direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schoonebeek, Camping Bultweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2013025-B701

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan

De reden voor het opstellen van het bestemmingsplan is de uitbreiding van Camping Emmen, grotendeels conform huidig gebruik.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2011" is verblijfsrecreatie uitsluitend toegestaan op het perceel kadastraal bekend SNB00 C 362, waarbij trekkershutten uitsluitend op de zuidelijke helft van dat perceel geplaatst mogen worden, en stacaravans in zijn geheel niet zijn toegestaan. Gewenst is dat stacaravans, en daarmee vergelijkbare recreatieve verhuurobjecten, op het terrein zijn toegestaan.

Het perceel kadastraal bekend SNB00 C 4776 heeft gedeeltelijk, aan de zuidkant, een woonbestemming (Bultweg 9). De noordelijke gronden hebben de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen". Gewenst is dat ook op deze gronden verblijfsrecreatie is toegestaan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de kern Schoonebeek. Het wordt globaal begrensd door de Bultweg aan de zuidzijde en landbouwwegen aan de noord- en oostzijde. De westelijke grens wordt niet door wegen begrensd, maar grenst aan het naastliggende slagenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013025-B701_0001.jpg"

Figuur 1.1: De ligging van het plangebied in de gemeente Emmen

1.3 Huidige planologische regeling

Op grond van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 2011" is verblijfsrecreatie uitsluitend toegestaan op het perceel kadastraal bekend SNB00 C 362, waarbij stacaravans uitsluitend op de zuidelijke helft van dat perceel geplaatst mogen worden.

Gewenst is dat ook op de noordelijke helft van bovengenoemd perceel stavcaravans, en daarmee vergelijkbare recreatieve verhuurobjecten, zijn toegestaan.

Het perceel kadastraal bekend SNB00 C 4776 heeft gedeeltelijk, aan de zuidkant, een woonbestemming (Bultweg 9). De noordelijke gronden hebben de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen".

Gewenst is dat ook op deze gronden verblijfsrecreatie is toegestaan.

Voorliggend bestemmingsplan maakt dit voor het plangebied mogelijk, en zal derhalve het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" (NL.IMRO.0114.2009072), vastgesteld door de gemeenteraad op 30 mei 2013 voor deze locatie vervangen.

1.4 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming en eventueel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht. In deze paragraaf worden ze kort benoemd. De conclusies uit de onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting. Onderzoeken naar de volgende aspecten zijn uitgevoerd:

  • Akoestische effecten
  • Ecologie
  • Landschappelijke inpassing
  • NAM locatie
  • Verantwoording groepsrisico in verband met externe veiligheid
  • Water

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het eigen gemeentelijk beleid en het beleid van het rijk en de provincie Drenthe. In dit hoofdstuk worden de relevante beleidsuitgangspunten toegelicht.

2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 Structuurvisie gemeemte Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De "Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef" is op 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities, gesteld in de Strategienota Emmen 2020. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer.

In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's: landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. In dit geval is het onderdeel werken - leisure (recreatie) relevant.

Voor wat betreft recreatie heeft Emmen de doelstelling meer overnachtingen te realiseren. Bij uitbreiding van bestaande (verblijfs)recreatiemogelijkheden is aanluiting op de omgeving belangrijk.

In aansluiting op aanwezige trekpleisters, voorzieningen, plannen en routes wordt tevens ingezet op verknoping van de recreatie. Daarbij worden een tweetal "parelsnoeren" als zeer kansrijk benoemd. Het gaat om het parelsnoer dierentuin, centrum, Parc Sandur, Griendtsveen en het parelsnoer vaarverbinding Erica-Ter Apel. Nieuwe initiatieven worden idealiter gerealiseerd nabij deze parelsnoeren. Hoewel het hier om een uitbreiding van (verblijfs)recreatiemogelijkheden gaat, en situering nabij de parelsnoeren geen must is, is het zeker een pré dat er sprake is van een logische aansluiting op (verlenging van) het parelsnoer dierentuin, centrum, Parc Sandur, Griendtsveen, zie de kaartuitsnede (figuur 2.1) hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013025-B701_0002.png"

Figuur 2.1: Logische aansluiting op (verlening van) parelsnoer

2.2.2 Cultuurhistorische waardenkaart

Het plangebied valt onder het gebied genaamd 'Westeindsche Veen.' Het Westeindsche Veen is een randveenontginningslandschap dat een gecompliceerde ontginningsgeschiedenis kent. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt het Westeindsche Veen als bovenveencultuurgrond in cultuur gebracht. Nadat Kanaal A werd gegraven voor de ontsluiting van het Schoonebeekerveld, werd het Westeindsche Veen voor de tweede maal ontgonnen. Deze keer werd het gebied verveend. Tijdens de laatste ontginning werd een wijkenstelsel gegraven. Het wijkenstelsel is bijzonder omdat het ten dele niet loodrecht op Kanaal A ten noorden van het Westeindsche Veen staat, maar de richting van de oorspronkelijke verkaveling volgt.

Ten noorden van de camping ligt een NAM-locatie. De NAM wegen die rond de camping naar de locatie toe leiden, worden tegenwoordig gezien als historische geografie.

2.2.3 Nota Verblijfsrecreatie

Het overgrote deel van het verblijfsrecreatieve aanbod is kleinschalig. De kampeerterreinen bieden over het algemeen weinig voorzieningen; er is vaak geen horeca of een zwembad. Het onderscheidend vermogen is over het algemeen beperkt.

Camping Emmen is groter dan de gemiddelde (mini)camping in de gemeente Emmen en heeft wel voorzieningen als een kantine en zwembad. Camping Emmen is derhalve een aanvulling op het reeds bestaande aanbod.

Het aantal overnachtingen stijgt nog ieder jaar, en ook het buitenland weet Drenthe steeds beter te vinden. Wel is geconstateerd dat de eisen van de gasten veranderen. Gasten verwachten onder andere meer luxe.

Dit bestemmingsplan geeft Camping Emmen mogelijkheden om niet alleen kampeerplaatsen aan te bieden voor tent of caravan, maar eveneens stacaravans en glamping tenten te verhuren.

Op grond van de Nota verblijfsrecreatie zijn op terreinen vanaf twee hectare ook stacaravans (en andere, vergelijkbare verhuurobjecten) toegestaan. Er geldt daarbij wel een maximale oppervlakte van 100 m2. Op één chalet na wordt daaraan voldaan. Er wordt een uitzondering worden gemaakt voor die bestaande situatie.

