direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zweeloërstraat 3 Noord-Sleen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.BP77829-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het plan

Aan de Zweeloërstraat 3 in Noord-Sleen is een agrarisch bedrijf aanwezig. Het bedrijf heeft een vergunning voor het houden van 50 melk- en kalfkoeien en 25 stuks jongvee. De eigenaren / initiatiefnemers zijn voornemens om de landschap ontsierende bebouwing met een totale oppervlakte van circa 834 m2 in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling te slopen. De bestaande boerderij aan de Zweeloërstraat 3 en enkele bijgebouwen blijven gehandhaafd.

Op het vrijkomende erf wordt een bouwkavel voor de ruimte voor ruimte woning gerealiseerd. De bouwkavel wordt in de zuidwestelijke hoek van de te slopen ligboxenstal evenwijdig aan de bestaande perceelgrens gelegd.

Vanwege de situering van de woning op de plaats van de ligboxenstal en de typologie van de woningen in de omgeving wordt ervoor gekozen om de woning als (kap)schuurwoning te bouwen. Met de situering van deze (kap)schuurwoning wordt het karakter van het oude boerenerf in het esdorp (verstrooide ligging van de gebouwen) gehandhaafd.

De gemeente Coevorden heeft door middel van haar brief van 10 mei 2019 laten weten dat het plan voldoet aan de gemeentelijke beleidsregel ruimte voor ruimte, zoals die geldt vanaf 27 juni 2012. Aanvullend hierop heeft de gemeente ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld waar de ontwikkeling van de woning op de kavel aan moet voldoen. Deze ruimtelijke randvoorwaarden zijn als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.

Door middel van dit bestemmingsplan wordt de ruimte voor ruimte ontwikkeling juridisch - planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel aan de Zweeloërstraat 3 in Noord-Sleen. Het perceel ligt binnen de bebouwde kom van het dorp Noord-Sleen. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale perceelsgrenzen en het weg te bestemmen agrarisch bouwvlak op de eigendomsgronden van initiatiefnemers.

De ligging van het plangebied is in afbeelding 1 weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bijbehorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77829-0002_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied in de bebouwde kom van Noord-Sleen (links) en de (globale) begrenzing van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Noord-Sleen, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 10 juni 2008. De vigerende bestemming is 'agrarisch gebied' (artikel 10). De op de plankaart voor 'agrarisch gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf.

De gemeente heeft inmiddels een (voor)ontwerp bestemmingsplan Kernen ter visie gelegd waarbinnen het plangebied valt. In dit (voor)ontwerp is het plangebied ook bestemd als 'Agrarisch' met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en Waarde - Cultuurhistorie'. Het agrarisch bouwvlak dat in het (voor)ontwerp bestemmingsplan De Kernen aan de bedrijfslocatie is toegekend is per abuis aan de westzijde voor een deel op een perceel van derden gelegd. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Kernen zal dit (ambtelijk) worden gecorrigeerd.

De woonfunctie is binnen de bestemming 'agrarisch gebied' alleen ten dienste van de aanwezige bedrijven toegestaan. Het oprichten van een ruimte voor ruimte woning en het gebruik van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning is in strijd met de zowel de vigerende bestemming als het nieuwe bestemmingsplan De Kernen.

1.4 Plansystematiek

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Voor het plangebied is een passende bestemmingsregeling opgesteld.

Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling, waarbij ook de ruimtelijke randvoorwaarden en de landschappelijke inpassing aan bod zullen komen. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische vormgeving is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De ontwikkeling vindt plaats in het historische esdorp Noord-Sleen. Het is een langgerekt esdorp met veel Saksische boerderijen. Het dorp ligt aan de rand van de boswachterij "Het Sleenerzand" en recreatieplas "de Kibbelkoele". Het dorp wordt beschouwd als een cultuurhistorisch zeer waardevol gebied.

De essencomplexen zijn ontstaan aan de randen van de dorpen (esdorpen) die op de hogere zandgronden waren gevestigd. De gronden liggen als een soort radiaal om de dorpen heen. De arme zandgronden werden bemest met het mest- en stromengsel uit de potstallen. Door het inploegen van de mest, waarbij het opgebrachte materiaal naar het midden verplaatste, ontstonden langzaam aan bolle percelen. Ronden de essen lagen de wegen met beplanting. Een gave es is te herkennen aan de openheid (geen bebouwing en beplanting) en de bolling van de es. De enige beplanting die op de es voorkomt zijn solitaire (karakteristieke) bomen. De beplanting (bomenrijen en kleine bosjes) en bebouwing (boerderijen) staan langs de rand van de es.

Naast elkaar komt het voor dat de achterzijde, de zijkant of de voorzijde van het erf zich richt op de openbare weg. Ook de bebouwing staat onderling meestal niet haaks op elkaar, maar in een losser verband. In afbeelding 3 is te zien dat erven in Noord-Sleen divers zijn (een veelheid van kleine en grote gebouwen) in een schijnbaar losse strooiing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77829-0002_0002.png"

Afbeelding 3: Bebouwing van het esdorp

In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als agrarisch veehouderijbedrijf. Het bedrijf heeft de beschikking over de volgende bebouwing (zie afbeelding 4):

  • een bedrijfswoning;
  • een ligboxenstal met een oppervlakte van circa 660 m2;
  • een opbergschuur met een oppervlakte van circa 165 m2;
  • een oude schuur met een oppervlakte van circa 174 m2;
  • een bijgebouw bij de bedrijfswoning met een oppervlakte van circa 38 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77829-0002_0003.png"

Afbeelding 4: aanwezige bebouwing op het erf

In 1991 is voor de locatie een melding gedaan in het kader van het Besluit melkrundveehouderijen Hinderwet voor 50 melkkoeien en 25 stuks bij behorend vrouwelijk jongvee.

