direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Noord Hoogeveen, deelplan Nijstad Oost, 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Hoogeveen is voornemens om net buiten Hoogeveen het gebied Nijstad verder te ontwikkeling. In het gebied werd vroeger zand gewonnen, heeft de NAM een menglocatie en wordt op de agrarische gronden geboerd. Nu de zand-industrie is weggetrokken en op nationale schaal gezocht wordt naar alternatieven voor aardgas, is er een mooie kans ontstaan om het gebied te ontwikkelen met een combinatie van uniek wonen en recreatie.

Dit alles is aanleiding geweest voor de gemeenteraad om in 2019 de gebiedsvisie Nijstad vast te stellen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor het deelgebied Nijstad-Oost waar ruimte wordt geboden voor de realisatie van maximaal 100 woningen. Voor de Nam-locatie is bij de vorige planherziening per abuis de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Om dit te corrigeren vormt ook de NAM-locatie onderdeel uit van het plangebied.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan geeft het juridisch-planologische kader voor de woningbouwontwikkeling in Nijstad-Oost. Het bestemmingsplan dient dan ook goed aan te sluiten bij de ruimtelijk-functioneel gewenste invulling voor dit plangebied. Voor de Nam-locatie ligt de opgave bij het positief bestemmen van de bestaande activiteiten. Het plan dient dan de werkelijke activiteiten vast te leggen en een per abuis opgenomen dubbelbestemming te wijzigen.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is ten westen van de stad Hoogeveen gesitueerd en heeft betrekking op het oostelijke gedeelte van het gebied Nijstad, inclusief de gronden van de NAM-locatie. Dit gebied wordt ten noorden begrensd door de weg Nijstad en aan de oostelijke zijde door de Zuidwoldigerweg. Ten zuiden grenst het plangebied aan de Koedijk waarbij ten westen de begrenzing wordt gevormd door cultuurgronden. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 14 ha. In figuur 1 is een globale begrenzing van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied (globaal met rood omlijnd)

2.2 Vigerend recht

Voor het plangebied is de beheersverordening ´Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017´ van toepassing, wat op 28 juni 2018 is vastgesteld. Daarin is het plangebied (ter plaatse van de beoogde woningbouw) voorzien van de bestemming ´Agrarisch - 1' waarbij voor het zuidelijk gedeelte tevens de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie 50 dB(A)' van toepassing is. Voor de Nam-locatie is ook de bestemming 'Agrarisch - 1' van toepassing met de aanduiding 'gaslocatie'. Ook is voor de gehele Nam-locatie de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' van toepassing.

Binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn agrarische bedrijven toegestaan aan ziet de bestemming toe op het behoud (en herstel) van natuurlijke- en landschappelijke waarden. Ook biedt de bestemming mogelijkheden voor dagrecreatie en voorzieningen voor verkeer en water.

Voor de Nam-locatie is aanvullend op de agrarische bestemming met aanduiding 'gaslocatie' ook de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' van toepassing. Omdat de ondergrondse leidingen maar een deel van de locatie betreffen, zal dit met onderliggend bestemmingsplan gecorrigeerd worden. De dubbelbestemming zal dan alleen van toepassing zijn ter plaatse van de leidingen.

De gasbehandelings- en compressorinstallatie van de NAM is (op grond van art. 2.1, lid 3 van het Besluit Omgevingsrecht een inrichting als bedoeld in art. 41 van de Wet geluidhinder) aangemerkt als een zogenaamde grote lawaaimaker. Op grond van art. 40 van de Wet geluidhinder wordt rond een dergelijke gezoneerde industrieterrein een geluidszone vastgesteld waarbinnen de geluidsbelasting niet meer mag bedragen dan 50 dB(A). De geluidscontour hiervan strekt zich gedeeltelijk over het plangebied, waarvoor dan ook de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie 50 dB(A)' is opgenomen.

In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017 (plangebied globaal met rood omlijnd)

2.3 Ruimtelijke- en functionele structuur

Het gebied Nijstad-Oost is net buiten de stad Hoogeveen gelegen en kenmerkt zich tot een agrarisch gebied met bedrijvigheid. Ten noorden van het gebied loopt de Hoogeveense Vaart, ten oosten van het gebied ligt de wijk 'Erflanden' waarbij ten zuidwesten van het gebied een menglocatie van de NAM is gelegen. Het plangebied wordt in de huidige situatie dan ook in gebruik genomen als agrarisch gebied.

Nijstad-Oost is een deelgebied binnen het grotere Nijstad-gebied waar wonen en recreatie centraal staan. Het gebied Nijstad-Oost ziet toe op woningbouw waarbij als woonvorm 'erven tussen collectieve velden' het uitgangspunt is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

3.1.2 Wet Natuurbescherming

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuwe Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat met dit bestemmingplan geen rijksbelangen worden raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging treedt op 1 juli 2017 in werking. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij een uitwerkingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit bestemmingsplan stelt een nieuwe stedelijke ontwikkeling aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied voor. Het plan beoogt de realisatie van 80 tot maximaal 100 woningen als afronding van de wijk Erflanden.

In paragraaf 3.5.4 is verwoord dat er voldoende vraag naar woningen in Hoogeveen is. Ook in het woningbehoefteonderzoek voor nieuwbouwlocaties in de gemeente Hoogeveen is aangegeven dat dit het geval is. Gezien op de druk op de mark wordt de realisatie van 80 tot 100 woningen zeker haalbaar geacht. De vraag naar woningen komt met name van gezinnen die doorstromen vanuit een bestaande woning in Hoogeveen en ook steeds meer vanuit omliggende kernen. Daarnaast is Nijstad-Oost aantrekkelijk voor jonge stellen en jonge -alleenstaande- starters. Voor senioren is de wijk niet aantrekkelijk

Eén van de speerpunten in de Woonvisie is dan ook het realiseren van meer flexibiliteit, differentiatie en maatwerk op de woningmarkt. Met dit plan wordt voorzien in de behoefte aan nieuwe kwalitatief hoogwaardige woningen in de vorm van appartementen, vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen en rijwoningen. Hierbij wordt rekening gehouden met verschillende doelgroepen qua leeftijd, gezinssamenstelling en inkomen. Ook zal één erf-met-naam beschikbaar worden gesteld voor sociale woningbouw. Door flexibiliteit op te nemen, kan gedurende het hele realisatieproces, aangesloten worden op de actuele lokale woningbehoefte.

Actuele regionale woningbehoefte

Het gemeentelijk beleid omtrent het wonen is neergelegd in de 'Woonvisie 2017-2020'. De Woonvisie, regionaal afgestemd en gebaseerd op onderzoek naar aspecten als woonwensen, migratiebewegingen en bevolkingsontwikkeling, laat zien dat de woonbehoefte steeds meer verschuift naar de stad: wonen in de stad met voorzieningen in de directe nabijheid. Hierbij is een grote behoefte waarneembaar naar kwalitatief goede grondgebonden woonmilieus. Het onderzoek laat zien dat met name binnen het stadscentrum een vraagoverschot is en dat er een groep mensen is die Hoogeveen verlaat, omdat zij niet de voor hen geschikte woning kunnen vinden. Voorliggend bestemmingsplan tracht hierop in te spelen door een kwalitatief hoogwaardige woonlocatie mogelijk te maken aan de westelijke rand van de stad Hoogeveen met ruimte voor diverse ondergeschikte functies, in de zin van aan-huis-verbonden-beroepsfuncties. Met dit plan wordt verdere afronding van de wijk Erflanden beoogd. Het plan sluit daarmee aan bij de gemeentelijke structuurvisie.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de provinciale Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld.

De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. Langetermijndoelen op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, verkeer en vervoer, water, wonen, natuur, cultuur worden in de omgevingsvisie met elkaar verbonden.

De ambitie van de omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. Om de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud te geven zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd in het provinciale beleid. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Er komen ontwikkelingen op ons af die van invloed zijn op de robuuste systemen en die Drenthe blijvend veranderen. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen van klimaatverandering op het water-, natuur- en landbouwsysteem of de inpassing van duurzame energiesystemen binnen onze landschappen. Deze ontwikkelingen vormen de strategische opgaven voor de provincie. Deze opgaven vragen om een integrale en zorgvuldige afweging binnen en tussen de verschillende robuuste systemen. Daarbij zoekt de provincie naar toegevoegde waarde en streven naar het behoud, en zo nodig, de ontwikkeling van de Drentse ruimtelijke identiteit.

Wonen

Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Samen met gemeenten werkt de provincie Drenthe aan een Drentse woningmarktstrategie om vraag en aanbod in de woningvoorraad in balans te houden en aan te laten sluiten bij de demografische behoefte. De provincie vraagt gemeente om op basis van de ruimtelijke structuur van dorpen en steden keuzes te maken over de gehele woningvoorraad: sloop, transformatie of nieuwbouw. Dit met aandacht voor de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, leefbaarheid, levensduur, duurzaamheid en locatie van haar woningvoorraad. De provincie ziet de gemeentelijke woonopgave graag vertaald in een woonvisie. Met de vertaling naar een woonvisie komt de regionale woonvisies (2012) te vervallen. Wel wordt gevraagd om onderling met gemeenten af te stemmen. Een doorwerking hiervan is opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening.

Stedelijk gebied of buitengebied

De provincie maakt onderscheid tussen bestaand stedelijk gebied en buitengebied. Deze noodzaak komt voort uit het provinciaal belang bij een goede ruimtelijke ordening om, mede conform Rijksbeleid, nieuwe initiatieven bij voorkeur te faciliteren binnen de reeds bebouwde omgeving. Het stedelijk gebied omvat de buitenste contouren van dorpen en steden zoals op de kaart Bestaand stedelijk gebied is aangegeven.

Het plangebied is aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied van Hoogeveen gelegen en vormt de afronding van de woonwijk Erflanden. In de gementelijk woonvisie (hoofdstuk 3.5.4) is de behoefte aan woningbouw beschreven.

Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar hoofdstuk 5 'Omgevingsaspecten'.

Kernkwaliteiten analyse

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk project kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk project uiteen gezet worden dat met het desbetreffende project wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het project betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk project mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Kernkwaliteit Natuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een
speciale natuurkwaliteit, deze zijn nader beschreven in het robuust natuursysteem. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op meer dan 600 meter. Er is dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau Generiek. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

Kernkwaliteit Landschap

De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal. De ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en -onderdelen zich blijvend manifesteert. De landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:

  • het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • het behouden en versterken van de karakteristieke kenmerken van de verschillende
    landschapstypen die we in Drenthe onderscheiden:
  • het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden;
  • het behouden en ontwikkelen van het Nationaal Beek-en esdorpenlandschap Drentsche Aa.

