (met name mestsporen). De sloop van de kerk zal bij aanwezigheid van de steenmarter moeten plaats vinden buiten het voortplantingsseizoen (rond oktober). Wat betreft vleermuizen dient er een nader vleermuisonderzoek uitgevoerd te worden op basis van het vleermuizenprotocol. In onderhavig geval houdt dit in dat de locatie ca. 6 tot 8 maal bezocht dient te worden in de ochtend, avond en nacht, aangevuld met een winterinspectie. Ter plaatse van de kerktoren is geen sprake van beschermde soorten, of potentiële verblijfplaatsen hiervan.
 
Vogels
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- & Faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren, zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broed- /voortplantingsseizoen uitgevoerd mogen worden. Hiervoor wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Flora- & Faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Tijdens de veldinspectie zijn geen nesten van vogels aangetoond. Ook zijn er maar in zeer beperkte mate nestgelegenheden aanwezig. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, is voor vogels geen ontheffing noodzakelijk. Indien de werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen beginnen en constant doorgaan tijdens het broedseizoen, behoeft er eveneens geen ontheffing te worden aangevraagd.
 
Op basis van de bekende gegevens kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
  • De werkzaamheden voor de geplande sloopactiviteiten kunnen negatieve effecten hebben op de kwalificerende soorten en habitats (vleermuizen en steenmarter);
  • De verstorende effecten na realisatie door de toename van activiteiten ter plaatse zijn door de locatie situatie te verwaarlozen;
  • Het is uitgesloten dat er significante cumulatieve effecten optreden door de voorgenomen ontwikkeling.
 
Aanvullend onderzoek vleermuizen/steenmarter
Nadat Milieu adviesbureau Ecoreest in juli 2011 had vastgesteld dat er potentiële waarden aanwezig zijn voor Steenmarter en vleermuizen is Buro Bakker in oktober 2011 gevraagd om nader onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van deze soorten. Uit dit nader ecologisch onderzoek blijkt dat de Steenmarter sporadisch aanwezig is. Er is geen sprake van een vaste verblijfplaats. De gewone dwergvleermuis gebruikt de spouwmuur aan de achterzijde van de voormalige kerk als verblijfplaats. Mitigerende maatregelen zoals het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen op strategische locaties, tijdens en na voltooiing van de bouw, dienen te worden beschreven in een activiteitenplan. Op basis waarvan een ontheffing van de Flora- en faunawet kan worden aangevraagd. Deze ontheffingsaanvraag is inmiddels ingediend. Op basis van het ingediende activiteitenplan zal naar alle waarschijnlijkheid de ontheffing worden verleend. Ten aanzien van licht beschermde soorten is de zorgplicht van kracht. De resultaten van het aanvullend onderzoek zijn als Bijlage 6 Nader ecologisch onderzoek aan dit plan toegevoegd.
5.4 Externe veiligheid
De externe veiligheidsaspecten bestaan uit risicocontouren vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), eventuele risicocontouren als gevolg van inrichtingen die vallen onder de Ministeriële regeling provinciale risicokaart, alsmede eventuele zones vanuit de risicoatlassen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, buisleidingen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. 
 
plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden.
 
groepsrisico (GR)
Onder het groepsrisico wordt de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen verstaan. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een FN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. risicobronnen
 
Binnen het plangebied en in de nabijheid er van zijn geen risicobronnen aanwezig. Daarnaast zijn er geen invloedsgebieden die met het plangebied overlappen. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.
5.5 Bodemgesteldheid
Het Besluit bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en ruimte voor het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw of aanleg van wegen. De Wet bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komen bescherming en sanering in deze wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel land- als waterbodems. De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan de uitvoerbaarheid van ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied beïnvloeden of belemmeren. Het bodembeleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit wordt mede bepaald door de historie en het huidige gebruik.
 
Verkennend bodemonderzoek
In 2001 heeft Oranjewoud een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek) uitgevoerd in het plangebied en ter plaatse van de Mgr. Niermanschool. Dit onderzoek is inmiddels verjaard en kan niet meer worden gebruikt, maar het geeft wel aan hoe de bodemkwaliteit destijds was. De conclusies zullen derhalve kort worden weergegeven. Zintuiglijk zijn in de grond bijmengingen van puin- en kooldeeltjes waargenomen. Analytisch zijn tevens licht verhoogde gehaltes aan zware metalen, PAK en minerale olie aangetroffen. In het grondwater zijn geen verhoogde gehaltes aangetroffen.
 