Komen vanuit de richting Zweeloo is de ligboxenstal prominent in het landschap aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77829-0002_0004.png"

Afbeelding 5: aangezicht bedrijfslocatie

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt de agrarische bedrijfsvoering gestaakt en worden twee bedrijfsgebouwen gesloopt. Het gaat om de sloop van de ligboxenstal (660 m2) en de oude schuur (174 m2). De sober uitgevoerde ligboxenstal neemt nu een prominente plaats in op het erf. Indachtig het doel van de regeling valt het te beschouwen als een landschapsontsierend gebouw. Met de sloop wordt tevens het asbest, dat op beide gebouwen aanwezig is, gesaneerd.

Ter compensatie van de sloop van 834 m2 aan bebouwing willen initiatiefnemers een nieuwe vrijstaande woning bouwen in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling.

In afbeelding 6 is de te saneren bebouwing aangegeven. Ook is de locatie van de compensatiewoning ingetekend. De bestaande opbergschuur van 165 m2 en een bijgebouw van 38 m2, zoals hierna is weergegeven, blijven gehandhaafd en doen dienst als bijgebouw bij de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77829-0002_0005.png"

Afbeelding 6: Te saneren bebouwing, de nieuwbouwlocatie en de te handhaven schuren

Bijkomend effect van het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering is het wegvallen van de bij de bedrijfsvoering horende stikstofemissie (ammoniak en NOx). De op de locatie rustende stikstofrechten zullen worden overgedragen (extern salderen). Zie hiervoor ook paragraaf 4.7.

De locatie van de nieuwe woning is gepositioneerd (achter) op de plek van de te slopen ligboxenstal evenwijdig aan de perceelsgrens. Met de situering op deze plek van deze (kap)schuurwoning wordt het karakter van het oude boerenerf in een esdorp (verstrooide ligging van de gebouwen) gehandhaafd. Door de afmetingen van de (kap)schuurwoning te beperken tot maximaal 17 meter bij 11 meter treedt een grote ontstening van het erf op en wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse sterk verbeterd.

Op de navolgende afbeelding is de nieuwe situatie, met de verstrooide ligging van de bebouwing, schetsmatig weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77829-0002_0006.png"

Afbeelding 7: nieuw situatie

Het verdichte erf aan de Zweeloërstraat 3 wordt door de sanering van de bebouwing opener gemaakt. Hiermee wordt het losse verband, dat zo typerend is voor de bebouwing in de esdorpen, versterkt.

De sloop van de diverse schuren en de herinrichting van het perceel biedt bovendien de mogelijkheid om de ruimtelijke kwaliteit rondom de bestaande woning te verbeteren. De vrijkomende ruimte wordt groen ingericht. Ook ontstaat een nieuw doorzicht vanuit de bestaande woning naar het achterliggende polderlandschap.

Landschappelijk

Met de toepassing van de ruimte voor ruimte-regeling wordt de ruimtelijke kwaliteit van het perceel verbeterd.

Door Buro Stad en Land is een landschappelijke inpassing van zowel de ruimte voor ruimte-woning als de bestaande boerderij gemaakt. Het landschappelijk inpassingsplan is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd. Het kaartje van het inpassingsplan is onderstaand weergegeven (zie figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77829-0002_0007.png"

Figuur 8: Landschappelijke inpassing (bron: Buro Stad & Land)

Een belangrijk doel van het plan is de versterking van de ruimtelijke, functionele relatie met de omgeving. Het erf met (toekomstige) bouwvormen en opstallen zou op een diffuse wijze over moeten gaan in het landschap en overeenkomstig de erven en bebouwing langs de Dorpsstraat en Zweeloërstraat.

Erfinrichting

Een belangrijk doel van de inpassing is dat het erf aansluit bij de karakteristieken van de omgeving. De kenmerken van dit landschap worden gevormd door de onregelmatige kavelvormen, de diversiteit in architectuur (omgeving) en een relatief halfopen gebied. De gewenste ontwikkeling wordt als zodanig hier ingepast. Om opstallen een ruimtelijke eenheid te laten vormen worden erfgrenzen sterker benadrukt in de vorm van hagen. Hiermee wordt tevens de visuele invloed op de omgeving beperkt.

Inspanning

  • behoud van bestaand structuurgroen (bomen) aan noordzijde;
  • geen schuttingen, eventueel streekeigen landhekken aan straatzijde;
  • het ‘ tussenerf’ als scheiding extensief inrichten, haag (meidoorn/beuk, extensief bloemrijk gras, boomgroep (linde);
  • aanvulling solitaire bomen aan straatzijde (linde, liever geen eik i.v.m. gevoeligheid bewoners);
  • hoogstamfruitboom ter accentuering van de entree (appel, peer of kers);
  • hagen op erfgrenzen inheems, bijv. beuk, veldesdoorn of meidoorn;
  • korte houtsingel aan achterzijde ter afscherming (bosplantsoen);
  • rond woningen en in tussengebied gebakken verharding of halfverharding in natuurlijke kleuren, donkere aardetinten;
  • toegangsweg sober, als landweg, max 3.00 m verhard met passeerstrook van betonstraatsteen en/of grasbetontegels.

2.3 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

In de huidige situatie heeft de locatie de beschikking over twee inritten (zie afbeelding 9). De oostelijke inrit zal dienst blijven doen als ontsluiting van de bestaande boerderij. De westelijke inrit zal gebruikt gaan worden voor de ontsluiten van de ruimte voor ruimte woning. Deze inrit zal nog iets in westelijke richting worden opgeschoven zodat aan de voorzijde maximaal ruimte ontstaat voor het vergroenen van de ruimte rondom de bestaande boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77829-0002_0008.png"

Afbeelding 9: de bestaande inritten

Parkeren

Voor het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de rekentool Verkeersgeneratie & Parkeren van het CROW. Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de categorie ‘koop, vrijstaand’. De locatie ligt in een gebied dat als ‘buitengebied’ wordt getypeerd. Op basis van de rekentool van de CROW blijkt dat er minimaal 2 en maximaal 3 parkeerplaatsen benodigd zijn. Op het eigen terrein is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte.

Verkeer

Aan de hand van de kengetallen van het CROW model dient voor een vrijstaande woning met garage in het gebiedstype landelijk wonen rekening gehouden worden met 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag).