Het plangebied maakt deel uit van het landschapstype ‘Esdorpenlandschap’. De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

De provinciale ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Van provinciaal belang is het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen.

Voor het esdorpenlandschap is het provinciale belang gericht op de essen en de beekdalen. De essen zijn de in het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes die veelal omgeven zijn met esrandbeplanting. De beekdalen zijn onbebouwde gebieden met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting. Het provinciale beleid is bij de essen gericht op het behoud van die open ruimte en het versterken van de esrandbeplanting en bij de beekdalen op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van de karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Ter plaatse van het plangebied is in mindere mate nog sprake van een visueel zichtbaar essenlandschap. De omgeving van onderhavig plangebied kenmerkt zich als agrarisch-industireel gebied, afgewisseld met een patroon van clusters zoals de zandwinplassen, de NAM-locatie en de rioolwaterzuiveringsinstallatie. De deelplannen binnen de gebiedsvisie Nijstad kunnen telkens worden opgevat als aanvullende clusters in dit landschap. Dit plan sluit daarop aan door ingericht te worden als kleinere korrels, namelijk die van de boerenerven. Deze kenmerken zich telkens door het plaatsen van enkele gebouwen (vaak een boerderij en schuren) om of aan een utilitair erf, ingeplant met een formele voortuin en een houtwal van bomen eromheen. Hiermee vormt de gewenste transformatie van het gebied geen belemmering voor de kernkwaliteit.

In de provinciale omgevingsverordening is aangegeven dat voor woningbouw de provincie wenst dat gemeenten die gelegen zijn in eenzelfde woonregio, hun plannen voor woningbouwontwikkeling op dit gebied onderling afstemmen. Daarop aanvullend is het ook wenselijk dat strategisch beleid wordt gevoerd op het handhaven van een passende woningvoorraad op de lange termijn en met de gebiedspartners afspraken maken over onder andere de programmering. De basis daarvoor is de gemeentelijke woonvisie. Dorpen, steden en het landelijk gebied functioneren binnen de woningmarkt als aanvulling op elkaar of soms als concurrerend, de provincie beoogt met de bepalingen een gezonde woningmarkt in stand te houden met ruimte voor regionale verschillen. Met 'afstemmen' wordt in principe overeenstemming bedoeld. In hoofdstuk 3.4 is te zien op welke wijze deze afstemming heeft plaatsgevonden en wat daar de uitkomsten van zijn.

Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Een dergelijke afstemming heeft, in dit kader, ook plaatsgevonden voorafgaand aan de op te starten bestemmingsplanprocedure die betrekking heeft op de nieuwbouwlocatie. Het op te stellen bestemmingsplan voor de ontwikkeling van Nijstad-Oost is op 17 december 2018 regionaal afgestemd. Uit de nadere afstemming is gebleken dat voorliggende woningbouwontwikkeling past in de regionale aantallen en het kwalitatieve programma tot 2026.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. In het bestuurlijk afstemmingsoverleg RO/Wonen Zuidwest Drenthe van 21 december 2015 is de woningbehoefte voor Zuidwest Drenthe vastgesteld voor de periode 2016-2025. Deze woningbehoefte prognose is gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2015, vertaald naar de woningbehoefte in de regio Zuidwest Drenthe. De vastgestelde woningbehoefte geldt als kader voor de woningbouwontwikkeling in de regio en dient als uitgangspunt voor de actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid voor de gemeenten binnen deze regio. Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding in Nijstad-Oost daaraan toe te voegen. De realisatie van maximaal 100 woningen leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

Voorliggend plangebied ligt in Hoogeveen en betreft de realisatie van 80 tot maximaal 100 woningen aan de westelijke rand van Hoogeveen. Met dit plan wordt verdere afronding van de wijk Erflanden beoogd. Het plan sluit daarmee aan bij de structuurvisie 2.0.

3.5.3 Toekomstvisie Hoogeveen

In april 2018 is de Toekomstvisie Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze toekomstvisie met bijbehorende stukken is bedoeld als omgevingsvisie in het kader van de Omgevingswet. De structuurvisie (vastgesteld in 2004 en geactualiseerd in 2012) is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie die volledig van kracht blijft.

In de toekomstvisie Hoogeveen wordt ingegaan op ambities op het gebeid van wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en bereikbaarheid, landschap en de opgave voor de fysieke leefomgeving. Met betrekking tot wonen wenst Hoogeveen een goede woongemeente te zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en de realisatie van aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes.

Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wenst Hoogeveen manieren te vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

Voorliggend plangebied betreft de realisatie van 80 tot maximaal 100 woningen aan de westelijke rand van Hoogeveen. De woningen worden gerealiseerd in een erf-ensembles waarbij tevens groene en open ruimtes een plaats krijgen. De bedoeling is dat deze woningen voorzien worden van een waterstof CV, om het vervolgens op te kunnen schalen naar de naastliggende woonwijk. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in lijn met de Toekomstvisie Hoogeveen.

3.5.4 Woonvisie 2017-2020

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moeten we enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. We hebben daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwen we flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. De woningvraag is gericht op praktisch woongenot zoals voorzieningen in de nabijheid en ruim en groen wonen tegen een goede prijs per vierkante meter woonoppervlak. De centrumdorpen Hollandscheveld, Pesse, Noordscheschut en Elim worden als een belangrijk woonalternatieven gezien. Hollandscheveld manifesteert zich daarin het duidelijkst.

Uitgangspunt is dat van 2016 tot en met 2025 1.100 nieuwbouwwoningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. In het jaar 2016 zijn bijna 100 reguliere woningen gerealiseerd en in het jaar 2017 gaat het om bijna 270 woningen. In het jaar 2018 zijn daar ook netto bijna 100 woningen bijgekomen.

Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 245 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. In feite ligt de opgave hoger wanneer rekening wordt gehouden met planuitval en vertraging de komende jaren.

Het bestemmingsplan voor Nijstad-Oost in Hoogeveen, met maximaal 100 woningen, kan binnen deze nog beschikbare capaciteit worden ontwikkeld. Voor ongeveer netto 385 woningen is tot 2026 al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern als de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen.

Binnen het woonbeleid is een gebiedsindeling bepaald. Het plangebied is gelegen in het gebied 'De Weide '. Dit gebied ziet toe op de buurten Schoonvelde, Schutlanden, Steenbergerweiden, Kinholt, Trasselt, Kattouw en Erflanden. Daarbij is het plangebied gelegen in het buurt Trasselt.

De visie gaat voor woningbouw in De Weide uit van maatwerk. Daarbij is aangegeven dat uit marktonderzoek is gebleken dat er een behoefte is aan nultredenwoningen, in sociale huur, maar ook koop en vrije sector huur, zowel gestapeld als grondgebonden, liefst wel nabij voorzieningen als een supermarkt. Dit is meer een 'kwalitatieve vraag': er zijn wel genoeg woningen, maar niet altijd in de gewenste prijs, type, en plek. Om in die kwaliteitsvraag te voorzien is er behoefte aan een flinke kwalitatieve toevoeging op het huidige woningaanbod: circa 275 woningen in de sociale huur en circa 200 woningen in de koopsector tussen 2016 en 2025 (via nieuwbouw, aanpassing of anderszins).

Er is behoefte aan woningen die voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • Waar mogelijk grondgebonden, met voldoende ruimte in de woning en een goede buitenruimte, zoals een kleine eigen tuin en een ruime gemeenschappelijke tuin;
  • zorg in de buurt, niet per sé in het gebouw zelf maar wel binnen handbereik;
  • het centrum heeft de voorkeur, maar locaties op korte loopafstand van wijkvoorzieningen zijn ook aantrekkelijk;
  • met aandacht voor de veiligheid en toegankelijkheid in de woning, maar ook daarbuiten, zoals een goed ingerichte openbare ruimte en veilige prettige routes naar voorzieningen.

Met dit plan wordt hier een invulling aan gegeven door aan de westelijke rand van de stad Hoogeveen maximaal 100 grondgebonden woningen toe te voegen. De woningen worden ontwikkeling in boeren-erf vorm waarbij tevens ruimte is voor collectieve tuinen. Op één van de erven wordt de mogelijkheid geboden voor sociale woningbouw. Dit is dan ook in lijn met het gestelde vanuit de gemeentelijke woonvisie voor de periode 2017-2020.

3.5.5 Conclusie

Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke- en functionele structuur

Nijstad-Oost is een van de deelgebieden binnen de gebiedsvisie voor het grotere 'Nijstad'-gebied. In dit deelgebied worden dan ook twee accenten gecreëerd (c.q. twee belangrijke wegen) om de verbinding met het grotere Nijstad gebied te behouden. De nieuwe noord-zuidweg accentueert de radiale laanbeplantingspatronen. Het nieuwe fietspad (of publieke voetpad) is onderdeel van de infrastructuurbundel die het gebied schuin-horizontaal doorweeft. Deze bundel is ooit begonnen met het kanaal, waaraan parallel de spoorbaan en de snelweg zijn komen te liggen. Hieraan wordt nu dus de doorlopende verbinding door het Nijstad-gebied aan toegevoegd.

Langs het kanaal en de Zuidwoldigerweg situeert zich met regelmaat een boerenerf of andersoortig ensemble. In Nijstad-Oost worden drie nieuwe erven aan het kanaal gemaakt, twee nieuwe aan de Zuidwoldigerweg en vier erven aan de nieuwe noord-zuidweg.

Daarnaast ligt er in het zuiden van het gebied een parkje. Het park omvat het gebied ten zuiden van het fietspad én het gebied direct tussen de affakkelinstallatie en de Hollandse Werkplaatsweg. In het park ligt het 'De Jong-erf', waarbinnen geen bebouwing is toegestaan. Dit erf wordt ingevuld met groenvoorzieningen. De inrichting van het park is nader uit te werken.

De erven-met-namen bieden mogelijkheden voor woningbouw. Een 'erf-met-een-naam' bestaat erf-ensemble waarbinnen de woningen gesitueerd dienen te worden en daarom heen een collectief veld waarbinnen diverse activiteiten in zijn toegestaan, passend bij de woonfunctie in boeren-erf vorm (zie figuur 3).

Het erf-ensemble biedt flexibiliteit in de uitwerking. Het stedenbouwkundig plan legt de buitencontouren van de ensembles vast en geeft aan hoeveel uitgeefbaar grond er maximaal per erf uitgegeven kan worden. Hierin is ook het maximaal aantal huizen per erf in opgenomen en de daarbij behorende ruimtelijke randvoorwaarden zoals de aanwezigheid van singelbeplanting aan de rand van de ensembles.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0003.png"

Figuur 3: indeling erf-met-een-naam

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0004.png"

Figuur 4: inrichting plangebied met erf-ensembles

Voor ieder 'erf-met-een-naam' geldt dat bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen voldaan moet worden aan de voorwaarden zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan. Hierin zijn ook de regels (middelen) opgenomen waarmee deze behaald kunnen worden. Daarnaast zijn nog specifieke doelstellingen opgenomen, zoals het aantal woningen dat is toegestaan, waar de inrit zich moet bevinden en of er bestaande bomen zijn die behouden dienen te worden. Deze voorwaarden zijn per erf-met-een-naam in kavelpaspoorten opgenomen.

De voorwaarden met betrekking tot de beeldkwaliteit voor het gehele gebied zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 1). Het beeldkwaliteitsplan zal worden vastgesteld en zal vervolgens onderdeel uitmaken van de nota Ruimtelijke kwaliteit.

4.2 Ontsluiting, wegen en paden

Wandel- en fietspaden

Het wandel- en fietspad verbindt het fietspad in Erflanden (de Laan) met de recreatieplassen in het westen. In eerste instantie (Fase 1) zal de route noordelijk lopen: vanuit de Laan, via Hollandse Werkplaatsweg, via Nijstad naar het recreatiegebied. Later, in fase 2, volgt een pad rechtdoor tussen de recreatieplas en Nijstad-Oost, langs de bosrand van de NAM-locatie. Op de erfscheiding van alle velden worden de mogelijkheden gecreëerd dat het kleine wandelpaadjes 'als vanzelf' ontstaan. Deze olifantenpaadjes vormen dus een informeel secundair netwerk tussen de erven, zodat kinderen bijvoorbeeld gemakkelijk bij hun vriendje twee erven verder op bezoek kunnen, of dat bewoners een mooie en gevarieerde wandeling kunnen maken. Omdat de secundaire 'olifantenpad' wandelroute van de sluis naar het park de belangrijkste van het gebied is, wordt deze mee ontworpen met het park. Dit heeft als extra voordeel dat de nauwe tussenruimten tussen de erven zorgvuldig vormgeven worden. In figuur 5 zijn de paden in het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0005.png"

Figuur 5: padenstructuur plangebied

Wegen en ontsluiting

De erf-ontsluitingen van ieder erf-ensemble is opgenomen in het stedenbouwkundig plan en worden vervolgens ontsloten via de weg Nijstad en de Zuidwoldigerweg. Zo is in het stedenbouwkundig plan per erf-ensemble aangegeven wat de hoofdontsluiting is en waar de oprijlaan naar het erf zich bevindt. Voor de ontsluitingen op de Zuidwoldigerweg worden twee nieuwe kruisingen gerealiseerd ter hoogte van de Noorddreef-Boserf en het fietspad-Bakkererf. In figuur 6 is op te merken hoe de nieuwe infrastructuur vorm zal nemen, waarbij de twee nieuwe kruisingen zich ter hoogte van de nummers 7 en 8 bevinden.

Op advies van de veiligheidsregio (zoals tevens wordt omschreven in paragraaf 5.9.2 ) za; de Haaipietpad en de volledige Hollandse werkplaatsweg toegankelijk blijven voor hulpdiensten zoadat het plangebeid via twee onafhankelijke routes bereikbaar is. De erven (met een doodlopende weg van meer dan 40 meter en een wegbreedte van minimaal 4.5 meter) zullen een keermogelijkheid krijgen of als alternatief een toegangsweg van minimaal 5 meter breed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0006.png"

Figuur 6: nieuwe infrastructuur plangebied

4.3 Fasering

Het stedenbouwkundig plan leent zich ervoor dat elk erf-met-een-naam onafhankelijk van de anderen ontwikkeld wordt. Daarbij maakt de volgorde in principe niet veel uit.

Echter, voor elk erf-met-een-naam moet dan wél de benodigde infrastructuur (wegen en nuts) van tevoren aangelegd zijn. In willekeurige volgorde gaat het om:

  • a. Erven 1 en 2, en 4 kunnen aangelegd worden na de ontsluiting van de Nijstad-weg aan de zuidkant van het kanaal is gerealiseerd.
  • b. Erven 3, 5 en 6 kunnen aangelegd worden als de Hollandse Werkplaatsweg. is aangelegd.
  • c. Erven 7 en 8 kunnen worden aangelegd als de nieuwe opritten (voor de erven) van de Zuidwoldigerweg zijn aangelegd.
  • d. Het park kan onafhankelijk van de erven aangelegd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0007.png"

Figuur 7: voorbeeld fasering variant 'Erven gegroepeerd'

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient namelijk een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

In het kader van een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de bestemming (functie) die in het bestemmingsplan wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. Deze motivatie vindt zijn oorsprong in het Bro in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

Er zijn ter plaatse van de te ontwikkelen percelen geen verdachte historische activiteiten en gegevens bekend bij de gemeente. Door ingenieursbureau MUG is daarom voor het plangebied een verhardings- en bodemonderzoek, d.d. 6 november 2019, kenmerk 1930045,2 uitgevoerd. Het onderzoek bevatte onder andere het vaststellen van de milieuhygienische kwaliteit van de bodem, dat wil zeggen grond en grondwater. Het rapport is als bijlage 2 gevoegd bij dit bestemmingsplan. Er zijn volgens protocol diverse grond- en grondwatermonsters genomen. Op basis van de analyseresultaten kunnen de volgende onderzoeksresultaten worden bepaald:

Verontreinigingssituatie grond

In de onderzochte grondmonsters zijn maximaal licht verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarden aangetoond. Op basis van deze analyseresultaten is de grond indicatief beoordeeld als kwaliteitsklasse ‘altijd toepasbaar’. Alleen de grond ter plaatse van M10 moet worden beschouwd als kwaliteitsklasse wonen.

Verontreinigingssituatie grondwater

In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde concentraties aan cadmium, barium en koper gemeten (boven de streefwaarden).

Verontreinigingssituatie asfalt

Uit de resultaten van zowel het PAK-detectoronderzoek als de DLC-analyses blijkt dat het asfalt ter plaatse van de Zuidwoldigerweg teervrij is.

In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat de resultaten geen risico's vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor de voorgenomen planontwikkeling. De onderzoeksresultaten geven tevens geen aanleiding tot uitvoering van een nader bodemonderzoek.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de bouwlocatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen. Indien sprake is vrijkomende grond van de bouwlocatie en deze kan niet op de eigen locatie worden verwerkt kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Indien dit niet mogelijk is dan dient in dat geval de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden.

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt.

Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

  • Schone grond (bij minder dan 50 m3;
  • particulieren (werk zonder aannemer);
  • landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas;
  • verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel.

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt:

www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. De gemeente Hoogeveen heeft in navolging van wet- en regelgeving eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld op het terrein van de deelgebieden archeologie, historische geografie en historische bebouwing. Toetsing vindt plaats aan de daaruit volgende archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten. 

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en de indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

Archeologie

In het kader van dit bestemmingsplan is door het adviesbureau De Steekproef in 2018 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Hoogeveen, Nijstad Gemeente Hoogeveen (Dr)' (rapportnr. 2018-04/14) van juli 2018 (zie bijlage 3).

Archeologische verwachting
Het plangebied is conform de Beleidskaart Archeologie van de gemeente Hoogeveen (2015, zie figuur 8) gelegen in een zone met waarde archeologie 3. In deze zone zijn voor ingrepen groter dan 1.000 m2 een inventariserend veldonderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0008.png"

Figuur 8. Beleidskaart archeologie gemeente Hoogeveen (plangebied globaal met zwart omlijnd)

Resultaten
In de omgeving van het plangebied ligt één vondstmelding, namelijk vuurstenen werktuigen die gevonden zijn noordelijk van de Hoogeveensche Vaart. In het plangebied ligt een pakket dekzand. Door egalisatie en ploegen is de top van het zand verstoord, met name ter plaatse van de oorspronkelijk hoogste delen van het landschap. In het noordwesten van de westelijke locatie D is lokaal een veenlaag van een beekafzetting bewaard gebleven.

Tijdens het veldonderzoek zijn binnen het plangebied geen archeologische vondsten aangetroffen aan het maaiveld of in het opgeboorde zand.

Conclusie
Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat beperkende of beschermende maatregelen niet noodzakelijk zijn en het terrein kan dan ook archeologisch gezien worden vrijgegeven.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dan wel de provinciaal archeoloog en de gemeente.

Cultuurhistorie

In het plangebied gelden op basis van de Cultuurhistorische Beleidskaarten geen cultuurhistorische waarden. Ook zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle paden gelegen. Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

Met dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Watertoetsproces

Algemeen

De gemeente heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta op 1 juni 2017 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Uit de toets komt naar voren dat een reguliere procedure moet worden doorlopen. Het waterschap heeft vervolgens op 1 juni 2017 een uitgangspuntennotitie gestuurd (zie bijlage 4). In de uitgangspuntennotities is een beschrijving gegeven van de bestaande waterhuishouding. Daarnaast heeft het waterschap uitgangspunten geformuleerd waarvan het waterschap heeft aangegeven dat deze in het bestemmingsplan moeten worden verwerkt. De uitwerking op basis van de uitgangspunten is in hoofdlijnen opgenomen in dit hoofdstuk. Nadere informatie en toelichting op de uitwerking is te vinden in bijlage 5 Waterparagraaf Nijstad-Oost.

Huidige situatie

Maaiveld

Het maaiveld rondom het plangebied ligt tussen de NAP +7,50 m tot NAP +8,80 m. De gemiddelde maaiveldhoogte van het plangebied is circa NAP +7,70. In figuur 2-1 is het maaiveldverloop weergegeven. De weg Nijstad helt af van NAP +10,95 m (oosten) tot NAP +7,88 m (westen). De weg Zuidwoldigerweg helt af van NAP +10,95 m (noorden) tot NAP +9,15 m (zuiden).

Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied van de Hoogeveense Vaart. Ten noorden van het plangebied ligt een watergang van het waterschap (legger id = WH3-4-02_D). Deze watergang voert het overtollige water uit de wijk Erflanden af via stuw Nijstad. Het huidige waterpeil in het plangebied is NAP 7,35 m. Aan de oostgrens van het plangebied ligt een droogvallende greppel. Deze greppel staat niet op de legger van het waterschap maar heeft een ontwaterende functie voor de Zuidwoldigerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0009.png"

Figuur 9: Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied Nijstad-oost

Uitgangspunten

Het waterschap heeft uitgangspunten geformuleerd waarvan het waterschap heeft aangegeven dat deze in het bestemmingsplan moeten worden verwerkt. In het onderstaande zijn deze uitgangspunten uiteen gezet. De uitgangspunten hebben betrekking op veiligheid, (grond)wateroverlast, waterkwaliteit en ecologie, riolering, volksgezondheid en beheer en onderhoud. In dit bestemmingsplan hebben wij de uitgangspunten, conform het verzoek van het waterschap, geborgd.

Uitgangspunt veiligheid en overstromingsrisico's

Met betrekking tot waterkeringen hanteert het waterschap een kernzone en verschillende beschermingszones. Een deel van de kade van de Hoogeveense Vaart is aangewezen als waterkering. Dit geldt niet voor de Hoogeveense vaart ter hoogte van Nijstad-Oost.

Het plangebied Nijstad-oost loopt een verhoogd risico op overstroming bij een kadebreuk in het bovenstrooms gelegen pand van de Hoogeveense vaart. De kade langs de Hoogeveense Vaart is tot aan de Nieuwebrugsluis een regionale kering ter bescherming van het bebouwde gebied Erflanden. Voor de ontwikkeling van Nijstad-Oost is het van belang de aanleghoogte van de woningen zo te bepalen dat de woningen bij een eventuele overstroming als gevolg van een kadebreuk van de Hoogeveense vaart gevrijwaard blijven van water.

De erven waar de woningen op zullen worden gerealiseerd worden verhoogd uitgevoerd, wegpeil minimaal 0,3 m boven het omliggende maaiveldniveau. Het is vooral van belang dat de kapitaalgevoelige functie (de woningen) vrij gewaard zijn van water door overstromingen. Het is daarbij van belang dat naast de hogere ligging van de woningen het water uit de Hoogeveense vaart onbelemmerd doorstroomt naar de minder gevoelige functies in het gebied.

Er komen enkele ‘kades’ in het plangebied om het water dat binnen het plangebied valt in extreme situaties goed te geleiden. Het is van belang dat deze kades lager liggen dan de overstromingsgevoelige functies (wonen en wegen).

Riolering

Verminderen hydraulische belasting RWZI. Beperking van (vuilwater) overstorten.

  • Gescheiden afvoer: Er wordt in het plan rekening gehouden met gescheiden waterstromen. Het hemelwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. Bij het gescheiden afvoeren van hemelwater wordt rekening gehouden met de drempelhoogte in relatie tot de fluctuatie van het ontvangende water.
  • Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel vormt een aandachtspunt. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Uitgangspunt voor Nijstad-Oost is een gescheiden afvoer. Na het vaststellen van het bestemmingsplan wordt een ontwerp voor de riolering en hemelwaterafstroming opgesteld t.b.v. het verkrijgen van de watervergunningen. Het ontwerp wordt opgesteld in afstemming met het waterschap en de gemeente.

Compensatie als gevolg van toename verhard oppervlak

Vergroten veerkracht van watersysteem door niet afwentelen van problemen met water. Ontwerpen op basis van: 1 vasthouden – 2 bergen – 3 afvoeren.

Ter compensatie van het toename aan verharding wordt waterberging gerealiseerd. Conform de uitgangspunten van WDODelta moet het plangebied worden getoetst bij een bui die 1 maal per 100 jaar wordt verwacht. Bij zo’n bui is de benodigde waterberging circa 80 mm (uitgaande van inloopverliezen en een waterafvoer naar de primaire watergang).

Ten gevolge van de ontwikkeling mag de waterstand in de watergang van het waterschap (legger id = WH3-4-02_D) niet toenemen. Het huidige peil in het plangebied ligt op NAP +7,35 m en met een maximaal waterstand van NAP +7,60 m (zie uitgangspuntennotie). Omdat de greppels in het plangebied in principe droogvallen is de bui die 1 maal per 10 jaar niet van toepassing.

In het plangebied wordt een verhard oppervlak gerealiseerd van circa 24.500 m2. De benodigde waterberging bedraagt 1.958 m³. Voor de uitwerking en onderbouwing wordt verwezen naar bijlage 5. Dit is uitgangspunt voor Nijstad-Oost. Allen bij hevige neerslag zal er afvoer naar de waterschapswatergang plaatsvinden. Middels damwandstuwen wordt de afvoer beperkt tot de landelijke afvoernorm (circa 1,5 l/s/ha).

Waterkwaliteit en ecologie

In (stads)wateren wordt gestreefd naar een situatie met helder water en een rijke vegetatiestructuur met zowel in het oevercompartiment als het watercompartiment een aanzienlijke bedekking met ondergedoken waterplanten, drijfbladplanten en helofyten.

  • Saprobiëring (overmatige aanvoer van organisch materiaal): Riooloverstorten voorkomen door afkoppelen van hemelwater. Bij aanwezigheid van overstort niet lozen op stilstaande wateren en/of kleine watergangen in stedelijk gebied.
  • Microverontreiniging: Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink worden niet gebruikt. Gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt tegengegaan.
  • Afstroming hemelwater: Hemelwater mag worden geloosd op oppervlaktewater in het stedelijke gebied. Minder schoon hemelwater wordt via een zuiverende passage/voorziening geloosd op het oppervlaktewater.
  • Inrichting watersysteem: Door het toepassen van meerdere oevermodellen op verschillende plekken (zoals plasdrasberm, ruige oever, rietoever, kademuur, etc.) worden karakteristieke wateren ontwikkeld die uitstekend passen binnen het lokale sfeerbeeld.
  • Inrichting watersysteem: De diepte van hoofdwatergangen is minimaal 1 m. Overige watergangen hebben een diepte van minimaal 0,5 m. Voor hoofdwatergangen met de functie viswater is het streven dat minimaal 20% van wateroppervlak 1 m diep is, met lokale verdiepingen van 1,50 tot 2 m (ten opzichte van zomerpeil).
  • Samenhang: Er bestaan verschillende watertypen in het stedelijke gebied. De inpassing van oevermodellen is mede afhankelijk van kenmerken van het watersysteem, zoals stroming, peilfluctuatie en voedselrijkdom.

Uitgangspunt voor Nijstad-Oost is een gescheiden afvoer. Het hemelwater wordt afgevoerd naar de velden en greppels, waar het hemelwater kan infiltreren naar de bodem. Alleen bij hevige neerslag zal er afvoer naar de waterschapswatergang plaatsvinden. Het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd door een niet aan te leggen vuilwateriool.

Volksgezondheid

Minimaliseren van risico’s op watergerelateerde ziekten en plagen en het reduceren van verdrinkingsrisico’s.

  • Doorspoelen van water: Voorkom stilstaand en eutroof (voedselrijk) water door te zorgen voor voldoende doorspoelmogelijkheden.
  • Kindervriendelijke inrichting: Wateren die toegankelijk zijn kindvriendelijk inrichten door bijvoorbeeld flauwe oevers (minimaal 1:4) of plasdrasbermen toe te passen.

Omdat de greppels in het plangebied in principe droogvallen zijn bovenstaande uitgangspunten niet van toepassing.

Beheer en onderhoud

Functiegericht beheer tegen de laagst mogelijke kosten.

  • Wijze van onderhoud: Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
  • Onderhoud vanaf de kant: Bij onderhoud vanaf de kant geldt een obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang.
  • Varend onderhoud: Varend onderhoud is mogelijk bij een doorvaarbare watergang met een minimale totale oeverlengte van 300 m of een totale oppervlakte van 1.500 m2. Er wordt rekening gehouden met een minimale doorvaarhoogte van 1,20 m ten opzichte van het regulier maximale waterpeil. De doorvaarbreedte is minimaal 2,50 m. Voor varend onderhoud geldt tevens een minimale diepte van 1 m met een aanleg- en onderhoudsdiepte van 1,30 m. Elk onderhoudswater heeft een goed bereikbare inlaadplaats voor de boot en minimaal 1 losplaats ten behoeve van het schouwvuil per 100 m oeverlengte.
  • Eigendom van water: alle wateren die een functie hebben in de waterhuishouding (afvoer, aanvoer of berging) liggen in openbaar gebied. Onder bepaalde voorwaarden neemt het waterschap het beheer en onderhoud van deze wateren over na realisatie in de bouwrijpfase.

Uitgangspunt voor Nijstad-Oost is onderhoud vanaf de kant en dat er rekening wordt gehouden met obstakelvrije zones. Dus er worden geen bomen of paaltjes of degelijke geplaatst op de onderhoudsroutes van de greppels.

Plansituatie

Voorgenomen inrichting

Nijstad-Oost wordt een buurtschap van 80 á 100 woningen met een klein park. De voorgenomen inrichting is beschreven in het DO Stedenbouwkundig Plan Nijstad-Oost, 13 februari 2020 (Atelier Dutch). Stedenbouwkundig bestaat het plan uit 9 erven. Een erf is cluster van woningen, tuinen en collectieve ruimte, welke verhoogd in het landschap wordt aangelegd. De erven hebben uitzicht op de collectieve velden, waar ook de waterberging wordt gerealiseerd. De velden behouden in principe hun huidige maaiveldverloop (geen vergraving).

