direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Katshaar Holding BV en geluidzone
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0109.100BP00013-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In opdracht van KH Dairy Sourcing BV (de opvolger Katshaar Holding, in dit plan verder aan te halen als 'Katshaar') is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Katshaar is een zuivelverwerkend bedrijf dat is gevestigd aan de Europaweg 42 te Coevorden. Het bedrijf is in het verleden opgestart als een agrarisch bedrijf met een neventak zuivelverwerking. Momenteel heeft de zuivelverwerking de overhand gekregen. De Provincie Drenthe heeft een gedoogbeschikking afgegeven voor een verwerkingscapaciteit van 82.000 ton melk per jaar.

Voorheen was er ook sprake van om het bouwvlak van het agrarisch bedrijf te verplaatsen naar de achterzijde van het perceel. Een heroverweging van de bedrijfsmatige belangen, in combinatie met de formeel en informeel geventileerde weerstand van de directe omgeving tegen de verplaatsing van het agrarisch bouwvlak, heeft Katshaar er toe bewogen af te zien van het streven om het agrarisch bouwvlak te verplaatsen.

Het is nu de bedoeling om de huidige situatie van de zuivelfabriek met een verwerkingscapaciteit van 82.000 ton melk per jaar vast te leggen in dit bestemmingsplan.

Ook is de locatie Europaweg 46 in het bestemmingsplan opgenomen. De woning op deze locatie werd voorheen beschouwd als bedrijfswoning bij Katshaar. Echter, er is geen bedrijfsmatige relatie meer en daarom wordt voor deze locatie een woonbestemming opgenomen.

Het onderhavige bestemmingsplan is de planologisch-juridische regeling die voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt. Bij dit bestemmingsplan is een erfinrichtingsplan opgesteld dat aan de regels is gekoppeld.

1.2 Planologisch-juridische regeling

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Coevorden' dat op 13 mei 1996 door de gemeenteraad is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Landelijk Gebied' met de nadere aanduiding 'boerderijenzwerm'. Het perceel heeft een agrarisch bouwvlak waarbinnen zuivelverwerking als neventak is toegestaan.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste situatie mogelijk. Voor het plangebied is een gedetailleerde bestemmingsregeling opgesteld. Het bestemmingsplan is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Katshaar Holding BV en geluidzone' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, met NL.IMRO.0109.100BP00013-0003;
  • planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. In de planregels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.

1.4 Situering van het plangebied

Het plangebied betreft de locaties Europaweg 42-46 te Coevorden. De percelen maken onderdeel uit van de boerderijenzwerm Vlieghuis.

Op onderstaande afbeelding de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00013-0003_0001.jpg"
Afbeelding: globale ligging plangebied (bron: Google Earth)

1.5 Opbouw toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 4 is de planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 5 sluit deze toelichting af door middel van een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg.

Hoofdstuk 2 Analyse

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de bestaande en nieuwe situatie beschreven. Daarna wordt het relevante beleidskader beschreven. Bij het beleidskader worden de relevante beleidsnota's behandeld die direct of indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Hierna is per bestuursniveau een samenvatting gegeven van deze nota's.

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Bestaande situatie

Katshaar is gevestigd aan de Europaweg 42. Dit bedrijf is van oorsprong een agrarisch bedrijf met een neventak voor zuivelverwerking. In de loop der jaren heeft de zuivelverwerking de overhand gekregen. Katshaar maakt en verpakt momenteel zuivelproducten (melk, karnemelk, vruchtenyoghurt en dergelijke) voor een aantal grote supermarktketens. Bij het bedrijf zijn circa 60 personen werkzaam. Naast een tweetal grote productieruimtes zijn er een kantoor (voormalige woning, nummer 42), kantine, laboratorium, silo's en opslagruimtes (romneyloodsen) aanwezig. Achterop het perceel is een slibsilo voor de waterzuivering van het bedrijf aanwezig. De woning Europaweg 44 is de bedrijfswoning.

De volgende foto's geven een beeld van het bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00013-0003_0002.jpg"

Afbeelding: kantoor in voormalige woning Europaweg 42

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00013-0003_0003.jpg"

Afbeelding: zicht op het bedrijf vanaf de achterzijde van het perceel: melksilo's en te slopen stal (locatie nieuwe voorfabriek)

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00013-0003_0004.jpg"

Afbeelding: geluidswerende voorziening op het terrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00013-0003_0005.jpg"

Afbeelding: buitenopslag op het achterterrein

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00013-0003_0006.jpg"

Afbeelding: rechts de zuivelfabriek, op de achtergrond de melksilo's

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00013-0003_0007.jpg"

Afbeelding: parkeerterrein met haagbeuken aan de voorzijde van het perceel, op de achtergrond de groenstrook langs de Europaweg.

Het bedrijf is gevestigd aan de Europaweg 42 te Coevorden. De Europaweg is de doorgaande, provinciale, weg van Coevorden naar Schoonbeek en Duitsland. Op nummer 42 is de voormalige agrarische bedrijfswoning omgebouwd tot kantoor. De woning Europaweg 44 is de bedrijfswoning. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn grotendeels in gebruik voor de zuivelproductie. Op het bedrijf wordt melk, karnemelk, diverse soorten yoghurt, diverse soorten drinkyoghurts, vla en roomproducten voor verschillende supermarktketens geproduceerd en verpakt. De productiecapaciteit bedraagt momenteel 82 miljoen liter (82.000 ton) melk per jaar. Naast de productieruimtes zijn onder meer een kantine en een laboratorium aanwezig.

Naast de productieruimtes staan 8 melksilo's. Het achterste deel van het terrein is verhard met beton. Hier staan nog twee romneyloodsen die worden gebruikt voor de opslag van met name verpakkingsmateriaal.

Op het oostelijk deel van het perceel is de ontsluiting voor de aan- en afvoer met vrachtwagens gelegen. Dit deel van het terrein is verhard met beton en sluit aan op de Europaweg. Er is hier voldoende ruimte voor laden, lossen, keren en parkeren van vrachtwagens.

Op het achterste deel van het terrein staat ook de silo voor de opvang van slib. Via een bezinkbassin wordt het water geïnundeerd op de weilanden achter de fabriek.

Een deel van de bebouwing op het perceel is karakteristiek of monumentaal. Het gaat dan om een aantal bijgebouwen. Deze bijgebouwen zijn overigens niet in gebruik als productieruimte. Aan de westzijde van het perceel staan een aantal grote bomen en ligt de voormalige waterpoel voor de brandweer. De monumentale en karakteristieke gebouwen volgen de lijn van de voormalige weg tussen Coevorden en Schoonebeek. Langs deze weg is het gehucht Padhuis-Vlieghuis ontstaan. De Europaweg is later aangelegd.

De bebouwing op het perceel is daarmee enerzijds modern (silo's en fabriekshallen) en anderzijds monumentaal of karakteristiek (een deel van de bijgebouwen). Modern en oud/karakteristiek staan hier naast elkaar.

Aan de voorzijde van het perceel is een parkeerterrein aangelegd. Op het parkeerterrein staan beukenhagen. Tussen het parkeerterrein en de Europaweg ligt een brede groenstrook met struiken en bomen. Aan de westzijde van het perceel, op de grens met de woning Europaweg 40, is een geluidswal aangelegd. Deze is ingeplant met laurier. Her en der op het perceel staan bomen of groepjes van bomen. Aan de achterzijde van het perceel gaat het bebouwde perceel over in het open beekdalgebied.

De woning op de locatie Europaweg 46 is een burgerwoning. De bebouwing op het perceel is monumentaal. Het gaat dan om de woning en de bijgebouwen.

2.2.2 Toekomstige situatie

Het plan voorziet in het opnieuw positief bestemmen van de zuivelfabriek op het perceel Europaweg 42. Het oorspronkelijke agrarisch bedrijf met zuivelverwerking als neventak is in de loop van de tijd uitgegroeid tot een volwaardige zuivelfabriek. De provincie is het bevoegd gezag voor de vergunning voor het milieudeel. De provincie heeft een gedoogbeschikking afgegeven voor een verwerkingscapaciteit van maximaal 82.000 ton melk per jaar en daarmee deze productiecapaciteit te gedogen tot er een bestemmingsplan is vastgesteld en omgevingsvergunning is verleend. De gemeente is voornemens om de zuivelfabriek conform het geldende bestemmingsplan opnieuw positief te bestemmen en het bedrijf een bedrijfsbestemming te geven met inachtneming van de gedoogbeschikking van de provincie. De bestaande (en vergunde) oppervlakte bebouwing wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd. Het bestemmingsplan maakt geen uitbreiding van de gebouwen of de in de regels vastgelegde verwerkingscapaciteit mogelijk. De recent verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een voorfabriek (hier vindt voorbewerking van de melk plaats, voorafgaand aan het produceren van het eindproduct) is hiermee ook positief bestemd.