Met de komst van de ruimte voor ruimte woning zal het aantal motorvoertuigbewegingen van en naar de locatie met personenauto's toenemen. Daartegenover staat een afname van het aantal (agrarische) verkeersbewegingen. Per saldo zal het aantal verkeersbewegingen afnemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. De Structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028:

  • 1. de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer en energie (inclusief het aanwijzen van gebieden waar grootschalige windparken kunnen komen);
  • 2. de waterveiligheid (zoals de Afsluitdijk), het kustfundament en de milieukwaliteit;
  • 3. de bescherming van het cultureel erfgoed en unieke natuur (zoals de Waddenzee, de Stelling van Amsterdam en de Veluwe).

Voor Noord-Sleen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang waarmee rekening gehouden dient te worden. Het Rijksbeleid heeft geen doorwerking in voorliggend bestemmingsplan.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

De ladder bestaat uit de volgende drie stappen:

Trede 1: is er een regionale behoefte? Het plan betreft een particulier initiatief voor de bouw van een woning. De behoefte is daarmee voldoende aangetoond.

Trede 2: is (een deel) van de behoefte op te vangen in bestaand stedelijk gebied? Ja, het plan ligt binnen de grenzen van het bestaand stedelijk gebied (BSG). De nieuwe woning wordt in dit gebied gebouwd.

Trede 3: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte. Deze trede is niet van toepassing. De nieuwbouwontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. In de Omgevingsvisie staat het ruimtelijk beleid voor de provincie verwoord en verbeeld.

De belangrijkste provinciale ambities komen samen op de visiekaart 2030. De visie geeft een stip op de horizon, een samenhangend beeld voor de toekomst. Op de visiekaart is de ontwikkeling voor de robuuste systemen vastgelegd. In afbeelding 10 is de uitsnede van de visiekaart met daarop het perceel te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77829-0002_0009.png"

Afbeelding 10: uitsnede visiekaart (bron: provincie Drenthe)

Uit de visiekaart blijkt dat het plangebied binnen de begrenzing van de Hondsrug ligt. De Hondsrug is een markant en dominerend onderdeel van het Drents Plateau. Het landschappelijk contrast met het naastgelegen Hunzedal is beeldbepalend. De Hondsrug is het eerste gebied in Nederland dat is erkend als UNESCO Global Geopark. Dat is een gebied met bijzondere geologische kwaliteiten en, daarmee samenhangende, cultuurhistorische en ecologische waarden.

Het ruimte voor ruimte plan tast de geologische bijzondere kwaliteiten van de Hondsrug niet aan.

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Ook biedt de provincie ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen (ruimte-voor-ruimteregeling). Bij eventuele aantasting van de kernkwaliteiten streeft de provincie naar compensatie.

Sociaal-Economisch Raad (SER)-ladder en bundelingsbeleid

Voor het inpassen van ruimtevragende functies stelt de provincie voor de SER-ladder als denkmodel te hanteren. Deze methode helpt een goede afweging te maken bij het inpassen van ruimtebehoefte voor wonen, bedrijvigheid en infrastructuur. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt en er ontstaan kansen voor het verbeteren van de bereikbaarheid met openbaar vervoer.

Naast het bundelingsbeleid geeft de provincie Drenthe in zijn Omgevingsvisie aan dat het ruimte biedt voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. Hiervan is bij deze ontwikkeling sprake.

Analyse kernkwaliteiten

Onderdeel van de omgevingsvisie zijn de kaarten waarop de begrenzing van de kernkwaliteiten zijn aangegeven, waaronder voor landschap, natuur, cultuurhistorie, rust, aardkundige waarden en archeologie. Het plan wordt hierna aan de relevante onderwerpen getoetst.

Landschap

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het landschapstype ‘Esdorpenlandschap’. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.

Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Voor het esdorpenlandschap is het provinciale belang gericht op de essen en de beekdalen. De essen zijn de in het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes die veelal omgeven zijn met esrandbeplanting. De beekdalen zijn onbebouwde gebieden met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting. Het provinciale beleid is bij de essen gericht op het behoud van die open ruimte en het versterken van de esrandbeplanting en bij de beekdalen op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van de karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Toetsing

Met de sloop van de voormalige agrarische opstallen en de bouw van de ruimte voor ruimte woning blijft de karakteristiek van het esdorpenlandschap behouden. Door de woning uit te voeren als (kap)schuurwoning en de met zorgvuldige positionering kan zelfs worden gesteld dat de karakteristieke 'strooiing' van de bebouwing en een dergelijk landschap wordt versterkt.

Ten aanzien van de positionering van de nieuwe bouwkavel én de uitvoering van de woning zijn door de gemeente randvoorwaarden opgesteld. In de regels wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen waardoor de genoemde randvoorwaarden bij de planontwikkeling nageleefd moeten worden.

Cultuurhistorie

In afbeelding 11 is de kaart met de kernkwaliteiten ten aanzien van de cultuurhistorie weergegeven. Binnen het plangebied zin twee regimes van toepassing. De plek waar de ruimte voor ruimte woning gebouwd zal worden ligt in het gebied dat is aangewezen als 'Esdorpenlandschap Mars- en Westerstroom: voorwaarden verbinden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77829-0002_0010.png"

Afbeelding 11: kernkwaliteiten cultuurhistorie (bron: provincie Drenthe)

Het Esdorpenlandschap Mars- en Westerstroom wordt getypeerd door een gaaf en kleinschalig esdorpenlandschap, waar de beekdalen dominant aanwezig zijn.

De authenticiteit van het landschap heeft een grote aantrekkingskracht op recreanten en toeristen. De provincie wil voorwaarden verbinden aan ontwikkelingen in het gebied. Daarbij ligt haar inzet bij het instandhouden van de kenmerken van het esdorpenlandschap. De provinciale ambities richten zich op:

  • Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes;
  • Het vasthouden en doorzetten van de ruimtelijke, meer langgerekte opzet van de esdorpen door zorgvuldig om te gaan met de vrije ordening van bebouwing en boerderijen, de afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.