Vitaliteit wordt in de Nota Verblijfsrecreatie wel als aandachtspunt genoemd. Zo is bijvoorbeeld een focus op langjarige centrale bedrijfsmatige exploitatie van belang om problemen in de toekomst te voorkomen. De toeristische sector is namelijk gevoelig voor druk op de woningmarkt. Dat uit zich door de vraag naar tijdelijk onderdak en op lange termijn door de vraag naar permanente woonruimte. Deze druk is voelbaar op vakantieparken, waar mensen zoeken naar tijdelijke of langdurige huisvesting, wat de gemeente als niet wenselijk beschouwt. Permanente bewoning van de stacarvans op Camping Emmen is niet wenselijk, en is om die reden niet toegestaan. In het bestemmingsplan is in de regels een specifiek gebruiksverbod opgenomen.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

In oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Drenthe is een strategisch plan: het geeft de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing weer voor de provincie Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.

Missie

De missie van de omgevingsvisie is de volgende:

"Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten".

De kernkwaliteiten zijn landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Onder "bruisend Drenthe" wordt een provincie verstaan waarin het goed wonen en werken is en waar voor jong en oud veel te beleven valt. Een provincie waar ondernemerschap, cultuur en sport floreren.

Kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe, zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal)

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Hieronder volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.

Economische ontwikkeling en werkgelegenheid

Het regionale vestigingsklimaat is van provinciaal belang. Het is cruciaal dat er in het landelijk gebied voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw, recreatie en toerisme worden geboden.

Van provinciaal belang is eveneens het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en van de toeristisch-recreatieve infrastructuur. Vrijetijdseconomie is een belangrijke pijler voor Drenthe. Drenthe moet aantrekkelijk blijven voor recreanten en toeristen.

Vrijetijdseconomie

De vrijetijdseconomie is een belangrijke pijler voor de Drentse economie en draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Voor een duurzaam economisch perspectief voor bedrijven in de vrijetijdssector is het noodzakelijk dat zij zich kunnen aanpassen aan de vraag van de markt. Drenthe streeft daarom een uitnodigend en aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven in de vrijetijdsector na.

Kernkwaliteiten

Op grond van de Provinciale visiekaart, behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe 2018, zijn de volgende kernkwaliteiten aan de locatie toegedicht, voor zover relevant:

  • Landbouw
    • 1. Landbouwgebied
      • a. Intensieve veehouderij;
      • b. Grondgebonden veehouderij.

  • Aardkunde
    • 1. De hondsrug UNESCO global geopark;
    • 2. Beschermingsniveau middel.

  • Landschap
    • 1. Wegdorpenlandschap van de randveenontginningen.

  • Cultuurhistorie
    • 1. Deelgebied 10: Emmen en haar venen;
    • 2. Planmatige ontwikkeling;
    • 3. Respecteren.

  • Archeologie
    • 1. Beschermingsniveau 1: generiek.

  • Bodem
    • 1. Saneren en beheren.

In de desbetreffende onderdelen van de toelichting op dit bestemmingsplan wordt beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten in relatie tot deze ontwikkeling.

2.3.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

Het is van provinciaal belang om permanente bewoning van recreatiewoningen te voorkomen. Op meerdere plekken in de regels van dit plan hebben wij expliciet gemaakt dat recreatieve nachtverblijven uitsluitend mogen worden gebruikt voor recreatieve doeleinden, en hebben we in specifieke gebruiksregels opgenomen dat het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken, de permanente bewoning van recreatieve nachtverblijven, en de (tijdelijke) verhuur van recreatieve nachtverblijven voor niet-recreatieve doeleinden niet zijn toegestaan.

2.4 Rijksbeleid

2.4.1 Ruimtelijk - Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.4.2 Ladder duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimte-gebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

Bij het bepalen of de Ladder moet worden toegepast is allereerst van belang om na te gaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Artikel 1.1.1 Bro luidt:

"In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[….]

1. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Blijkens de Nota van Toelichting (2017) worden onder "andere stedelijke voorzieningen" als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, Bro, verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoorsport en leisure.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving.

In dit geval is er sprake van een reeds bestaand (en daarvoor bestemd) campingterrein van 1,9 hectare. Plusminus 8000 m2 bevat een bouwvlak. Het huidige planologische regime staat stacaravans en daarmee vergelijkbare recreatieve verhuurobjecten niet toe. Het voorliggende bestemmingsplan zal dat wel toestaan. Tevens het bestemmingsplan het campingterrein met 1,5 hectare uitbreiden. Een deel daarvan (plusminus 3600 m2) heeft op grond van het huidige bestemmingsplan Buitengebied 2011 een woonbestemming. Het overige deel heeft op grond van dat plan een agrarische bestemming.

Een kampeerterrein van ongeveer 3 ha, waar ruimte wordt geboden aan tenten, tentwagens, kampeerauto’s, caravans of stacaravans, of andere daarmee vergelijkbare voertuigen of onderkomens is niet als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, Bro, aangemerkt (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo).

In die uitspraak heeft de Afdeling geconcludeerd dat de desbetreffende ontwikkeling naar zijn aard niet stedelijk is en derhalve niet valt te kwalificeren als andere stedelijke voorziening zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro.

Overwegende dat die ontwikkeling zelfs een groter ruimtebeslag heeft dan de uitbreiding van Camping Emmen, kan worden geconcludeerd dat de uitbreiding van Camping Emmen geen stedelijke ontwikkeling betreft. Artikel 3.1.6 lid 2 Bro is derhalve niet van toepassing.

2.5 Conclusie

De conclusie van de in dit plan beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het plan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op haar beurt weer input voor het gemeentelijk beleid.

Voor het voorliggende plan kan geconcludeerd worden dat het plan passend is in het rijk- provinciaal en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie

Op de vastgestelde gemeentelijke archeologische beleidskaart is de locatie van het plangebied deels gelegen binnen een gebied met een middelhoge of hoge archeologische verwachting (dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4). Binnen dit gebied zijn grenzen gesteld aan het minimaal te verstoren oppervlak als gevolg van het plan. Als er sprake is van bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 1000 m2, en een bodemverstoring dieper dan 30 cm, dan is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Binnen het betreffende gebied worden geen bodemingrepen van een dergelijke oppervlakte en diepte mogelijk gemaakt. Om deze reden is er geen verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd.

