direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Zuid, deelplan Hendrikus Zomerweg 11
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2016BP8000013-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 15 oktober 2014 is het verzoek binnengekomen van de heer Altena om de bestemming maatschappelijke doeleinden uit te breiden op het perceel Hendrikus Zomerweg 11 in Alteveer. Dit in verband met de gewenste uitbreiding van de zorginstelling Zorggroep 't Achterhuus, die zich toelegt op de opvang van volwassen mannen met psychosociale en psychiatrische problemen. De gewenste uitbreiding past niet binnen de maatschappelijke bestemming die is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan.

Verplaatsing van de zorginstelling naar een (stedelijke) omgeving is niet wenselijk gezien de aard van de activiteit. Gezien de geïsoleerde ligging van het perceel is het wenselijk dat de zorginstelling op de huidige locatie kan uitbreiden. Deze agrarische omgeving is niet willekeurig gekozen, maar vormt bewust één van de belangrijkste pijlers ten gunste van de begeleiding van de cliënten; een zeer prikkelarme en landelijke omgeving. In de stad of in een woonwijk zou deze begeleiding geen enkele kans van slagen hebben. Als individu kan de cliënt, vanuit de beschermde woonomgeving, langzaam gaan toewerken naar de gewenste woonplaats.

Het oppervlak aan bebouwing zal toenemen, maar het oppervlak van de bestemming 'Maatschappelijk' blijft even groot en wordt (gedeeltelijk) verlegd. Daarbij wordt de maatschappelijke bestemming van het noordelijke gedeelte van het bestaande plangebied (waar externe veiligheid een issue is) afgehaald. De bebouwing wordt meer geclusterd en wordt binnen de 'nieuwe' maatschappelijke bestemming gerealiseerd. De gewenste nieuwe indeling komt mede voort uit een landschapsplan. De planvorming is nader uitgewerkt in Hoofdstuk 4.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid, deelplan Hendrikus Zomerweg 11' beoogt te voorzien in juridisch vastleggen van de gewenste uitbreiding van de bebouwing van de maatschappelijke functie op het adres Hendrikus Zomerweg 11 te Alteveer.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de stad Hoogeveen en bevindt zich op de kruising van het Kremersdijkje met de Hendrikus Zomerweg. Ten oosten en zuiden van het plangebied is sprake van grond die wordt gebruikt ten behoeve van agrarische doeleinden (grasland).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000013-VG01_0001.jpg"Afbeelding 1: ligging plangebied op de topografische kaart (bron: GEO-loket gemeente Hoogeveen)

2.2 Vigerend recht

Het westelijk deel van het plangebied ligt in bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid, herziening 2007' en heeft de bestemming 'landelijk gebied III'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000013-VG01_0002.jpg"Afbeelding 2: uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid, herziening 2007'

Het oostelijk gedeelte van het gebied ligt in bestemmingsplan '“Buitengebied Zuid herziening 2007, deelplan Hendrikus Zomerweg 11 in Alteveer" en heeft de bestemmingen "landelijk gebied III" en "maatschappelijke doeleinden".

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000013-VG01_0003.jpg"Afbeelding 3; uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid herziening 2007, deelplan Hendrikus Zomerweg 11 in Alteveer'.

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het plangebied ligt in een veenontginningsgebied. Het gebied heeft een sterk orthogonaal karakter waarin de lange lijnen een oost-west oriëntatie hebben. Buiten de bebouwing is het landschap erg open. De Hendrikus Zomerweg vormt echter een groen lint van eiken dat vanuit Alteveer het landschap in loopt.

2.4 Functionele structuur plangebied

Het plangebied is ingericht ten behoeve van de bedrijfsvoering van een maatschappelijke instelling. Het hoofdgebouw is wat verder van de aansluitende wegen gelegen. Overige bebouwing ligt willekeurig verspreid over het terrein. Het plangebied wordt het plangebied omgeven door open agrarische gebied..

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen dit plan zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving.

3.1.2 Vogel- en habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.

De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.

Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de te realiseren uitbreiding van de zorgvoorziening geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder van duurzame verstedelijking

De SVIR en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) omvatten tevens de ladder voor duurzame verstedelijking. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Bro. Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient ten aanzien van een nieuwe stedelijke ontwikkeling een afweging plaats te vinden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Binnen de gemeente Hoogeveen zal het van betekenis zijn vanwege de opvang van 'paradijsvogels', maar ook van andere inwoners die zich vanwege een verstandelijke beperking, in combinatie met psychiatrische en/of sociale problematiek of verslavingsproblematiek moeilijk staande kunnen houden. Het biedt ook een uitweg voor mensen die ter overbrugging van een behandel- of detentieperiode terug willen keren in de maatschappij en daar professionele hulp bij nodig hebben. Zorggroep 't Achterhuus wil een antwoord geven op hulpvragen in Hoogeveen, de noordelijke regio, maar ook landelijk. De bestaande locatie van deze voorziening is voor de genoemde doelgroepen ideaal.

