direct naar inhoud van 3.4 Natuur en Ecologie
Plan: Stadscentrum, wijzigingsplan De Kaap 2011
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BPW20118017001-VG02

3.4 Natuur en Ecologie

In verband met de op 1 april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet en de thans geldende Natuurbeschermingswet 1998, is het noodzakelijk om vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In dit kader heeft een beoordeling van de aanwezige natuurwaarden in het plangebied plaatsgevonden, op basis van éénmalig veldonderzoek en het raadplegen van verspreidingsgegevens uit atlassen en de databank van de Provincie Drenthe. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport 'Natuurtoets ten behoeve van de bestemmingsplanherziening Centrumgebied Hoogeveen, deelgebied Centrum' van 16 mei 2008, (zie Bijlage 5 Natuurtoets).

Soorten

Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Voor nieuwe activiteiten die een bedreiging kunnen vormen voor deze beschermde soorten, moet ontheffing worden aangevraagd.

Tijdens het veldonderzoek ten behoeve van het moederplan is geconstateerd dat er geen juridisch zwaar beschermde soorten (Tabel 2 en 3) of bedreigde soorten van de Rode lijsten zijn aangetoond. Met uitzondering van broedvogels en de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in bebouwing. In het plangebied is nog bebouwing aanwezig, die gesloopt gaat worden om de deze ontwikkeling mogelijk te maken. Om duidelijkheid te krijgen over de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied is een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de notitie 'Vleermuizenonderzoek sloop GGZ- en Icare-gebouw Hoogeveen' (kenmerk: 10-310) van 31 augustus 2010 ( zie Bijlage 6 Vleermuizenonderzoek).

In het voorjaar van 2009 is een zogenaamd 'vleermuisprotocol' opgesteld met richtlijnen voor vleermuisonderzoek. Deze is goedgekeurd door het ministerie van LNV (bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet). Dit protocol is gehanteerd tijdens het onderzoek.

In het GGZ- en Icare gebouw is het mogelijk dat de functies 'kraamverblijfplaats' en 'paarverblijfplaats' aanwezig zijn. Tevens zijn eventuele vliegroutes en belangrijke foerageergebieden in kaart gebracht.

Verder is nog een aantal woningen in het plangebied aanwezig. Deze zijn inmiddels in het kader van de te verlenen sloopvergunning onderzocht op de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen. Hieruit zijn geen belemmeringen gebleken voor de sloop.

Uit het onderzoek bij het GGZ en Icare-gebouw is gebleken dat er mogelijk steeds dezelfde twee Gewone dwergvleermuizen zijn waargenomen die een verblijfplaats hebben onder de daklijst aan de zuidzijde van het hoogste gedeelte van de bebouwing. Het gaat om een zomer- of paarverblijfplaats. Een kraamkolonie is niet vastgesteld en wordt ook niet verwacht.

Tijdens het veldonderzoek zijn enkele langstrekkende Laatvliegers en Gewone dwergvleermuizen waargenomen. Gezien de binnenstedelijke ligging met veel groenelementen en bebouwing in de directe omgeving van het onderzoeksgebied wordt niet verwacht dat het onderzoeksgebied onmisbaar is als vliegroute of foerageergebied. In de omgeving blijven - ook in de toekomstige situatie – voldoende alternatieve vliegroutes en foerageergebieden voorhanden.

Vervolgtraject vleermuizen

Van de Gewone Dwergvleermuis is binnen het plangebied een zomer- of paarverblijfplaats aangetroffen. Door de sloopwerkzaamheden zal deze vaste rust- en verblijfplaats van Gewone dwergvleermuis verloren gaan. De 'Aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet' stelt initiatiefnemers verplicht om een ecologisch werkprotocol op te stellen in situaties waarbij schadelijke effecten op tabel 2 en 3 soorten optreden.

In het werkprotocol worden maatregelen beschreven die worden genomen om schadelijke effecten te mitigeren. Hieronder worden al enkele belangrijke aandachtspunten voor in het werkprotocol beschreven die erop zijn gericht om de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis permanent te waarborgen:

  • Ruim voor de sloop worden tijdelijke vleermuiskasten opgehangen. Deze kasten hebben als doel de vleermuizen tijdens de werkzaamheden een zo groot mogelijk aanbod te bieden aan verblijfsruimten. In combinatie met de te handhaven bebouwing (in de omgeving) wordt er zo voldoende gelegenheid voor verblijfplaatsen geboden;
  • Minimaal een week voor de sloop wordt de bebouwing ongeschikt gemaakt voor vleermuizen. Door het maken van grote gaten in de muren en het verwijderen van deuren, daklijsten en kozijnen zal het microklimaat in de spouwmuren dermate veranderen dat (eventueel) aanwezige vleermuizen zullen uitwijken;
  • Minimaal één week nadat het pand ongeschikt is gemaakt wordt - alvorens wordt overgegaan tot de sloop – gecontroleerd (middels nachtelijk onderzoek) of nog vleermuizen aanwezig zijn in het pand. Indien hierbij vleermuizen worden aangetroffen, dienen aanvullende maatregelen (bijvoorbeeld meer tochtgaten realiseren) te worden genomen;
  • De periode waarin de (potentiële) verblijfplaatsen ongeschikt worden gemaakt voor bewoning door vleermuizen, ligt tussen september en half november (of tussen half maart en eind april), wanneer de buitentemperatuur minimaal 5 graden Celsius bedraagt en bij afwezigheid van regen en wind;
  • De nieuwbouw dient vleermuistoegankelijk te worden gemaakt. Een mogelijkheid hiervoor is het aanbrengen van openingen (bijvoorbeeld stootvoegen) in de muur naar een ruimte in de spouw waar de vleermuizen kunnen verblijven. Ook kunnen vleermuiskasten worden aangebracht. De spouwmuren/stenen vleermuiskasten zullen op termijn de functie van de houten vleermuiskasten overnemen;
  • De bovenstaande maatregelen worden uitgevoerd onder toezicht van een deskundige op het gebied van vleermuizen.

Het onderdeel van het leefgebied (de verblijfplaats) dat door de werkzaamheden verdwijnt, is hiermee vooraf ruimschoots vervangen en zal naar verwachting vanaf het moment dat de ingreep plaatsvindt van dezelfde kwaliteit en kwantiteit zijn als datgene dat verdwijnt.

Daarnaast is het zeer aannemelijk dat de vleermuizen het aangeboden alternatief direct na de ingreep in gebruik hebben/zullen nemen. Gewone dwergvleermuis is voor haar paarverblijfplaatsen tamelijk flexibel. Door het uitvoeren van bovenstaande maatregelen kan worden voorkomen dat er verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet overtreden worden. De functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis komt niet in het geding. Om na te gaan of de voorgestelde maatregelen voldoende zijn, zal overleg plaatsvinden met DLG. Indien deze de maatregelen worden goedgekeurd – en de conclusie wordt gedeeld dat er geen sprake is van overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van Gewone dwergvleermuis - wordt een beschikking afgegeven in de vorm van een afwijzing van de ontheffingsaanvraag. De werkzaamheden dienen vervolgens aantoonbaar volgens het goedgekeurde werkprotocol te worden uitgevoerd.

Gebieden

De Natuurbeschermingswet biedt een beschermingskader voor de flora en fauna binnen de aangewezen beschermde gebieden (de zogenaamde gebiedsbescherming). Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000 – gebieden), gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.

Gelet op de grote afstand tot de Natura 2000-gebieden, Dwingelderveld en Mantingerzand en de tussenliggende bebouwing en (agrarische) gebieden heeft het plangebied geen significant negatieve effecten op deze gebieden. Verder ligt het plangebied ook niet binnen of in de nabijheid van de EHS.