Ter plaatse van de Mgr. Niermanschool zijn op één plaats zintuiglijk naftaleen-, carbolineum- en teergeuren waargenomen. Analytisch zijn hier sterk verhoogde gehaltes aan PAK aangetroffen. Daarnaast zijn licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen en vluchtige aromaten in de grond aangetroffen, alsmede een matig verhoogd gehalte aan zink. Tenslotte is op deze locatie in het grondwater een lichte verhoging aan minerale olie en een matig verhoogd gehalte aan naftaleen gemeten en zijn er licht verhoogde gehalten aan overige vluchtige aromaten gemeten.
 
Herziening bodemonderzoek
Gezien de verjaring wordt een herziening van het onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 8 Herziend bodemonderzoek opgenomen in het plan. Op basis van de analyseresultaten wordt geconcludeerd dat het plangebied niet vrij van bodemverontreiniging is.  Voor beide aangetroffen verontreinigingen (lood en PAK) geldt dat het hoeveelheidscriterium van 25 m3 sterk verontreinigde grond wordt overschreden. Omdat de verontreinigingen in organisatorische, ruimtelijke en technische zin niet met elkaar samenhangen, is hier sprake van twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging. De verontreiniging met lood binnen het plangebied is mogelijk perceeloverschrijdend en maakt vermoedelijk deel uit van een groter geval van bodemverontreiniging. De spoedeisendheid van sanering hangt af van de humane, ecologische en verspreidingsrisico's. Op basis van de resultaten van de  risicobeoordeling blijkt dat sanering voor beide gevallen niet spoedeisend is.
 
Het voornemen is om de bestaande bebouwing te slopen. Vervolgens zal het terrein opnieuw worden
ingericht. Voor de aangetroffen sterke verontreiniging geldt dat er (in statische toestand en onder de
verharding) geen bezwaren bestaan tegen het huidige gebruik van het terrein. Het plegen van grondverzet
ter plaatse van de verontreinigde locaties wordt echter gezien als een sanerende handeling. Hiervoor dient
een beschikking te worden aangevraagd bij provincie Drenthe. De sanerende handelingen zijn zoveel mogelijk afgestemd op het definitieve ontwerp van de geplande herontwikkeling.  De saneringskosten brengen realisatie van het plan niet in gevaar.
5.6 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ (hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) in werking getreden. Ruimtelijke plannen, zoals het bestemmingsplan, dienen hieraan getoetst te worden.
 
Luchtkwaliteitsnormen
Luchtkwaliteitsnormen gelden voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De Wet luchtkwaliteit geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. Vastgelegd zijn grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels.
  • Alarmdrempels zijn er voor zwaveldioxide (SO2) en stikstofdioxide (NO2). Ze zijn bedoeld om beschermende maatregelen te kunnen opleggen bij kortdurende blootstelling, vergelijkbaar met de Smogregeling.
  • Plandrempels zijn vastgesteld voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met de plandrempels wordt gestreefd naar het geleidelijk toewerken naar de grenswaarde. Er is met de plandrempel een afnemende overschrijdingsmarge toegestaan in een aantal jaren tot het jaar waarin de grenswaarde definitief gehaald moet worden.
  • Grenswaarden zijn voor alle stoffen vastgesteld. Voor een aantal stoffen geldt daarnaast een termijn waarop uiterlijk aan de grenswaarde moet worden voldaan, bijvoorbeeld stikstofdioxide (jaargemiddelde concentratie; in 2010 aan te voldoen) en fijn stof (jaargemiddelde concentratie; in 2005 aan te voldoen).
De soort normen die zijn gesteld betreffen diverse concentratie-eisen, maar ook het maximum aantal overschrijdingen per jaar. Het aantal overschrijdingen van een normwaarde moet in dat geval onder een maximum aantal blijven. In de wet staat centraal onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden met mogelijke effecten op de luchtkwaliteit, zoals het vaststellen van een bestemmingplan, kunnen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van deze bevoegdheden. Dat is indien:
  • het aannemelijk is dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • daardoor, al dan niet per saldo, geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt;
  • dit ‘niet in betekenende mate’ (nibm) bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • het een project betreft dat past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
 
nibm
Of een project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof is vastgelegd in het ‘Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen)’. Deze ‘nibm-projecten’ mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit en zonder luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd worden. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL) per 1 augustus 2009, dragen projecten “niet in betekenende mate” bij als de 3% grens niet wordt overschreden. Deze is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor fijn stof of stikstofdioxide. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3. Daarnaast zijn verschillende ontwikkelingen specifiek genoemd in de Ministeriële regeling ‘Niet in betekenende mate bijdragen’, waaronder woningbouw tot 3.000 woningen.
 