Verplaatsing van de zorginstelling naar een (stedelijke) omgeving is niet wenselijk gezien de aard van de activiteit. Gezien de geïsoleerde ligging van het perceel is het wenselijk dat de zorginstelling op de huidige locatie kan uitbreiden. Deze agrarische omgeving is niet willekeurig gekozen, maar vormt bewust één van de belangrijkste pijlers ten gunste van de begeleiding van de cliënten; een zeer prikkelarme en landelijke omgeving. In de stad of in een woonwijk zou deze begeleiding geen enkele kans van slagen hebben. Als individu kan de cliënt, vanuit de beschermde woonomgeving, langzaam gaan toewerken naar de gewenste woonplaats.

In voorliggende situatie gaat het om de uitbreiding van een bestaande maatschappelijke functie. Daarmee kan gesteld worden dat er in dit geval geen sprake is van een nieuwe (stedelijke) ontwikkeling. Het landschapsplan voorziet daarnaast in de gewenste landschappelijke inpassing van de zorginstelling in het omliggende gebied.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inmiddels in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie is de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, noaberschap, menselijke maat en veiligheid. Voor de uit te breiden maatschappelijke voorziening is in de Omgevingsvisie Drenthe geen specifiek beleid opgenomen.

Landbouwgebied plus

Binnen het landbouwgebied zijn zogenoemde 'plus-gebieden' aangegeven (kaart 6, Robuust Landbouwsysteem: landbouwgebied-plus). In deze gebieden heeft de landbouw nog verdere mogelijkheden, zoals schaalvergroting en meer geïndustrialiseerde vormen van landbouw. Ook zijn dit de voorkeursgebieden voor het verplaatsen en het inplaatsen van agrarische bedrijven. De kernkwaliteiten (kaart 2a t/m 2f, Kernkwaliteiten) spelen in deze gebieden een ondergeschikte rol. Dit betekent dat bij de belangenafweging het belang van de landbouw zwaarder weegt dan dat van de kernkwaliteiten. Er vindt wel een afweging tussen beiden plaats. Wanneer de gewenste ontwikkeling niet kan samengaan met de aanwezige kernkwaliteiten, verwachten wij dat de gemeente dat zorgvuldig onderbouwt. In deze gebieden is geen ruimte voor andere grootschalige functies, zoals nieuwe grootschalige verblijfsrecreatie, natuur en vestiging van landgoederen en woonmilieus. De uitbreiding van de voorliggende maatschappelijke bestemming staat op de locatie Hendrikus Zomerweg 11 de ontwikkeling(smogelijkheden) van de landbouw (mede gezien de al bestemde situatie) niet onevenredig in de weg.

3.4 Regionaal beleid

Op het onderhavig planvoornemen en plangebied is geen specifiek regionaal beleid van toepassing.

3.5 Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad heeft in de vergadering van 13 december 2012 voor het grondgebied van Hoogeveen de Structuurvisie Hoogeveen 2.0 vastgesteld.

De bestaande fysieke Structuurvisie "Hoogeveen ruim gezien 2015-2030" vastgesteld in 2004 is daarmee geactualiseerd en op onderdelen bijgesteld. Het resultaat staat in de oplegnotitie Structuurvisie Hoogeveen 2.0 met de structuurvisiekaart Hoogeveen 2015-2030. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema’s als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is daarbij de rode draad.

Over het gebied waarin de Hendrikus Zomerweg 11 is gelegen staat het volgende genoemd in de structuurvisie. Op de visiekaart is zichtbaar dat het gebied ligt binnen 'zeer open veenlandschap met agrarische functies'. De uitbreiding van de maatschappelijke bestemming behoort tot de mogelijkheden als de uitbreiding ingepast wordt binnen de specifieke kenmerken van het landschap. De inpassing in het landschap wordt in het landschapsplan uitgebreid behandeld.