Aan de west- en zuidzijde wordt een houtwal aangelegd met inheemse beplanting. Ten oosten van het huidige opslagterrein wordt een houtwal aangelegd. Aan de oostzijde van het bezinkbassin wordt een natuurlijke kruidenrijke zone met enkele elsen en berken gerealiseerd. Strategisch geplaatst struweel past de bebouwing nader in. De gradiënt naar de hogere gronden in het noordelijke deel wordt benadrukt door een rij eiken.

Voor de burgerwoning op het perceel Europaweg 46 wordt een woonbestemming opgenomen.

2.3 Nationaal beleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen ('de treden van de ladder'):

  • 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen. Naast de kwantitatieve beoordeling (aantal hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve vraag (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal.
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand bebouwd gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of deze vraag op locaties kan worden ontwikkeld die passend multimodaal ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het voorliggende plan voorziet in een actuele regionale behoefte. Verplaatsing van de zuivelfabriek naar een andere locatie zou leiden tot kapitaalvernietiging en zou onevenredige bedrijfseconomische gevolgen hebben voor Katshaar. Het voortbestaan van Katshaar op deze locatie is van belang voor de lokale en regionale werkgelegenheid. Daarnaast is de agrarische uitstraling van de locatie voor Katshaar van belang voor de bedrijfsvoering, omdat het bedrijf zich daarmee binnen de zuivelmarkt wenst te onderscheiden van de grotere zuivelproducenten.

Gelet hierop kan niet binnen bestaand stedelijk gebied in de regio in deze regionale behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden via herstructurering, transformatie of anderszins.

De locatie is passend ontsloten. Zowel de aanvoer van de melk als de afvoer van de producten vindt plaats via wegvervoer. Het plangebied is goed bereikbaar door de ligging aan de provinciale weg. De ontsluiting van het plangebied is geregeld door middel van twee eigen in-/uitritten op de Europaweg. De uitrit aan de oostzijde is de in- en uitrit voor het vrachtverkeer. Tot slot is in de nabijheid van het plangebied (op circa 250 meter) een bushalte gelegen, zodat de locatie voor personen ook middels het openbaar vervoer bereikbaar is.

2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de regels gesteld om de nationale ruimtelijke belangen veilig te stellen. Het besluit heeft betrekking op zaken die op nationaal niveau spelen. Het gaat dan om bijvoorbeeld de hoofdinfrastructuur voor verkeer en leidingen, de ecologische hoofdstructuur, de veiligheid van het kustfundament en de grote rivieren. Deze onderwerpen zijn in dit geval niet aan de orde.

2.4 Provinciaal beleid Drenthe

De Omgevingsvisie Drenthe is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma's en plannen. De Omgevingsvisie heeft vooral een interne binding bij de uitoefening van de provinciale taken.

De missie voor het omgevingsbeleid is 'het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten'.

De provinciale belangen (kernkwaliteiten en kernwaarden) zijn benoemd. Dit zijn onder meer:

  • het versterken en de ruimtelijke identiteit van Drenthe (onder andere rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid);
  • dynamiek van de bedrijvigheid;
  • de landbouw moet in de provincie voldoende mogelijkheden hebben voor schaalvergroting en voor de productie van energie;
  • het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en van de toeristisch-recreatieve infrastructuur;
  • het behouden en versterken van de biodiversiteit onder meer door het realiseren van de ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • de EHS, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschapstypen.

Op verschillende kaarten bij de Omgevingsvisie zijn onder meer de 'Visie 2020' en de 'Kernkwaliteiten' weergegeven.

Voor het plangebied geldt dat op de visiekaart is aangegeven dat het gebied is aangewezen voor de ontwikkeling van de landbouw.

Op de kernkwaliteitenkaart is aangegeven in welk gebied welke kernkwaliteit aanwezig is en behouden en beschermd moet worden. Op de kaart met de cultuurhistorische en landschappelijke kernkwaliteiten is aangegeven dat de weg met lintbebouwing karakteristiek is.

In de provinciale omgevingsverordening zijn voor de gemeente bindende voorwaarden opgenomen. Bestemmingsplannen van de gemeente moeten aan deze eisen voldoen. De verordening stelt onder meer regels voor de kernkwaliteiten, de ecologische hoofdstructuur, zorgvuldig ruimtegebruik en de agrarische en niet-agrarische bedrijven. Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste regels voor deze thema's.

Kernkwaliteiten: in het bestemmingsplan wordt aangegeven hoe met het plan wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de aangewezen kernkwaliteiten. de kernkwaliteiten zijn gedefinieerd als: de mate waarvan in een concrete situatie sprake is van:

  • stilte en duisternis;
  • openheid van het landschap;
  • natuur binnen de ecologische hoofdstructuur;
  • diversiteit en gaafheid van het landschap;
  • cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden;
  • sociale, externe en verkeersveiligheid;
  • leefbaarheid, kleinschaligheid.

Op de bijbehorende kaart met kernkwaliteiten zijn voor het plangebied geen kernkwaliteiten aangegeven. In de regels bij de verordening is bepaald dat het bestemmingsplan geen nieuwe of gewijzigde activiteiten mogelijk maakt die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de toelichting bij de verordening is aangegeven dat het hier vooral een verantwoordingsplicht gaat.

Zorgvuldig ruimtegebruik: nieuwe ruimtevragende ontwikkelingen op het gebied van niet aan het buitengebied gebonden woon- en werklocaties zijn pas toegestaan als blijkt dat dit op basis van de SER-ladder gerechtvaardigd is.

Niet-agrarische bedrijven: een bestemmingsplan mag niet voorzien in de vestiging of significante uitbreiding van een solitair buiten bestaand stedelijk gebied gelegen regionaal georiënteerd bedrijf (met uitzondering van agrarische bedrijven, bedrijven in de sector recreatie en toerisme en overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid). Met toepassing van de destijds in artikel 3.26.4 van de verordening opgenomen ontheffingsmogelijkheid hebben Gedeputeerde Staten van Drenthe bij brief van 29 november 2013 deze ontheffing verleend. De argumentatie bij het verlenen van de ontheffing is met name het bieden van duidelijkheid en het bestemmen van de situatie op basis van de gedoogbeschikking voor een verwerkingscapaciteit van maximaal 82.000 ton melk per jaar. In Bijlage 1 is de ontheffing opgenomen.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Structuurvisie

De Structuurvisie Coevorden 2013-2023 geeft een strategische ruimtelijke visie op de ontwikkelingen van het grondgebied van de gemeente Coevorden voor de komende 10 jaar. In de structuurvisie staat welke ruimtelijke ontwikkelingen worden voorgestaan en hoe deze worden gerealiseerd. Hiermee wil de gemeente helderheid verschaffen. Deze helderheid is gewenst voor de inwoners, ondernemers en andere partners in de gemeente.

De gemeente wil de volgende doelen bereiken met de structuurvisie:

  • Integrale visievorming voor de lange termijn.
  • Bijeenbrengen en afwegen van belangen (inhoudelijk en procesmatig).
  • Toetsings- en inspiratiekader voor ruimtelijke beslissingen.
  • Basis voor uitwerking in juridisch-planologische kaders (zoals bestemmingsplannen).

De structuurvisie bestaat uit een visie en een uitvoeringsprogramma.

In de Structuurvisie wordt niet specifiek ingegaan op niet-agrarische bedrijven en wonen in het buitengebied.

2.5.2 Bestemmingsplan

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 1995' dat op 13 mei 1996 door de gemeenteraad is vastgesteld.

In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Landelijk Gebied' nader op de plankaart aangewezen als 'boerderijenzwerm'. De percelen Europaweg 42-46 hebben een agrarisch bouwvlak.

Voor Europaweg 42 is op de plankaart tevens de aanduiding 'A' met stipjes en een 'z' wat staat voor de nadere aanduiding 'agrarisch bedrijf annex zuivelboerderij'. Volgens de Raad van State (LJN: AU3765, voorzitter Raad van State, 200505735/1, 200505735/3 en 200505735/40) moet het feit dat op de plankaart een 'z' staat en in de legenda van het plan een 'm' worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving. In de doeleindenomschrijving van het bestemmingsplan (artikel 4, eerste lid van het bestemmingsplan) wordt aangegeven dat het als landelijk gebied op de plankaart aangegeven gronden bestemd zijn voor behoud en versterken van de landschappelijke en natuurlijke kenmerken van de gebieden op de kaart aangeduid als boerderijenzwerm Vlieghuis-Padhuis. Daarnaast is voor de sociaal-economische doeleinden het gebruik van het agrarisch bedrijf toegestaan. Een 'agrarisch bedrijf annex zuivelboerderij' wordt in de doeleindenomschrijving niet genoemd. Daarnaast wordt het begrip 'agrarisch bedrijf annex zuivelboerderij' ook niet nader in het bestemmingsplan gedefinieerd. Toch moet bij een redelijke uitleg van het bestemmingsplan aangenomen worden dat ter plaatse aan de Vlieghuis Europaweg 42 te Coevorden een 'agrarisch bedrijf annex zuivelboerderij' toegestaan is (zie genoemde uitspraak Raad van State).