Toetsing

De waarborg voor de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen, die mede zijn bedoeld voor het respecteren van de cultuurhistorische waarden, zijn via een voorwaardelijke verplichting met een koppeling tussen de bestemmingsplanregels en de bijlage ‘Randvoorwaarden gemeente' juridisch geborgd.

Het plan draagt bij aan de instandhouding van de karakteristiek van het esdorpenlandschap en de kenmerkende strooiing van de bebouwing.

3.2.2 Omgevingsverordening

Op grond van de provinciale omgevingsverordening (geconsolideerde versie, geldend vanaf 3 oktober 2018) ligt het plangebied binnen de grenzen van het bestaand stedelijk gebied (BSG).

Voor nieuwe woningbouw plannen geldt dat deze conform de Ladder voor duurzame verstedelijking dienen aan te sluiten bij bestaand stedelijk gebied.

In principe ligt binnen het bestaand stedelijk gebied de verantwoordelijkheid voor kernkwaliteiten bij de gemeente. Het provinciaal belang voor archeologie en cultuurhistorie kent hierop een uitzondering: het provinciaal belang is ook van toepassing binnen bestaand stedelijk gebied als de kernen zijn opgenomen op de kaarten D4 (kernkwaliteit Archeologie) en D6 (kernkwaliteit Cultuurhistorie).

De kernkwaliteit Archeologie is niet van toepassing op het plangebied. De kernkwaliteit cultuurhistorie is in paragraaf 3.2.1 al aan de orde geweest.

Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleidsregel Ruimte voor Ruimte

De provinciale regeling Ruimte voor Ruimte heeft betrekking op situaties in het buitengebied en niet op situaties in (woon)kernen. Het plangebied ligt in een (woon) kern.

De gemeente Coevorden heeft hiervoor aanvullend beleid opgesteld. Het aanvullende gemeentelijk beleid ‘Beleidsregel Ruimte voor Ruimte’ is op 27 juni 2012 in werking getreden. Uitgangspunt van de regeling is dat de provinciale regeling van kracht blijft, maar dat eveneens de mogelijkheid is opgenomen om in (woon)kernen de regeling toe te passen onder opnamen van een aantal voorwaarden en criteria.

Door middel van de brief van 10 mei 2019 laat de gemeente weten dat het plan voldoet aan deze beleidsregel. Er is sprake van de sloop van minimaal 750 m2 aan legaal aanwezige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing waardoor in beginsel het recht ontstaat om, ter compensatie van de sloop hiervan, ter plekke maximaal 1 woning terug te bouwen. De voorwaarden en criteria waaraan de ontwikkeling moet voldoen heeft de gemeente vastgelegd in de ruimtelijke randvoorwaarden (zie bijlage 1). Door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan is juridisch geborgd dat de randvoorwaarden worden nageleefd.

3.3.2 Woonvisie

In de Woonvisie is beschreven op welke manier de woningvoorraad in de gemeente zich kan ontwikkelen. Hierbij is gekeken naar de bevolkingsontwikkelingen en de maatschappelijke ontwikkelingen binnen de stad en de verschillende dorpen in de gemeente Coevorden. Op 19 december 2017 heeft de raad van Coevorden de Woonvisie 2017-2022 vastgesteld.

Een taak van de gemeente is om de woningmarkt zowel kwantitatief als kwalitatief in balans te houden. Niet te veel of te weinig woningen, maar ook de juiste woningen zijn van belang om vraag en aanbod bij elkaar te kunnen brengen. Het streven van de gemeente is om vraag en aanbod op de woningmarkt, zowel kwantitatief als kwalitatief zo goed mogelijk in evenwicht te brengen. Kwantitatief betekent dat wij streven naar een ‘gezonde spanning’ tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Kwalitatief betekent dat partijen er naar streven dat er voor alle bevolkingsgroepen, met al hun gedifferentieerde woonwensen, een passend aanbod op de woningmarkt is.

Komende 10 jaar zal er naar verwachting in Coevorden een bevolkingsafname en een verandering in de huishoudenssamenstelling plaatsvinden. Er is per saldo minder vraag naar woningen.

In de woonvisie wordt voorgesteld om voor de koopsector tot een forse vermindering van het aantal nieuw te bouwen woningen in de gemeente Coevorden te komen. Dit is door de gemeenteraad overgenomen bij vaststelling van de Woonvisie. De huidige plancapaciteit van circa 1000 nieuw te bouwen woningen in de koopsector wil de gemeente reduceren tot maximaal circa 350. Ongeveer 200 in de stad Coevorden en ongeveer 150 woningen in de dorpen/kernen. In concrete maatregelen betekent dit:

  • a. De gemeente de planologische ruimte voor een groot aantal nieuwbouwprojecten terug zal brengen. Dit via passende publiekrechtelijke- en privaatrechtelijke maatregelen.
  • b. Als het enigszins kan wil de gemeente bij voorkeur medewerking verlenen aan goede en uitstekend beoordeelde plannen. Hierbij heeft de gemeente zich primair laten leiden door het advies van de STEC-groep hierover. Daarnaast neemt de gemeente bij die beoordeling van plannen de volgende aspecten mee in zijn overwegingen:
    • 1. De feitelijke marktbewegingen die de afgelopen periode rond een bepaald project hebben plaatsgevonden;
    • 2. (Recent) gemaakte afspraken of gewekte verwachtingen tussen gemeente en marktpartijen over het ontwikkelingsperspectief van bepaalde locaties;
    • 3. De aanwezigheid van gemeentelijke besluiten over specifieke projecten;
    • 4. Een kwalitatief goede stedenbouwkundige afronding van een project of locatie;
    • 5. Expliciete opvattingen vanuit de wijken en dorpen over de wenselijkheid van de ontwikkeling van bepaalde locaties;
    • 6. Het eerder genoemde –vooral voor de stad Coevorden, maar ook voor de kernen geldende- uitgangspunt van prioriteit aan “ontwikkelen van binnen naar buiten”.

De gemeente heeft het ruimte voor ruimte plan van initiatiefnemers positief beoordeeld. Er is daarom sprake van een goed en uitstekend beoordeeld plan dat een positieve bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit. Op basis van de uitgangspunten van de Woonvisie wil de gemeente aan dergelijke plannen medewerking verlenen.