Verder wordt in de structuurvisie aangehaald dat de gemeente startende en zittende ondernemers in het landelijk gebied moet ondersteunen, onder meer door kleinschalige zakelijke of maatschappelijke dienstverlening mogelijk te maken. In het gemeentelijke Wmo-beleidsplan staan vevolgens de volgende centrale doelen voor maatschappelijke ondersteuning:

  • 1. Stimuleren dat inwoners zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen, eigen regie blijven voeren en optimaal participeren in de samenleving.
  • 2. Stimuleren van samen redzaamheid, dat wil zeggen dat inwoners en de samenleving zelf oplossingen vinden voor maatschappelijke vragen.
  • 3. Het realiseren van een degelijk sociaal vangnet dichtbij en op maat voor kwetsbare inwoners die het op eigen kracht en met hulp van hun sociale omgeving niet redden.

Aan de voorwaarden uit de gemeentelijke structuurvisie wordt voldaan en vanuit het Wmo beleidsplan is het faciliteren van zorginstellingen voor expliciete doelgroepen een centraal doel.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Op het erf van ‘t Achterhuus draait de daginvulling om wonen en werken, voornamelijk op het erf zelf. Werken vindt zowel in de dagbestedingsloods plaats als buiten op het erf. De nieuwe indeling draagt bij aan mogelijke (groene) activiteiten op het erf zelf. Daarnaast is er ruime voor ontspanning en eigen initiatieven, bijvoorbeeld in het groene deel rond de poel, de tuintjes rond de huisjes en in de moestuin.

4.1.1 Bebouwing

Een belangrijk uitgangspunt bij het situeren van de huisjes is het overzicht/ zicht op de huisjes vanuit de bestaande woning en de geplande dagbestedingsloods.Tussen loods en huisjes bevindt zich een sloot met dam: een natuurlijke ogende maar letterlijke scheiding tussen wonen en werken. Vanuit het kantoor is er naast zicht op de huisjes vooral zicht op de entree van de bestaande woning en op het toegangspad waarlangs bewoners eventueel het erf verlaten en bezoekers het erf op komen. De huisjes zijn op gepaste afstand vn elkaar geplaatst om de bewoners voldoende privacy (en een eigen tuintje in de boomgaard) te bieden. Twee huisjes zonderen zich wat af van de huisjes in de boomgaard. De reden hiervoor is dat sommige bewoners beter gedijen in de relatieve afzondering van de groep.

4.1.2 Groen

In de huidige situatie zijn op de erfgrenzen en langs het toegangspad op het erf singels uit els, eik en berk aanwezig. Deze zorgen maar ten dele voor een groene indruk van buitenaf: de beplanting is veelal open van karakter en nog relati ef jong Gericht beheer (nader uit te werken) in combinatie met aanvullende beplanting (nader uit te werken) die samenhang geeft aan de nieuwbouw kan zorgen voor een groene en gestructureerde indruk van buitenaf en van binnenuit.In de voorgestelde situatie zorgt een combinatie van (nader uit te werken) hakhout, hagen, (fruit)bomen en een bomenweide rond de poel (wilgen) voor de groene invulling van de deelgebieden wonen, werken en ontspannen. Daarbij beschutten hagen (borsthoogte) de woningen van de bewoners en structureren tegelijkertijd het erf en het woongedeelte. Daarnaast bieden ze beschutting tegen de wind en verhogen het gevoel van geborgenheid.

Bomen zorgen voor een verdere groene en lommerrijke invulling van de verschillende erfonderdelen. Bloeiende (fruit)bomen rond de nieuwe woningen geven de bewoners een gevoel van beschutting en verzachten tegelijkertijd de aanblik van buitenaf. De daken van de nieuwbouw zullen op termijn deels achter het gebladerte verdwijnen. De bestaande winlgenbeplanting rond de poel wordt aangevuld met wilgen die het op deze natte plek goed zullen doen. Ze geven dit deel, dat bedoeld is om te ontspannen, een natuurlijke uitstraling. Een singel met onderbeplanting rond de nieuwe dagbestedingsloods moet er niet alleen voor zorgen dat de loods niet te prominent in het landschap komt te staan, maar biedt ook hier weer de bewoners beschutting tegen teveel prikkels van buiten het erf. Ter hoogte van de parkeerplaats wordt het bestaande bosje aangevuld met dezelfde soorten (eik, els) om het parkeergedeelte aan het zicht te onttrekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000013-VG01_0004.jpg"Afbeelding 4: Landschappelijke inpassing

4.1.3 Water

Dat het hier om een gebied met natte delen gaat verraadt de hoeveelheid sloten in de historische kaart van dit gebied al. Om met name het geplande nieuw te bebouwen deel goed begaanbaar en bewerkbaar te maken c.q. te houden zijn enkele sloten ten behoeve van de ontwatering ingetekend dan wel teruggebracht. Tegelijkertijd zorgen deze sloten voor een landschappelijk passende overgang tussen de voorgestelde deelgebieden.Daarnaast kan een goed beheerd slotenstelsel een enorme bijdrage leveren aan de ecologische kwaliteit en daarmee belevingskwaliteit van het erf zelf. Hetzelfde geldt voor de op het erf aanwezige maar in het plan sterk vergrote poel. Deze kan tevens als waterberging dienen en kan tot een aantrekkelijke ontspanningsplek omgevormd worden.

4.1.4 Ontsluiting en parkeren

In de huidige situatie is het parkeren volledig tegenover de bestaande hoofdwoning gesitueerd. Dit levert veel verkeersbewegingen op het erf op, waar echter ook gewoond en gewerkt wordt. Er is daarom voor gekozen om het parkeren naar de entree toe te halen, en te parkeren in een aan te vullen hakhoutbosje dat al om het gasstation staat. Hiermee verdwijnen de auto’s uit beeld, wat zowel de ruimtelijke kwaliteit van binnenuit als van buitenaf ten goede komt. Wel is er voor leveringen/ uitzonderingen een ruime parkeerplaats naast de hoofdwoning vrijgehouden. Alle woningen en werkruimten zijn via verharding bereikbaar. De centrale toegangsweg, die aan vernieuwing toe is, wordt in het plan verbreed waardoor ook zwaarder verkeer (brandweer, leveringen) het gebied rond het woonhuis en de loods kunnen bereiken. In het kader van het ruilverkavelingstraject behoren in de toekomst ook andere ontsluitingsopties tot de mogelijkheden.

4.2 Beeldkwaliteitsplan/ Inrichtingsplan

De bovenstaande uitgangspunten zijn beschreven in landschapsplan ‘t ACHTERHUUS te ALTEVEER (Bijlage 1 Landschapsplan 't Achterhuus Alteveer. Dit document bestaat uit een analyse, inventarisatie en een schetsontwerp. Dit gecombineerde beeldkwaliteitsplan/ inrichtingsplan is opgenomen als bijlage van de planregels.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

De Wet bodembescherming waarborgt bij nieuwbouw dat er geen risico's voor de volksgezondheid zijn. Bij een nieuwe ontwikkeling dienen mogelijk verontreinigde plekken in het plangebied te worden gesignaleerd. De locatie aan Hendrikus Zomerweg 11 in Alteveer heeft een maatschappelijke bestemming. De locatie is uitgebreid met een perceel grond waarop een agrarische bestemming rustte. Deze bestemming wordt eveneens gewijzigd in een maatschappelijke bestemming, om uitbreiding mogelijk te maken van een beschermde woonvorm.

Het adviesbureau EcoReest heeft bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van: Hendrikus Zomerweg 11 te Alteveer', (rapportnr: 151238) van 10 november 2015 (Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek).
Uit het onderzoek blijkt dat er een lichte verontreiniging met PAK is aangetroffen in de grond. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetroffen met zware metalen als barium, kobalt, nikkel, lood, zink en minerale olie.

Conclusie
Op basis van de huidige situatie en de lichte verontreinigingen die zijn aangetroffen in de grond en het grondwater zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor het wijzigen van de bestemming.

Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.
Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij de afdeling Economie en Leefomgeving van de gemeente Hoogeveen, RUD Drenthe en Rijkswaterstaat Leefomgeving.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt. Met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007) is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. In de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014 de Indicatieve Kaart opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.

Archeologische verwachting
Het adviesbureau Transect heeft een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Alteveer, Hendrikus Zomerweg 11 Gemeente Hoogeveen' (rapportnr. 15080034) van 28 oktober 2015 (Bijlage 2 Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek).
In het zuidwestelijke deel van het plangebied is de oorspronkelijke podzolbodem nog volledig intact. In het zuidoostelijke deel is de bodem juist geheel verdwenen. In het overige deel van het plangebied zijn nog resten van de podzol in het dekzand te herkennen. De gebiedsdelen van het plangebied met een (deels) intacte podzolbodem hebben een middelhoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum-Neolithicum, daar waar de podzolbodem (grotendeels) verdwenen is, is sprake van een lage archeologische verwachting hierop.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, die inmiddels ter inzage hebben gelegen en zijn vastgesteld, ligt het perceel in een gebied met Waarde Archeologie 5. Dit betekent dat voor het gebied de verwachting is bijgesteld naar een lage archeologische verwachting. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Wel blijft de meldingsplicht volgens Artikel 5.10 Erfgoedwet van toepassing. Dat betekent dat als tijdens werkzaamheden toch archeologische toevalsvondsten worden gedaan het werk onmiddellijk stilgelegd moet worden en de provinciaal archeoloog en de gemeente hiervan op de hoogte moeten worden gebracht.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Beleidskader
In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's opgenomen:
Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.
Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.
Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is en duurzaam is ingericht. Het voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast. Het watersysteem bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden. Verdroging wordt tegengegaan en er wordt rekening gehouden met de eisen vanuit de KRW.