Voor het gehele buitengebied van de gemeente Coevorden is een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan is op 9 december 2014 vastgesteld. De locaties Europaweg 42-46 zijn buiten dit bestemmingsplan gelaten. In het bestemmingsplan is wel het algemene beleid voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied beschreven. Dit luidt als volgt:

De bestaande en legaal aanwezige bedrijven en functies zijn met een passende bestemming opgenomen in het bestemmingsplan. Op basis van vaste jurisprudentie is in dit bestemmingsplan een uitbreiding van de bestaande oppervlakte bedrijfsbebouwing toegestaan. Het maximale uitbreidingspercentage bedraagt 10%. Dit is in de algemene afwijkingsregels opgenomen en sluit aan bij de geldende regels uit het facetbestemmingsplan lokale bouwprojecten. Het uitbreidingspercentage is op 10% gezet omdat het gaat om bedrijven die niet altijd gewenst zijn in het buitengebied en beter passen op een bedrijventerrein. Het uitbreidingsplan moet met een erfinrichtingsplan goed worden ingepast. Voor bedrijven die aan het buitengebied gebonden zijn kunnen grotere uitbreidingen dan de eerder genoemde 10% mogelijk worden gemaakt. Omdat de gemeente in dit soort gevallen maatwerk wil leveren en per geval een afweging wil maken is deze mogelijkheid buiten het bestemmingsplan gelaten. Belangrijke afwegingen bij deze uitbreidingen zijn de landschappelijke inpassing, de verkeersaantrekkende werking, het voorkomen van hinder en de vraag of het bedrijf een toegevoegde waarde heeft voor het buitengebied (bijvoorbeeld door werkgelegenheid, of als aanvulling/ondersteuning op agrarische bedrijven). In de Notitie Ruimtelijke Kwaliteit zijn ontwerpprincipes voor deze situaties opgenomen.

Een uitbreiding (of vestiging) van een niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied is op basis van het in voorbereiding zijnde (en het geldende bestemmingsplan) pas mogelijk via een maatwerkregeling. Dit houdt in dat er een eigen bestemmingsplan voor dat bedrijf wordt gemaakt waarin de relevante aspecten worden afgewogen. Voor dergelijke uitbreidingen is een erfinrichtingsplan op basis van de Notitie Ruimtelijke Kwaliteit vereist. Omdat het hier gaat om het opnieuw bestemmen van een bestaand niet-agrarisch bedrijf, waarbij de nevenactiviteit bestemmingsplantechnisch de hoofdactiviteit wordt op het perceel Europaweg 42 is dit bestemmingsplan opgesteld. Daarnaast is voor de burgerwoning op het perceel Europaweg 46 een woonbestemming opgenomen. Bovendien is het geldende bestemmingsplan voor dit perceel verouderd en gelden er momenteel nieuwe eisen aan bestemmingsplannen in verband met de digitaliseringsverplichting. Dit vraagt om een andere wijze van bestemmen.

2.5.3 Erfgoednota

In de Erfgoednota 'Het Kapitaal van Coevorden' heeft de gemeente haar beleid voor het gemeentelijk cultuurhistorisch erfgoed vastgelegd. In de Cultuurhistorische Inventarisatie zijn landschap en historische geografie, archeologie en de gebouwde omgeving geïnventariseerd, beschreven en gewaardeerd. De Cultuurhistorische inventarisatie vormt de onderlegger voor de Erfgoednota. In de Erfgoednota zijn negen gebieden aangewezen waar de gemeente Coevorden in gaat zetten op het behoud van de kenmerkende karakteristieken van die gebieden. Eén van deze gebieden is het gebied ten zuiden en ten noordoosten van het Stieltjeskanaal.

In de Erfgoednota is aangegeven dat de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden in de negen zeer waardevolle gebieden onder andere in de bestemmingsplannen vastgelegd gaan worden. Het gaat dan om het behoud van de kenmerkende gebiedsstructuren, het behoud en de versterking van de infrastructuur zoals de karakteristieke en historische (zand)paden, wegen, kanalen en wijken.

Daarnaast moeten de archeologische waarden vastgelegd worden in de bestemmingsplannen. Met de archeologische beleidskaart zijn hiervoor de kaders en de gebieden aangewezen. Het plangebied is op de archeologische beleidskaart aangewezen als AMK-terrein en historische kern. De kans dat er archeologische resten in de bodem zitten is dus groot. In paragraaf 3.3.3 Archeologie is hier nader op ingegaan.

2.5.4 Welstandsnota

In de Welstandsnota 2012 zijn de welstandsrichtlijnen opgenomen voor het gebied Weijerswold-Vlieghuis-Panhuis. Vlieghuis is aangeduid als een esgehucht. De richtlijnen voor esgehuchten hebben betrekking op onder meer de oriëntatie van gebouwen, de erfsituatie en indeling, de hoofdvorm en het materiaal- en kleurgebruik. De richtlijnen gelden voor bebouwing als boerderijtype, woning of overige bebouwing.

Het wensbeeld voor het gebied is:

  • Transparantheid van de dorpskern, doordat het groen doordringt tot in de kern, instandhouden.
  • Vasthouden aan het bestaande karakter. In geval van verbouw en aanbouw aansluiting zoeken bij de bestaande massa. De criteria zijn er op gericht om bij veranderingen van het gebied de architectonische kwaliteit van de bebouwing te verbeteren.
  • De bedrijfsvoering moet gewaarborgd blijven door de bouwmogelijkheden van loodsen, stallen en dergelijke. Kleur- en materiaalgebruik afstemmen op de omgeving. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van damwandprofielen in een donkergroene kleur.
  • In de historische nederzettingen mag uitbreiding van bestaande bebouwing slechts plaatsvinden binnen de historische bebouwingskenmerken. Plaats en (dak)richting zijn per geval te bepalen.
  • Rekening houden met Belvedèregebieden.

Bouwplannen worden getoetst aan de welstandscriteria.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken. In een aantal onderzoeken wordt nog uitgegaan van de verplaatsing van een agrarisch bedrijf (melkvee) naar deze locatie. Dit is inmiddels niet meer aan de orde. In het voorliggende bestemmingsplan is dit dus ook niet geregeld.

3.2 Milieueffecten

3.2.1 Inleiding

In de Wet milieubeheer (hoofdstuk 7) is bepaald dat bepaalde typen plannen of projecten m.e.r.-plichtig zijn. Dit betekent dat een milieueffectrapportage moet worden gemaakt. In het Besluit milieueffectrapportage is verder uitgewerkt om welke plannen en vergunningen het dan gaat.

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat zuivelfabrieken met een productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer volgens categorie D36 m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn.

Omdat een m.e.r.-beoordelingsplicht leidt tot een plan-m.e.r.plicht is voor dit bestemmingsplan een plan-milieueffectrapport opgesteld. Het milieueffectrapport is opgenomen in Bijlage 3 PlanMER. De procedure voor de milieueffectrapportage loopt gelijk op met de bestemmingsplanprocedure. De m.e.r.-procedure is gestart met een schriftelijke mededeling van Katshaar aan de gemeente dat zij een activiteit wil ondernemen waarvoor de m.e.r.-procedure doorlopen moet worden. De mededeling ging vergezeld van een startdocument, waarin Katshaar heeft beschreven welke activiteit zij gaan ondernemen en wat de reikwijdte en het detailniveau van het milieueffectrapport zullen zijn. De gemeente heeft via een brief aan de direct omwonenden en een algemene publicatie op de gemeentelijke website bekend gemaakt dat het een besluit voorbereidt waarvoor de m.e.r.-procedure geldt.

Het startdocument is op een bewonersbijeenkomst besproken op 23 oktober 2013. Tijdens die bijeenkomst hebben betrokkenen mondeling en schriftelijk kenbaar gemaakt waar er bij het opstellen van het milieueffectrapport rekening mee gehouden moet worden. Ook de betrokken overheden en wettelijke adviseurs zijn geraadpleegd.