3.2 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017, en bestaat uit drie onderdelen: de bescherming van soorten, de bescherming van gebieden en de bescherming van houtopstanden. De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door het Natuurnetwerk Nederland, dat een samenhangend netwerk vormt van natuurgebieden. De provincies zijn het bevoegd gezag en alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid is het Rijk het bevoegd gezag.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Ten behoeve van de uitvoering van het plan is in mei 2013 door Adviesbureau Eelerwoude te Goor, projectnummer P6294, een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is op 21 maart 2019 door het adviesbureau geactualiseerd middels bureau- en veldonderzoek. Het geactualiseerde onderzoek (projectnummer P9396) is toegevoegd in bijlage 1.

Voor wat betreft gebiedsbescherming wordt in bovengenoemd onderzoek het volgende geconcludeerd als het gaat om niet-stikstofgerelateerde effecten:

"Op ongeveer 6 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Bargerveen. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en de voorgenomen werkzaamheden wordt niet verwacht dat de werkzaamheden een invloed hebben op de aangewezen habitattypen en -soorten. Met de voorgenomen realisatie wordt ook niet verwacht dat de kernopgaven van de natuurgebieden belemmerd worden in een mogelijke uitbreiding of kwaliteitsverbetering. Er wordt geen externe werking of cumulatie verwacht. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht."

Verder wordt in het onderzoeksrapport aangegeven dat het plangebied en de directe omgeving geen onderdeel uitmaken van het NNN. "Het plangebied ligt op ruim 2 kilometer van begrensd NNN-gebied. Met de voorgenomen ontwikkelingen worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht."

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Planten

Tijdens het veldbezoek zijn algemeen voorkomende planten waargenomen; er zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Er heeft een biotoopanalyse plaatsgevonden, ten behoeve van de potentiële aanwezigheid van beschermde planten in het plangebied. Gelet op het terreintype, het beheer en de functie van het plangebied is de aanwezigheid van beschermde plantensoorten niet waarschijnlijk. Beschermde soorten komen nagenoeg uitsluitend voor in natuurgebieden. Derhalve is geconcludeerd dat nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor beschermde flora niet noodzakelijk is.

Zoogdieren - Vleermuizen

Tijdens het veldbezoek is door Adviesbureau Eelerwoude beoordeeld of de locatie geschikt is voor vleermuizen. Hierbij is onderscheid gemaakt in verblijfplaats, vliegroute en fourageergebied.

In het onderzoeksrapport is geconstateerd dat er geen sprake is van voor vleermuizen geschikte verblijfplaatsen. Wel is het plangebied geschikt als foerageergebied, ondermeer door de aanwezigheid van een poel, luwe plekken en voldoende voedselaanbod. Naar verwachting zal het voedselaanbod toenemen doordat de camping is/wordt ontwikkeld met inheems groen. Dit heeft een positief effect op andere vleermuizen. De lijnvormige beplanting maakt het plangebied tevens geschikt als vliegroute. Als de beplanting in en rondom gehandhaafd blijven, zijn negatieve effecten uitgesloten.

Van belang is wel dat de verlichting niet toeneemt. Simpele maatregelen als niet uitstralende armaturen en het voorkomen van verlichting van boomkronen zijn daarbij belangrijk.

Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht.

Overige zoogdieren

De ontwikkeling zal naar verwachting niet leiden tot een verlies van leefgebied van de voorkomende zoogdieren met het Wnb beschermingsregime "andere soorten" (o.a. haas, konijn, egel, (spits)muizen). Door de aanplant van inheems groen is de verwachting dat de biodiversiteit toeneemt waarvan algemeen voorkomende zoogdieren kunnen profiteren (toenemend voedsel in vorm van insecten/ planten). Voor deze beschermde soorten is bij een ruimtelijke inrichting door de provincie Drenthe een vrijstelling van de ontheffingsplicht opgesteld.

Voor steenmarter geldt dat negatieve effecten zijn uit te sluiten. Verblijfplaatsen en essentieel leefgebied zijn niet aangetroffen in het plangebied en worden ook niet verwacht. Mogelijk maakt het plangebied wel onderdeel uit van het leefgebied, maar het plangebied blijft geschikt als leefgebied. Huidige beplanting en waterelementen blijven behouden. Een negatief effect op beschermde grondgebonden zoogdieren is daarom uitgesloten.

Conclusie uit het onderzoeksrapport: "nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is in het kader van de Wet natuurbescherming voor grondgebonden zoogdieren niet noodzakelijk."

Vogels

De Wet natuurbescherming beschermt alle vogelsoorten. Wel wordt onderscheid gemaakt tussen broedvogels en vogels met jaarrond beschermde nesten.

In het onderzoeksrapport wordt over broedvogels het volgende aangegeven: "Binnen het plangebied zijn verschillende nesten aangetroffen van algemeen voorkomende broedvogels." De Wnb beschermt uitslutiend bewoonde nesten. Het broedseizoen is globaal tussen 15 maart en 15 juli. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met deze werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord.

Voor wat betreft vogels met jaarrond beschermde nesten heeft veldonderzoek het volgende uitgewezen: "Verblijfplaatsen van vogelsoorten, of aanwijzingen (braakballen of uitwerpselen) hiertoe, die jaarrond van vaste rust- en verblijfplaatsen gebruik maken zijn niet aangetroffen binnen het plangebied en worden op basis van de aanwezige terreintypen ook niet verwacht. Verderop gelegen buiten het plangebied is een roekenkolonie aanwezig. Mogelijk dat enkele andere soorten met jaarrond beschermde nesten het plangebied gebruiken als onderdeel van hun leefgebied, zoals buizerd en kerkuil.

Aan de voorzijde van de camping, rond het kleine boerderijtje met kippen en varkens zijn zingende huismussen waargenomen."

Als het gaat om de effecten van de uitbreiding van de camping, stelt het onderzoeksrapport het volgende: "Van een aantal vogelsoorten zijn de nesten het hele jaar door beschermd. Ook de functionele leefomgeving is daarbij beschermd. Bij de aantasting van de nestlocatie en/of de functionele leefomgeving is een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Van de jaarrondsoorten is alleen huismus aangetroffen rondom het kleine boerderij tijdens het veldbezoek. Het kleine boerderijtje en het receptiegebouw behoud zijn huidige staat. Negatieve effecten op huismus worden uitgesloten.

De overige jaarrondsoorten als buizerd, kerkuil en roek kunnen het plangebied gebruiken om te jagen of te foerageren. De genoemde jaarrondsoorten kunnen ook na de ontwikkeling van het plangebied gebruik blijven maken. Negatieve effecten op de bovengenoemde jaarrondsoorten worden hiermee uitgesloten.

Conclusie: bij de werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met (in gebruik zijnde) nesten van vogels."