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Planbeschrijving
Het plangebied ligt in het stroomgebied van de Hoogeveense Vaart. Rond het plangebied liggen schouwsloten en watergangen van het waterschap. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP + 10,3 m. Opgemerkt wordt dat dit peil de instelhoogte van het kunstwerk is en zodoende voor het laagste deel van het peilvak de drooglegging garandeert. Lokaal kunnen dus (grote) verschillen optreden. De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP + 11.00 m. De maximale grondwaterstand ligt op 40 - 80 cm onder het maaiveld (GT VI).

Riolering
De bestaande bebouwing in het plangebied is aangesloten op mechanische riolering. De capaciteit van deze vuilwaterriolering is beperkt. Door de uitbreiding neemt het aantal personen op deze locatie toe, terwijl er weinig buffercapaciteit is in het afvalwatersysteem. Hierdoor kunnen storingen in het systeem tijdelijk overlast veroorzaken. Het treffen van aanvullende voorzieningen is dan ook noodzakelijk. Hierbij kan gedacht worden aan het plaatsen van een dubbelpompsrioolgemaal of een extra buffer voor afvalwater.

In de praktijk blijken er al afvoerproblemen voor te komen, welke deels veroorzaakt worden doordat het hemelwater ook op de vuilwaterriolering loost. Hemelwater mag echter niet op de vuilwaterriolering lozen. Daarom dient de gebruiker het rioleringssysteem op orde te maken.

Hemelwater van verhard oppervlak moet in het perceel worden opgevangen. Door de uitbreiding met wooneenheden, recreatieruimte en kantoren inclusief erfhardingen neemt het verhard oppervlak toe. Om de toename van de waterafvoer niet af te wentelen op het gebied dient daarom minimaal 10% van het totaal verhard oppervlak te worden ingericht voor waterberging binnen het plangebied. Deze ruimte voor waterberging kan gezocht worden in de aanleg van vijvers of (bestaande) kavelsloten.

Waterkwaliteit
Water in en om het plangebied moet van goede kwaliteit zijn. Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te borgen, wordt geadviseerd om bij nieuwbouw geen gebruik te maken van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water en de waterbodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink, lood en dakmastiek behoren tot deze categorie.

Aanleghoogte bebouwing
Om wateroverlast en grondwateroverlast rond de bebouwing te voorkomen, adviseert het waterschap om de bebouwing op voldoende hoogte aan te leggen. Het waterschap adviseert een aanleghoogte van ten minste 30 cm boven straatpeil.

In gebieden met een slechte bodemgesteldheid (keileem, klei, veen) of met een te hoge grondwaterstand dicht onder het maaiveld kan grondwateroverlast optreden. Dit wordt voorkomen door de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen,
(2) ophogen van het plangebied of (3) toepassen van drainage in openbaar gebied en particulier terrein.

Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast.
De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking watertoets III. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies.

5.4 Natuur en Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming dient rekening gehouden te worden met de effecten van het plan op Natura 2000 gebieden, EHS etc. Bij soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid.

Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van gebieden die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszone (SBZ) in de zin van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Mantingerzand, ligt op meer dan 5 km van het plangebied. Ten noorden van het plangebied liggen op ruim 800 meter gebieden die zijn opgenomen in de ecologische hoofdstructuur (EHS).
Als gevolg van de uitbreiding van het plangebied met woonunits, een kantoorgebouw en een gebouw voor dagbesteding, is aantasting van de beschermde waarden van een SBZ, het Natura 2000-gebied of aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS dan ook niet te verwachten.

Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Op basis van waarnemingen uit de Nationale Databank Flora en Fauna komen er broedvogels voor in het plangebied en de middelzwaar beschermde plantensoort Rietorchis. De Rietorchis komt voor in het noorden van het plangebied. Hier vinden geen veranderingen plaats. De uitbreiding van de zorginstelling vindt plaats in het zuidwestelijk deel van het plangebied. Dit gebied bestaat uit een intensief beheerd grasland. Wel zijn er struiken en bomen aanwezig op de scheiding tussen het zuidwestelijk deel en het zuidoostelijk deel. Als deze bosschages en bomen gekapt worden als gevolg van de uitbreiding dan moet rekening gehouden worden met broedvogels in het gebied. Met betrekking tot broedvogels kan men er in het plangebied van uitgaan dat geen verbodsbepalingen worden overtreden als buiten het broedseizoen wordt gewerkt of als de werkzaamheden ruim voor het broedseizoen worden begonnen en continu voortduren.
Als werkzaamheden voor het broedseizoen worden gestart en continu voortduren, zullen
broedvogels een rustigere broedplaats (op enige afstand) zoeken en niet door de werkzaamheden worden gestoord. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Flora- en faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt. In het plangebied is voor geen enkele soort de goede staat van instandhouding in het geding.

Conclusie
Op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving wordt het plan uitvoerbaar geacht.

5.5 Geur

In de directe omgeving van het plangebied liggen twee veehouderijen. Het bedrijf aan Hendrikus Zomerweg 9a is een melkrundveehouderij. Voor dit bedrijf geldt een vaste afstand tot geurgevoelige objecten. Buiten de bebouwde kom moet deze afstand ten minste 50 m bedragen. De daadwerkelijke afstand, tussen de achterzijde van de stal en de zuidwestelijke hoek van het plangebied bedraagt 140 m. Ook de mest- en kuilvoeropslag liggen op voldoende afstand.

De andere veehouderij aan de Hendrikus Zomerweg 11 is een varkenshouderij. Voor varkens gelden geuremissiefactoren. Uit de geurberekening is gebleken dat de geurbelasting op het plangebied 2 odour units/m3 bedraagt. Dit ligt ruimschoots onder de geurnorm van 8 odour units/m3 uit de Wet geurhinder en veehouderij (Bijlage 3 Geurberekening).

Conclusie
De geurbelasting veroorzaakt door omliggende veehouderijen vormt geen beperking voor de ruimtelijke ontwikkeling. Omgekeerd worden deze bedrijven ook niet beperkt in hun bedrijfsvoering door de realisatie van geurgevoelige objecten in het plangebied.

5.6 Geluid

Om de uitvoerbaarheid van dit plan te toetsen is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (Wgh). De verkeersintensiteit op het Kremersdijkje en de Hendrikus Zomerweg is lager dan 1500 motorvoertuigen per etmaal. De geluidbelasting is bij een dergelijke etmaalintensiteit lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai.
Railverkeer, industrielawaai en geluidbelasting veroorzaakt door het vliegverkeer op het vliegveld Hoogeveen spelen geen rol in het plangebied.

Conclusie
Op basis van de ruimtelijke afweging is geluid geen beperking voor de herontwikkeling van het plangebied en is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

5.7 Milieuzonering bedrijven

Het plangebied ligt in agrarisch gebied met enkele verspreid liggende agrarische bedrijven en woningen. Dit betekent dat het gebied geclassificeerd kan worden als gemengd gebied. De milieucategorieën kunnen dan met één stap verlaagd worden zonder dat dit ten koste gaat van een goed woon- en leefklimaat. Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' dient in dat geval een richtafstand van 50 meter in acht genomen te worden voor geur. Op ca. 80 meter van het plangebied ligt het (fictieve) bouwblok van een veehouderij dat rundvee houdt.
Tussen de varkenshouderij en het plangebied dient een richtafstand van 100 meter voor geur in acht te worden genomen. De varkenshouderij ligt op ruim 300 meter van het plangebied.

Conclusie
Omdat er wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied.

5.8 Milieueffectrapportage (MER)

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.

In het plangebied wordt een ruimte voor dagbesteding, een kantoor en 8 woonunits gerealiseerd. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.
Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met ca. 8 woonunits ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Het plangebied ligt op meer dan 5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en op ca. 800 meter van een aantal gebieden dat is opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied en de EHS, zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

Conclusie
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.9 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en de bijbehorende ministeriële regeling dragen projecten met woningbouw niet in betekenende mate bij, indien er minder dan 1500 woningen gerealiseerd worden met 1 ontsluitingsweg. Aan deze voorwaarde wordt ruimschoots voldaan, want het gaat om de realisatie van 8 woningen in het plangebied.

Conclusie
Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit en verder onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling.

5.10 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied (Bijlage 4 Onderzoek externe veiligheid).

Stationaire bronnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van dergelijke transportroutes. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.