Uit de raadpleging van de omwonenden, en de geraadpleegde instanties zijn de volgende elementen naar voren gekomen die, in aanvulling op het startdocument, in het milieuonderzoek zijn betrokken:

  • Er zijn vervoersvarianten toegevoegd aan de reikwijdte van het onderzoek, gericht op met name de nachtelijke indirecte hinder ten gevolge van het aan- en afvoerend vrachtverkeer.
  • Het proces dat heeft geleid tot de locatiekeuze is beschreven in het milieueffectrapport.
  • Gezien de waargenomen geur, ook op enige afstand, is er een geurverspreidingsmodel toegevoegd aan het onderzoek.

Vervolgens is naar aanleiding van het MER een aanvulling op het MER opgesteld voor het voorliggende bestemmingsplan. Deze aanvulling op het MER is opgenomen in Bijlage 4. In het toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: commissie) constateerde de commissie tekortkomingen en oordeelde dat deze punten essentieel zijn voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming over het bestemmingsplan. De aanvulling gaat daar op in en heeft tot doel de tekortkomingen die door de commissie zijn geconstateerd weg te nemen. Daarbij wordt ook ingegaan op reacties uit de omgeving. Daarnaast is sprake van voortschrijdend inzicht.

3.2.2 Inhoudelijke eisen aan het milieueffectrapport

Een milieueffectrapport moet aan een aantal eisen voldoen. Deze eisen wettelijk bepaald (conform Wet milieubeheer).

  • Een aanduiding van het te nemen besluit of de besluiten waarvoor het milieueffectrapport wordt gemaakt, en een overzicht van de eerder genomen besluiten die betrekking hebben op de voorgenomen activiteit en alternatieven. In paragraaf 1.1 van het milieueffectrapport is hier nader op ingegaan.
  • Een beschrijving van de voorgenomen activiteit en de wijze van uitvoering, met de (reële) alternatieven daarvoor, en de motivering van de keuze voor de in beschouwing genomen alternatieven. In hoofdstuk 2 van het milieueffectrapport is een beschrijving opgenomen van de voorgenomen activiteit en alternatieven en het proces hoe tot deze alternatieven is gekomen.
  • Een beschrijving van de huidige situatie en autonome ontwikkeling van het milieu, voor zover de voorgenomen activiteit of de beschreven alternatieven daarvoor gevolgen kunnen hebben. In paragraaf 2.5 van het milieueffectrapportage gaat in op de huidige situatie en autonome ontwikkeling van het milieu voor zover relevant is in deze situatie.
  • Een beschrijving van de gevolgen van voorgenomen activiteit en alternatieven voor het milieu, alsmede een motivering van de wijze waarop deze gevolgen zijn bepaald en beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de milieueffecten op de natuur in de omgeving, hoofdstuk 4 betreft de effecten op het leefmilieu en de omgeving en hoofdstuk 5 gaat in op de overige effecten.
  • Een vergelijking van de alternatieven op basis van de bepaalde milieueffecten. In hoofdstuk 6 van het milieueffectrapport zijn de alternatieven vergeleken, waarbij de diverse milieueffecten tegen elkaar zijn afgewogen.
  • Een beschrijving van de maatregelen om belangrijke nadelige milieueffecten van de activiteit te voorkomen, te beperken of zoveel mogelijk teniet te doen. In hoofdstuk 3, 4, 5 en 6 van het milieueffectrapport zijn maatregelen beschreven om belangrijke nadelige milieueffecten te voorkomen, te beperken of zoveel mogelijk teniet te doen.
  • Een overzicht van de leemten in kennis, ten gevolge van het ontbreken van de benodigde gegevens. In hoofdstuk 7 van het milieueffectrapport zijn de leemten in kennis weergegeven.
  • Een publieksvriendelijke samenvatting. Voorin het milieueffectrapport is een publieksvriendelijke samenvatting opgenomen.
3.2.3 Inhoud milieueffectrapport

Aan het milieueffectrapport is de tekst in deze paragraaf ontleend.

3.2.3.1 Plangebied en de omgeving

Katshaar is gevestigd aan de Vlieghuis Europaweg 42, grofweg tussen Coevorden in het westen (op circa 5 kilometer van het plangebied) en Schoonebeek in het oosten (op circa 3 kilometer). De Europaweg (N863) is een doorgaande provinciale weg. De omgeving rond het bedrijf is voornamelijk in gebruik als agrarisch gebied. Tussen de akkers liggen boerderijen en kleine bosjes. Op circa 1 kilometer ten zuiden van het bedrijf ligt de grens met Duitsland die hier wordt gevormd door het Schoonebeekerdiep. Hierlangs staan aan de Duitse kant van de grens enkele ja-knikkers en windturbines.

Een deel van de bebouwing in het plangebied is karakteristiek of monumentaal. Het gaat dan om de woning op perceel nummer 46 als een aantal van de bijgebouwen binnen het plangebied.

Aan de westzijde van het perceel ligt een geluidswal met daarop een aantal grote bomen en ligt de voormalige waterpoel voor de brandweer. Aan de voorzijde van het perceel ligt een parkeerterrein met beukenhagen. Tussen het parkeerterrein en de Europaweg ligt een brede groenstrook met struiken en bomen. Her en der op het perceel staan bomen of groepjes van bomen. Aan de achterzijde van het perceel gaat het bebouwde perceel over in het lager gelegen, open beekdalgebied.

3.2.3.2 Referentiesituatie

De referentiesituatie in een milieueffectrapport beschrijft de toestand van het milieu als het plan niet door zou gaan. Dit betekent dat bij de huidige, feitelijke toestand van het milieu in het studiegebied en de te verwachten, 'autonome ontwikkelingen' in de milieusituatie worden opgeteld. Dus alles waar opnieuw over besloten kan worden, hoort bij het voornemen en niet bij de referentie.

Voor de plan-m.e.r. voor Katshaar geldt de vigerende vergunning (dus niet het gedoogbesluit) als referentiesituatie. Alle effecten van de voorgenomen activiteit worden hiermee vergeleken.

Voor de passende beoordeling, die onderdeel uitmaakt van het milieueffectrapport, geldt een referentiesituatie vanuit de (jurisprudentie over) de Natuurbeschermingswet, en deze is niet gelijk aan de eisen die de Wet milieubeheer stelt aan de effectvergelijking. Vanuit de Natuurbeschermingswet artikel 19j dient de voorgenomen activiteit vergeleken te worden met het feitelijk, huidig gebruik. In het milieueffectrapport zijn beide toetsingen uitgevoerd.

3.2.3.3 Voorgenomen activiteit

De voorgenomen activiteit omvat in het geval van de situatie van Katshaar:

Toename van de doorzet in de melkfabriek van 36.000 naar 82.000 ton per jaar

In 2006 is succesvol bij de gemeente een wijzigingsvergunning aangevraagd om de verwerkingscapaciteit uit te breiden tot 36.000 ton melk per jaar. Om met de ontwikkelingen in de sector mee te kunnen gaan, blijft verdergaande schaalvergroting noodzakelijk. Daarom is er een procedure gestart om een omgevingsvergunning aan te vragen die een grotere doorzet mogelijk maakt. De provincie is voornemens deze te verlenen met daarin de restrictie dat de doorzet niet meer mag zijn dan 82.000 ton melk per jaar, en dat het bestemmingsplan is aangepast. Met het oog hierop heeft de provincie een tijdelijke gedoogbeschikking afgegeven, op basis waarvan de fabriek nu 82.000 ton melk per jaar kan verwerken.

Landschappelijke en ruimtelijke inpassing

De landschappelijke en ruimtelijke inpassing van het bedrijf wordt gerealiseerd door bebouwing zoveel mogelijk te clusteren en historische bebouwing in stand te laten dan wel op te knappen. Hiervoor is een erfinrichtingsplan opgesteld dat onderdeel uitmaakt van de planregels van het bestemmingsplan. Dit erfinrichtingsplan sluit aan bij de ruimtelijke randvoorwaarden die hiervoor door het college van B&W zijn vastgesteld.

3.2.3.4 Locatiekeuze

Aan de hand van de door het college van B&W vastgestelde ruimtelijke randvoorwaarden is getoetst of het bedrijf inpasbaar is op de voorgestelde locatie. Duidelijk is geworden dat verplaatsen van de bedrijfsvoering geen economisch haalbare optie is. Een alternatieve locatie is dan ook niet realistisch.

3.2.3.5 Inrichtingsvarianten

Het geluid dat wordt veroorzaakt door de bedrijfsactiviteiten is een van de belangrijkste ordenende factoren. Een van de belangrijkste bronnen van industrielawaai zijn de nu opgestelde low-noise koelers. In het geluidsonderzoek is, om een goede zone vast te kunnen stellen, een aantal varianten / scenario's doorgerekend waarin onder andere de plek van de koelers is gevarieerd.

3.2.3.6 Vervoersvariant

Naast het industrielawaai blijkt dat de indirecte hinder van het optrekkend en afremmend wegverkeer van en naar Coevorden, met name in de nachtperiode, in belangrijke mate bijdraagt aan de hinderbeleving van bewoners en overnachtende toeristen. In de richting van Schoonebeek is er, gezien vanaf Katshaar, echter sprake van een vrij liggende provinciale weg. De eerste bewoning langs die weg is zo ver weg dat het Katshaar gebonden vrachtverkeer daar alweer gewoon op snelheid zal zijn en dus in het reguliere verkeersbeeld zal zijn opgenomen.

Vanuit die situatie is in het milieueffectrapport een aantal vervoersvarianten opgenomen die met name ingaan op de aspecten die beïnvloed worden door het kiezen van een andere route. Dit zijn de indirecte geluidshinder vanuit het wegverkeer, de benodigde transport kilometers en de verkeersveiligheid.

3.2.3.7 Milieueffecten op de natuur in de omgeving

Belangrijke effecten van het initiatief worden gevormd door de effecten op de beschermde gebieden in de omgeving. Om de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te kunnen beoordelen, is een passende beoordeling uitgevoerd. Daarnaast is in dit milieueffectrapport ingegaan op de effecten op de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) en de beschermde soorten vanuit de Flora- en faunawet.

Natura 2000 (passende beoordeling)

In het milieueffectrapport zijn de effecten van het voornemen getoetst ten opzichte van twee referentiesituaties; het feitelijke huidige gebruik en de vigerende vergunning. De eerste toetsing is nodig voor de passende beoordeling, de tweede vanuit de eisen die de Wet milieubeheer aan de effectvergelijking stelt. Uit beide toetsingen is gebleken dat zowel in Bargerveen als Mantingerveld (de twee dichtstbijgelegen Natura 2000-gebieden) de ontwikkeling geen verandering in stikstofdepositie veroorzaakt. Het effect is als neutraal beoordeeld omdat in het bestemmingsplan dit is geborgd door daar een gebruiksregeling in op te nemen. Significante effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden zijn dan ook uit te sluiten, vanuit het perspectief van de voorgenomen ontwikkeling, maar ook in samenhang met de activiteiten die er al plaatsvinden.

EHS en overige provinciaal beschermde natuur

Gezien de afstand (ruim 3 kilometer tot het dichtstbijzijnde EHS-gebied) en tussenliggende bebouwing en infrastructuur (N863), is niet te verwachten dat de beoogde ingreep negatieve invloed zal hebben op het functioneren van het bosgebied dat daar deel uit maakt van de Ecologische Hoofdstructuur, ook niet door de mogelijke effecten van de veranderingen in de emissie en depositie van verzurende en eutrofierende stoffen. Daarvoor zijn de verschillen, zowel in positieve als in negatieve zin, te gering en is het beoogde natuurdoeltype niet gevoelig genoeg voor verzuring en eutrofiering. Er vindt door de geplande ingrepen tevens geen aantasting plaats van gebieden met specifieke natuurwaarden buiten de EHS.

Beschermde soorten

Indien bij het rooien van bomen en struiken rekening wordt gehouden met de broedtijd van vogels, is er als gevolg van de voorgenomen plannen geen effecten te verwachten op beschermde tabel 2/3-soorten.

3.2.3.8 Milieueffecten op het leefmilieu in de omgeving

Geluid

De effecten op de geluidshinder zijn onderzocht met betrekking tot de directe hinder vanuit de inrichting, en met betrekking tot de indirecte hinder vanuit het wegverkeer over de Europaweg. Voor beide aspecten zijn vier (verschillende) varianten ontwikkeld.

Met betrekking tot de directe hinder is vastgesteld dat elk van de vier varianten een duidelijk hoorbare toename veroorzaakt van het geluid, berekend ten opzichte van de referentiesituatie waarbij nog sprake is van een doorzet van 36.000 ton per jaar. Ook is duidelijk geworden dat, door het verplaatsen van de koelers, iets dat mogelijk wordt als de voorfabriek gerealiseerd is, in ieder geval voldaan kan worden aan het berekende referentieniveau van het omgevingsgeluid.

Het verplaatsen van de koelers zorgt namelijk voor een verlaging van de gevelbelasting die op kan lopen tot 6 dB, afhankelijk van de tijd en plaats.

Met betrekking tot de indirecte hinder is vastgesteld dat met name de woning van Europaweg 47 zo dicht langs de toerit ligt dat deze bepalend is voor de indirecte hinder die op kan treden. Door ervoor te kiezen om (een deel van) het vrachttransport niet langer via Coevorden te laten rijden wordt deze indirecte hinder duidelijk hoorbaar, met ongeveer 10 dB teruggebracht. Echter, een dergelijke maatregel heeft als neveneffect dat er tot 25% extra transportkilometers afgelegd zouden moeten worden binnen het verzorgingsgebied van de melkfabriek, met alle gevolgen voor de CO2-uitstoot en de verkeersveiligheid van dien.

Duidelijk is wel dat in geen van de onderzochte varianten de indirecte hinder hoger is dan de richtwaarden die hiervoor zijn opgesteld. Tot slot borgt de uitgerekende geluidzone, die in het bestemmingsplan is vastgelegd, dat op woningen van derden de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder in alle gevallen wordt gerespecteerd. Het vaststellen van 'hogere waarden' is dan ook niet nodig. Dit betekent dat er weliswaar sprake zal zijn van een toename van de geluidshinder, maar dat dit het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg hoeft te staan.

Geur

Een mogelijk belangrijke bron van geurhinder is de waterzuivering. Het optreden van geurhinder vanuit die zuivering is gemodelleerd door gebruik te maken van de daartoe meest geschikte data, die zijn vastgesteld voor een min of meer vergelijkbare installatie zoals die wordt gebruikt bij communale waterzuiveringen (rwzi's). De berekeningen hebben aangetoond dat ten opzichte van de referentiesituatie de geurbelasting enigszins toeneemt. Maar ook bij een doorzet van 82.000 ton per jaar tonen de berekeningen aan dat op de dichtbij gelegen woning nog kan worden voldaan aan de immissie normen die zouden gelden voor een rwzi binnen de bebouwde kom. Omdat er hier sprake is van een situatie buiten de bebouwde kom hoeft de geurbelasting vanuit de waterzuivering niet in de weg te staan aan het vaststellen van het bestemmingsplan.

Luchtkwaliteit

Modelmatig is vastgesteld dat door de uitbreiding van de verwerkingscapaciteit de bijdrage aan de fijn stof concentraties in de lucht zal toenemen. Echter, deze toename is dusdanig beperkt dat de luchtkwaliteit er niet in betekenende mate door zou verslechteren.

Externe Veiligheid

Er zal geen sprake zijn van een effect op de externe veiligheid, ook niet in samenhang met andere activiteiten in de omgeving.

3.2.3.9 Overige milieueffecten

Verkeersveiligheid

Op dit thema is niet alleen de verkeersveiligheid ter plaatse onderzocht maar zijn, in aanvulling daarop, de effecten van transportvarianten onderzocht, met ontsluiting van het vrachtverkeer via Coevorden en/of via Schoonebeek. De veiligheid ter plaatse van de afrit is niet in het geding, ook niet als de verkeersintensiteit toeneemt. Het effect van de variant Coevorden is neutraal. Hiermee zou de huidige situatie, waarin de verkeersveiligheid niet in het geding is, worden voortgezet.

Door de ontsluiting via de ring Coevorden en de N34 is de interactie met langzaam verkeer minimaal. Het effect van de variant Schoonebeek is licht negatief. Deze variant kent meer kruisingen dan de variant Coevorden (en de referentiesituatie) onder andere drie met fietspaden (bij rotondes). Echter, er wordt niet verwacht dat er door deze variant een knelpunt verkeersveiligheid zal ontstaan. Wel neemt het aantal transportkilometers flink toe als er via Schoonebeek gereden zou worden. Om die redenen is de variant licht negatief beoordeeld.

Bodem

Het risico op nieuwe bodemverontreiniging bij Katshaar, ook gezien in samenhang met de huidige bedrijfsvoering, is verwaarloosbaar. Daarom zal er geen sprake zijn van een effect op het thema bodem.

Water

Er is geen sprake van een effect op de oppervlaktewaterkwaliteit omdat blijvend voldaan kan worden aan de vigerende voorschriften. Lozing van ongezuiverd bedrijfsafvalwater uit de zuivelfabriek op het openbare riool zal niet aan de orde zijn. Er vindt per saldo tevens geen negatief effect plaats op de waterkwantiteit.