Amfibieën, Reptielen, Vissen

Strikt beschermde amfibieën worden niet verwacht in het plangebied vanwege het ongeschikte habitat voor deze soorten.

In het plangebied ontbreekt een voor reptielen geschikt biotoop zoals heideterreinen en venranden.

Binnen het plangebied zijn waterelementen aanwezig, maar beperkt watervoerend welke (deels) droogvallen. (Beschermde) vissen worden dan ook niet verwacht in het plangebied.

Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing voor bovengenoemde soorten is in het kader van de Wnb niet noodzakelijk.

Ongewervelden

Uit het veldonderzoek is gebleken dat er geen beschermde ongewervelden aanwezig zijn, in verband met het ontbreken van geschikt habitat. Een Wnb ontheffing is derhalve niet aan de orde.

 

Houtopstanden

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Onder bos wordt verstaan:

• alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen. Deze grenzen zijn door de gemeente vastgesteld;

• alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);

• bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Bij de kap van bomen in één van bovengenoemde categorieën is een kapmelding verplicht. Vaak is er dan tevens sprake van herplantplicht. Op de meldingsplicht zijn enkele uitzonderingen geformuleerd, zoals houtopstanden in erven en tuinen, kweekgoed etc.Ook op de herplantplicht is er een uitzondering, namelijk indien er wordt gekapt in verband met een Natura 2000 doelstelling.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling, welke is bijgevoegd in bijlage 2, blijkt dat er geen significant negatieve milieueffecten te verwachten zijn bij uitvoering van de voorgenomen activiteit. De algehele conclusie is dan ook dat voor de gekozen bestemmingsplanprocedure er geen m.e.r.-plicht geldt en er dus geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld.

3.3 Externe veiligheid

Op 25 april 2016 is uitgebreid onderzoek gedaan naar / advies gegevens op het aspect externe veiligheid in relatie tot dit plan. Op 8 februari 2022 is de RUD gevraagd om de actuele situatie te bezien. Op 17 februari heeft de RUD advies uitgebracht. Het externe veiligheidsonderzoek is in te zien in bijlage 4.

3.3.1 Externe veiligheid

Vanwege de aanwezigheid van de Mijnbouwlocatie van de NAM Schoonebeek 447 en een hoge druk aardgastrasportleiding is externe veiligheid voor dit plan relevant. De K1-vloeistofleiding, zoals nog op de risicokaart vermeld, is volgens de NAM niet meer in gebruik, en is om die reden niet verder beschouwd. In de omgeving zijn geen andere risicobronnen aanwezig die van invloed zijn op het plangebied.

De camping wordt aangemerkt als een kwestbaar object, omdat meer dan 50 bezoekers gelijktijdig aanwezig kunnen zijn. Kwetsbare objecten dienen op grond van het Bevi en Bevb te worden getoetst aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. Er mogen geen kwetsbare objecten binnen de contour van het plaatsgebonden risico 10-6 worden geprojecteerd.

Het ruimtelijk plan voldoet aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar, indien in de regels van het plan is geborgd dat binnen de belemmeringenstrook en binnen de veiligheidszone in de toekomst geen (recreatieve) objecten worden gerealiseerd en geen kampeermiddelen kunnen worden geplaatst. Dit is in de regels gewaarborgd.

Nam-locatie groepsrisico

Er is geen sprake van een groepsrisico. Verdere verantwoording is niet noodzakelijk.

Hoge druk aardgastransportleidingen groepsrisico

Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoording is opgenomen in Bijlage 3 .

Deze notitie verantwoording groepsrisico is geschreven ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan in 2019. Inmiddels is de camping overgenomen door nieuwe eigenaren, maar de groepsverantwoording is nog steeds actueel.

Conclusie is dat er sprake is van een aanvaardbare situatie, overwegende dat:

- het verzoek passend is binnen het gemeentelijke ruimtelijke - en recreatieve beleid;
- het terrein gedurende slechts een half jaar intensief wordt gebruikt (maart-oktober);
- aanpassingen in het leidingentracé financieel onhaalbaar zijn;
- de hoogte van het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde blijft en vrijwel niet toeneemt als gevolg van deze uitbreiding. Er is sprake van een laag groepsrisico.

3.3.2 Brandweeradvies

In het advies van 2 maart 2022 heeft de Veiligheidsregio Drenthe (VRD) aangegeven dat het advies uit 2016 nog steeds actueel is. Hierin zijn de volgende adviezen gegeven:

  • Zowel de belemmeringenstrook van de buisleidingen alsmede de veiligheidszone te verbeelden. Hierdoor is het voor de ondernemer duidelijk welke strook grond niet gebruikt kan worden voor het plaatsen van chalets, kampeermiddelen of andere objecten.

Deze strook is op de verbeelding opgenomen.

  • Aan de NAM wordt geadviseerd om werkzaamheden aan de leidingen of de NAM-locatie zoveel mogelijk buiten het toeristenseizoen uit te voeren. Hierdoor wordt de kans verkleind op slachtoffers op de camping indien zich tijdens werkzaamheden een incident voordoet.

  • Aan de ondernemer wordt geadviseerd een bedrijfsnoodplan op te stellen waarin wordt aangegeven hoe te handelen en op welke wijze de gasten in veiligheid worden gebracht bij een incident met een buisleiding of de NAM-locatie en op welke wijze de gasten geïnformeerd worden.

Een dergelijk bedrijfsnoodplan is opgesteld en op locatie aanwezig.

  • In het advies van 2 maart 2022 is nog als aanvullend advies gegeven om, in overleg met de leidingbeheerder, een parkeerplaats te realiseren op de belemmeringenstrook c.q. veiligheidszone van de hoge druk aargastransportleiding, zodat duidelijk is op welke strook geen kampeermiddelen geplaatst mogen worden.

3.4 Milieu

In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.

3.4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten van nabije solitair gelegen inrichtingen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan ligt er direct aan de overkant van de straat, aan de Bultweg 6 (A) op zo'n 10 meter afstand (gerekend van bestemmingsvlak naar bestemmingsvlak) een locatie die is bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf. Op grond van de VNG Brochure Bedrijven en Milieuzonering veroorzaakt geur daarbij de meeste hinder, waardoor voor geur de grootste richtafstand moet worden aangehouden tot geurgevoelige objecten.

Een geurgevoelig object is in artikel 1 Wet geurhinder en veehouderij gedefinieerd als: "gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt (...)" Een kampeerterrein is echter geen gebouw, en de recreatieve nachtverblijven zijn niet bedoeld voor permanente bewoning. Zij zijn daarmee geen geurgevoelig object als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij.

Wellicht ten overvloede, met deze uitbreiding van het recreatieterrein wordt de huidige afstand tot aan het agrarisch bedrijf ook niet verkleind.De uitbreiding van de recreatiebestemming doet zich voornamelijk voor achter de (bedrijfs)woning aan de Bultweg 9.

De (bedrijfs)woningen aan de Bultweg 7 en 9 zijn overigens wel geurgevoelige objecten in de zin van artikel 1 Wet geurhinder en veehouderij. Dat blijkt uit de volgende toevoeging bij de definitie uit artikel 1: "(...) waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf;"

Deze (bedrijfs)woningen zijn echter op grond van het huidige bestemmingsplan ook al toegestaan.

3.4.2 Bodem

Het terrein voor de uitbreiding van de camping is bodemkundig onverdacht, zie de witte percelen op onderstaand kaartje uit het Bodemloket.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013025-B701_0003.png"

Er is derhalve geen bodemonderzoek benodigd in het kader van de bestemmingsplanwijziging voor de vergroting van de camping.

3.4.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

Wegverkeer
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Uitzondering hierop zijn wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied.

Een recreactieterrein is op grond van vaste jurisprudentie geen geluidsgevoelig gebouw/terrein in de zin van de Wet geluidshinder. De Bultweg is een 30 km weg, waardoor deze op grond van artikel 74 lid 2 sub b Wgh is uitgezonderd.

Industrie
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de geluidscontour van de NAM locatie S-447 (Zie Bijlage 5). Dit levert geen gebruiksbeperkingen op ten opzichte van het gewenste recreatieve gebruik, aangezien een recreatief terrein niet geluidsgevoelig is, en er binnen de geluidscontour bovendien geen recreatieve verblijven worden gerealiseerd.

Inpassing vergroting bedrijf binnen omgeving

Om de akoestische effecten van de bedrijfsvergroting binnen de omgeving in kaart te brengen, is op 13 oktober 2017 een akoestisch onderzoek opgesteld door abtWassenaar. Deze is in bijlage 6 toegevoegd. Hierin is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de omgeving ten gevolge van een uitbreiding van de camping.

Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting van de inrichting op de omgeving (ter plaatse van dichtstbij gelegen woningen van derden en overige geluidgevoelige bestemmingen).

Uit de berekeningen blijkt dat zowel vanwege directe hinder (langtijdgemiddeld en maximaal) als vanwege indirecte hinder (equivalente geluidniveaus) aan de gestelde grenswaarden wordt voldaan. De gewenste ontwikkeling van de camping stuit niet op belemmeringen voor de reeds aanwezige woningen. Tevens kan worden vastgesteld dat de gewenste ontwikkeling geen onevenredige aantasting meebrengt van het woon- en leefklimaat.

Maatwerkvoorschriften

Naar aanleiding van de melding Activiteitenbesluit van 9 september 2019 zijn reeds maatwerkvoorschriften opgelegd aan de camping, te weten:

1. De camping is tussen 20.00 uur en 08.30 uur niet toegankelijk (slagboom) voor gemotoriseerd verkeer (met uitzondering van calamiteiten).

2. Zang en/of muziekgeluid vanuit de kantine mag voor de dichtbijgelegen woningen niet waarneembaar zijn.

3. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat de niveaus op de in onderstaande tabel genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden:

  07:00–19:00 uur   19:00–23:00 uur   23:00–07:00 uur  
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen   45 dB(A)   40 dB(A)   35 dB(A)  
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen   65 dB(A)   60 dB(A)   55 dB(A)  

3.4.4 Lucht
3.4.4.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • Een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • Een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • Een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

3.4.4.2 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm. Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een Nibm-project. Van een uitbreiding met (vele malen) minder recreatieve verblijdsobjecten kan derhalve ook worden gesteld dat die 'niet in betekenende mate' van invloed zijn op de luchtkwaliteit.

Ook rondom het plangebied zijn er geen significante ontwikkelingen gepland. Derhalve zal de concentratie van de NOx en fijnstof niet veranderen. Dit betekent dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

3.5 Waterparagraaf

3.5.1 Inleiding

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats. De tekst in deze paragraaf is een uittreksel van de watertoets zoals deze is verzonden naar het waterschap. Voor een volledige weergave van de watertoets wordt verwezen naar de watertoets die als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

3.5.2 Kenmerken plangebied

Het plangebied valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Watersysteemplan en in het waterplan van de gemeente Emmen. Het gebied is ingericht als campingterrein en voorzien van enkele gebouwen en recreatieve nachtverblijven ten behoeve van het functioneren van de camping.

3.5.3 Waterhuishouding

De bestaande oppervlakte verhard oppervlak (verharding, dakoppervlak, caravans en tenten) bedraagt ca. 2.500 m2. Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan toe. In de watertoets wordt uitgegaan van een toename van het verharde oppervlak van ca. 3.500 m2, waarna het totale verharde oppervlak na volledige realisatie van het plan ca. 6.000 m2 bedraagt.

3.5.4 Afvoer van water
3.5.4.1 Hemelwater

Huidige situatie
Langs de percelen liggen sloten welke mede zorg dragen voor de afwatering van het terrein.

Nieuwe situatie
Hemelwater dient te infiltreren in de bodem en/of af te stromen richting open water. Op de planontwikkeling is de 10% regeling van toepassing; 10% van de aan te brengen oppervlakte aan verharding (extra t.o.v. de bestaande situatie) dient ingericht te worden voor tijdelijke waterbuffering. Deze eis wordt gesteld om te voorkomen dat het waterschap versneld meer water te verwerken krijgt op het stelsel. Tevens houdt men hiermee de eigen capaciteit onder controle. De waterbuffering wordt in het plan gevonden in de bestaande sloten en binnen de op het terrein aangelegde waterbuffer. Door de grootte van het terrein kan de benodigde oppervlakte (10% x 3.500 m2) = 350 m2 gerealiseerd worden.

3.5.4.2 Riolering

Huidige situatie
Het huidige campingterrein is aangesloten op de gemeentelijke riolering (via een vrijverval verzamelleiding die op de drukriolering is aangesloten). Op deze riolering zijn alle voorzieningen van de camping aangesloten.

Nieuwe situatie
Het is de bedoeling dat alle recreatieve nachtverblijven een eigen aansluiting krijgen op het riool. Ten behoeve van de planontwikkeling zal er een (gescheiden) intern rioleringsstelsel aangelegd worden. Deze zal aansluiten op de gemeentelijke riolering. Onderzocht is of de gemeentelijke riolering voldoende capaciteit heeft. Dit blijkt het geval te zijn. Alleen huishoudelijk afvalwater mag worden geloosd, regenwater niet.

3.5.5 Wateradvies waterschap

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

De bij Waterschap Vechtstromen aangevraagde watertoets is opgenomen in bijlage 7.

Hoofdstuk 4 Huidige situatie

4.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied ligt ten noordwesten van de kern Schoonebeek. Het gebied bij Schoonebeek is één van de vroegste hoogveenontginningen, namelijk de zogenoemde randveenontginningen. Al vanaf de middeleeuwen, dus ver voor de grootschalige hoogveenontginningen in de 18e en 19e eeuw, vonden kleinschalige randveenontginningen plaats. Hierbij werd vanaf de randen het veen langzaam in stroken verveend en daarna agrarisch in gebruik genomen. De bebouwing stond op zandkoppen aan de rand van het veen.

Ook het huidige Westerse Bos ligt op zo'n zandkop. De boerderijen liggen hier willekeurig naast elkaar. Vanaf de bewoningsas werd het hoogveen ontwaterd en in gebruik genomen als bouwland. Het bouwland bestond uit langgerekte kavelstroken die vanaf de boerderijen het veen in liepen. Het zuidelijk gelegen beekdal rond het Schoonebeekerdiep werd geschikt gemaakt als hooi- of weiland.

Karakteristiek, en cultuurhistorisch waardevol, voor het gebied bij Schoonebeek is dat de breedte van het erf als uitgangspunt diende voor de veenontginning. Loodrecht op de bewoningsas werden de grenzen van de kavels en zwetsloten getrokken. Het principe bij deze ontginningswijze is het recht van opstrek: de bezitter van het erf mocht binnen zijn opstrek het hoogveen ontwateren en gebruiken. Op deze manier is het voor het gebied zo karakteristieke kleinschalige landschap met smalle strokenverkaveling ontstaan. Samen met de specifieke boerderijen op de zandkoppen, de erfbeplanting, wegen naar de boerderijen en de opgaande bosjes en singels, vormt de smalle strokenverkaveling een kleinschalig coulisselandschap dat uitzonderlijk gaaf is gebleven. Dit kleinschalige landschap vormt een sterk contrast met de jongere en grootschalige hoogveenontginningen van bijvoorbeeld het Amsterdamsche Veld en Barger Westerveen ten oosten van Zandpol.

4.2 Huidige omgeving

Het plangebied ligt aan de Bultweg, ten noordoosten van de kern Schoonebeek. Het terrein bestaat uit twee percelen die zich vanaf de Bultweg in noordelijke richting uitstrekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013025-B701_0004.jpg"

Figuur 4.1: Luchtfoto omgeving plangebied

Aan de Bultweg liggen verder een aantal vrijstaande woningen en een agrarisch bedrijf (melkveehouderij). De percelen grenzen ook aan de noordzijde aan een weg. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een NAM locatie. Landschappelijk is in de beplanting langs de percelen de oorspronkelijke slagenstructuur van de verkaveling herkenbaar.

4.3 Huidig terrein

Het bestaande campingterrein wordt door de perceelsbegeleidende beplanting gescheiden van de omgeving. Hierop bevindt zich een vrijstaande woning, de bedrijfsbebouwing, de kampeermiddelen inclusief een aantal recreatieve nachtverblijven en trekkershutten. De uitbreiding bestaat uit het perceel achter de inmiddels gesloopte woning op het perceel Bultweg 9 dat reeds is ingericht als kampeerterrein. Aan de Bultweg bevindt zich verder een parkeerplaats voor recreanten en bezoekers. Op het perceel Bultweg 9 bestaat de mogelijkheid voor het bouwen van een woning.

4.4 Huidige verkeersstructuur

Ten zuiden van het plangebied loopt de Bultweg, welke de hoofdtoegang vormt van de camping. De Bultweg is aangesloten op de Nieuw-Amsterdamseweg. Ook kan het campingterrein bereikt worden via de noordelijk gelegen landbouwweg. Ook deze weg sluit aan op de Nieuw-Amsterdamseweg.

Bij de entree van het campingterrein ligt een parkeerterrein voor bezoekers. De interne verkeersstructuur slingert over het terrein en is ingericht op het gebruik als campingterrein.

4.5 Huidige groenstructuur

Het recreatieterrein wordt begeleid met bomenrijen. De naastgelegen percelen kennen ook beplantinsstructuren. Het bestaande campingterrein is verder grotendeels ingezaaid met gras ten behoeve van het gebruik als kampeerterrein.

 

Hoofdstuk 5 Beschrijving ontwikkeling

5.1 Algemene planbeschrijving

Aanleiding
De huidige eigenaren hebben de camping in het voorjaar van 2021 gekocht. De plannen van de vorige eigenaren worden door de nieuwe eigenaren doorgezet. Dit plan staat uitbreiding van het campingterrein naar de oostkant toe, en staat tevens recreatieve nachtverblijven als stacaravans en glamping tenten toe.

Behoefte
Zoals is toegelicht in paragraaf 2.4.2 is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft derhalve niet getoetst te worden aan de "Ladder van duurzame verstedelijking". Wel is het van belang om te beoordelen in hoeverre de ontwikkeling voorziet in een behoefte.

Recreatief gezien ligt de locatie uitstekend en biedt de omgeving van de gemeenten Emmen en Coevorden diverse mogelijkheden. Er zijn goede wegverbindingen naar de diverse grotere recreatieve activiteiten in de regio. In de omgeving lopen diverse wandel- en fietspaden. Vanaf het terrein liggen de kern Schoonebeek en de oude nederzetting Westersebos op loopafstand.

Tegelijkertijd zijn er diverse aansprekende toeristische attracties gerealiseerd en gemoderniseerd. Hierbij springen vooral de enorme investeringen en verbeteringen in het centrum van Emmen in combinatie met de hoogwaardige dierentuin in het oog. Een landelijk aansprekende dagattractie met hoge bezoekersaantallen. Veel bezoekers willen graag langer in de regio verblijven en combineren dit dus met een bezoek aan hotel en/of camping.

In de regio Zuid-Oost Drenthe zijn in de afgelopen jaren diverse campingbedrijven om uiteenlopende redenen verdwenen. Dit waren over het algemeen bedrijven die sterk verouderd waren en onvoldoende inspeelden op de vraag van de moderne recreant.