3.3.3 Structuurvisie Coevorden 2013-2023

De Structuurvisie Coevorden (vastgesteld d.d. 10 december 2013) geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden voor de periode tot 2022. De gemeente geeft daarin onder meer aan waar nog ruimtelijke ontwikkelingen voorzien zijn. Een onderscheid wordt daarbij gemaakt in meer algemene uitgangspunten en specifieke aspecten.

Voor de grotere kernen is in de visie specifiek beleid geschreven. De structuurvisie gaat in op de verschillende landschappen en thema’s die relevant zijn voor de ontwikkeling van de gemeente komende periode:

  • het landschap, natuur en cultuurhistorie;
  • werken;
  • wonen en voorzieningen (bebouwde omgeving);
  • toerisme en recreatie;
  • de infrastructuur;
  • milieu, klimaat en energie;
  • het water.

Voor een aantal deelgebieden binnen de gemeente worden specifieke ambities beschreven. Het gaat dan om de grotere kernen Coevorden, Dalen, Oosterhesselen, Aalden/Zweeloo, Sleen en Schoonoord.

In de structuurvisie is geen specifiek beleid verwoord dat betrekking heeft op Noord-Sleen.

Het plan houdt evengoed rekening met het landschap, natuur en cultuurhistorie.

3.3.4 Welstandsbeleid

Voor het plangebied geldt het welstandsbeleid zoals vastgelegd in de ‘Welstandsnota 2012’ (d.d. 16 oktober 2012) van de gemeente Coevorden. Naast de algemene welstandscriteria zijn de gebiedsgerichte criteria van verschillende gebieden op het plangebied van toepassing.

Voor het krijgen van een positief welstandsadvies moeten bouwplannen aan bepaalde criteria voldoen. Deels gaat het om algemene eisen die voor alle bouwwerken in de hele gemeente gelden, deels zijn de criteria steeds per gebied bepaald. Daarnaast zijn objectgerichte welstandscriteria opgenomen. De algemene welstandscriteria liggen ten grondslag aan elke planbeoordeling omdat ze het uitgangspunt vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria.

Het plangebied is gelegen in het welstandsgebied “Esdorp”. Voor dit gebied is een aantal welstandscriteria voor onder andere woningen opgesteld. Vanwege de ligging in een cultuurhistorisch waardevolle dorpskern zijn door de gemeente voor de locatie randvoorwaarden voor de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit opgesteld. Deze zijn opgenomen in bijlage 1.

De ruimte voor ruimte woning krijgt een 'terughoudende' plaats op het erf waardoor het zicht op de bestaande karakteristieke objecten niet wordt verstoord.

Het uitgangspunt voor het plangebied is verder dat het bouwplan voor de woning aansluit bij het wensbeeld en vergezeld gaan met een positief welstandsadvies. De regeling in dit bestemmingsplan is afgestemd op de welstandscriteria, zoals opgenomen in de gemeentelijke randvoorwaarden voor de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit. Een goede beeldkwaliteit voor het perceel wordt hierdoor, tezamen met de welstandsbeoordeling, voldoende gewaarborgd.

3.3.5 Monumenten en karakteristieke objecten

In de gemeente Coevorden is sprake van rijksmonumenten, provinciale monumenten, karakteristieke objecten, beeldbepalende objecten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Rijks- en provinciale monumenten vallen onder de bescherming van de Erfgoedwet. Dat is landelijk geregeld en deze gebouwen en objecten worden door het rijk of de provincie bewaakt. De regels voor karakteristieke objecten en beeldbepalende panden gelden alleen voor de gemeente Coevorden. Er staan momenteel 418 objecten op de gemeentelijke lijst van karakteristieke panden en objecten.

Delen van de stad Coevorden en de dorpen Oud-Aalden, Benneveld en Gees zijn speciaal beschermd; dit zijn de beschermde stads- en dorpsgezichten. Voor die gebieden gelden specifieke kwalitatieve regels.

Voor al deze objecten en plekken geldt dat er niet zonder vergunning mag worden gebouwd, of verbouwd. In sommige gevallen zijn ook veranderingen in de buitenruimte aan regels en vergunningen gebonden.

Op hoofdlijnen gelden de volgende beschermingsregimes voor de betreffende objecten en gebieden. Het beschermingsregiem voor rijksmonumenten is het strengste. Voor beeldbepalende panden het minst zwaar. Stads- en dorpsgezichten kennen een specifieke beschermingsregeling.

In Noord-Sleen zijn tal van objecten als beeldbepalend bestempeld. Echter niet op de locatie van initiatiefnemers.

Voor beeldbepalende panden geldt dat de hoofdvorm van het object wordt beschermd. De beeldbepalende waarde van deze objecten zit namelijk hoofdzakelijk in de typerende vorm en ligging van het object. Het gaat hierbij vaak om (de grotere bouwmassa’s van) oudere boerderijtypen, zoals langgevel-, ontginnings- en andere boerderijen en vergelijkbare objecten.

Het ruimte voor ruimte plan heeft geen negatieve invloed op de beeldbepalende objecten in de omgeving.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid en wetgeving voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan. Daarnaast zullen voor de schuur de voorschriften uit het Activiteitenbesluit gelden.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Onderzoek

De herontwikkeling van het perceel Zweeloërstraat 3 vindt plaats in een woonomgeving. Het agrarische bedrijf van initiatiefnemer is één van de laatste agrarische bedrijven in het dorp. Met de beëindiging van de bedrijfsvoering vervalt ook de geurcirkel van het bedrijf. Hierdoor treedt voor de woningen in de omgeving van de locatie een verbetering op van het woon- en leefklimaat.

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die gehinderd kunnen worden door de bouw van de ruimte voor ruimte woning.