Landschap en Cultuurhistorie

De belangrijkste kenmerken van het landschap blijven met de nieuwe inrichting van het gebied behouden. In het zuidelijk deel zal verdichting plaatsvinden in het nu open gebied. Deze verdichting draagt echter bij aan een meer natuurlijke overgang tussen het hogere en lagere deel van het beekdal. Het effect van de ontwikkeling op landschap is daarom positief.

De waardevolle cultuurhistorische lijnen en objecten worden fysiek niet aangetast. De bebouwing direct achter het oude hoofdgebouw kan mogelijk vanaf de voorzijde van het complex bezien aan de rechterkant uitsteken. De aanwezige beplanting op het erf zal de bebouwing echter grotendeels uit het zicht houden. Het effect op dit criterium is neutraal.

Archeologie

Voor archeologie kan op basis van archeologisch vooronderzoek worden geconcludeerd dat de kans op het aantreffen van archeologische resten klein is. Een effect van de ontwikkeling (aantasting van archeologische waarden) is daarom niet te verwachten.

3.2.3.10 Optimalisaties

Het voornemen kan verder geoptimaliseerd worden door rekening te houden met overige laag beschermde zoogdieren en amfibieën. Ook voor het thema landschap is optimalisatie mogelijk.

Overige zoogdieren

Schade aan de algemene en laag beschermde zoogdieren kan - indien de planning van werkzaamheden dit toelaat - geminimaliseerd worden door werkzaamheden uit te voeren buiten de voortplantingsperiode (maart tot augustus). De minst schadelijke periode is september tot december (mits vorstvrij).

Amfibieën

Effecten op overwinterende laag beschermde amfibieën kunnen - mits de planning van de werkzaamheden dit toelaat - geminimaliseerd worden door werkzaamheden uit te voeren in de voor amfibieën minst kwetsbare periode (buiten de periode van voortplanting en overwintering). Dit is de periode 15 augustus-15 november.

Landschap

Het erfinrichtingsplan richt zich logischerwijs vooral op het erf. Een afstemming van het plan met de omgeving (eventueel het inrichtingsplan voor het Schoonerbeekerdiep) en eventuele investering in het versterken van het landschap rond het plangebied kan mogelijk leiden tot een nog optimalere inpassing.

3.2.3.11 Effecten op een rij

De effecten zijn per aspecten beoordeeld. Voor de interpretatie van de gebruikte kleuren en de beoordeling van de effecten ten opzichte van de referentie situatie wordt verwezen naar de onderstaande legenda.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00013-0003_0008.jpg"

Afbeelding: legenda van de score tabel

In de volgende tabel zijn alle milieuaspecten en bijbehorende criteria weergegeven. Voor verreweg de meeste aspecten is het planalternatief voor de melkfabriek met een doorzet van 82.000 ton per jaar, samen met een melkveehouderij (bij het opstellen van het milieueffectrapport was ook nog sprake van een melkveehouderij, maar dat is niet meer aan de orde en dit is dus ook niet geregeld in het voorliggende bestemmingsplan) vergeleken met de referentiesituatie (een melkfabriek met een doorzet van 36.000 ton per jaar zonder melkvee. In een aantal gevallen zijn aspect-specifieke varianten ontwikkeld als daar aanleiding toe was.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00013-0003_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00013-0003_0010.jpg"

Tabel: Effecten ten opzichte van de referentiesituatie - tenzij anders aangegeven

Uit deze onderzoekresultaten blijkt dat geluidhinder verreweg het belangrijkste effect vormt. De voorgenomen productie is dag en nacht heel duidelijk hoorbaar in de omgeving. Echter, het is ook duidelijk dat als de koelers worden verplaatst, de gevelbelasting op de omliggende woningen tot 6 dB af kan nemen, afhankelijk van de tijd en de plaats. Door de koelers te verplaatsen kan worden voldaan aan het uitgerekende referentieniveau voor het omgevingsgeluid. In alle gevallen kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.

Indirecte hinder, langs de Europaweg veroorzaakt door de aan- en afvoer van producten in vrachtwagens van 30 ton, kan worden verminderd door te kiezen voor een transportroute via Schoonebeek, in plaats van door Coevorden. Echter, de variant door Schoonebeek heeft een toename van 25% van de vervoerskilometers in het verzorgingsgebied van de zuivelfabriek tot gevolg. Mede hierdoor heeft een dergelijke keuze gevolgen voor de verkeersveiligheid. Overigens is uitgerekend dat, als alle vrachtverkeer via Coevorden zou rijden, hiermee de richtwaarden uit de Circulaire voor het beoordelen van indirecte hinder niet worden overschreden.

Andere negatieve effecten zijn toe te schrijven aan de toename van de geuremissies en de stofemissies. Ook deze effecten zijn echter van dien aard dat, na afweging van belangen, ze planologisch niet inpasbaar zouden zijn.

Voor alle andere aspecten die zijn onderzocht geldt dat er geen negatieve effecten worden verwacht. Met betrekking tot de landschappelijke waarden geldt dat het erfinrichtingsplan dusdanig goed aansluit bij de bestaande elementen in het landschap dat deze erdoor worden versterkt. En met betrekking tot ecologie geldt dat uit de passende beoordeling die integraal onderdeel uitmaakt van het milieueffectrapport is gebleken dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden uitgesloten kunnen worden.

3.2.4 Milieueffectrapportage

Artikel 7.14 lid 1 Wet milieubeheer bepaalt dat in ieder geval wordt vermeld:

  • a. de wijze waarop rekening is gehouden met de in het milieueffectrapport beschreven mogelijke gevolgen voor het milieu van de activiteit waarop het plan betrekking heeft;
  • b. hetgeen is overwogen omtrent de in het milieueffectrapport beschreven alternatieven;
  • c. hetgeen is overwogen omtrent de bij het ontwerp van het plan terzake van het milieueffectrapport naar voren gebrachte zienswijzen;
  • d. hetgeen is overwogen omtrent het door de commissie uitgebrachte advies.

Ad a.

De volgende zaken die relevant zijn in het kader van het milieueffectrapport, zijn als volgt vastgelegd in het bestemmingsplan:

  • Het bedrijf is specifiek bestemd. In het bestemmingsplan is de zuivelfabriek bestemd als 'Bedrijf' met een bouwvlak.
  • De verwerkingshoeveelheid van de zuivelfabriek is vastgelegd op 82.000 ton per jaar.
  • De oppervlakte en de locatie van de waterzuiveringsinstallatie zijn geregeld via een aanduiding.
  • De geluidzone van de zuivelfabriek is met een aanduiding aangegeven. De aanduiding regelt de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor het terrein van de zuivelfabriek.
  • De landschappelijke en ruimtelijke inpassing zijn geregeld via een voorwaardelijke verplichting. Door middel van een voorwaardelijke verplichting is bepaald dat het in strijd is met de bestemming om gronden en bouwwerken na twee jaar na inwerkingtreding van het voorliggend plan te gebruiken zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het Erfinrichtingsplan Katshaar.

Ad b.

Binnen de mogelijkheden zijn alternatieven bekeken. Het betreft een eventuele alternatieve locatie, de plaats van de koelers en de vervoersvariant. Een alternatieve locatie is niet realistisch.

Met de plaats van de koelers is gevarieerd. In het bestemmingsplan is de geluidssituatie vanwege de inrichting verankerd door middel van een geluidzone.

Ten aanzien van de vervoersvariant kan indirecte hinder, langs de Europaweg veroorzaakt door de aan- en afvoer van producten in vrachtwagens van 30 ton, worden verminderd door te kiezen voor een transportroute via Schoonebeek, in plaats van door Coevorden. Echter, de variant door Schoonebeek heeft een toename van 25% van de vervoerskilometers in het verzorgingsgebied van de zuivelfabriek tot gevolg. Dit is ongewenst.

Ad c.

Tijdens de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan hebben betrokkenen op de resultaten van het milieueffectrapport, al dan niet in samenhang met het ontwerpbestemmingsplan, de mogelijkheid gehad hun zienswijzen kenbaar maken bij het bevoegd gezag. Deze heeft de zienswijzen, samen met het advies van de Commissie voor de m.e.r. afgewogen en indien opportuun aanpassingen aangebracht in het bestemmingsplan, alvorens dit is voorgedragen aan de gemeenteraad van de gemeente, die het gezag heeft om het bestemmingsplan vast te stellen.

Ad d.

Het milieueffectrapport is opgestuurd naar de Commissie voor de m.e.r.