In de gemeente Emmen is op dit moment het aanbod van middelgrote verblijfsrecreatieve bedrijven minimaal. Het aanbod is ofwel grootschalig (Landal Parc Sandur) ofwel kleinschalig (Op Fietse, de Heerenhof). In nabijgelegen gemeenten, o.a. Coevorden, is sprake van een ruimer verblijfsrecreatief aanbod. Ook daar is echter de aanwezigheid van goede, middelgrote campings beperkt. Deze ontwikkeling voorziet derhalve in een behoefte.

5.2 Stedenbouwkundige structuur

Grootte terrein


afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2013025-B701_0005.png"

Figuur 5.1: Luchtfoto totale camping nieuwe situatie

Hoofdstructuur inrichting terrein
Bij het bepalen van de inrichting van het terrein heeft het omringende landschap als inspiratiebron gediend. De karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle verkavelingsstructuur van het randveenontginningen landschap is als uitgangspunt voor de planopzet genomen. De groene hoofdstructuren blijven de historische kavelrichting volgen.

Inrichting terrein
Door bureau Eelerwoude is een ontwerp voor de terreininrichting opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 8.

Dit plan staat 33 recreatieve nachtverblijven toe aan de westkant van het terrein. In het midden zijn 8 safari (glamping) tenten gesitueerd. Het kampeerterrein biedt aan de oostkant ruimte aan 28 kampeermiddelen.

Verder is op de camping een receptie, restaurant, zwembad, speeltuin, sanitair gebouw en parkeergelegenheid aanwezig.

5.3 Verkeersstructuur

Ontsluiting
Gezien het toeristisch belang zitten campings niet altijd op de best bereikbare locaties. Beoordeeld is in hoeverre een (volwaardige) tweede ontsluiting van de camping noodzakelijk is.

Op basis van intern verkeerskundig advies geeft de uitbreiding van de camping geen noodzaak voor een alternatieve ontsluiting van de camping. Gezien het huidige gebruik van de Bultweg, en overwegende dat de Bultweg een voor gemotoriseerd verkeer doodlopende weg is waaraan slechts 8 woonadressen worden ontsloten, is ontsluiting van een middelgrote camping via de Bultweg verkeerskundig mogelijk.

Ook de verkeersveiligheid is niet in het geding. Er kan niet worden uitgesloten dat uitgeweken moet worden bij tegenliggend verkeer. Echter, de berm behoort ook tot de weg, en ter plaatse is een snelheidsregime van 30 km per uur ingesteld, waardoor de veiligheid kan worden gewaarborgd.

Het terrein blijft daarom hoofdzakelijk bereikbaar via de bestaande toegangsweg Bultweg, die aansluit op de weg Nieuw-Amsterdamseweg.

(Snel)metingen die in 2019 zijn gedaan op de Bultweg geven bovendien verkeerskundig geen aanleiding om andere maatregelen te treffen.

Uitsluitend in de piek van het hoogseizoen, als het parkeerterrein bij de entree van het campingterrein vol is, wordt gebruik gemaakt van de noordelijke ontsluiting om het noordelijke parkeerterrein van de camping te bereiken. Deze ontsluiting is eveneens van belang voor eventueel noodzakelijke hulpdiensten.

Parkeren
Parkeren dient plaats te vinden op het eigen campingterrein. Dit volgt uit het Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen, in combinatie met de gemeentelijke Parkeervisie, welke verwijst naar de landelijke leidende CROW-normering.

In de CROW-normering wordt voor campings in het buitengebied gerekend met een norm van 1.1 parkeerplaats per kampeereenheid, exclusief 10% voor gasten en bezoekers.

Er zijn daarom voor 33 recreatieve nachtverblijven, 8 glamping tenten en 28 kampeerplekken (33+8+28) * 1,1 = 75,9 parkeerplekken nodig, + 10% bezoekers (6,9) = 82,8 parkeerplekken. Afgerond komt dit neer op 83 parkeerplekken.

Bij elke van de 33 stacaravans is 1 parkeerplek aanwezig. Dit betekent dat er 83 - 33 = 50 parkeerplekken op het terrein gerealiseerd aanwezig moeten zijn. De 3 centrale parkeerterreinen zoals opgenomen in de inrichtingschets voorzien in dat aantal parkeerplaatsen.

5.4 Groenstructuur

Op grond van het huidige planologische regime is op het perceel SNB00 C362 reeds een camping toegestaan. Hoewel op dit perceel op grond van het vigerende plan nog geen stacaravans zijn toegestaan, mogen er wel jaarrond caravans en andere kampeermiddelen staan. De huidige camping wordt afgeschermd door groenstructuren aan de noord-, west-, en zuidkant. De uitbreiding van de camping vindt plaats aan de oostkant. Aan die zijde wordt dan ook extra beplanting voorgeschreven, om de camping ook vanaf die kant zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken. Voor het overige wordt de huidige beplanting gehandhaafd.

Aan de eigenaren wordt middels een voorwaardelijke verplichting voorgeschreven dat de groene erfafscheiding wordt aangevuld op de plekken waar gaten (zijn) ontstaan door bijvoorbeeld het kappen van zieke/gevaarlijke bomen. Verder is met de eigenaren afgesproken dat de singel zal worden versterkt met groen blijvende, lage onderbegroeiing.

5.5 Water

De langs de percelen gelegen sloten blijven gehandhaafd en bieden ruimte voor eventuele pieken voor (afvoer van) hemelwater.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting op het bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

In de voorgaande hoofdstukken zijn de voorgestane ontwikkelingen en de uitgangspunten aan de orde geweest. Het beschreven beleid krijgt zijn juridische vertaling in de bestemmingen "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en "Groen". Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied. De bepalingen die betrekking hebben op de bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal geen exacte weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet als illustratief worden beschouwd.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting op de regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro.

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:  
1. Woonsituatie:  
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.  
2. Straat- en bebouwingsbeeld:  
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogte differentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.  
3. Cultuurhistorie  
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;  
4. Verkeersveiligheid  
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.  
5. Sociale veiligheid  
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.  
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding  
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.  
7. Milieusituatie:  
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.  
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen  
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.  

Tabel : Beoordelingscriteria afwijkingen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik. Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

6.3.2.1 Enkelbestemmingen
6.3.2.1.1 Groen

De op de verbeelding voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de beplantingssingels aan de buitenranden van het recreatieterrein. Tevens is de bestemming bedoeld voor erfafscheidingen, nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Op een specifiek aangeduide locatie mag een inrit tot het terrein worden gerealiseerd. Binnen de bestemming 'Groen' zijn geen bouwmogelijkheden opgenomen.

In de bestemming Recreactie - Verblijfsrecreatie is het aanleggen en instandhouden van de groensingels als voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het ingebruiknemen van het campingterrein.

6.3.2.1.2 Recreatie - Verblijfsrecreatie

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor verblijfsrecreatieve activiteiten. Toegestaan zijn een kampeerterrein en verblijfsrecreatie in recreatieve nachtverblijven uitsluitend binnden de daarvoor bedoelde functieaanduiding, Eveneens zijn toegestaan de bij verblijfsrecreatie horende facilitaire voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een kantine, en sanitaire voorzieningen als toiletgebouwen. Horecavoorzieningen zijn toegestaan op voorwaarde dat deze uitsluitend zijn bedoeld voor campinggasten. Speelterrein, en sport- en spelvoorzieningen zoals bijvoorbeeld een zwembad, zijn passend binnen deze bestemming, mits deze een ondergeschikt karakter hebben. Parkeervoorzieningen zijn ook toegestaan, maar dienen een van ondergeschikte aard te zijn en bovendien uitsluitend zijn bedoeld voor campinggasten en eventuele bezoekers.

In de regels is ervoor gekozen om in terminologie geen onderscheid te maken tussen stacaravan, trekkershut, chalet etc. Door de jaren heen worden ook ingerichte tenten, stacaravans etc. steeds luxer, waardoor het steeds meer volwaardige bouwwerken worden. Om die reden is gekozen voor de verzamelterm 'recreatie nachtverblijven'. Deze zijn uitsluitend toegestaan in de daarvoor bedoelde functieaanduiding en zijn gebonden aan de daarvoor vastgelegde bouwregels. Op deze manier blijft de impact van de recreatieve nachtverblijven op het campingterrein beperkt.

Permanente bewoning is niet toegestaan, en ook tijdelijke verhuur aan arbeidsmigranten valt buiten de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'.

Voorwaardelijke verplichting
Het campingterrein mag niet worden gebruikt zonder de aanleg en instandhouding van een permanente randbeplanting, conform de in de regel opgenomen beplantingseisen.

6.3.2.1.3 Wonen - Vrijstaand

De bestemming Artikel 5 Wonen - Vrijstaand is opgenomen voor de vrijstaande woning op het perceel Bultweg 7.

6.3.2.2 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.

Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden Afwegingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

6.3.2.2.1 Leiding - Gas

De ondergrondse (hoofd)aardgastransportleiding met belemmeringsstroken valt onder de dubbelbestemming "Artikel 6 Leiding - Gas". Het bestemmingsplan kan gewijzigd worden voor de vergroting, verkleining of verwijdering van de dubbelbestemming. Daarbij wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

De dubbelbestemming ligt op een strook aan weerszijden van de (hoofd)gastransportleiding. De regeling voorziet in de aanwezigheid van de leidingen en in de bescherming ervan. Binnen de in de planregels aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

6.3.2.2.2 Waarde - Archeologie 4

Gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat hebben de dubbelbestemming Artikel 8 Waarde - Archeologie 4 gekregen. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden. Voor deze categorieën is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld.

6.3.2.2.3 Veiligheidszone - Buisleiding

In artikel 7 Veiligheidszone - Buisleiding is de aanduiding 'Veiligheidzone - Buisleiding' opgenomen. In het kader van de veiligheidszone van de K1 vloeistofleiding is bepaald dat hierbinnen geen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd.

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 11 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt. Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
De afwijkingsregels maken het mogelijk dat aan de regels van de bestemmingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van burgemeester en wethouders kunnen bijvoorbeeld afwijken van een bestemmingsplan voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%. De afwijkingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels al is afgeweken van het bestemmingsplan. Dit betekent dat niet twee keer afgeweken kan worden van eenzelfde bepalingen of dat de bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

6.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 14 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 15 Slotregel
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Schoonebeek, Camping Bultweg".

6.4 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente en burger beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid

7.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro

Het college heeft het bestemmingsplan op 14 november 2014 vrijgegeven voor vooroverleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het conceptontwerpbestemmingsplan is voor vooroverleg verzonden naar verschillende erkende overlegpartners.

Er zijn inhoudelijke reacties ontvangen welke in de Nota van Beantwoording worden behandeld. De Nota van Beantwoording is als Bijlage 10 opgenomen bij de toelichting.

7.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan

Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van de toelichting, de verbeelding en de regels bij het bestemmingsplan. Welke wijzigingen zijn doorgevoerd, is opgenomen in de Nota van wijzigingen, opgenomen in bijlage 11.

Bij vaststelling van een gewijzigd plan is de regel dat de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan “in aard en omvang niet zodanig groot mogen zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld”.

Uit jurisprudentie van de Raad van State kan worden afgeleid dat van “een wezenlijk ander plan” niet snel sprake is. Als het vastgestelde plan in de kern nog steeds betrekking heeft op dezelfde ontwikkeling, dan mag deze gewijzigd worden vastgesteld. Ook een groot aantal kleine wijzigingen zoals aanpassingen aan (bouw)grenzen, gebruiksmogelijkheden en redactionele wijzigingen zijn toegestaan. De toelichting bij het bestemmingsplan mag zelfs zeer ingrijpend worden gewijzigd, omdat deze juridisch geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan.

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is de uitbreiding van het kampeerterrein en het (aanvullend) toestaan van recreatieve nachtverblijven, zoals stacaravans. Dat is niet gewijzigd. Weliswaar is het plangebied verkleind en zijn de regels -onder andere naar aanleiding van een ingediende zienswijze- aangescherpt, maar dat heeft niet geleid tot een wezenlijk ander plan.

De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de Nota van beantwoording zienswijze. Deze nota maakt deel uit van het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, en is tevens opgenomen als bijlage 12 bij deze toelichting.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kostensoorten lijst (art. 6.2.4 Bro).

Voor het voorliggend bestemmingsplan maakt de gemeente kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan. De noodzakelijke onderzoeken zoals de natuurtoets e.d. zijn voor rekening van de aanvrager uitgevoerd.

Voor het opstellen van een bestemmingsplan brengt de gemeente overeenkomstig de door de raad vastgestelde Legesverordening de kosten in rekening. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt door de legesinkomsten. Door het voldoen van de legesbijdrage is kostenverhaal met betrekking tot het plangebied in dit geval dus anderszins verzekerd.

Planschade als gevolg van de bestemmingsherziening kan op voorhand niet worden uitgesloten. Om deze reden wordt een planschadeverhaalovereenkomst afgesloten met de initiatiefnemer. Deze dient nog afgesloten te worden met de nieuwe eigenaren.