Een deel van het agrarisch bouwvlak van het (voormalige) agrarisch bedrijf aan de Zweeloërstraat 3 in Noord-Sleen ligt in het (voorontwerp) bestemmingsplan Kernen op een perceel van derden. In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied is dat niet het geval. Deze omissie zal in het bestemmingsplan Kernen zal worden hersteld, waardoor het agrarisch bouwvlak op het perceel van derden komt te vervallen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.2 Bodem

In verband met de uitvoerbaarheid van het plan moet onderzoek worden verricht naar de bodemgesteldheid van het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.

Onderzoek

De ruimte voor ruimte woning wordt in de zuidwesthoek van de bestaande ligboxenstal gebouwd.

De plek waar de ligboxenstal in de jaren zeventig is gebouwd was in gebruik als weiland. Hier hebben voordien geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.

De bodemkwaliteit als gevolg van het gebruik van de locatie als stal zal naar verwachting ook geen invloed hebben gehad op de bodemkwaliteit ter plaatse.

Gezien het huidig en het gebruik in het verleden is het niet aannemelijk dat de bodem ter plaatse zodanig verontreinigd zal zijn dat de functieverandering geen doorgang zou kunnen vinden.

Het uitvoeren van het bodemonderzoek in de situatie dat de stal nog aanwezig is, is in de praktijk lastig uit te voeren. Aangaande het bodemonderzoek wordt daarom gewerkt met de zogenaamde 'uitgestelde toets'. Dit betekent dat een beoordeling van de bodem plaats vindt op het moment dat de ontwikkeling daadwerkelijk wordt mogelijk gemaakt (dat wil zeggen: na de sloop van de stal bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de ruimte voor ruimte woning).

Initiatiefnemer zal conform de NEN 5740 een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag van de woning.

Conclusie

Ter plaatse van de bouwlocatie van de ruimte voor ruimte woning is naar verwachting geen sprake van bodemverontreiniging gezien het historisch gebruik. Initiatiefnemers zullen deze hypothese laten toetsen door middel van een verkennend bodemonderzoek bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning (uitgestelde toets). De bouwlocatie is dan vrij van bebouwing.

4.3 Geluidhinder

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidzone. Uitzondering zijn wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt en de wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Voor wegverkeer stelt de Wgh dat in principe de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreven. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden.

Onderzoek

Door Sain milieuadvies is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting t.g.v. wegverkeerslawaai op de nieuw te bouwen woning. De notitie met de resultaten van het onderzoek is als Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd.

Het onderhavige plan ligt binnen de bebouwde kom en er is sprake van een nieuwe woning. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de Zweeloërstraat (een 30 km/u-weg) en binnen de geluidszone van de N376 (Middelesweg - 80 km/u-weg).

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidsbelasting per weg (inclusief aftrek) lager is dan of gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde zoals die geldt per (gezoneerde) weg. Dit houdt in dat er geen hogere grenswaarde procedure nodig is.

Verder blijkt, dat het akoestisch gezien de voorkeur heeft om de woning tot 2 bouwlagen te beperken of, in geval van een derde bouwlaag, hier geen geluidsgevoelige ruimtes toe te staan.

Conclusie

Voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van de nieuwe woning. Het aspect geluidhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.4 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

De kern van deze wet bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen en voorziet in het zogenaamd Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het bevat een gebiedsgerichte aanpak en zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit.

Het begrip NIBM is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • Voor woningbouwlocaties met minder dan 1500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderzoek

Het plangebied ligt niet binnen een zone van 300 meter langs een Rijksweg of een zone van 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de hart van de weg). Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) en de beperkingen die hieruit voortvloeien voor het realiseren van nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de genoemde zones is daarom niet aan de orde.

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van één nieuwe woning. Het effect op de luchtkwaliteit bestaat vooral uit de uitlaatgassen van het gemotoriseerde verkeer dat de woning oproept.

Uit de toelichting bij het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” blijkt dat woninglocaties tot 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.

De Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen nabij het plangebied ver onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Omdat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een nader onderzoek naar luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Bij het toekennen van gevoelige bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende ruimtelijke scheiding in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.

Een ruimte voor ruimte woning is een kwetsbaar object. Beoordeeld moet worden of in de nabijheid van de woning risicovolle activiteiten plaatsvinden.

Onderzoek

Buisleidingen

Op een afstand van circa 180 meter van het plangebied bevindt zich een hogedrukgasleiding (zie afbeelding 11). Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze leiding waardoor er geen belemmeringen zijn voor het toevoegen van een woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.BP77829-0002_0011.png"

Afbeelding 11: uitsnede risicokaart

Ten noordwesten van het plangebied is het aardgasontvangststation Sleen N-262 aanwezig. De risicocontour van dit station raakt het plangebied niet.

Verder blijkt uit de risicoanalyse die ten behoeve van het bestemmingsplan Buitengebied is uitgevoerd dat in de directe nabijheid van het plangebied geen wegen aanwezig zijn waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Ook hoogspanningleidingen en bevi-inrichtingen zijn in de directe nabijheid niet aanwezig, zodat nader onderzoek naar externe veiligheid niet nodig is.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Archeologie

In 1992 werd het Europese 'Verdrag van Malta' ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.

Deze wet heeft twee belangrijke uitgangspunten:

  • behoud van de archeologische waarden in hun originele context in de bodem (in situ), of als dit niet mogelijk is door opgraving en documentatie (ex situ);
  • de verstoorder betaalt.

Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.

Onderzoek

Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Coevorden geldt voor een groot deel van het plangebied dubbelbestemming Waarde - archeologie-4 (Wra-4). In het meest zuidelijk deel van het plangebied heeft het plangebied een archeologische verwachtingswaarde.

Alle bebouwing ligt binnen de dubbelbestemming Wra-4. Hiervoor geldt bij een bodemverstoring groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

De ruimte voor ruimte woning wordt gebouwd daar waar nu nog de ligboxenstal staat. Bij de bouw van de ligboxenstal is blijkens de bouwtekening de bodem tot minimaal 1.40 meter beneden maaiveld verstoord. Dit vanwege de aangebrachte mestkelders en funderingen.

In dit bestemmingsplan wordt ten behoeve van de bouw van de woning een specifiek bouwvlak opgenomen van 11 meter bij 17 meter. Dit vlak ligt nagenoeg geheel binnen de contouren van de ligboxenstal.