Luchtkwaliteitonderzoek
De luchtkwaliteit in de gemeente Meppel is in 2006 grondig in kaart gebracht (opgenomen in Bijlage 9 Luchtkwaliteitsonderzoek). Vervolgens is in 2008 een actualisatie daarvan uitgevoerd.
 
Huidige situatie
De jaargemiddelde concentratie fijn stof blijft vrijwel overal in Meppel onder de grenswaarde van 40 μg m3. Slechts in de directe omgeving van een bedrijf komt volgens de berekeningen lokaal de jaargemiddelde concentratie van PM10 boven de 40 μg m3. Hier wordt tevens de grenswaarde voor 24-uursgemiddelde concentratie overschreden, als ook rond enkele andere bedrijven op het bedrijventerrein ‘Oevers’. De norm voor jaargemiddelde concentratie en voor uurgemiddelde concentratie van NO2 wordt in de huidige situatie nergens in de gemeente Meppel overschreden.
 
Toekomstscenario’s 2010 en 2020
Ten gevolge van de vernieuwing van het wagenpark en de lagere emissies en achtergrondconcentraties die hier uit volgen, zullen ondanks een verwachte groei van verkeersintensiteit, de concentraties van PM10 en NO2 rond wegen in de toekomst waarschijnlijk lager zijn. De jaargemiddelde concentratie van PM10 komt in de beschouwde scenariojaren (2010 en 2020) slechts in de directe omgeving van een bedrijf boven de grenswaarde van 40 μg m3. Hier wordt tevens de grenswaarde voor 24-uursgemiddelde concentratie overschreden, als ook rond enkele bedrijven op het bedrijventerrein ‘Oevers’. De grenswaarde voor jaargemiddelde concentratie van NO2 wordt ook in de beschouwde scenariojaren (2010 en 2020) nergens in de gemeente Meppel overschreden.
 
Bijdrage planontwikkeling
In het plangebied worden circa 27 woningen gerealiseerd. Hiermee draagt het project niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het aantal verkeersbewegingen wat wordt gegenereerd door de woningbouw zal derhalve geen grote wijziging teweeg brengen in de verkeerssituatie ter plekke.
 
NIBM-TOOL
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit is de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10n bepaald. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.
5.7 Water
Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een eerdere en sterkere betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop rekening wordt gehouden met de waterhuishouding. In deze paragraaf wordt daarom aandacht besteed aan de uitgangspunten voor het water in het bestemmingsplan. In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.  
 
Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht een watertoets uit te voeren. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het plan is daarom voorgelegd aan het waterschap Reest en Wieden. 
 
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2.
 
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
 
Het gebruik van materialen
Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.
 
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
 
Wetgeving grondwateronttrekking
Er vindt in het plan een grondwateronttrekking plaats. Gezien de verschillende belangen, die partijen hebben bij het grondwater, is het beheer van het grondwater wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat u voor grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig bent. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht.
 
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Reest en Wieden geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (Bijlage 10 Waterparagraaf). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking watertoets III. Waterschap Reest en Wieden geeft een positief wateradvies.
5.8 Milieuzonering bedrijfsactiviteiten
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
 
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype ‘gemengd gebied’ als ‘rustige woonwijk’ en ‘rustig buitengebied’ aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype ‘rustige woonwijk’. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.
 
Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een ‘gemengd gebied’. Met het plan worden nieuwe milieuhindergevoelige functies mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt aan de rand van het centrum van Meppel. In de omgeving van het plangebied bevinden dan ook diverse bedrijven (onder andere detailhandel, horeca en dienstverlening) die allen in categorie 1 of 2 van de VNG-brochure vallen. Voor zulke functies geldt in een 'gemengd gebied' een richtafstand van maximaal 10 meter. Het plangebied ligt op een afstand van meer dan 15 meter tot de dichtstbijzijnde bedrijven in de omgeving en ligt daarmee buiten de invloedssfeer van deze functies.
5.9 Kabels en leidingen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen ruimtelijk relevante leidingen, waarvoor in het bestemmingsplan vrijwaringszones en/of regels opgenomen dienen te worden. Voor overige kabels en leidingen geldt dat er bij graafwerkzaamheden in het plangebied rekening mee dient te worden gehouden.
5.10 Straalpaden
Over het plangebied loopt een straalpad. Straalpaden (straalverbindingspaden) zijn optisch vrije paden, met een breedte van circa 200 meter ten behoeve van telecommunicatie. Voor het berichtenverkeer maken KPN-Telecom en andere instellingen en bedrijven gebruik van straalverbindingen. Om een ongestoord berichtenverkeer mogelijk te maken dient tussen de zend- en ontvangststations een vrije baan aanwezig te zijn. De straling volgt een vrijwel rechte lijn en niet de kromming van het aardoppervlak. Voor een onbelemmerd gebruik mag bebouwing en beplanting in deze straalpaden een bepaalde hoogte niet overschrijden. De toelaatbare bebouwings- en beplantingshoogte is afhankelijk van de terreinhoogte en de hoogte van het straalpad ter plaatse en varieert tussen de 25 meter en de 70 meter (ten opzichte van NAP). Zend- en ontvangststations en de toetsingsafstand rond zendmasten (1 km) verdienen extra aandacht.
 
Ter hoogte van dit straalpad geldt een maximale bouwhoogte van 28 tot 39 meter. De bebouwing die in het voorliggende bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt is aanzienlijk lager dan maximaal is toegestaan.
5.11 Laagvliegroutes
Over het plangebied ligt een laagvliegroute van defensie. In de AMvB Ruimte wordt bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het gebied ter breedte van 3704 meter (2 nautische mijlen) onder een laagvliegroute geen bestemmingen of regels bevat omtrent het gebruik van de gronden die het oprichten van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter mogelijk maken.
 
In het bestemmingsplan wordt geen bebouwing van een dergelijke hoogte mogelijk gemaakt. Er gelden geen normen voor de vestiging van (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onder laagvliegroutes.
 
5.12 Milieu Effect Rapport
Het nieuwe Besluit milieueffectrapportage is per 1 april 2011 van kracht geworden. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn echter wel meer situaties waarvoor een, al dan niet vormvrije, beoordeling moet plaatsvinden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Hierdoor moet voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen in de D-lijst, maar beneden de daar genoemde drempelwaarde vallen, bepaald worden of een m.e.r.(beoordelings)plicht aan de orde kan zijn. In categorie 11.2 in de D-lijst wordt gesproken over een stedelijk ontwikkelingsproject, waarbij het gaat om meer dan 2.000 woningen, een oppervlak van meer dan 100 ha of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer. Het project ligt beneden deze drempelwaarden. Er kan daarom worden volstaan met een vormvrije m.e.r.beoordeling.
 
m.e.r.-beoordeling
Het project omvat de bouw van circa 27 woningen. Het plangebied bevindt zich in een stedelijke omgeving en is niet als kwetsbaar gebied aangemerkt. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op ca. 2,3 km afstand van het plangebied. Dit is het gebied De Wieden. Doordat de ontwikkeling een herstructurering binnen het stedelijk gebied betreft en er slechts circa 27 woningen worden gebouwd, worden geen negatieve effecten verwacht op het functioneren van het Natura 2000-gebied. Een m.e.r.-beoordeling wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
6 Juridische toelichting en regels
6.1 Algemeen
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
 
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
 
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
 
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.  
6.2 Regels
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
  1. Inleidende regels;
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels;
  4. Overgangs- en slotregels.
In het vervolg van deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht. 
 
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan. Dit hoofdstuk bestaat uit artikel 1, "Begrippen" en artikel 2, "Wijze van meten". Deze worden hieronder beschreven.
 
Artikel 1. "Begrippen"
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
 
Artikel 2. "Wijze van meten"
Dit artikel geeft bepalingen met betrekking tot hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
 
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen.
   
Hieronder worden de verschillende in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen toegelicht.
 
De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn ze bestemd voor kunstwerken, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen met de daarbij behorende bebouwing.
 
Binnen de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd. De bouwhoogte van lichtmasten mag ten hoogste 10 meter bedragen. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen. Voor alle overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter.
 
Wonen (artikel 4)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor gestapelde woningen. De bouwregels gaan uit van het bouwen van alle woningen binnen een bouwvlak. De goot- en bouwhoogte en het aantal woningen is aangegeven op de verbeelding. Ter plaatse van de aanduiding ‘plat dak’ wordt de beoogde ontwikkeling afgedekt met een plat dak. De nokrichting voor de gestapelde woningen aan elke zijde is ook vastgelegd in de planregels.
 
Binnen het plangebied mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. 
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte afhankelijk is van de situering binnen het plangebied.
   
Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene afwijkingen en het overgangsrecht.
 
Artikel 5 bevat de Antidubbeltelregel.
In dit algemene artikel wordt geregeld dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
 
Artikel 6 bevat de algemene bouwregels.
In dit artikel wordt aangegeven in welke mate de maximale bouwgrenzen van ondergeschikte onderdelen van bouwwerken zonder omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mogen worden overschreden. Dit kan echter ook plaatsvinden in de betreffende bestemmingen zelf.
 
Artikel 7 bevat de algemene gebruiksregels.
In dit algemene artikel wordt verwezen naar artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening waarin het algemeen gebruiksverbod bij wet is geregeld.
 
Artikel 8 geeft de Algemene aanduidingsregels.
In de Algemene aanduidingsregels zijn beperkende regels met betrekking tot het gebruik of het bouwen opgenomen voor de verwezenlijking van de bestemmingen, die zijn gekoppeld aan zones die zijn ontleend aan ruimtelijk relevante sectorale regelgeving, zoals de Wet geluidhinder en het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het betreft regels die zijn gekoppeld aan gebiedsaanduidingen, zoals geluidszones, veiligheidszones, vrijwaringszones en milieuzones. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt.
 
Voor het plangebied is de aanduiding 'Geluidszone - industrie' opgenomen, om te regelen dat binnen de geluidszone van het bedrijventerrein geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt. Tevens is de gebiedsaanduiding “cultuurhistorisch gebied - topklasse en hoog” opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding dient rekening te worden gehouden met de historische stadsstructuur. Tot slot is de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' zijn mede bestemd voor de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van een molen.
 
Artikel 9 geeft de Algemene afwijkingsregels.
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen.
 
Artikel 10 geeft de Overige regels.
 
Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 tot slot, geeft een regeling voor het overgangsrecht en geeft de zogenoemde slotbepaling.
 
Artikel 11 Overgangsbepalingen
Op grond van dit artikel worden bouwactiviteiten aan bestaande, met het plan strijdige, bouwwerken, alsmede bestaand, van het plan afwijkend, gebruik onder voorwaarden toegestaan.
 
Artikel 12 Slotbepaling
Dit laatste artikel van de planregels bepaalt de aan te halen naam voor (de regels bij) het bestemmingsplan.
 
7 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat volgens artikel 3.1.6 lid 1 sub f van het Besluit ruimtelijke ordening, de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt in de onderstaande tekst ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast dient een bestemmingsplan volgens de Wet ruimtelijke ordening inzicht te geven in de wijze van financiering door middel van een exploitatieplan of een overeenkomst. Dit heeft een sterke samenhang met de economische uitvoerbaarheid is wordt daarom ook in dit hoofdstuk behandeld.
7.1 Economische uitvoerbaarheid
Inzicht in de economische uitvoerbaarheid is vanuit het bestemmingsplan in het bijzonder van belang waar het gaat om nieuwe activiteiten.
 
Het bestemmingsplan heeft betrekking op percelen die geheel in eigendom zijn van de woonstichting, waarbij de ontwikkelingen aan deze partij worden overgelaten. De kosten worden door de woonstichting gedragen. Eventuele planschade zal door de gemeente worden verhaald op de woonstichting. Dit is middels een planschadeovereenkomst gegarandeerd.
 
Nagegaan is of het op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de daarin opgenomen regeling omtrent grondexploitatie noodzakelijk is een exploitatieplan aan het bestemmingsplan toe te voegen. Een dergelijk plan wordt tezamen met het bestemmingplan door de raad vastgesteld en bevat een verantwoording van de wijze, waarop de kosten van een ontwikkeling verzekerd zijn. Daarnaast kan een exploitatieplan inrichtingseisen voor de ontwikkeling bevatten. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig als ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan een exploitatieovereenkomst is gesloten met de ontwikkelaar. Omdat met de woonstichting een exploitatieovereenkomst zal worden gesloten, is het niet nodig dat de raad bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt.
 
7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De gemeenteraad dient inzake het al dan niet vaststellen van het bestemmingsplan te overwegen of de planologisch-juridische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, maatschappelijk uitvoerbaar zijn. Bij deze afweging zullen in ieder geval de zienswijzen een rol spelen.
 
Overleg en inspraak
Over het onderhavige bestemmingsplan Meppel – Grote Oever is de gelegenheid tot inspraak geboden. Het plan heeft zes weken ter inzage gelegen. Daarnaast is in het kader van het verplichte overleg ex art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening onder andere de betrokken diensten van rijk en provincie en het waterschap worden gehoord. Maar ook andere partijen zullen voor overleg benaderd worden. De resultaten van de inspraak en het overleg zijn opgenomen in de reactienota, welke is opgenomen in de Bijlage 11 Reactienota.
 
Terinzagelegging ontwerp bestemmingsplan
Het ontwerp van het bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voor een ieder ter inzage gelegd in de periode van 26 juni tot en met 6 augustus 2014. Er bestond de mogelijkheid om tijdens de periode van terinzageligging een zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
 
Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld op 23 oktober 2014.