Buisleidingen
Ten noorden en noordwesten van het plangebied ligt een zestal hoge druk aardgasleidingen. Vijf van deze leidingen zijn eigendom van de Gasunie en hebben een druk variërend van 40 tot 66 bar. Eén leiding heeft een druk van 85 bar en deze is eigendom van de NAM. In onderstaande figuur is de ligging van deze buisleidingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000013-VG01_0005.jpg"Afbeelding 5: Ligging hoge druk aardgasleidingen

Plaatsgebonden risico
Een buisleiding (A-594) van de Gasunie heeft twee plaatsgebonden risico (PR 10-6)-contouren. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat deze PR-contouren buiten het plangebied liggen en geen invloed hebben op de ruimtelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000013-VG01_0006.jpg"Afbeelding 6: PR (10-6)-contouren (rode gebieden), buisleiding A-594

Ook de NAM-leiding heeft een aantal PR (10-6)-contouren. Er geldt een veiligheidsmaatregel in de vorm van een strikte begeleiding van de werkzaamheden, die door de NAM wordt toegepast ter hoogte van het plangebied. Hierdoor liggen de PR-contouren nagenoeg buiten het plangebied. In het gedeelte van de PR (10-6)-contour dat binnen het plangebied ligt, zijn geen kwetsbare objecten aanwezig en deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000013-VG01_0007.jpg"Afbeelding 7: PR (10-6)-contouren (rode gebieden), buisleiding NAM

Groepsrisico
Het plangebied ligt geheel in het invloedsgebied van de buisleiding waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (zie onderstaande afbeelding). Het gebied ligt tevens geheel binnen de 100% letaliteitszone van de buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8000013-VG01_0008.jpg"Afbeelding 8: Invloedsgebieden zes buisleidingen

In de huidige situatie is de hoogte van het groepsrisico lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. In de nieuwe situatie neemt de hoogte van het groepsrisico niet in belangrijke mate toe en ligt nog steeds lager dan 10% van de oriëntatiewaarde.
Het betreft geen zorginstelling in de reguliere zin van het woord. De zorggroep 't Achterhuis begeleidt een specifieke doelgroep, die juist behoefte heeft aan een zeer prikkelarme begeleidingslocatie. Dit is een basale voorwaarde om begeleiding voor deze groep te kunnen realiseren.
De zorggroep 't Achterhuus is reeds enkele jaren op deze locatie gevestigd en een verplaatsing van de begeleidingsactiviteiten wordt niet als een reële oplossing gezien. De verplaatsing van deze ruimtelijke ontwikkeling naar een locatie met een lager groepsrisico is ook economisch gezien onhaalbaar. De ruimtelijke ontwikkeling bestaat namelijk uit een aantal reeds aanwezige gebouwen, zoals de twee woonhuizen, een woonunit en een werkplaats. De uitbreiding bestaat uit het plaatsen van nog ca. 8 woonunits en een gebouw voor dagbesteding.

De Veiligheidsregio Drenthe (VRD) heeft op 19 januari 2015 advies (U150043) uitgebracht (Bijlage 5 Advies veiligheidsregio Drenthe). Vanwege de korte afstand van het plangebied tot de buisleidingen en de snelle ontwikkelingstijd als gevolg van een breuk in de leiding kan de VRD geen effectieve maatregelen adviseren ter voorkoming of beperking van een ramp of ten aanzien van het vergroten van de zelfredzaamheid van de aanwezige personen.
Vanuit het oogpunt van externe veiligheid vindt de VRD het niet wenselijk om een kwetsbaar object in het 100% letaliteitsgebied van een buisleiding te plaatsen. Zij merken daarbij echter ook op dat de buisleidingen ter hoogte van de zorglocatie door agrarisch gebied lopen en de kans op een incident bijzonder klein is. Incidenten met buisleidingen worden in vrijwel alle gevallen veroorzaakt door graafwerkzaamheden, welke in weilanden en akkers niet snel plaats zullen vinden.

Conclusie
De belemmeringenstroken van 5 meter aan weerszijden van de leidingen en de PR (10-6)-contouren vormen geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied.
De hoogte van het groepsrisico is erg laag. De kans op een incident met de buisleiding is gering. Er vindt ter hoogte van het plangebied een strikte begeleiding van werkzaamheden aan de NAM leiding plaats. Het betreft een doelgroep die niet lichamelijk beperkt is, maar wel specifieke begeleiding nodig heeft, evenals een prikkelarme omgeving. Het betreft geen nieuwe locatie voor deze doelgroep, het gaat om een geringe uitbreiding van een bestaande situatie waarbij het aantal plaatsen voor cliënten wordt uitgebreid van 18 naar 25 plaatsen. Om deze redenen wordt de ruimtelijke ontwikkeling op deze locatie aanvaardbaar geacht.