Met de bouw van de woning zal de bodem niet dieper worden verstoord dan de verstoring tijdens de bouw van de stal.

Het staat vast dat eventuele archeologische waarden met de bouw van de stal zijn verstoord. De bouw van de woning kan dus geen verdere verstoring teweeg brengen. Derhalve is het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet aan de orde.

De archeologische dubbelbestemmingen van de beleidsadvieskaart zullen in deze herziening worden overgenomen ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in de bodem. Ter plaatse van het bouwvlak van de nieuwe woning wordt deze dubbelbestemming niet opgenomen omdat de bodem hier in het verleden al is verstoord.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000-gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld.

De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreffen.

Gebiedsbescherming

Bij de gebiedsbescherming spelen de volgende aspecten:

  • Natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden): de Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN): Het NNN is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

Onderzoek

Door Natuurbank Overijssel is een ecologische quickscan uitgevoerd waarmee de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld zijn gebracht. De rapportage van de quickscan is als bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd.

Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op enige afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000 behoren. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen schaduwwerking kent. Het dichtstbijzijnde Narura 2000-gebied Mantingerzand ligt op circa 10 kilimoter ten westen van het plangebied. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden kan op voorhand worden uitgesloten dat er, naast de invloed door stikstofdepositie, nog andere schadelijke effecten kunnen optreden, bijvoorbeeld verstoring door geluid of licht.

Stikstof

Bestaande situatie

Op 19 december 1978 is voor de locatie een Hinderwetvergunning verleend voor het houden van 50 melkkoeien en 25 stuks jongvee. Ten tijde van de aanwijsdata van de Natura 2000 gebieden waren dit de vergunde dieraantallen. De bedrijfsvoering is nadien niet veranderd.

Op basis van de vergunde veestapel is de ammoniakemissie van het bedrijf 760 kg NH3 (bestaand gebruik). Naast de ammoniakemissie vanuit de stallen wordt ook stikstofemissie (NOX) veroorzaakt door aan de bedrijfsvoering gerelateerde verkeer (zoals vrachtverkeer en landbouwverkeer) en activiteiten ( zoals melkmachinemotor, mestmixen).

Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie verdwijnt de veestapel en daarmee de ammoniakemissie vanuit de ligboxenstal alsmede de aan de bedrijfsvoering gerelateerde NOx uitstoot. Voordat de stal wordt gesloopt is initiatiefnemer voornemens om in het kader van extern salderen de stikstofrechten over te dragen. Bij het extern salderen wordt 30% van de over te dragen emissierechten afgeroomd. Deze 30% (=228 kg NH3) komt ten goede aan de natuur.

Naast een afname van de ammoniakemissie veroorzaakt het ruimte voor ruimte project een beperkte uitstoot van stikstofoxiden (NOx). In de bouw- en sloopfase komt NOx vrij bij het verkeer van en naar de bouwplaats en machines met een verbrandingsmotor. In de gebruiksfase komt NOx vrij bij het verkeer van en naar de woning. De woning wordt gasloos gebouwd zodat verwarming lokaal niet leidt tot extra emissies.

De afname van de Nox door verkeer en activiteiten (aanvoer van grond- en hulpstoffen/vee, afvoer van melk/vee, landwerkzaamheden, inkuilen) zal ruim meer dan voldoende zijn om de toename van de NOx uitstoot door het slopen, het bouwen en het gebruik van de ruimte voor ruimte woning te mitigeren.

Bovendien blijk uit de Aerius berekening voor zowel de realisatie- als voor de gebruiksfase dat er sowoeso geen deposities optreden boven de 0,00 mol N / ha/jaar. Op grond hiervan staat vast is dat het plan geen significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. De berekeningen zijn als bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd.

Het gegeven dat zowel de sloop-, bouw- als de gebruiksfase geen waarneembare stikstofdepositie veroorzaakt op enig Natura 2000 gebied en door de afroming van de ammoniakemissie bij extern salderen per saldo een afname optreedt van de ammoniakdepositie op Natura 2000 gebieden is de zekerheid verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden in ieder geval niet zal aantasten.

Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied; ze bezetten er geen rust- of voortplantingsplaats. Als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied niet aangetast.

Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming.

Conclusie

Het plangebied bestaat uit erfverharding, raaigrasland en bebouwing welke in een goede staat van instandhouding verkeerd. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde diersoorten.

De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de ligging van het plangebied op enige afstand van beschermd (natuur)gebied, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied, zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura2000-gebied.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.

4.8 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Het perceel bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Voor het bestemmingsplan is de zogeheten ‘korte procedure’ van toepassing. Dit blijkt uit de op 18 september 2019 uitgevoerde watertoets. Dit houdt in dat het waterschap Vechtstromen een standaard wateradvies afgeeft in de vorm van deze standaard waterparagraaf. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets in het niet noodzakelijk het waterschap te betrekken, als er met de opmerkingen gemaakt in dit document rekening zal worden gehouden tijdens de verdere uitwerking van dit plan.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gemengd stelsel. Het schone hemelwater wordt afgevoerd naar een sloot.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

 Conclusie

De procedure in het kader van de watertoets is doorlopen en het waterschap heeft laten weten dat er geen wezenlijke waterhuishoudkundige implicaties uit het plan voortkomen. Wél dient rekening gehouden te worden met het wateradvies bij de uitvoering van de plannen. Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Vormvrije MER-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen) indien:

  • De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en meer dan 2000 woningen betreft.

Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.

Echter, op 1 april 2011 heeft een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Daardoor is nu een beoordeling van een activiteit zoals die voorkomt op lijst D noodzakelijk, zelfs al is de omvang van de activiteit ver onder de drempelwaarde gelegen.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijsten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.- beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:

  • a. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.- beoordeling noodzakelijk;
  • b. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In voorliggende casus is gekeken naar deze Europese criteria.

Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Omgevingsfactoren – is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.

Conclusie

De conclusie van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. De verbeelding dient in samenhang met de planregels te worden gelezen.


In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) met bijbehorend Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van gemeenten, provincies en het Rijk. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (hierna Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (hierna IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (hierna STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.