In het plangebied zit voldoende ruimte voor de inpassing van de watercompensatie. Uitgangspunt voor Nijstad-Oost is het natuurlijk af laten vloeien van het regenwater in de hele buurt. Dat betekent dat er geen riolering komt voor het regenwater. Het hemelwater van de woonvelden wordt bovengronds afgevoerd naar de velden en greppels. In de velden en de greppels zal het hemelwater van de woonerven volledig worden opgevangen, waarna het hemelwater via (natuurlijke) bodeminfiltratie wegvloeit. In de velden wordt het maaiveld niet vergraven. Wel worden waar nodig verhogingen gerealiseerd, zogenoemde kades, om afspoeling naar de omgeving te voorkomen. Voor de situatie met een bui T=100 toont onderstaande figuur de verwachte waterdieptes (voor een nadere toelichting wordt verwezen naar bijlage 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0010.png"

Figuur 10: Berekende waterdiepte op de velden voor een situatie die 1 maal per 100 jaar wordt verwacht

De watercompensatie van de Hollandse werkplaatsweg, inritten naar de woonerven en het fietspad vindt plaats in de greppels. In het stedenbouwkundig plan is een strook van 1,5 m voor greppels gereserveerd. In de greppels worden houten damwandstuwtjes gerealiseerd die de hemelwaterafvoer knijpen en daarmee borgen dan de beschikbare berging in het plangebied volledig wordt benut.

De greppel aan de westzijde van de Zuidwoldigerweg wordt in de plansituatie afgedamd middels een verhoogde inrit naar Bakkerserf (veld 8). Ten noorden van het Haaipietpad stroomt het water richting Nijstad, waar het water via een houten damwandstuw kan afvoeren op de A-watergang.

Ten zuiden van het Haaipietpad voer de greppel langs de Zuidwoldigerweg af richting de Hollandse Werkplaatsweg. Door de gewijzigde stroomrichting van de greppels langs de Zuidwoldigerweg ontstaat een eenvoudig watersysteem (alle houten damwand stuwen zijn gesitueerd nabij Nijstad) en blijft het aantal aantal houten damwandstuwen, dat nodig is voor het beperken van de afvoer, beperkt tot 4 stuks.

Conclusie: Door het benutten van de velden en greppels kan meer dan 80 mm hemelwater worden opgevangen.

Verhoogde erven en verhoogde inritten

De hoogteverschillen in de velden worden in stand gehouden. De erven, waar de woningen worden gerealiseerd, worden verhoogd aangelegd om droge voeten te houden en het regenwater op een natuurlijke manier te kunnen laten wegvloeien. De minimale weghoogte is 0,1 m boven de waterstand die 1 maal per 100 jaar wordt verwacht. Bijlage 5 beschrijft de berekende waterstanden. Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de berekende waterstanden en de minimale weghoogte. Voor de situatie met een bui T=100 toont onderstaande tabel de verwachte waterstanden (voor een nadere toelichting wordt verwezen naar bijlage 5).

De verhoogde erven, waarop de woningen, moet zorgen voor droge voeten bij hoosbuien of bij een mogelijke doorbraak van de kademuren van de Hoogeveense Vaart.

Erven (nummer, naam)   Waterstand T100 (m NAP)   Minimale weghoogte (m NAP)  
1. De Vries   7,98   8,08  
2. De Boer   7,98   8,08  
3. Blokzijl   8,16   8,26  
4. Benjamins   8,50   8,60  
5. Van der Veen   7,98   8,08  
6. Peters   8,16   8,26  
7. Bos   8,50   8,60  
8. Bakker   8,50   8,60  

Greppelsysteem

Het waterschap beheert de A-watergangen. De gemeente beheert de primaire – en secundaire greppels op gemeentegronden. De secundaire greppels op privaat terrein worden privaatrechtelijk geborgd en blijven in eigendom en beheer van particulieren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0011.png"

Figuur 11: Ligging van de watergang en greppels

In lijn van het stedenbouwkundig plan zijn de dwarsprofielen getekend met een taludhelling 1:1. Een steil talud geeft een verhoogd risico op het wegzakken van taluds. Vanwege de bodemgesteldheid (fijn zand) wordt een taludhelling 1:1,5 geadviseerd (zie bijlage 5 voor de dwarsprofielen).

Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Na het vaststellen van het bestemmingsplan wordt een ontwerp voor de riolering en hemelwaterafstroming opgesteld t.b.v. het verkrijgen van de watervergunningen. Het ontwerp wordt opgesteld in afstemming met het waterschap en de gemeente. Hetzelfde geldt voor het ontwerp van de houten damwandstuwen.

Bij het bouwrijp maken van het terrein dient de humeuze teelaardelaag te worden verwijderd voordat het terrein wordt opgehoogd. Daarnaast moet verdichting van de bodem ten gevolge van rijden met zware machines worden voorkomen of worden hersteld middels grondbewerkingen (diepspitten).

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 13 december 2019 de beleidsregels Wet Natuurbescherming Drenthe gewijzigd vastgesteld voor gebiedsbescherming, soorten- en faunabescherming en houtopstanden. In dit document zijn alle bestaande beleidsregels, die gebaseerd zijn op regelgeving die in de Wet Natuurbescherming samen komen, in één document samengevoegd. Daarnaast zijn voor de nieuwe taken enkele nieuwe bepalingen opgenomen.

5.4.2 Onderzoek en conclusie

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen bij de Provincie Drenthe. In verband hiermee is in opdracht van de gemeente Hoogeveen een onderzoek uitgevoerd om de eventuele gevolgen van het plan op de beschermde natuurwaarden in kaart te brengen. Het onderzoeksrapport (Quickscan natuurtoets woningbouwproject, Nijland Oost, van 17 juli 2017 met kenmerk 17-232) dat in dit kader is opgesteld is als bijlage aan dit plan gevoegd. (zie bijlage 6).

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van zowel Natura 2000- als het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS- gebieden). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied bevindt zich op circa 500 meter afstand ten noorden van het plangebied. Vanwege deze ligging en de afstand tot het NNN heeft de geplande ontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden. Dat wil zeggen dat rust, donkerte, openheid landschap, de kwaliteit van de bodem, water en lucht, waterhuishouding, oppervlakte, robuustheid, aaneengeslotenheid en de samenhang van het NNN, niet worden aangetast door de geplande ontwikkeling. In het kader van goede ruimtelijke ordening heeft de geplande ontwikkeling dan ook geen negatieve invloed op het functioneren van het NNN. Het nemen van vervolgstappen is niet aan de orde.

Natura 2000-gebied in relatie tot stikstofdepositie

Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is het Dwingelderveld op een afstand van ruim 8 km van het plangebied. Door de bouw van maximaal 100 woningen is de mogelijkheid aanwezig dat tijdens de aanleg- en of gebruiksfase een toename van stikstofemissies plaats gaat vinden. De emissies kunnen vervolgens een stikstofdepositie veroorzaken op het Dwingelderveld.
Door de rijksoverheid is een handreiking ( handreiking woningbouw en aerius, januari 2020, kenmerk 20400607) opgesteld om initiatiefnemers, gemeenten en provincies inzicht te geven in de mogelijke indicatieve deposities (mol/ha/jaar) op basis van de afstand van het natuurgebied en het aantal te realiseren woningen. Uit de tabel blijkt dat bij de bouw van 100 woningen op een afstand van 8 km geen stikstofdepositie op treedt tijdens de gebruiksfase. Voor de aanlegfase wordt ter indicatie 0,01 mol/ha/jaar aangegeven. De effecten van de bouw van woningen zijn van tijdelijke aard en onderzoek heeft reeds aangetoond dat op voorhand dit niet zal leiden tot meetbare effecten en verslechtering van de natuurkwaliteiten (Sweco, 16 oktober 2019, stikstofdepositie en woningbouwontwikkeling) Vooralsnog zijn er echter geen drempelwaarden waar aan getoetst kan worden. We hebben daarom ecologisch bureau Ecogroen opdracht gegeven om de feitelijke situatie met betrekking tot stikstofdepositie ten gevolge van de bouw van maximaal 100 woningen in Nijstad -0ost in beeld te brengen. Uit de berekening blijkt dat geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/ja op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten binnen het Natura 2000-gebied Dwingelderveld en andere nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De rapportage is als bijlage 7 opgenomen (Ecogroen, kenmerk 20-131, d.d. 29 april 2020).

Soortenbescherming
Ook voor de soortenbescherming is de Wnb van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Wnb is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden. Planten mogen niet geplukt of verzameld worden. Verder is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Uit de quickscan is gebleken dat in het plangebied geen beschermde plantensoorten zijn aangetroffen. Ook vaste verblijfplaatsen van vleermuizen worden uitgesloten. Echter zijn met name langs de rand van het plangebied de gronden geschikt als foerageergebied voor vleermuizen zoals de Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Laatvlieger. Van belangrijk- of onmisbaar foerageergebied is echter geen sprake. In de directe omgeving zijn ruim voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Bovendien is het plangebied in de toekomstige situatie nog optimaler als foerageergebied voor vleermuizen. Vervolgstappen voor foerageergebieden van vleermuizen zijn dan ook niet aan de orde.

Uit de quickscan is ook gebleken dat in het plangebied grondgebonden zoogdieren te verwachten zijn. Dit zijn onder andere Mol, Haas, Huisspitsmuis, Bosspitsmuis spec., Bosmuis, Veldmuis en Rosse woelmuis. Bij de geplande ingrepen kunnen enkele exemplaren van deze grondgebonden zoogdieren geschaad worden. In voorliggende situatie geldt in de provincie Drenthe automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze zoogdieren niet aan de orde is.

In het plangebied en in nabije omgeving (zone van 100m) zijn geen broedvogels met jaarrond beschermde nesten en onmisbare foerageergebieden aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht. Vervolgstappen voor deze soorten zijn niet aan de orde.

Door de aanwezigheid van grasland, solitaire bomen en een watergang in en direct naast het plangebied is broedbiotoop aanwezig voor algemene vogelsoorten zoals Merel, Koolmees, Zwarte kraai, Meerkoet, Roodborst, Winterkoning, Houtduif, Ekster en Wilde eend. Ook zijn enkele weidevogels broedend te verwachten zoals Scholekster, Kievit en Graspieper.

Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen of verstoren. Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste soorten kan de periode tussen half maart en eind juli worden aangehouden als broedseizoen.

Conclusie
Voor de ontwikkeling van Nijstad-Oost worden op voorhand geen beperkingen verwacht voor wat betreft de Wnb. Wel dienen de werkzaamheden te worden afgestemd op de broedtijd van algemene vogelsoorten. Tevens blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij calamiteiten zal opnieuw moeten worden beoordeeld welke maatregelen passend zijn.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

Wegverkeerslawaai

Voor wegverkeer is er een geluidberekening uitgevoerd om de geluidbelasting te bepalen op de locaties. Maatgevende wegen zijn:

  • Rijksweg A28;
  • Zuidwoldigerweg/Hoogeveenseweg (aan de oostzijde van de locatie);
  • Nijstad.

Voor wat betreft wegverkeerslawaai is de 48 dB Lden contour van de Zuidwoldigerweg relevant. Wanneer er over een strook van 425 meter geluidreducerend asfalt, dat voldoet aan de voorwaarden van “Dunne Deklagen A“, wordt aangebracht zal de 48 dB contour zover worden gereduceerd dat het gehele plan zonder hogere waarden gerealiseerd kan worden. In het stedenbouwkundigplan en de plankaart is ook deze contour opgenomen, waardoor het toepassen van het geluidreducerend asfalt een vereiste is om het plan op deze wijze uit te voeren. De contour ziet er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0012.png"

Figuur 11: Ligging geluidscontouren

Windmolens

In een eerder versie van het ontwerp waren aan de zuidzijde van het plan nog een aantal kleine agrarische windmolens voorzien. De RUD Drenthe heeft geadviseerd deze windmolens te schrappen, aangezien het aantal en de afstand tot de woonbebouwing tot hinder kan leiden en het een goed woon en leefklimaat niet ten goede komt. In het huidige ontwerp zijn de windmolens niet meer opgenomen.

Industrielawaai

Ten zuidwesten van het plangebied is een bestaande NAM-locatie aanwezig. De geluidscontour van 50 dB(A) van deze inrichting ligt op voldoende afstand van gevoelige objecten waardoor aan de geldende geluidsnormen wordt voldaan.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect geluid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek en conclusie

De beoogde locatie ligt buiten de geurcontour van de op 1.000 m afstand gelegen RWZI Echten. Ook agrarische bedrijven liggen op voldoende afstand. Bij de nabijgelegen NAM-locatie komen bij regulier bedrijf geen geuremissies voor. Incidentele geuremissies kunnen worden veroorzaakt door het openen van veiligheidskleppen of ten behoeve van het drukvrij maken van de installatie. Gezien het incidentele karakter zal dit niet leiden tot structurele overlast. In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen veehouderijen meer aanwezig.

Voor wat betreft geluid zijn als gevolg van bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied geen knelpunten te verwachten. Inrichtingen moeten voldoen aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit of de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu.

Voor wat betreft het aspect externe veiligheid verwijzen wij naar paragraaf 5.9 van dit bestemmingsplan. Voor de volledigheid merken wij hier op dat het aspect externe veiligheid geen knelpunten geeft.

Voor wat betreft andere milieugevolgen van bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied verwachten wij geen knelpunten.

Als gevolg van bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied zijn geen knelpunten te verwachten.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
5.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het plan

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 80 tot maximaal 100 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op ….. is bij besluit van …. vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage 8. Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

5.8.2 Onderzoek en conclusie

In de Wm en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden. Voor wat betreft woningbouw wordt hier onder verstaan, een locatie met één uitvalsweg waar maximaal 1.500 woningen worden gepland of een locatie met twee uitvalswegen waar maximaal 3.000 woningen worden gepland. Het realiseren van maximaal 100 woningen valt onder de categorie woningbouwlocaties die niet-in-betekenende-mate bijdragen.

Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet op de voorgenomen locatie voldaan worden aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden. Hieraan wordt op de beoogde locatie ruimschoots voldaan:

  • jaargemiddeldeconcentratie stikstofdioxide (NO2) < 15 ìg/m3 (norm: 40 ìg/m3);
  • jaargemiddeldeconcentratie fijn stof (PM10) < 18 ìg/m3 (norm: 40 ìg/m3);
  • jaargemiddeldeconcentratie zeer fijn stof (PM2,5) < 10 ìg/m3 (norm: 25 ìg/m3).

(bron: https://geodata.rivm.nl/gcn/).

Er kan geconcludeerd worden dat de herontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Luchtkwaliteit.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling

Het aspect externe veiligheid heeft betrekking op de eventuele gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

Binnen het plangebied wordt de realisatie van maximaal 100 woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn als kwetsbare objecten aangewezen en hiervoor geldt een grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.

5.9.2 Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en rondom het plangebied is een inventarisatie van de aanwezige risicobronnen uitgevoerd die voor het bestemmingsplan relevant kunnen zijn. Voor de inventarisatie is de Signaleringskaart EV (d.d. 20-01-2020) geraadpleegd. De volgende risicobronnen zijn in de nabijheid van het plangebied aanwezig:

Risicobron   Wet- en regelgeving   Ligging risicobron  
Nam-locatie Ten Arlo
Mijnbouwinrichting gaszuiveringsinstallatie  
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Mijnbouwwet  
Binnen plangebied  
Hoge druk aardgastransportleidingen
Gasunie  
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)   Buiten plangebied  
Hoge druk aardgastransportleidingen
NAM  
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)   Buiten plangebied  
Rijksweg A28
Transport gevaarlijke stoffen  
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
Basisnet weg  
Buiten plangebied  

Tabel 1. Relevante stationaire risicobronnen 

Ten noorden van de Hoogeveense vaart is een gasontvangststation van de Gasunie en ten oosten de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) van het waterschap. Beide zijn op voldoende afstand gelegen en vormen geen risicobron voor het te ontwikkelen plangebied. Tevens ligt ten westen van het plangebied een bovengrondse hoogspanningslijn (Hessenweg-Hoogeveen) van Tennet TSO BV. De nieuwe woonwijk ligt ruimschoots buiten de indicatieve zone van de hoogspanningslijn en is dus niet relevant voor de gewenste ontwikkeling.

Ook is beoordeeld het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A28. Uit de beoordeling van de RUD blijkt dat het plangebied waar de woningen worden gebouwd buiten het invloedsgebied ligt van de A28 en dat hierdoor geen gevolgen optreden voor het groepsrisico. Hiervoor is dan ook geen risicoanalyse uitgevoerd.

Risicoanalyse (QRA)

Voor de NAM-locatie en de hogedruk aardgastransportleidingen zijn kwantitatieve risicoanalyses (QRA) uitgevoerd om het PG en GR te kunnen beoordelen. Het PG en GR voor de NAM-locatie zijn berekend middels het rekenprogramma Safeti-nl. De meest voorkomende scenario's en verladingsactiviteiten van aardgascondensaat zijn doorgerekend. De bevolkingsgegevens die hiervoor nodig zijn, zijn opgevraagd middels het BAG populatiesysteem. De populatie wordt in hoofdzaak gevormd door de oostelijk gelegen woonwijk Erflanden en enkele in de omgeving gelegen agrarische bedrijven, plus het paviljoen en woningen gelegen rondom recreatieplas Nijstad.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0013.png" figuur 12: invloedsgebied NAM

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een risicobron plaatsvindt, moet het groepsrisico worden beoordeeld en worden verantwoord. De planlocatie Nijstad-Oost ligt binnen het invloedsgebied (1% letaliteit) van de NAM-locatie (zie figuur 12). Uit de berekening blijkt dat de bestaande situatie maximaal 4 slachtoffers tot gevolg zou kunnen hebben. Door de gewenste planontwikkeling, de bouw van 100 woningen, neemt het aantal slachtoffers toe naar 10. Op grond van het Bevi is dus nauwelijks sprake van een groepsrisico. Tevens wordt de orientatiewaarde niet overschreden.

Overigens ligt de risicocontour PR10-6 van de NAM-locatie niet over de bouwkavels (zie figuur 13) Binnen de risicocontour worden geen objecten gerealiseerd waar personen kunnen verblijven, maar enkel groenvoorzieningen. De groenvoorzieningen worden volgens de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid niet aangemerkt als kwetsbaar of beperkt kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0014.png"

figuur 13: PR 10-6 contour NAM-locatie

De gegevens van de hoge druk aardgastransportleidingen die van invloed zijn, zijn opgevraagd bij de Gasunie en verwerkt in de berekeningen die zijn uitgevoerd met rekenprogramma CAROLA. Met CAROLA zijn het PG en het GR bepaald voor een aantal buisleidingen die in de omgeving van het plangebied liggen (zie figuur 14)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0015.png"figuur 14: ligging invloedsgebieden en 100% letaliteitszones.

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgastransportleiding plaatsvindt dient het groepsrisico te worden verantwoord. Voor de berekening van het GR dient binnen het gehele invloedsgebied de bebouwing met het aantal personen te worden geïnventariseerd in de dag- en nachtperiode. Uit de berekening blijkt dat de bouw van 100 woningen geen verandering van de hoogte van het GR tot gevolg heeft. De nieuwbouw ligt namelijk buiten de 100% letaliteitszone.

Overigens ligt de het plangebied ook ruimschoots buiten de PR-contouren van de hoge druk aardgastransportleidingen (zie figuur 15). Het plan voldoet hierdoor ook aan de grenswaarden van het PR 10-6 per jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0016.png"

figuur 15: PR10-6contour hoge druk aardgastransportleidingen

Onderdeel van het bestemmingsplan vormt het bedrijfsterrein van de mijnbouwlocatie van de NAM. Per abuis was er een dubbelbestemming gas voor de NAM-locatie opgenomen die met dit bestemmingsplan gecorrigeerd wordt in een bedrijfsbestemming. De wijziging is onder andere noodzakelijk om het plaatsen van een waterstofinstallatie mogelijk te maken. De activiteiten met betrekking tot levering, opslag en het reduceren van de gasdruk van waterstof, waarmee het waterstofnet wordt gevoed, worden gesitueerd op het bedrijfsterrein van de NAM. Hiervoor zal de omgevingsvergunning moeten worden gewijzigd en zal daarbij een QRA moeten worden opgesteld. De uitbreiding dient zodanig te worden ingericht dat geen overschrijding van de grenswaarde van het PG 10-6 per jaar zal plaatsvinden. Gestreefd moet worden naar een gelijkblijvende PR10-6-contour.

Verantwoording groepsrisico

Binnen het plangebied liggen een aantal risicobronnen, te weten de NAM-locatie, hoge druk aardgastransportleidingen en het transport van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A28, die van invloed kunnen zijn op de bouw van 100 woningen. Hiervoor moet het plaatsgebonden risico en groepsrisico worden verantwoord.

NAM-locatie Ten Arlo

Plaatsgebonden risico

Binnen het plangebied bevindt zich een risicovolle inrichting, namelijk de NAM-locatie. Deze inrichting valt onder het Bevi. De nieuwe woningen worden buiten het plaatsgebonden risico contour geprojecteerd. Wanneer de PR-contour binnen bouwvlak zal komen te vallen, moet de contour op de verbeelding worden geplaatst. Volgens de aangeleverde informatie worden binnen de PR-contour geen woningen geprojecteerd, waardoor het ruimtelijk plan aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar voldoet.