5.11 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.
Nieuwbouw leent zich bij uitstek om de aspecten van duurzaamheid te integreren bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden en de landschappelijke inpassing. Er zijn in de praktijk verschillende mogelijkheden om energieneutraal te bouwen en rekening te houden met het gebruik van duurzame materialen.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 7.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Agrarisch

Het noordelijke gedeelte van het plangebied krijgt een bestemming 'Agrarisch'. Het gedeelte van het bouwblok van het voorheen geldende bestemmingsplan dat geen onderdeel meer uitmaakt van de maatschappelijke functie krijgt een in de omgeving passende agrarische functie. ook zal in dit gebied ruimte zijn voor sloten en poelen. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen. Bij de aanduiding 'parkeerterrein' is ruimte om te parkeren.

6.3.2 Leiding- Afsluiterlocatie

Binnen deze bestemming wordt specifiek geregeld onder welke voorwaarden afsluiterlocatie is toegestaan.

6.3.3 Maatschappelijk

In het zuiden van het plangebied is een bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen; die voorziet in de gewenste bebouwing voor de mogelijk te maken specifieke maatschappelijke functie. Het totale oppervlak van de bestemming 'Maatschappelijk' blijft gelijk aan de oude situatie. Wel is middels de bouwregels meer bebouwing toegestaan. De clustering van de bebouwing is juridisch verankerd in meerdere bouwvlakken. Alleen de goot van de bebouwing nabij de weg mag maximaal 6 meter bedragen. De goothoogte van de overige bebouwing mag maximaal 3,5 meter bedragen. De bij de uitbreiding van een maatschappelijk functie in het buitengebied noodzakelijke landschappelijke inpassing is in de gebruiksbepaling verankerd.

6.3.4 Leiding-Gas

Hieronder vallen de leidingzones met een hoofdgastransportleiding. Het gaat om de leiding in het noordoosten van het plangebied. De in het plangebied aanwezige hoofdgasleiding wordt bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding- gas'. Een op grond van de basisbestemming toelaatbaar gebouw mag binnen deze zone niet worden gebouwd. Op deze wijze is de externe veiligheid voldoende gewaarborgd. Bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hehoeve van het afsluiterstation zijn toegestaan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks).

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is mede voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Het verplichte vooroverleg heeft vier vooroverlegreacties opgeleverd. De Woon Advies Commissie Hoogeveen en het waterschap hebben geen opmerkingen op het concept bestemmingsplan.

Ook de provincie Drenthe geeft in de offciiele vooroverlegreactie aan geen aanleiding te hebben voor aanmerkingen (Bijlage 6 Vooroverlegreactie provincie Drenthe). Wel is na ambtelijk contact de paragraaf over archeologie aangescherpt.

Tenslotte heeft de Gasunie nog enkele opmerkingen gemaakt. Deze opmerkingen zijn niet allemaal overgenomen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens van donderdag 13 juli tot en met woensdag 23 augustus 2017 ter inzage gelegen. Er zijn door de Gasunie is een zienswijze ingediend.

Zienswijze Gasunie

Op 1 augustus 2017 heeft de Gasunie een zienswijze ingediend. Hieronder worden de gemaakte opmerkingen van een gemeentelijke reactie voorzien.

Afsluiterlocatie als 'Leiding- Afsluiterlocatie' bestemmen

De gemeente Hoogeveen heeft in het vast te stellen bestemmingsplan ter plaatse van de afsluiterlocatie de bestemming 'Leiding- Afsluiterlocatie' op de verbeelding opgenomen. Het bestemmingsplan wordt door deze aanpassing gewijzigd vastgesteld.

Opnemen adequate regeling afwijken van bouwregels

Het toetsingskader en de tekstuele aanpassing is overgenomen in artikel 6 'leiding- Gas' lid 3.

Opnemen van een voorrangsbepaling

Aan artikel 6 'leiding- Gas' van de regels zal lid 1 sub c op onderstaande wijze worden toegevoegd:

'waarbij geldt dat deze bestemming ten opzichte van:

c. andere daar voorkomende bestemmingen van primaire betekenis is.'

De gewenste voorrangsbepaling is hiermee geregeld.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Met wordt initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee worden de gewenste afspraken opgenomen. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.