Conform Wro en Bro wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting in digitale geautoriseerde bronbestanden vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Daarnaast kent de Wro een papieren versie van (hetzelfde) bestemmingsplan. Indien de inhoud van digitale stukken tot een andere uitleg leidt dan de stukken op papier, dan is de digitale inhoud beslissend. Het bestemmingsplan is daarmee een digitaal juridisch authentiek document. De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd.

De SVBP2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De standaard heeft geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Er worden geen normen gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de analoge weergave van het bestemmingsplan. De
SVBP2012 heeft ook geen betrekking op de totstandkoming van de inhoud van een
bestemmingsplan. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegde gezag. In de
SVBP2012 is wel aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan digitaal
moet worden weergegeven.

De SVBP2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De verbeelding en planregels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

5.2 Digitalisering

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.

Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. De relevante bestemmingsplaninformatie heeft betrekking op de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen met bijbehorende regels in het bestemmingsplan. Voor zowel bestemmingen als aanduidingen geldt, dat deze zonder interactie zichtbaar moeten zijn in de digitale verbeelding. Uit interactie met de digitale verbeelding blijkt dan de inhoud van de bestemming en/of aanduiding.

5.3 Toelichting op de planregels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven. Dit betreft het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken. Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven.

Toelichting Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de planregels en in deze plantoelichting worden gebruikt. De lijst bevat meer begrippen dan mogelijk in dit bestemmingsplan gebruikt worden.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

De bestemming is gericht op de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en de daarbij horende erfinrichting.

Artikel 4 - 5 Waarde - Archeologie 4 / Verwachtingswaarde

Deze verschillende gebieden met bijbehorende vergunningenstelsels zijn in dit bestemmingsplan opgenomen. Met verschillende dubbelbestemmingen zijn de afzonderlijke gebieden op de verbeelding weergegeven. De dubbelbestemmingen liggen ook op bebouwde percelen of bouwvlakken. Het kan dus mogelijk zijn dat bouwrechten die 'bij recht' in het bestemmingsplan zijn opgenomen pas kunnen worden gebruikt als er eerst een archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en/of een vergunning is verleend voor het verstoren van de bodem. Uit het onderzoek kan bijvoorbeeld komen dat de bodem al verstoord is en er geen vondsten te verwachten zijn of dat er wel vondsten (te verwachten) zijn en hoe hiermee moet worden omgegaan (bv behoud in situ of opgraven). Hier zijn immers mogelijk ook nog niet (diep) verstoorde gebieden aanwezig en dus archeologische vondsten mogelijk.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie

Op de gronden in het plangebied ligt de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Deze bestemming is bedoeld om de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden te behouden en/of versterken. Primair is het een beschermingsregeling. Binnen deze dubbelbestemming wordt bebouwing niet uitgesloten. De mogelijkheden die passen binnen de onderliggende bestemmingen zijn richtinggevend voor bebouwing. De voorwaarden die in de dubbelbestemming zijn opgenomen zijn in alle gevallen van toepassing voor het bouwen.

Bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden zijn toegestaan, maar hiervoor is wel een omgevingsvergunning nodig. Deze is gebonden aan voorwaarden, waaraan voldaan moet worden voordat de vergunning verleend kan worden. Bepaalde werken en werkzaamheden zijn hiervan uitgezonderd, bijvoorbeeld het reguliere onderhoud en beheer. Andere ingrepen zijn uitgesloten als gevolg van de te beschermen cultuurhistorische waarden.

Het onderliggende onderzoek naar de cultuurhistorische waarden in deze gebieden is gekoppeld als bijlage bij de toelichting. Dit onderzoek dient te worden gebruikt bij het motiveren van de vereiste vergunningen en andere ruimtelijke ingrepen.

Artikel 7 Wonen

Bij deze bestemming is sprake van r individuele woonpercelen. De bestemming maakt de woonfunctie mogelijk en richt zich daarbij op grondgebonden woningen. .

Bij de woningen horende functies worden ook mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Daarbij gaat het onder meer om parkeren, tuinen en erven.

De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, om het bestaande ruimtelijke beeld te kunnen handhaven. Daarnaast zijn bijbehorende en overige bouwwerken toegestaan. De afmeting van de woningen is in de regels opgenomen. Hierdoor is voor alle woningen dezelfde regeling van toepassing. Deze zijn gebaseerd op de bestaande situaties.

De bestemming kent regels voor het (met een omgevingsvergunning) afwijken van de bouwregels. Onder andere voor het bouwen buiten het bouwvlak en afwijken van de maximaal toegestane hoogtes.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene aanduidingen, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hierin wordt ingegaan op het overgangsrecht en de slotregels (naam van het tbestemmingsplan).

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemers. Initiatiefnemers dienen op grond van de legesverordening van de gemeente Coevorden een vast bedrag aan leges te voldoen en daarmee worden de kosten voor de gemeentelijke procedure gedekt.

Tussen de initiatiefnemers en de gemeente is een planschade overeenkomst gesloten.

Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van de plannen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het (voorontwerp) bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg verzonden naar de diverse overleginstanties. Door de provincie Drenthe en de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) is op het plan gereageerd.

De provincie geeft aan dat in het plan goed aandacht is besteed aan de aspecten 'cultuurhistorie' en 'landschap'. Dit heeft een mooie doorvertaling gekregen in het plan. De brief van de provincie is als Bijlage 6 aan de toelichting toegevoegd.

De RUD geeft in haar advies aan dat de de buisleiding (zie paragraaf 4.5) een PR-contour heeft (zwart onderbroken contouren). Voor het plan is deze contour niet van belang.

Ten aanzien van het aspect geluid (zie paragraaf 4.3) geeft de RUD aan dat het onderzoek op de juiste wijze is uitgevoerd. De recatie van de RUD is als Bijlage 7 aan de toelichting toegevoegd.

Het vooroverleg heeft niet geleid tot aanpassingen van het plan.

Het ontwerp bestemmingsplan komt voor een ieder 6 weken ter inzage te liggen. Er zijn wel/ geen zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend.