direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel - Buitengebied herziening Broekhuizen 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.Broekhuizen20-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Broekhuizen 20 in het buurtschap Broekhuizen is een woning met bijgebouwen gesitueerd. De initiatiefnemers zijn voornemens om op deze locatie zorgappartementen voor dementerende ouderen te realiseren met bijhorende voorzieningen als een revalidatieruimte en twee gastenverblijven.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Om de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich in het buurtschap Broekhuizen, in het zuidoosten van de gemeente Meppel. Het buurtschap Broekhuizen bestaat uit diverse verspreide boerderijen op dekzandruggen tussen Meppel, Rogat en Koekange.

Broekhuizen 20 ligt ten noorden Rogat, namelijk op 200 meter ten noorden van de Hoogeveensche Vaart.

Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied weergegeven. In Bijlage 1 is de exacte begrenzing van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Broekhuizen20-BPC1_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied' is op 3 september 2009 door de gemeenteraad van Meppel vastgesteld. Het plangebied heeft de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak en voor een deel van de locatie geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Broekhuizen20-BPC1_0002.jpg"

Afbeelding: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Juridische vorm

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) komen te vervallen.

Met de invoering van de Wro is ook de digitaliseringsverplichting in werking getreden. Ruimtelijke plannen die na 1 juli 2013 ter inzage worden gelegd moeten digitaal raadpleegbaar zijn (conform STRI 2012) en voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

Het plan wordt digitaal beschikbaar gesteld. Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wro en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden) en Handboek van de gemeente Meppel. Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Voor het plangebied is een gedetailleerde bestemmingsregeling opgesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en bijlagen.

In deze toelichting is, na dit inleidende hoofdstuk, in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke situatie en de toekomstige ruimtelijke situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de regels. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan komt aan bod in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Omgeving

Het buurtschap Broekhuizen valt samen met Nijeveen, Rogat en De Schiphorst in het buitengebied van de gemeente Meppel. Broekhuizen wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door de Koekanger Aa en reikt in het zuiden tot aan de Hoogeveense Vaart bij Rogat. In het westen grenst het buurtschap aan de wijk Oosterboer van Meppel. Het buurtschap bestaat voornamelijk uit verspreide boerderijen, het gebied is iets geaccidenteerd en zandiger dan de rest van de omgeving Ruinerwold. Aanvankelijk behoorde Broekhuizen bij De Wijk-Koekange, in 1811 is Broekhuizen bij gemeente Ruinerwold gevoegd. Sinds de gemeentelijke herindeling van 1998 valt het binnen het grondgebied van de gemeente Meppel.

Plangebied

Op de locatie Broekhuizen 20 is een voormalige (heren)boerderij gevestigd. Tot in de jaren '90 was de locatie in gebruik als melkveehouderij. Daarna is de locatie in gebruik genomen als woonfunctie.

Het erf is circa 1 hectare groot. Op de locatie staan enkele bijgebouwen, een wagenschuur en een (jong)veeschuur. Op het erf staan een 30-tal oude eiken, waaronder een zogeheten ‘brink’ en groep bomen schuin achter de boerderij.

Het perceel Broekhuizen 20 heeft op dit moment een woonbestemming met de mogelijkheid om kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten te ontplooien, vallend in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

2.2 Toekomstige situatie

Algemeen

De herziening van het bestemmingsplan moet voorzien in een nieuwe maatschappelijke functie, waarbij op de locatie zorg geleverd kan worden. De plannen zijn nu afgestemd op zorg aan ouderen met dementie of geheugenverlies.

Bij de ontwikkeling worden 16 zorgappartementen gerealiseerd voor ouderen die 24-uurs zorg nodig hebben omdat ze aan dementie lijden. Deze ouderen kunnen niet meer zelfstandig wonen.

Het plan voorziet in een vorm van ouderenzorg waaraan binnen de gemeente Meppel en omgeving groeiende behoefte zal zijn. De verwachting is dat in de komende 30 jaar het aantal ouderen met dementie verdubbelt.

Met de realisatie van het zorgproject in het buitengebied wordt ingezet op het volgende:

  • Ouderen kunnen genieten van een mooie omgeving met rust en ruimte. De erfomheining biedt optimale veiligheid om met mooi weer ook buiten te zijn, te recreëren en te wandelen.
  • Het is een antwoord op een groeiende vraag naar wonen en 24 uur zorg voor dementerende ouderen.
  • De partners in de zorg willen de cliënten een goede en persoonlijke zorg bieden die een proces van achteruitgang voor cliënt en naaste familie draaglijker kan maken.
  • Nieuwbouw voorziet in alle moderne eisen die aan het wooncomfort en de zorg gesteld worden.
  • Het ontwerp is in boerderijstijl en past helemaal in het Drentse landschap.
  • De huidige oude schuur krijgt door nieuwbouw een opknapbeurt en zodoende een betere blijvende uitstraling voor de toekomst.
  • Het betreft een duurzaam gebouw met milieubewust gebruik van energie; zeer hoge isolatiewaarde en gebruik makend van alternatieve energieopwekking.
  • Het plan is een investering in de toekomst, het levert een impuls aan de economie, namelijk directe werkgelegenheid in de bouw en werkgelegenheid voor de lange termijn in de zorgsector.

Bebouwing in het landschap

De gebouwen worden zoveel mogelijk aangesloten op het Drentse landschap.

Het gebouw met 16 zorgappartementen en revalidatieruimte / recreatie zal in de vorm van de huidige schuur worden herbouwd. Het wordt gebouwd in de Drentse boerenstijl, met overnaadse, zwarte planken.

De schuur wordt een aantal meters opgeschoven in noordwestelijke richting. Zie hiervoor de afbeelding 'Ligging bebouwing toekomstige situatie'. Dit wordt gedaan ten behoeve van de veiligheid van het gebouw en de mensen. De oude bomen van de brink staan zeer dicht op de schuur. De takken van de oude bomen hangen over het dak. Om schade aan de fundering en het dak te voorkomen, zullen bij nieuwbouw een aantal bomen gekapt moeten worden. Verschuiving van de veeschuur in plaats van kappen behoudt zoveel mogelijk de landschappelijke waarde van het erf. Bij de verschuiving wordt voldoende ruimte gecreëerd tussen het hoofdgebouw en het bijgebouw, dit ten behoeve van de toegankelijkheid van de doorgang naar de ingang. Dit is van belang omdat hierbij de aanrijroute voor brandweer en/of ambulance in noodgevallen ruim genoeg is.

De huidige situering van de wagenschuur past niet bij de nieuwe functie van de zorgappartementen, het bederft namelijk het aantrekkelijke uitzicht van de gemeenschappelijke ruimte. De wagenschuur wordt vervangen door een half open hooiberg. De hooiberg zal in dezelfde stijl als het bijgebouw van de bezigheidsruimte opgetrokken worden. De functie van de hooiberg is berging van tuinmaterialen ten behoeve van het onderhoud van het erf en (werk)schuur voor de oude woonboerderij. De hooiberg komt tussen de woonboerderij en de schapenwei en fruitbomen te staan. Zie hiervoor de afbeelding 'Ligging bebouwing toekomstige situatie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Broekhuizen20-BPC1_0003.jpg"

Afbeelding: Ligging bebouwing toekomstige situatie

Erf en natuur

Naast het erf ligt weidegrond met een houtsingel en sloten. Van dit stuk grond kan een combinatie worden gemaakt van natuurlijk landschap en recreatieve bezigheden voor de bewoners. Te denken valt aan een schapenweide met fruitopstand, een stukje moestuin en de aanleg van een aantal wandelpaden. Er kan ook een vennetje worden uitgegraven die aansluit op de sloot naast de houtwal. Het hemelwater van de gebouwen zou kunnen worden afgevoerd in het vennetje, wat als een natuurlijk waterreservoir dienst doet.

Energieneutraal

De plannen zijn erop gericht dat de nieuwe gebouwen geheel energieneutraal zijn. De te gebruiken bouwmaterialen zijn van een hoge isolatiewaarde, RW 5-7. In het ontwerp en de calculatie wordt rekening gehouden met zonnepanelen en aardwarmte. De zonnepanelen moeten op jaarbasis genoeg kWh leveren ten behoeve van het dagelijks gebruik van de bewoners en het verbruik van de warmtepomp. De aardwarmte uit het grondwater zal de gebouwen volledig voorzien in de verwarming.

Ontsluiting en parkeren

Op dit moment zijn er 2 opritten naar de boerderij, namelijk 1 'links' (aan de noordwestzijde) en 1 'rechts' (aan de zuidwestzijde) van de woning. Deze blijven gehandhaafd en zijn voldoende voor een goede toegang tot het terrein. Geschat wordt dat 10 – 12 parkeerplaatsen nodig zijn ten behoeve van personeel en gasten. De parkeerplaatsen worden op het eigen terrein gesitueerd. De auto’s zullen door de natuurlijke aanplant zoveel mogelijk uit het zicht worden gehouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een 'doorzetting' van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Meppel is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op het beleid dat relevant is voor de ontwikkeling van het plangebied.

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

Het doel van de structuurvisie is om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden.

In de structuurvisie bepaalde het Rijk welke ruimtelijke thema’s van nationaal belang zijn. Het gaat om 13 nationale belangen. De volgende belangen zijn relevant voor het plangebied.

Voor het plangebied is nationaal belang 13 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van toepassing. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het nationale beleid staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie is op 2 juni 2010 door de Provinciale Staten vastgesteld. In de Omgevingsvisie zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De omgevingsvisie vormt het strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020 met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.

De provinciale missie is geformuleerd als 'het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten'. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid. Onder een 'bruisend Drenthe' wordt verstaan een provincie waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud. Gestreefd wordt naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.

In de Omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal. De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart.

Voor het plangebied geldt de kernkwaliteit 'aardkundige waarden: generiek'. Met het middel 'respecteren'. Dit betekent dat bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst. Het is een gemeentelijke verantwoordelijkheid hieraan via het bestemmingsplan invulling te geven. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de aardkundige kenmerken als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 is nader aangegeven op welke wijze hiermee rekening is gehouden.

In de omgevingsvisie wordt ruimte geboden voor het vestigen van andere functies in vrijkomende agrarische bebouwing. Het gaat dan om kleinschalige activiteiten die geen negatieve gevolgen hebben voor de hoofdfunctie van het gebied en geen afbreuk doen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Ook moet de woonfunctie van de voormalige agrarische bebouwing gehandhaafd worden.

Op de Visiekaart 2020 is de visie voor de provincie voor het jaar 2020 weergegeven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de visiekaart voor het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Broekhuizen20-BPC1_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede Visiekaart 2020

De ontwikkeling vindt plaats in een gebied dat op de visiekaart de functies 'Multifunctioneel' en 'Wegpanorama' heeft.

In tegenstelling tot de robuuste systemen, is in de multifunctionele gebieden geen sprake van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening. In deze gebieden zijn meerdere functies van belang. Er is in deze gebieden een duidelijke samenhang tussen de mogelijke functies en de aanwezige kernkwaliteiten. Het behouden en ontwikkelen van functies en kernkwaliteiten gebeurt hier gebiedsgericht en waar nodig met maatwerk. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mag ondervinden van de ontwikkeling van nieuwe of andere functies.

De wegpanorama's zijn zichtlocaties van karakteristieke landschapstypen of het contrast tussen stad en land, gezien vanaf de hoofdinfrastructuur.

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een zorgfunctie mogelijk. Hiervoor wordt een locatie van een voormalig agrarisch bedrijf benut. Er is geen sprake van een nieuwe te bebouwen locatie. In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven of andere bestaande functies aanwezig waarvoor de ontwikkeling mogelijk een belemmering vormt. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan aardkundige waarden van het gebied.

Conclusie

De ontwikkeling sluit hiermee aan bij het provinciaal beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Drenthe.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

De provinciale belangen zoals genoemd in de omgevingsvisie zijn in de omgevingsverordening (vastgesteld op 9 maart 2011) vertaalt naar regels voor ruimtelijke plannen.

Het plangebied en omgeving zijn in de omgevingsverordening aangemerkt als 'Multifunctioneel gebied'. Dit zijn gebieden waar meerdere provinciale functies en ambities samenkomen en waarbij geen duidelijke hoofdfunctie valt te onderscheiden. In artikel 3.19 is bepaald dat een ruimtelijk plan dat voorziet in nieuwe ontwikkelingen in deze gebieden, zo weinig mogelijk negatieve gevolgen veroorzaakt voor de daar van oudsher bestaande en/ of dominante functie. In paragraaf 3.2.1 is hier nader op ingegaan.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet in strijd met de bepalingen zoals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030

In de raadsvergadering van 7 november 2013 heeft de gemeenteraad van Meppel de Structuurvisie 2030 vastgesteld. In de structuurvisie is de integrale koers voor de toekomstige ontwikkelingen en opgaven in de gemeente beschreven. Meer dan in het verleden, zal de uitwerking van de opgaven door de Meppeler samenleving (burgers, ondernemers, maatschappelijke organisaties en instellingen) moeten worden opgepakt. Dit alles in het kader van een terugtrekkende overheid.

De centrale missie die wordt nagestreefd, is: 'Duurzaam verbinden'. De Structuurvisie Meppel 2030 - Duurzaam verbinden geeft een kader voor de sociaaleconomische en ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende twintig jaar in Meppel.

Meppel werkt de komende jaren aan duurzame verbindingen. Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners. De ambitie voor de komende jaren is ontwikkelen tot een leefbare, groene, duurzame woon- en werkstad, kleinschalig en met stadse allure; nog meer een bedrijvige spin in het web worden van regionale weg-, spoor- en waterverbindingen. De komende jaren ligt de nadruk op kwaliteit, op behouden en versterken van de Meppeler identiteit, de positie in de regio en verbindingen.

De structuurvisie is een richtinggevend document op een hoog abstractieniveau. Voordat tot uitvoering kan worden overgegaan is het voor veel opgaven nodig de visie uit te werken in concrete plannen. Deze uitwerking verschilt per opgave.

Gebieden en deelgebieden

In de Structuurvisie worden gebieden en de bijbehorende ambitie onderscheiden en aangegeven. Het voorliggende plangebied ligt in het gebied 'Buitengebied'.

Voor het buitengebied is een onderscheid gemaakt in vier verschillende deelgebieden. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Buitengebied-oost'.

Gebied 'Buitengebied'

De stad Meppel is verweven met haar buitengebied. De ontstaanswijze van het cultuurlandschap en de stad is hier afleesbaar, het vertelt over ons verleden. Het landschap fungeert als aantrekkelijk gebied voor onze bewoners en bezoekers, nodigt uit tot bewegen en ontdekken en is een visitekaartje voor de stad. Het buitengebied heeft ook een belangrijke rol in het reguleren van water en als kerngebied en verbinding voor natuur. Tot slot is ons buitengebied een aantrekkelijke plek om te wonen en werken.

De landbouw vormt de ruggengraat van het buitengebied als eigenaar en beheerder van de graslanden, akkers en landschapselementen. De landbouw heeft ruimte om zich te kunnen ontwikkelen en aan te passen aan gewijzigde omstandigheden, rekening houdend met de natuur- en landschapswaarden. Het aantal landbouwbedrijven neemt echter af, waardoor steeds vaker agrarische bebouwing vrijkomt. Uitgangspunten voor nieuwe functies zijn de instandhouding van cultuurhistorische waarden van de bebouwing, concentratie van bebouwing en primair de functies agrarische bedrijvigheid, wonen, wonen met een zorgcomponent of bedrijvigheid aan huis.

Deelgebied 'Buitengebied-oost'

Het buitengebied ten oosten van Meppel bestaat uit Broekhuizen en het Reestdal. Kenmerkend in dit gebied zijn de esgehuchten: verspreide historische boerderijen, met een kleine es op de hogere gronden. Daarbuiten liggen kleinere akkers en weilanden met een onregelmatige verkaveling. Het landschap is besloten door de vele houtwallen, bosjes en de lommerrijke wegbeplanting. De Reest is een nog gave beek met meanderende loop, die de gemeente- en provinciegrens vormt. Direct rondom de beek is het landschap opener. De samenhang van het esgehuchtenlandschap in 'Buitengebied-oost' is groot, alle onderdelen van het landschapstype zijn aanwezig. Het geeft daarmee een stuk identiteit aan de gemeente. Aan dit landschap wordt daarom hoge waardering en bescherming gegeven.

Landbouw en natuur vormen het belangrijkste grondgebruik in dit gebied. Er is sprake van een grote verwevenheid door het kleinschalige karakter

Opgaven

In de Structuurvisie worden ook opgaven gesteld en beschreven. In verband met de voorgenomen ontwikkeling is het gestelde over 'Wonen / welzijn / zorg' van belang.

Wonen / welzijn / zorg

De combinatie wonen, welzijn en zorg staat in het teken van preventie, zelfredzaamheid en levensloopbestendigheid. De signalering voor basishulp gebeurt in de toekomst binnen onderlinge netwerken. De oplossingen zoeken inwoners zoveel mogelijk dichtbij, in eigen kring. Er wordt ruimschoots gebruik gemaakt van zorgtechnologie, maar alleen indien dit leidt tot efficiency bij de zorgorganisatie en een grotere regie van de cliënt. Vereenzaming dient zoveel mogelijk voorkomen te worden.

Het aanbieden van zorg gebeurt op kleinschalig niveau, gesproken wordt over zorg in de wijk en over zorg-service die samen met en naar de behoefte van de inwoners wordt opgetuigd.

De laatste jaren is er een kanteling ontstaan in de rol van de overheid en aanpak in het sociaal-maatschappelijk domein. Er wordt afgestapt van de verzorgingsstaat en er wordt hard gewerkt aan de ontwikkeling van een participatiesamenleving. Dit vindt plaats op allerlei terreinen. Of het nu gaat om de investering in de fysieke openbare ruimte of het ondersteunen van (eenvoudige) zorgvragen, de overheid vraagt veel meer van de marktpartijen en de burger. Met de visienota 'Samen veranderen' is een duidelijke lijn, maar ook grote opgave gedefinieerd in deze kanteling.

Het is lastig om een inschatting te maken van de toekomstige behoefte aan ruimtelijke voorzieningen, kwalitatief en kwantitatief. De ruimtebehoefte hangt mede af van de ontwikkeling van de sociale samenhang. Ook de snelheid waarmee invulling kan worden gegeven aan een multifunctioneel gebruik van de maatschappelijke voorzieningen is van invloed.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling geeft een invulling aan de opgaven uit de structuurvisie. Ingespeeld wordt op een toenemende behoefte aan zorg. De voorgenomen ontwikkeling wordt ingepast in het landschap van het gebied.

3.3.2 Ruimtelijk programma 2020

Het Ruimtelijk programma vormt een uitwerking van de Ontwikkelingsvisie 2030, de gemeentelijke visie die de koers voor de toekomst (lange termijn) vastlegt. Het Ruimtelijk programma vormt een 'vertaling' van de ontwikkelingsvisie in een concretere programmatische aanpak. Het Ruimtelijk Programma kan hiermee onder meer dienen als afwegingskader voor de diverse projecten. Het programma is primair een op de ruimtelijke aspecten per gebied toegespitste samenvatting van bestaand beleid. Het gemeentelijk beleid is gericht op het bereiken van een gedifferentieerd en compleet woningaanbod met alle bijbehorende voorzieningen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is een particulier initiatief. Het initiatief is een invulling van het ruimtelijk beleid van de gemeente.

3.3.3 Beleidsnota Wmo 2008-2011

Aanleiding van deze beleidsnota is de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op 1 januari 2007. De gemeente heeft zich in 2006 gericht op de inrichting van de loketfunctie en de invloed van de Wmo op de verstrekking van de individuele voorzieningen. De beleidsnotitie beoogt het brede beleidsterrein van de maatschappelijke ondersteuning integraal vorm te geven. Aan de ontwikkelingen op het terrein van wonen, welzijn en zorg liggen demografische, maatschappelijke, sociaal-culturele, bestuurlijke en financiële ontwikkelingen ten grondslag, zoals de vergrijzing, individualisering, extramuralisering en een verschuiving van de verantwoordelijkheidsverdeling. De gemeente, samenleving en de uitvoerende instellingen zullen moeten inspelen op deze ontwikkelingen, zodat de meest effectieve samenstelling aan ondersteuning ontstaat.

De beleidsnota Wmo sluit naadloos aan bij het Uitvoeringsprogramma 2006-2010 'Mee(r) doen in Meppel':

  • Integraal: De gemeente Meppel investeert de komende jaren in het samenbrengen van de verschillende beleidsterreinen. Samenhang aanbrengen in de verschillende beleidsterreinen van wonen, welzijn en zorg versterkt de effecten van de ingezette maatregelen en vergroot de leefbaarheid binnen de gemeente Meppel.
  • Wijkgericht: Wijkgericht werken is een aanpak die zich richt op het verbeteren van de directe leefomgeving in de wijken in nauwe samenwerking met de wijkbewoners en de dienstverlenende instellingen. Wil de gemeente de bewoners bij de wijk betrekken, dan is het zaak om in te spelen op hun behoeften en mogelijkheden.
  • Interactief: De gemeente gebruikt veel verschillende instrumenten om interactief met de bewoners/burgers en de maatschappelijke instellingen beleid te formuleren en te toetsen.

De komende jaren zal door allerlei maatregelen extra ingezet worden op preventie en het versterken van de leefbaarheid in Meppel, het versterken van de zorgzame samenleving en het verstrekken van passend aanbod van collectieve en individuele ondersteuning. Hiermee wordt beoogd het huidige aanbod aan ondersteuning te verbeteren, de samenleving en de burger te faciliteren bij initiatieven die passen binnen het gemeentelijk beleid dan wel de wijkvisie en de leefbaarheid (veiligheid, meedoen aan de maatschappij, gezondheid) in Meppel te bevorderen.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een invulling gegeven aan de beleidsnota. De doelgroep (ouderen met dementie of geheugenverlies) kunnen niet meer zelfstandig wonen. De ontwikkeling biedt een passend aanbod voor een zorgvraag die in de toekomst zal toenemen.

3.3.4 Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in de totstandkoming van een bestemmingsplan.

Voor de gemeente Meppel is in 2013 de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Op basis van de landschappelijke ondergrond en de bekende archeologische waarden is voor Meppel een vlakdekkende verwachtingskaart opgesteld. Met de kaart heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. Het beleid geeft een indicatie van de trefkans voor archeologische waarden.

Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: hoge verwachting, middelhoge verwachting en lage verwachting. Bij hoog gaat het om 'Oude bewoningsassen', bij middelhoog gaat het om 'Stuwwal, zandgronden' en 'Beekdal'.

Voor de verschillende gebieden is beleid geformuleerd, waarbij sprake is van een meer of mindere mate van bescherming van mogelijke waarden en daaraan gekoppelde onderzoeksplicht. De vrijstellingsgrenzen voor onderzoek - voor zover van belang voor het buitengebied - zijn als volgt:

  • Hoog - Oude bewoningsassen: Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden, moet bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 0,30 meter archeologisch onderzoek plaatsvinden.
  • Middelhoog - Stuwwal, zandgronden: Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden, moet bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,30 meter een onderzoek plaatsvinden.
  • Middelhoog - Beekdal: Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden, moet bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,30 meter een onderzoek plaatsvinden.
  • Laag - Natte laagte: Wanneer bodemingrepen niet voorkomen kunnen worden, moet bij ingrepen groter dan 10 hectare (100.000 m2) en dieper dan 0,30 meter een onderzoek plaatsvinden.
  • Geen verwachting: Hier is geen onderzoeksplicht.

Het plangebied heeft de verwachtingswaarde 'middelhoog - stuwwal, zandgronden'. In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op het aspect archeologie.

3.3.5 Welstandsnota

Op 3 juni 2004 is de welstandsnota vastgesteld door de gemeenteraad. De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Meppel. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven. In principe moet altijd worden voldaan aan de criteria in het hele gebied. Uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden: altijd rekening houden met, respectievelijk respect tonen voor de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.

Gebiedsgerichte welstandscriteria

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren in de gemeente Meppel. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit, het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Daarnaast speelt ook het ruimtelijke kwaliteitsbeleid een belangrijk aspect bij het bepalen van de criteria. De criteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.

Bij het welstandsbeleid is een onderscheid gemaakt in verschillende welstandsgebieden. De welstandsgebieden zijn opgenomen op de afbeelding 'Gebieden waarvoor gebiedsgerichte welstandscriteria gelden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Broekhuizen20-BPC1_0005.jpg"

Afbeelding: Gebieden waarvoor gebiedsgerichte welstandscriteria gelden

Het plangebied ligt in het gebied 'Buitengebied wegdorpen- en hoevenlandschap (bijzonder)'. In dit gebied is het beleid grotendeels gericht op beheer en versterking van de bestaande situatie. Het bebouwingsbeeld is in hoofdlijnen nog redelijk gaaf. Vernieuwingen dienen daarom goed en zorgvuldig te worden ingepast. Ingrijpende ontwikkelingen worden niet direct verwacht, maar in de komende decennia zullen nog veel verbouwingen en aanpassingen worden uitgevoerd. Verwacht mag worden dat het aantal agrarische bedrijven zal afnemen, waardoor functiewijzigingen en bijkomende verbouwingen zich zullen aandienen. Tegelijkertijd mag worden verwacht dat de blijvende agrarische ondernemingen zullen blijven investeren in hun bedrijf.

In deze toelichting wordt niet verder op de gebiedscriteria of objectgerichte criteria ingegaan die op het plangebied van toepassing zijn. De welstandsnota geldt als een toetsingsinstrument dat los staat van het bestemmingsplan en waaraan bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning getoetst moet worden.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

4.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Verkennend bodemonderzoek

Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit te kunnen vastleggen, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Eco Reest BV, Projectnummer 131065, van 23 oktober 2013). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater afkomstig van peilbuis 101 een matig verhoogd gehalte aan minerale olie is gemeten. De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, wordt hiermee bevestigd.

Het gemeten gehalte is waarschijnlijk te relateren aan opslag en gebruik van dieselolie ter plaatse (exacte locatie voormalige dieseltank is niet vastgesteld). Het is mogelijk dat elders de bron van de verontreiniging in de grond kan worden aangetoond.
Het gemeten gehalte aan minerale olie geeft aanleiding tot nader onderzoek. Hierbij zal de bron gelokaliseerd moeten worden, alsmede de omvang en ernst van de verontreiniging.

In de bovengrond en in het grondwater van het overige terrein zijn overschrijdingen van de achtergrondwaarden (grond) en streefwaarden (grondwater) uit de Wet bodembescherming aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt hiermee derhalve verworpen. Deze lichte verhogingen zijn geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.

Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek wordt een aanvullend onderzoek uitgevoerd.

Verkennend asbestonderzoek

Naar aanleiding van de waarnemingen die zijn gedaan tijdens het bodemonderzoek (Eco Reest BV, Projectnummer 131065, van 23 oktober 2013) en de voorgenomen herinrichting van het terrein, is een asbestonderzoek uitgevoerd (Eco Reest BV, Projectnummer 131189, van 30 oktober 2013). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Het doel van het asbestonderzoek is om met een relatief geringe onderzoeksinspanning na te gaan, of de verdenking van verontreiniging met asbest terecht is.

Op basis van de onderzoeksresultaten van het asbestonderzoek wordt geconcludeerd dat, getoetst aan de normen zoals verwoord in de beleidsbrief ‘Asbest in bodem, grond- en puin(granulaat)’, er geen asbestverontreiniging is aangetoond ter plaatse van de onderzoeksgebieden.

De hypothese 'verdacht', zoals aangenomen tijdens het vooronderzoek, wordt op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek verworpen.

4.2 Water

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd.

Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 4.

Waterparagraaf

De watertoets is verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets houdt in dat in het proces van het ruimtelijke plan/besluit de waterbeheerder in de gelegenheid wordt gesteld waterhuishoudkundige aspecten in te brengen die de initiatiefnemer moet meewegen bij de vaststelling.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de watertoets uit te voeren. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op de voorgenomen ontwikkeling op de locatie Broekhuizen 20.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel, is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Oppervlaktewater

Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

Het gebruik van materialen

Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen, adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen, wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Wetgeving lozen in oppervlaktewater

In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien u grondwater gaat onttrekken tijdens de aanleg en u wilt dat lozen in oppervlaktewater dan gelden er specifieke regels. Hiervoor dient contact te worden opgenomen met de medewerker advies Waterwet van het waterschap.

Wetgeving grondwateronttrekking

Indien er in het plan een grondwateronttrekking plaats vindt. Gezien de verschillende belangen, die partijen hebben bij het grondwater, is het beheer van het grondwater wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat u voor grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig bent. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht. Hiervoor dient contact te worden opgenomen met de medewerker advies Waterwet van het waterschap.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Reest en Wieden geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. In eerste instantie was aangegeven dat de normale procedure moest worden gelopen. Na bestudering van de digitale watertoets, is het waterschap echter tot de conclusie gekomen dat de korte procedure van toepassing is (aangegeven door het waterschap bij mail van 18 december 2013). De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Reest en Wieden geeft een positief wateradvies.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie 

Voor de gemeente Meppel geldt een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, zie hiervoor paragraaf 3.3.4. Het plangebied ligt in een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een bureauonderzoek en karterend booronderzoek uitgevoerd (Hamaland Advies, Projectnummer 2013541, van 1 december 2013). Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 5.

Op grond van de bestudeerde bronnen wordt geconcludeerd dat het plangebied een middelhoge trefkans heeft op archeologische resten uit de periode van het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd en een middelhoge trefkans heeft op vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen vanwege de nabije ligging van acht voormalige kloostererven, waaronder Westerbrink. De mate van trefkans hangt samen met de intactheid van de bodemopbouw.

De onderzoeksresultaten bevestigen het beeld van de bodemkaart dat in oorsprong sprake is geweest van een veldpodzol (Hn21). Het betreft een in oorsprong laatmiddeleeuwse heideontginning, waarna door plaggenbemesting een relatief dun esdek is gevormd van maximaal 65 cm dikte. Uit het geraadpleegde historische kaartmateriaal blijkt dat het perceel afwisselend als akkerland en als weidegebied heeft gefungeerd. Uit het karterend booronderzoek blijkt dat in 4 boringen sprake is van een deels intact bodemprofiel, waarbij in 1 boring nog een intact podzolprofiel is aangetroffen en in 3 boringen een gemengde B/C horizont aanwezig is. In 3 boringen is nog sprake van een intact plaggendek, waaronder de 2 boringen in de turfschuur. Bij het uitzeven van de afzonderlijke boorkernen zijn echter geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Op grond van de resultaten van het karterend booronderzoek kan geconcludeerd worden dat in het plangebied geen aanwijzingen zijn aangetroffen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Vanwege de afwezigheid van archeologische indicatoren en de afwezigheid van een oude vondstlaag of cultuurlaag wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek in het plangebied te laten uitvoeren.

De resultaten en aanbevelingen uit het bureauonderzoek zijn getoetst en onderschreven door het bevoegd gezag, gemeente Meppel en diens archeologisch adviseur.

Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: 'Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister'. Deze aangifte dient te gebeuren bij de provinciaal archeoloog.

Historische (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied bevinden zich geen bouwwerken met cultuurhistorische, monumentale waarden. Dit geldt voor zowel de woonboerderij als de opstallen op de locatie. Er bevinden zich geen waarden in het plangebied die op de verbeelding en in de regels als zodanig beschermd moeten worden.

Bij het ontwerp voor de nieuwe bebouwing is aangesloten bij de omgeving. In paragraaf 2.2 is hier nader op ingegaan.

Historische geografie

Broekhuizen is ontgonnen vanuit het klooster Dickninge dat gelegen was aan de Reest en dat in 1325 de status van dubbelklooster kreeg. Broekhuizen behoorde tot het kloosterbezit en omvatte toen een achttal boerderijen. Na de Reformatie in 1598 kwamen de eigendommen onder het Landschapsbestuur. De boerderijen werden in 1641 op erfpacht gezet en later verkocht aan de pachters. In de loop der eeuwen kwamen er boerderijen bij.

In 1860 kreeg Broekhuizen de beschikking over een school en enige jaren later werd de spoorlijn Meppel – Groningen aangelegd. De situering van een station bij de overweg te Broekhuizen zorgde voor een economische impuls voor de welvarende landbouwstreek. De boerenrijkdom, die ook naar het noorden in Ruinerwold en naar het zuiden langs de Reest te vinden is, had te maken met de 19e eeuwse vraag naar boter en varkens(vlees), vooral in Engeland en Duitsland. Meppel fungeerde als een levendige handelsstad, met toendertijd de grootste varkensmarkt van Europa. Meppel lag strategisch, was een knooppunt van vaarroutes naar de provincies Drenthe en Overijssel en richting Zuiderzee en Amsterdam. De boeren profiteerden daarvan en toonden hun rijkdom door het bouwen van nieuwe luxe woonhuizen dwars voor de oude boerderij, soms met een tuin erbij in Engelse landschapsstijl. Broekhuizen 20 is ook in die glorietijd gebouwd, rond 1880, naar horen zeggen voor één van de dochters van een gegoede boerenfamilie.

Broekhuizen heeft nog steeds een landelijk karakter: boerenbedrijven die met de tijd zijn meegegaan en oude boerderijen die nu de functie wonen hebben, soms met bedrijfsactiviteiten op het erf. Broekhuizen sluit aan bij het natuurlijke landschap van zuidwest Drenthe: weilanden afgewisseld met houtopstanden, watergangen en vennetjes ontstaan in de ijstijd.

De nieuwe bebouwing wordt zoveel mogelijk laten aangesloten bij het Drentse landschap. Zie hiervoor paragraaf 2.2.

Conclusie

Archeologie en cultuurhistorie leiden niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Soortbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

Onderzoek

Een ecologisch onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen ontwikkeling (Eco Reest BV, Projectnummer 131067, van 25 november 2013). In Bijlage 6 is het onderzoek weergegeven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt ten oosten van het Natura 2000-gebied 'De Wieden'. De afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied bedraagt circa 8 kilometer.

Eén van de doelsoorten van dit Natura 2000-gebied is de meervleermuis. De doelstelling voor de meervleermuis betreft het behoud en herstel van de samenhang tussen slaapplaatsen en foerageergebieden. De belangrijkste kraamkamerfuncties en slaapfuncties voor de meervleermuis liggen vooral in gebouwen buiten het Natura 2000-gebied. Uit onderzoek (Altenbrug & Wymenga, Meervleermuizen in Friesland: kennisontwikkeling voor soortbescherming, rapportnummer A&W 748) blijkt dat de meervleermuis afstanden van 10 tot 15 kilometer aflegt van zijn verblijfplaats naar de foerageergebieden. Uit onderzoek blijkt dat de bekende kraam- en paarverblijfplaatsen van de meervleermuizen welke in De Wieden foerageren zijn gesitueerd in de dorpen Zwartsluis, Vollenhove, St. Jansklooster, Belt-Schutsloot, Giethoorn, Wanneperveen, Blokzijl en Dwarsgracht.

Op basis van de regionale ligging van de grote (kraam-) verblijfplaatsen rond het Natura 2000-gebied, de afstand tot het plangebied en de tussenliggende stadskern van Meppel worden er geen verblijfsplaatsen van meervleermuizen verwacht welke behoren tot de populatie van het Natura 2000-gebied De Wieden.

De overige doelsoorten van De Wieden (diverse vissen, slakken, en waterplanten) zijn gebonden aan het water of aan moerasgebieden en niet aan droge zandgronden zonder permanent water (onderhavig plangebied).

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat, gelet op de gebiedskenmerken in combinatie met de afstand, invloeden op de doelsoorten of de kernopgaven van De Wieden uitgesloten zijn. Gelet op het bovenstaande wordt een voortoets aan de Natuurbeschermingswet niet noodzakelijk geacht en niet uitgevoerd.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is bedoeld om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Door verbindingen tussen natuurgebieden te maken, kunnen planten en dieren zich makkelijker verspreiden over meer gebieden. Hierdoor zijn deze gebieden beter bestand tegen negatieve milieu-invloeden. Grotere natuurgebieden zijn gevarieerder en er kunnen meer soorten planten en dieren leven. Bijbehorende delen van de EHS liggen gezien vanaf de grens van het plangebied op circa 400 meter (ten noordwesten).

De voorgenomen activiteiten vinden uitsluitend plaats op het bestaande erf en er worden geen uitstralende effecten verwacht met negatieve effecten op de beschermde waarden in het omliggende EHS-gebied.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming is een voortoets Flora- en faunawet uitgevoerd.

Uit de voortoets Flora- en faunawet wordt geconcludeerd dat in de schuur op de locatie een kerkuilenkast aanwezig is. Tevens kan er vooralsnog niet met zekerheid worden gesteld dat er in de bomen op het erf geen verblijfsplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn.

Op basis van monitoringgegevens en de huidige bevindingen aan sporen, kan worden gesteld dat de kerkuilenkast niet wordt of is gebruikt als vaste roestplaats- of nestplaats. Gelet op het feit dat de kerkuilenkast geen vaste roest- of nestplaats is, zijn in het kader van de Flora- en faunawet geen aanvullende maatregelen noodzakelijk voorafgaand of tijdens de geplande sloop.

Geadviseerd wordt om een kerkuilenkast op een vergelijkbare wijze aan te bieden in de toekomstige bouwwerken.

Indien bij de ruimtelijke ontwikkelingen op het terrein bomen zullen worden gekapt, zal een aanvullende inspectie moeten uitwijzen of er verblijfsplaatsen aanwezig zijn voor vleermuizen.

Conclusie

Rekening houdend met het bovenstaande, zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Het doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden opgenomen. Op de aangegeven richtafstanden kan een correctie worden toegepast, afhankelijk van de vraag of het gaat om rustige dan wel minder rustige woongebieden, een zogenaamd 'gemengd gebied'.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Voorliggende situatie

Het plangebied betreft een 'rustig buitengebied'. Voor het voorliggende bestemmingsplan is daarom gekeken naar de afstanden uit de VNG-publicatie.

Van omgeving naar plangebied

Het meest nabijgelegen bedrijf in de omgeving van het plangebied ligt op ruim 100 meter van het plangebied. Het betreft een agrarisch bedrijf op de locatie Broekhuizen 22. Hierbij geldt dat de afstanden in verband met geur maatgevend zijn. In paragraaf 4.8 is hier nader op ingegaan.

Overige bedrijven liggen op een grotere afstand van het plangebied. Dit betreffen een zorgboerderij op Broekhuizen 17 op een afstand van circa 340 meter, een detailhandel in lifestyle op de locatie Broekhuizen 13 op circa 500 meter en een bedrijf tot en met categorie 2 op de locatie Broekhuizen 18 op circa 500 meter.

Van plangebied naar omgeving 

Een zorginstelling heeft een richtafstand van 30 meter. Binnen 30 meter van het plangebied liggen geen milieugevoelige objecten.

Conclusie

De milieuzoneringen van bedrijven in de omgeving en de milieuzonering van de zorginstelling zelf zijn belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wgh is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Wegverkeerslawaai

In verband met wegverkeerslawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Goudappel Coffeng, kenmerk HVB001/Kmc/0001, van 20 december 2013). Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 7.

Uit het onderzoek blijkt dat voor geen van de waarneempunten de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 46 dB ten gevolge van de Broekhuizen.

Omdat er geen sprake is over overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde, is nader onderzoek naar geluidsreducerende maatregelen niet noodzakelijk. Ten aanzien van het aspect geluidhinder zijn er geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

Spoorweglawaai

Ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Meppel-Groningen (trajectnummer 83) De spoorlijn heeft een geluidszone van 500 meter. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 1.200 meter.

Conclusie

Het aspect geluid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie of in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2  en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet worden onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

Op de locatie Broekhuizen 22 is een geitenhouderij gevestigd. Dit betreft een categorie III-bedrijf met een minimaal aan te houden afstand van 50 meter. De feitelijke afstand tussen Broekhuizen 20 en Broekhuizen 22 is 150 meter. De afstand tussen de bestemmingsvlakken van Broekhuizen 20 en Broekhuizen 22 is meer dan 100 meter. Hiermee zijn er geen belemmeringen voor het bedrijf op Broekhuizen 22.

Aan de milieuzoneringen van overige niet-agrarische bedrijven is in paragraaf 4.5 nadere aandacht besteed.

Conclusie

Het aspect geur leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

De risiconormen zijn gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. De kans van 1 op een miljoen om te overlijden geldt meestal als een grenswaarde (bijvoorbeeld bij woningen en scholen) en soms als richtwaarde (bijvoorbeeld bij bedrijfswoningen en -gebouwen) voor het PR.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt getoetst aan een oriënterende waarde.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en de circulaire is onder andere een verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen een wijziging met betrekking tot planologische keuzes vanwege de toename van het groepsrisico moet worden onderbouwd en verantwoord voor het externe veiligheidsaspect door het bevoegd gezag.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Op een afstand van circa 340 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt een gasstation. Dit betreft een locatie aan de zuidzijde van de Hoogeveensche Vaart in de kern Rogat. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is van toepassing op inrichtingen waar aardgasdruk gereduceerd wordt, voor zover de gastoevoerleiding een grotere diameter heeft dan 20 inch. Dit is niet het geval bij dit gasstation. De buisleiding heeft een diameter van circa 6 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Het gasstation valt dus niet onder het Bevi.

Het gasstation staat op de risicokaart, omdat de Regeling provinciale risicokaart dat vereist.

Aangezien er geen sprake is van een Bevi-inrichting, betekent dit dat er vanuit de regelgeving voor externe veiligheid geen risicocontouren zijn. Er is geen reden voor een verantwoording van risico's. Er is alleen sprake van een veiligheidsafstand. Daarvoor gelden een veiligheidszone van 15 meter. Het plangebied valt ruim buiten deze deze zone.

Buisleidingen

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Bij het gasstation in de kern Rogat ligt een gasleiding. Het betreft hier een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie (N-520-15) met een diameter van circa 6 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. De leiding ligt op circa 310 meter ten zuidwesten van het plangebied.

In het kader van het bestemmingsplan 'Rogat' zijn met behulp van het rekenpakket CAROLA risicoberekeningen voor deze leiding uitgevoerd. Uit deze berekeningen volgt dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour grotendeels op de leiding is gelegen. De woningen op de percelen Rogat 16, 18, 20, 22 en 24 vallen binnen de berekende 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het plangebied valt ruim buiten deze contour.

Het groepsrisico is berekend voor het invloedsgebied, waarbij conform de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico onderscheid is gemaakt in de gedetailleerdheid van de bevolkingsinventarisatie. Binnen de 100% letaliteitsgrens (maximaal 200 meter) is de situatie gedetailleerd in beeld gebracht; tussen de 100% en de 1% letaliteitsgrens (maximaal 850 meter) is globaal geïnventariseerd. Het aantal personen dat zich binnen het invloedsgebied van de leiding bevindt, is zodanig laag dat geen sprake is van een groepsrisico. Het plangebied ligt ruim buiten deze contour. Gesteld wordt, dat sprake is van een aanvaardbare situatie.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt volgens de provinciale risicokaart geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

Wel zijn er over de Hoogeveense Vaart transportbewegingen met gevaarlijke stoffen. Vandaar dat deze vaarweg in het Basisnet Water is opgenomen. Het aantal transportbewegingen is echter minimaal, waardoor de vaart binnen de categorie 'groen' is opgenomen. Dit betekent dat langs deze route geen sprake is van een 10-6 plaatsgebonden risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied. Ook het verantwoorden van het groepsrisico is op basis van het Basisnet Water niet noodzakelijk. Gesteld wordt dat het transport van gevaarlijke stoffen over de Hoogeveense Vaart niet leidt tot belemmeringen binnen het plangebied. Een verdere beschouwing is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid hoeft niet nader onderzocht te worden en vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting en regels

5.1 Het plan

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden 2012.

De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de regels gewenst is. Daarom zijn er in het plan afwijkingsmogelijkheden (met omgevingsvergunning) opgenomen. De uitvoering berust bij het bevoegd gezag, doorgaans burgemeester en wethouders. Deze afwijkingen maken kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

5.2 Toelichting op de plansystematiek

Voor het plangebied is sprake van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Met het voorliggende bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij het vigerende plan en het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Meppel.

Voor het plangebied is - gelet op de voorgenomen ontwikkeling - de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen. Op de locatie is één bedrijfswoning toegestaan.

De zorgfunctie wordt mogelijk gemaakt met de aanduiding 'zorginstelling' die op het gehele plangebied van toepassing is. Hierbij zijn zorgvoorzieningen mogelijk waaronder zorgappartementen, revalidatieruimte, gastenverblijven et cetera. Het aantal zorgplaatsen wordt in dit bestemmingsplan niet specifiek geregeld. Dit wordt door het vastleggen van de oppervlakte voor bebouwing voldoende geregeld.

Naar aanleiding van het archeologisch onderzoek is de locatie vrijgegeven in verband met archeologie. Zie hiervoor ook paragraaf 4.3. In vergelijking met het vigerende bestemmingsplan is een dubbelbestemming voor archeologie daarom niet meer opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Er is met initiatiefnemers een zogenaamde planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeenteraad dient inzake het al dan niet vaststellen van het bestemmingsplan te overwegen of de planologisch-juridische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, maatschappelijk uitvoerbaar zijn. Bij deze afweging zullen in ieder geval de zienswijzen een rol spelen.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Overleg en inspraak

Dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de daarvoor in aanmerking komende overlegpartners aangeboden. Bij brief van 1 april 2014 heeft de provincie Drenthe gereageerd. Opgemerkt is dat de herbestemming goed aansluit op het provinciale beleid voor vrijkomende boerderijen en dat uit het bestemmingsplan blijkt dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plan veel zorg wordt besteed. Het plan geeft geen aanleiding tot op- of aanmerkingen. Indien het plan overeenkomstig het voorontwerp in procedure wordt gebracht mag er van uit worden gegaan dat geen reden wordt gezien om vanuit provinciaal belang in te grijpen in de verdere procedure.


Ook heeft het plan met ingang van 13 maart 2014 op grond van de gemeentelijke inspraakverordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. In het kader van die procedure zijn geen reacties ingediend.

7.2 Terinzagelegging ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp van het bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voor een ieder ter inzage gelegd in de periode van 8 mei 2014 tot en met 18 juni 2014. Er bestond de mogelijkheid om tijdens de periode van terinzageligging een zienswijze in te dienen bij de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

september 2014.