Groepsrisico

Het invloedsgebied van de NAM-locatie bedraagt ruim 500 meter vanaf de grens van de inrichting. Binnen het invloedsgebied worden 100 woningen geprojecteerd, waarbinnen overdag 105 personen verblijven en 's nachts 210. Voor de huidige situatie is er geen sprake van een aanwezig groepsrisico. Het aantal slachtoffers is namelijk minder dan 10 en bedraagt 4. Door de projectie van 100 woningen neemt het groepsrisico met 6 slachtoffers toe. Het groepsrisico overschrijdt daarbij de oriëntatiewaarde niet. De hoogte van het groepsrisico is voor de nieuwe situatie in onderstaande grafiek weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006008-VG01_0017.png"

figuur 16: Grafiek Fn-curve NAM-locatie nieuwe situatie

In de omgevingsvergunning van de NAM-locatie Ten Arlo zijn geen specifieke maatregelen vastgelegd waardoor het groepsrisico wordt beperkt. Voor de huidige situatie was daarvoor overigens geen aanleiding, omdat er van een groepsrisico geen sprake was. Vanwege het ruimtelijk plan zijn er geen redenen aanwezig aanvullende maatregelen in de vergunning op te nemen om het groepsrisico verder te beperken.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een nieuwe ontwikkeling die het mogelijk moet maken om huisvesting te bieden voor 100 woningen die op een waterstofnet aangesloten moet worden. Waterstof is een gevaarlijke stof dat risico's voor de omgeving kan opleveren. Om waterstof in het gasnet in te kunnen voeren is een waterstofopslag en een gasreduceerstation noodzakelijk. Dergelijke installatie zijn risicobronnen die conform het Bevi zullen worden behandeld. De NAM-locatie is tevens een risicobron waarop het Bevi van toepassing is. Het lag dus voor de hand om de NAM-locatie uit te breiden met een waterstofinstallatie. De NAM-locatie heeft een veiligheidscontour waarbinnen de waterstofinstallatie inpasbaar moet worden gemaakt. Deze locatie is vanuit het oogpunt van externe veiligheid één van de meest gunstigste locaties en is een onderzoek naar andere locaties niet zinvol.

Rijksweg A28

Plaatsgebonden risico

Ten zuiden van het plangebied bevind zich de Rijksweg A28. De Rijksweg heeft een plaatsgebonden risico dat kleiner is dan 10-6 per jaar. Het ruimtelijk plan voldoet aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.

Groepsrisico

Het invloedsgebied van deze Rijksweg bedraagt circa 355 meter. De ruimtelijke ontwikkeling met de projectie van 100 woningen vindt plaats buiten het invloedsgebied van de weg. Het groepsrisico ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rijksweg A28 hoeft verder niet te worden verantwoord. De NAM-locatie ligt daarentegen wel binnen het invloedsgebied van de weg maar er vindt binnen dit deel van het plangebied geen verandering plaats die van invloed is op het groepsrisico.

Hoge druk aardgastransportleidingen

Plaatsgebonden risico

Ten westen van het plangebied liggen een aantal hoge druk aardgastransportleidingen van Gasunie. De hoge druk aardgastransportleidingen hebben een plaatsgebonden risico dat op 5 meter vanaf de leiding kleiner is dan 10-6 per jaar. De in noordwestelijke richting liggende PR-contour (groter dan 5 meter vanaf de leiding) ligt ruimschoots buiten het plangebied. Het ruimtelijk plan voldoet aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.

Groepsrisico

Het plangebied zowel het noordelijk als het zuidelijk deel ligt binnen het invloedsgebied van drie hoge druk aardgastransportleidingen. Als gevolg van de uitbreiding met een woonwijk met 100 woningen neemt het berekende groepsrisico niet toe. Echter, de hoogte van het totaal berekende groepsrisico van twee buisleidingen bedraagt meer dan 0,1 van de oriëntatiewaarde.

De oriëntatiewaarde wordt niet overschreden. Het groepsrisico overschrijdt de oriëntatiewaarde niet. De hoogte van het groepsrisico wijzigt vanwege het ruimtelijk plan niet. De woonwijk met 100 woningen ligt namelijk buiten de 100% letaliteitszone. De hoogte van het totaal berekende groepsrisico van twee buisleidingen bedraagt meer dan 0,1 van de oriëntatiewaarde. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording.

Advies VRD

Op 28 januari 2020 is de Veiligheidsregio Drenthe (VRD) gevraagd om advies te geven over de mogelijkheid van rampenbestrijding en te adviseren over de mate van zelfredzaamheid van de bevolking binnen het plangebied. Het advies van de VRD hebben we op 13 maart 2020 ontvangen en is opgenomen als bijlage (9) bij dit plan. De VRD adviseert de volgende maatregelen:

  • Plaats de activiteiten die verband houden met de waterstof levering aan de nieuwe woonwijk op het NAM terrein.
  • Wij adviseren deze nieuwe activiteiten dusdanig te positioneren dat scenario's rond waterstof levering en opslag niet of nauwelijks effect kunnen hebben op de scenario's die zich kunnen voordoen op de NAM locatie.
  • Realiseer geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour in het plangebied
  • Maak het Haaipietpad en de volledige Hollandse werkplaatsweg toegankelijk voor hulpdiensten zodat het plangebied via twee onafhankelijke routes bereikbaar is.
  • Zorg ervoor dat de erven (met een doodlopende weg van meer dan 40 meter en een wegbreedte van minimaal 4.5 meter) een keermogelijkheid heeft óf als alternatief een toegangsweg heeft van minimaal 5 meter breed.

We hebben het advies beoordeeld en hebben de aanbevelingen verwerkt in onderliggende plan.

Conclusie

Het ruimtelijk plan is relevant voor externe veiligheid vanwege de aanwezigheid van de Mijnbouwlocatie van de NAM Ten Arlo en een aantal hoge druk aardgastransportleidingen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen via de Rijksweg A28 is voor deze ontwikkeling eveneens relevant.

De 100 nieuwe woningen die binnen het plangebied geprojecteerd zijn, worden aangemerkt als kwetsbare objecten. Voor kwetsbare objecten dient op grond van het Bevi, Bevb en het Bevt te worden getoetst aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar en moet het groepsrisico worden bepaald en verantwoord. De RUD heeft hiervoor een onderzoek uitgevoerd waar hiervoor al nader is ingegaan. Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Hoogeveen hebben kennis genomen van de inhoud van deze rapportage en acht het groepsrisico aanvaardbaar en accepteert het restrisico.

De nieuwe woningen worden niet op het aardgasnet aangesloten. Daarentegen wordt een waterstofnetwerk aangelegd, waarop de nieuwe woningen zullen worden aangesloten. De activiteiten met betrekking tot levering, opslag en het reduceren van de gasdruk van waterstof, waarmee het waterstofnet wordt gevoed, worden gesitueerd op het bedrijfsterrein van de NAM. Hiervoor zal de omgevingsvergunning van de NAM-locatie moeten worden gewijzigd en zal daarbij een QRA moeten worden opgesteld. In de algemene regels van dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het college om het waterstofnetwerk mogelijk te maken. Als voorwaarde is daarbij onder andere opgenomen dat aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan de voorwaarden vanuit het Bevi.

5.10 Verkeer en parkeren

De nieuw te bouwen wijk wordt verdeeld in zogenaamde erven die afzonderlijk van elkaar functioneren. Ieder erf-met-naam heeft een aparte ingang voor het autoverkeer, uitmondend op de Zuidwoldigerweg (50 km-weg binnen de bebouwde kom) of op Nijstad zuid (60 km-weg, buiten de kom). De weg Nijstad (zuid) wordt in de huidige situatie ook gebruikt door bezoekers van het recreatieterrein Nijstad. In de toekomstige situatie zal de Nijstad zuid opgeknipt worden waardoor er geen verbinding meer is met het recreatieterrein. De verkeersroute vanaf Hoogeveen naar het recreatieterrein zal verlopen via de weg Nijstad Noord.

Fietsers en voetgangers kunnen in de wijk van erf naar erf rijden/lopen.

De Zuidwoldigerweg is een drukke gebiedsontsluitingsweg. In verband met de veiligheid voor de fietsers en de voetgangers is het noodzakelijk dat er oversteekvoorzieningen in de Zuidwoldigerweg worden gemaakt. Dat geldt ook voor de doorgaande fietsroute die vanaf De Laan in de wijk Erflanden aan de zuidkant van de nieuwe wijk richting de recreatieplas zal lopen en voor de fietsers en voetgangers die van en naar Nijstad zuid de Zuidwoldigerweg over willen steken.

Het aantal parkeerplaatsen in de erven dient te voldoen aan de parkeernorm uit de Parkeernota 2011 (zoals opgenomen in bijlage 1 van de planregels). Die bedraagt 1,8 parkeerplaats per woning en worden gesitueerd op eigen terrein.

5.11 Duurzaamheid

Duurzaamheid

Met de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk Nijstad-Oost wordt een bijdrage geleverd aan een betere leefkwaliteit in Hoogeveen. Dit wordt gedaan door een kwalitatieve woonomgeving te realiseren, waar mensen graag wonen, werken en elkaar ontmoeten. De ambitie is om niet alleen voor de korte termijn, maar ook voor de langere termijn een bijdrage te leveren aan het verder verduurzamen van de gemeente Hoogeveen.

Duurzaamheid, of liever toekomstbestendigheid, gaat over meer dan alleen energie. Het begint bij de basis van een houdbare structuur: een prettige wijk waar mensen zowel nu als in de toekomst graag willen wonen. Vervolgens wordt er naast energiegebruik ook gekeken naar het klimaat, het gebruik van grondstoffen, bewustwording en sociale duurzaamheid.

Duurzaam energiegebruik

Voor de woonwijk Nijstad-Oost streven wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een energieconcept waarbij we zo veel mogelijk gebruik willen maken van lokale energieopwekking. Waterstof speelt binnen dit concept een belangrijke rol, al dan niet in een collectief systeem.

Daarnaast moeten de woningen in Nijstad-Oost uiteraard voldoen aan de vigerende Bouwbesluit eisen. Met het intreden van de Wet voortgang energietransitie (Wet VET) op 1 juni 2018 mogen nieuwbouwwoningen niet meer van een gasaansluiting worden voorzien. De woningen van Nijstad-Oost worden aardgasloos uitgevoerd.

Duurzame grondstoffen en (her)gebruik van materialen

De overexploitatie van natuurlijke grondstoffen hebben enorme gevolgen voor onze aarde. Ontbossing, stijgende milieuvervuiling, gedegradeerde ecosystemen en verlies aan biodiversiteit zijn slechts een aantal voorbeelden. Ongebreideld gebruik van materialen behoort dan ook verleden tijd te zijn. Er wordt zo efficiënt mogelijk gebruik gemaakt van materialen, die ook nog eens geselecteerd zijn op duurzaamheid. Zo heeft al het hout het FSC-keurmerk, wordt gewerkt met gerecycled beton en wordt spaanplaat toegepast dat minder formaldehyde uitstoot. De hoeveelheid afval blijft zowel in de productie als op de bouwplaats gereduceerd. Afvalstoffen worden gescheiden, hergebruikt of gerecycled.

Bewustwording, communicatie en duurzaam samenwerken

Duurzaamheid begint met het voorkomen van onnodige inspanningen, bijvoorbeeld door zo 'lean' mogelijk te werken en waar mogelijk ketenintegratie toe te passen. Dit streven vraagt om koppeling van informatie en optimale communicatie.

Sociale duurzaamheid (dit komt uit een plan van Assen maar toepasbaar op Nijstad richting het leven in erven.

Niet alleen gebouwen, maar vooral de mensen maken de wijk. Het creëren van sociale binding is dan ook van cruciaal belang om een duurzame ontwikkeling te realiseren. Er wordt dan ook gekozen om het 'ontmoeten' van toekomstige bewoners een centrale plaats te geven bij de ontwikkeling en realisatie van het plan. Er wordt vanaf start ontwikkeling de nodige tijdelijke en definitieve mogelijkheden en plaatsen geboden om elkaar te (blijven) ontmoeten, zowel fysiek in het plangebied als digitaal via onder meer Social Media.

Bij de opzet en uitwerking van de plannen zetten wordt actief ingezet op deelname van toekomstige bewoners en geïnteresseerden van het plangebied en haar omgeving. Deze deelname kan onder meer bestaan uit actief meedenken bij het ophalen en eventueel uitwerken van de (woon-) wensen ten aanzien van woningtypologie, architectuurstijl, de inrichting van de omgeving met bijvoorbeeld speelplekken etc. Op deze manier worden plekken gecreëerd waar mensen zowel nu als in de toekomst graag willen wonen en werken.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen, zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd, die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

Deze bestemming is van toepassing voor de in het zuidwesten van het plangebied aanwezige gasbehandelings- en compressorinstallatie van de NAM. De bestaande mogelijkheden vanuit het geldende plan zijn overgenomen. Voor gebouwen ten behoeve van de gaslocatie geldt dan ook een maximaal bebouwd oppervlak van 5%. De bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte. Tevens dient te worden gebouwd op minimaal 2,5 m uit de perceelsgrens.

Artikel 4 Groen

Voor de groenstructuren in het plangebied is de bestemming 'Groen' van toepassing. De bestemming biedt ook mogelijkheden voor water(opvang), voet- en fietspaden en speelvoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn tevens in- en uitritten ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming toegestaan.

Artikel 5 Tuin - Collectief

Deze bestemming is van toepassing voor de collectieve tuinen behorende bij de woonbestemming. De gronden kunnen in gebruik worden genomen als bijvoorbeeld een (pluk)tuin, maar tevens als natuurlijke zwemvijver. Ook biedt de bestemming mogelijkheden voor agrarisch hobbymatig gebruik, toegangswegen voor de aangrenzende woonbestemming en mogelijkheden voor waterberging. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om gebouwen te realiseren of parkeervoorzieningen te realiseren. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 3 meter.

Artikel 6 Verkeer

Onder deze bestemming vallen alle wegen binnen het plangebied. Ook ondergeschikte groenvoorzieningen zijn hierin opgenomen.

Artikel 7 Water

De bestaande watergangen met de bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals bruggen en duikers vallen onder deze bestemming. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn tevens in- en uitritten ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming toegestaan. Gebouwen zijn verder niet toegestaan.

Artikel 8 Wonen

Binnen deze bestemming vallen de (te realiseren) woningen. Voor het gehele erf-ensemble is de bestemming dan ook van toepassing.

De bestemming maakt het mogelijk om maximaal 100 woningen te realiseren, waarbij de maximale bouwmogelijkheden zijn opgenomen in de bestemmingsregels. Middels een voorwaardelijke verplichting dient aangetoond te worden dat de erfinrichting (per erf-ensemble voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen is in het stedenbouwkundigplan (bijlage 2 van de planregels). Voor de beeldkwaliteit van de woningen dient voldaan te worden aan de (welstands)eisen zoals die zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan (bijlage 1 van de toelichting). Het beeldkwaliteitsplan zal, wanneer het bestemmingsplan is vastgesteld, onderdeel uitmaken van de nota Ruimtelijke kwaliteit.

In het stedenbouwkundig plan wordt aangegeven wat het minimale en maximale aantal woningen mag bedragen per erf-met-naam. Ook wordt hierin geregeld waar het hoofdgebouw is toegestaan en zijn aanvullende regels opgenomen ten behoeve van de inrichting.

Het is niet toegestaan om individuele bijgebouwen bij de woning te realiseren. Via een afwijkingsbevoegdheid is het wel mogelijk om bijgebouwen ten behoeve van het collectieve gebruik te realiseren.

De woningen mogen gedeeltelijk worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent dat slechts maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot niet meer dan 75 m² gebruikt mag worden voor het aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit.

Artikelen 9 t/m 14 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen die van toepassingen zijn op het plangebied.

De algemene bouwregels zoals opgenomen in Artikel 10 bieden mogelijkheden voor de bouw en gebruik van installaties t.b.v. de opwekking en levering van duurzame energie.

Het zuidelijk gelegen gedeelte van het plangebied valt binnen de geluidszone van de NAM-locatie, waarvoor de gebiedsaanduiding Geluidzone - industrie 50 dB(A) op de verbeelding is aangegeven. Binnen deze zone is het niet toegestaan om geluidsgevoelige bebouwing op te richten, tenzij aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan of een hogere grenswaarde is verkregen.

In Artikel 13 is een algemene afwijking opgenomen waarmee (middels een omgevingsvergunning) afgeweken kan worden van de opgenomen maatvoeringen in het bestemmingsplan, het realiseren van een jongerenontmoetingsplaats en van gebouwen ten behoeve van het openbare nut en/of voor ondergrondse afvalopslag.

Ook worden er mogelijkheden geboden om af te wijken van het bestemmingsplan en de realisatie voor de opwekking en levering van waterstoftoepassingen toe te staan. Hiervoor dient aangetoond te worden dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de directe omgeving.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst.

Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten danwel gebruik plaatsvinden en de afwijking niet op enige wijze kan worden gelegaliseerd en niet past binnen het gemeentelijk beleid, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

Door de gemeente Hoogeveen is een kadernota integrale handhaving vastgesteld. Deze nota is de start van programmatisch handhaven in de gemeente Hoogeveen.

Programmatisch handhaven is een structurele en integrale aanpak van de handhaving, waarbij de uitvoering onder andere is gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daarbij worden door het bestuur de prioriteiten bepaald en worden handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In deze aanpak worden beleid en uitvoering opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is daarmee een cyclisch, democratisch, integraal en transparant proces.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die spelen inzichtelijk gemaakt.


De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks).


Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het conceptbestemmingsplan is ingestuurd voor vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro. Hierop zijn door de provincie Drenthe, de Veiligheidsregio Drenthe, de NAM, en Stichting Woon advies commissie Hoogeveen inhoudelijke reacties gegeven.

De vooroverlegreacties zijn puntsgewijs samengevat weergegeven, alsmede het gemeentelijk standpunt in nota vooroverleg bestemmingsplan 'BG Noord Hoogeveen, deelplan Nijstad Oost, 2018' die als bijlage 10 is opgenomen. De reacties zijn per aangehaald punt beantwoord. Waar de reacties tot aanpassingen hebben geleid wordt dit vermeld.

Vervolgprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens van 15 april 2021 tot en met 26 mei 2021 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze inzagetermijn kon eenieder een zienswijze kenbaar maken. Op het ontwerpbestemmingsplan zijn drie zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn in de reactienota zienswijzen (welke als bijlage 11 is bijgevoegd) samengevat en beantwoord. De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van het bestemmingsplan.

Het vervolg daarop bestaat, kort samengevat, uit de volgende stappen in de procedure:

  • vaststelling (al dan niet gewijzigd) door de gemeenteraad;
  • beroepsmogelijkheid bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Het stedenbouwkundig plan is doorgerekend en verwerkt in een grondexploitatie. In de grondexploitatie zijn alle kosten en opbrengsten meegenomen die betrekking hebben op het plan. Bij de kosten gaat het hierbij o.a. om de kosten voor het bouw- en woonrijpmaken van zowel het openbaar gebied als het uitgeefbaar gebied. Naast het bouw- en woonrijpmaken zijn ook kosten opgenomen voor beheer en onderhoud tijdens de exploitatie fase, plankosten (interne en externe uren), diverse adviezen en onderzoeken, een globale inschatting voor planschade en een post onvoorzien.

De opbrengsten worden gegenereerd door de uitgifte van de erven / kavels voor woningbouw. In totaal gaat het om de uitgifte van acht erven waarbinnen ruimte is voor de realisatie van 80 tot maximaal 100 woningen.

Gerekend is met een looptijd van de grondexploitatie van 2020 tot en met 2028.

Concluderend kan vastgesteld worden, dat uit de doorrekening van alle in het plan betrokken elementen, vervat in een grondexploitatie, is gebleken dat realisatie van het project mogelijk is. Gelet op de kosten en opbrengsten zoals die zijn opgenomen in de grondexploitatie is op te merken dat het project gepaard gaat met een positief resultaat op netto contante waarde. Hiermee is het plan economisch uitvoerbaar, temeer bij vaststelling de gemeenteraad zal worden voorgesteld de grondexploitatie tezamen met dit bestemmingplan vast te stellen.