Artikel 7.14 lid 2 Wet milieubeheer bepaalt dat indien van toepassing tevens wordt vermeld:

  • a. hetgeen in het milieueffectrapport of in het advies omtrent mogelijke belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieugevolgen is overwogen;
  • b. hetgeen is overwogen omtrent de uitkomst van het overleg met autoriteiten in een ander land als bedoeld in artikel 7.38a Wet milieubeheer.

Ad a en b

De conclusies in het milieueffectrapport gelden niet alleen voor Nederlands grondgebied maar ook voor Duitsland. Zowel voor Nederland als voor Duitsland geldt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Overleg als bedoeld in artikel 7.38a Wet milieubeheer met de Duitse autoriteiten is dan ook niet aan de orde.

3.2.5 Aanvulling op de milieueffectrapportage

De aanvulling op de milieueffectrapportage heeft tot doel de tekortkomingen die door de commissie zijn geconstateerd weg te nemen. Daarbij wordt ook ingegaan op reacties uit de omgeving. Tevens is sprake van voortschrijdend inzicht.

Voortschrijdend inzicht

Het oorspronkelijke initiatief betrof, naast het uitbreiden van de vergunde capaciteit van de zuivelfabriek, het herstellen van het agrarisch karakter van de bedrijfsvoering door naast de melkfabriek een moderne melkveehouderij te vestigen. Een heroverweging van de bedrijfsmatige belangen, in combinatie met de formeel en informeel geventileerde weerstand van de directe omgeving tegen een nieuwe koeienstal, heeft Katshaar er toe bewogen af te zien van het streven om een nieuwe koeienstal te bouwen naast de zuivelfabriek. In het bestemmingsplan zijn de voornemens voor het agrarisch bedrijf daarom niet meer meegenomen. De aanvulling op het MER beperkt zich daarom tot de (bedrijfsvoering van) de zuivelfabriek van Katshaar. Verder geldt dat op 18 juli 2014 door Katshaar een milieu-neutrale melding is gedaan bij de gemeente op basis waarvan de doorzet kan worden verhoogd van 36.000 naar 54.900 ton melk per jaar. Een recente wijziging van het Activiteitenbesluit vormt de juridische basis voor deze melding. Onderdeel van deze melding is een uitgebreid geluidsonderzoek, met het verzoek aan de gemeente de uitkomsten hiervan (gefaseerd) op te nemen als maatvoorschriften zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit. Zodra deze maatvoorschriften door het Bevoegd Gezag gepubliceerd worden, dan geldt, in formeel juridische zin, dit als de 'vergunde situatie'. Daarmee verliest de in 2006 verleende vergunning voor een doorzet van 36.000 ton melk per jaar, in formele zin, de status van referentie-situatie. Echter, voor de vergelijkbaarheid van het MER met de aanvulling op het MER, wordt er in de aanvulling op het MER hier in tekstuele zin geen invulling aan gegeven. Het is overigens de vraag of in deze situatie nog wel wordt voldaan aan de m.e.r.-plichtige drempel in categorie D36 van het Besluit-m.e.r. voor de (uitbreiding van) de productiecapaciteit van een zuivelfabriek van 30.000 ton.

De geconstateerde tekortkomingen

De commissie heeft geconcludeerd dat de ter toetsing voorgelegde rapportage op een aantal punten tekortkomingen bevatte. Daarom is alsnog ingegaan op:

  • 1. De milieugevolgen van verschillende alternatieven in bedrijfsomvang en bedrijfsvoering van de zuivelfabriek.
  • 2. De status van de woning Europaweg 46 en de beoordeling van de verschillende milieuaspecten in geval deze woning geen bedrijfswoning zou zijn.
  • 3. De hoogte van de geluidsniveaus, de ligging van de geluidzone en de mogelijkheden om de geluidsniveaus (verder) te verlagen

Om in te gaan op het eindadvies zijn de door de commissie aangehaalde aspecten aanvullend (kwalitatief of kwantitatief) onderzocht of beter onderbouwd. In het rapport is per aspect ingegaan op het advies van de commissie. Door de gemeente is besloten de aanvulling op het MER niet voor toetsing aan de commissie voor te leggen, maar deze wel te betrekken in de verdere besluitvorming over het bestemmingsplan.

Alternatieven voor de bedrijfsvoering

De commissie rapporteerde dat er voor de zuivelfabriek meer verschillende alternatieven in bedrijfsomvang en bedrijfsvoering zijn dan in het MER zijn onderzocht. In de aanvulling is een aantal extra alternatieven geformuleerd. De mogelijke milieugevolgen van elk van deze alternatieven zijn weergeven op een wijze die zo goed mogelijk aansluit bij hetgeen in het MER is gerapporteerd.

Conclusie

Op basis van de aanvulling wordt geconcludeerd dat de bevindingen zoals die in het MER zijn gedocumenteerd grotendeels in stand blijven. Door het MER te lezen in samenhang met de aanvulling zijn de bevindingen die betrekking hebben op met name de mogelijkheden om de directe geluidshinder (verder) te beperken wel beter onderbouwd.

Gebleken is namelijk dat de verschillen tussen de alternatieven en varianten die zijn ontwikkeld op de overige aspecten geen onderscheidend vermogen opleverde tussen de alternatieven en varianten. Samenvattend luiden de bijgestelde conclusies dan ook als volgt:

  • Alternatief 1 levert weliswaar minder geluidshinder op dan alternatief 2 maar, mede gezien de beperkingen die er in dit alternatief zijn om op bedrijfseconomisch verantwoorde wijze de geluidsemissie verder te beperken, blijft er in dit alternatief in ieder geval op een gevel aan de overkant van de Europaweg sprake van een hoorbare overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid.
  • Alternatief 2 biedt wel de mogelijkheden om verdergaande geluidsreducerende maatregelen te treffen. Bij variant d-4 wordt de geluidsbelasting, ook op de gevels aan de overkant van de Europaweg, zo ver teruggebracht dat er nog maar sprake is van 1 dB(A) verschil ten opzichte van het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Dit betekent dat daar (ook in de nacht) de zuivelfabriek niet langer hoorbaar meer geluid maakt dan de Europaweg zelf. Nog verdergaande geluidsreductie (variant d-5) zou een onevenredige aantasting van het historisch waardevolle dorpsgezicht van het Vlieghuis veroorzaken.
  • Om de zuivelfabriek voldoende ontwikkelingsruimte te bieden wordt er een 50 dB-zone industrielawaai voorgesteld waarbinnen, op de gevel van de voormalige bedrijfswoning aan de Europaweg 46, in de avond en de nacht sprake is van 1-3 dB(A) overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Deze overschrijding is van dien aard dat, na afweging van alle belangen, het verlenen van een ontheffing, in de vorm van een vast te stellen 'hogere waarde', recht doet aan een goede ruimtelijke ordening in, en in de directe omgeving van, het plangebied.
3.2.6 Conclusie

Op basis van het milieueffectrapport en de aanvulling op het milieueffectrapport blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben. Voor de woning op Europaweg 46 zal een 'hogere waarde' in verband met geluid worden vastgesteld. Daarmee wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. In het milieueffectrapport zijn geen aanbevelingen gedaan om het bestemmingsplan aan te passen. Gelet op het voortschrijdend inzicht is het agrarisch bouwvlak vervallen. Ook is voor Europaweg 46 een woonbestemming opgenomen. In verband met de aangepaste situatie is de geluidszone ook verkleind.

3.3 Natuur, landschap en archeologie

3.3.1 Natuur

Kader

De bescherming van de Nederlandse natuur is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 - gebiedsbescherming - en de Flora- en faunawet - soortenbescherming. De Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat activiteiten (zoals ruimtelijke ontwikkelingen, die van invloed kunnen zijn op de instandhoudingdoelstellingen van een Natura 2000-gebied), door Gedeputeerde Staten beoordeeld moeten worden alvorens een vergunning voor de activiteit kan worden verleend. Dit geldt dus ook voor activiteiten die plaatsvinden buiten de beschermde gebieden.

Van deze activiteiten moet worden bepaald of er sprake is van externe werking of cumulatie. Bij een vergunningsaanvraag is een zogenaamde passende beoordeling gewenst. Daarnaast kunnen gebieden bescherming genieten indien de gebieden onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten en is op 1 april 2002 in werking getreden. Een aantal zeldzame en/of kwetsbare plant- en diersoorten wordt door de Flora- en faunawet beschermd. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van het Rijk.

Toetsing

De locatie bestaat momenteel uit een erf met loodsen en opslag van materiaal, een maïsakker, een door ganzen begraasd grasland en een grasland met oude eiken dat ook is begraasd. Oppervlaktewater is aanwezig in de vorm van een sloot die het plangebied deels doorsnijdt.

Uit de uitgevoerde natuurtoets komt het volgende naar voren

  • Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aanwezig in het plangebied. De beoogde plannen zullen geen nadelige gevolgen hebben op mogelijk aanwezige vlieg- en/of jachtroutes of op foerageergebied van vleermuizen.
  • Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemene, laag beschermde zoogdiersoorten aangetoond of te verwachten. Er is potentieel leefgebied aanwezig van de strikt beschermde Veldspitsmuis (FFW tabel 3). Overige zwaarder beschermde zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht.
  • Het plangebied vormt een geschikt broedgebied voor enkele vogelsoorten van erven en tuinen. Er zijn geen aanwijzingen voor nesten van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats.
  • Laag beschermde amfibieën als Kleine watersalamander, Bastaardkikker, Bruine kikker en Gewone pad zijn beperkt voortplantend, foeragerend en overwinterend aangetroffen of te verwachten.
  • Er zijn geen overige beschermde soorten aangetoond of te verwachten.

Conclusie

Het aanvragen van een ontheffing annex artikel 75 van de Flora- en faunawet is niet aan de orde. Het is noodzakelijk nader onderzoek te verrichten naar aanwezigheid van de strikt beschermde Veldspitsmuis. Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor 15 maart en na 15 juli of te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Als in de periode tussen 15 juli en 15 november gestart wordt met de werkzaamheden is het van belang om na te gaan of bewoonde nesten van Houtduif aanwezig zijn in de invloedsfeer van de plannen. De Houtduif kan namelijk broeden tot half november.

Suggesties

Voor de in het plangebied voorkomende laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën geldt automatisch vrijstelling en is geen ontheffing nodig. Om schade aan kleine zoogdieren te voorkomen is het wenselijk de werkzaamheden in het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september – december (mits vorstvrij).

Zorgplicht

Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht gebied een ieder om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 5 Quickscan Natuurtoets.

Vervolgonderzoek naar Veldspitsmuizen

In het plangebied heeft in juli 2013 een vervolgonderzoek plaatsgevonden. Doel was om te na te gaan of en hoeveel veldspitsmuizen in het plangebied voorkomen. Er zijn veertig vallen geplaatst. Deze zijn zes keer gecontroleerd. Er zijn geen veldspitsmuizen aangetroffen.

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 6 Onderzoek Veldspitsmuis.

In de milieueffectrapportage wordt nader ingegaan op de effecten van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden Bargermeer en Mantingerzand.

Opgemerkt wordt dat ten tijde van het onderzoek nog werd uitgegaan van de verplaatsing van de agrarische activiteiten naar de locatie. Inmiddels is dit niet meer aan de orde. Er is geen sprake meer van uitbreiding van de bedrijvigheid, maar van vastlegging van de verwerkingscapaciteit van de zuivelfabriek in het voorliggend bestemmingsplan.

3.3.2 Landschap

Plan en Randvoorwaarden uit 2012

Op 27 november 2012 heeft het college de notitie 'Ruimtelijke randvoorwaarden voor de ontwikkeling van Katshaar Zuivel B.V.' vastgesteld. De destijds opgestelde randvoorwaarden horen bij de destijds gewenste bedrijfsontwikkeling. Het bedrijf zou dan uit drie onderdelen gaan bestaan, namelijk: de zuivelverwerking (A), een mestvergistingsinstallatie (B) en een agrarisch bedrijf (C). Een belangrijk onderdeel uit de gestelde randvoorwaarden is de achtergrens (zuidelijke grens) van het bedrijf. Deze is vastgelegd in de notitie. De bebouwing mag in zuidelijke richting tot maximaal de bestaande verduikerde watergang uitbreiden. Langs deze watergang moet een groenstrook worden aangelegd. De door de gemeenteraad vastgestelde indeling is hierna weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00013-0003_0011.png"

Nieuwe plan (2014/2015)

In vergelijking met de uitgangspunten uit november 2012 is het plan voor Katshaar gewijzigd. De mestvergistingsinstallatie is inmiddels niet meer gewenst. Ook is het agrarisch bedrijf niet meer aan de orde. Het deel van het terrein ten zuiden van de bebouwing voor de zuivelfabriek blijft in gebruik bij de zuivelfabriek als opslagterrein voor de zuivelfabriek.

Het totale inrichtingsplan is opgenomen in de bijlage Erfinrichtingsplan Katshaar. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de planregels.

3.3.3 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Voor de gemeente Coevorden geldt de Erfgoednota 'Het Kapitaal van Coevorden'. De archeologische beleidsadvieskaart maakt hier onderdeel van uit. Hierop staan de archeologische waarden en verwachtingswaarden van de gemeente. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0109.100BP00013-0003_0012.jpg"

Afbeelding: Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Coevorden

Uit de kaart blijkt dat het plangebied deels een archeologische verwachtingswaarde heeft en deels op een AMK-terrein (een archeologisch monument) ligt. Daarnaast valt ook een deel van de 50 meter buffer rondom het AMK-terrein binnen het plangebied.

Voor een deel van het plangebied is in 2004 al een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (De Steekproef, nummer 2004-8/11, van 2004).

Uit het onderzoek is geconcludeerd dat er geen archeologische indicatoren aangetroffen zijn. Uit het plangebied zijn ook geen eerdere vondstmeldingen bekend. Van de Middeleeuwse randveennederzetting zijn geen indicatoren gevonden. Het oorspronkelijke podzolprofiel is op alle boorlocaties verstoord of afgegraven. In geen van de acht boringen is een onverstoorde A- of B- horizont aangetroffen. Hoewel de aanwezigheid van onverstoorde archeologische grondsporen niet is uit te sluiten, wordt geconcludeerd dat de kans daarop erg klein is. Op grond van de huidige staat van kennis zijn beschermende of beperkende maatregelen voor het plangebied niet wetenschappelijk te verdedigen. Archeologisch vervolgonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Voor het noordelijk deel van het plangebied is in 2009 een archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek) gedaan (RAAP, RAAP-notitie 3264, van 2009).

Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat het plangebied in de randveennederzetting Vlieghuis ligt, die in ieder geval van het gebied van de 16e eeuw bestaat. Het plangebied heeft een hoge verwachting voor nederzettingsresten daterend vanaf de Late Middeleeuwen. Archeologische resten uit het Mesolithicum tot de Bronstijd zijn niet uit te sluiten. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt voor het onderzoeksgebied met een middelhoge of hoge archeologische verwachting archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van een verkennend booronderzoek (conform de provinciale richtlijnen). Op basis van dit onderzoek dient vervolgens te worden gekeken of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. In de delen van het onderzoeksgebied met een lage archeologische verwachting is vervolgonderzoek niet nodig.

De rapportages zijn opgenomen in Bijlage 2 Archeologisch onderzoek.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn op de verbeelding voor de gebieden met archeologische waarden en verwachtingswaarden specifieke dubbelbestemmingen opgenomen. In de regels is hiervoor een beschermende regeling opgenomen conform het gemeentelijk beleid.

3.4 Watertoets

3.4.1 Waterparagraaf

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is ingevoerd op de digitale watertoets. In kader van de watertoets heeft het Waterschap Velt en Vecht (nu: Waterschap Vechtstromen) de volgende opmerkingen gemaakt:

Bouwhoogte gebouwen

Het vloerpeil van gebouwen dient voldoende hoog worden aangelegd. Hiermee wordt voorkomen dat (hemel)water vanaf het maaiveld en/of straat het gebouw kan binnenstromen met alle gevolgen van dien.

Compensatie toename verhard oppervlak

De totale toename verhard oppervlak is op dit moment nog niet exact bepaald. Het waterschap hanteert de 10% vuistregel. Dit betekent dat 10% van de totale toename verhard oppervlak, dit uitgedrukt in kubieke meter, ingericht dient te worden als waterberging. Dit kan ingericht worden bijvoorbeeld als een bezinksloot, cascadesloot, wadi, moerasbufferstrook/helofytenfilters of vijver.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het bovengronds afkoppelen en infiltreren in de bodem uitgangspunt

Lozen verontreinigd (hemel)water

Het 'Activiteitenbesluit' is van toepassing. Het besluit vervangt enkele andere besluiten, waaronder het Besluit lozingen open teelt en veehouderij (LOTV). Op basis van het Activiteitenbesluit is het lozen van verontreinigd hemelwater vanaf erven niet toegestaan. Het begint met een schoon erf (vegen) en het hydrologisch scheiden van (afval)water stromen. Er moet worden voorkomen dat emissie van verontreinigingen naar het oppervlaktewater kan plaatsvinden. Het rechtstreeks afstromen van vervuild hemelwater naar oppervlaktewater dient te allen tijde voorkomen worden.

Grondwaterbeschermingsgebieden

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied.

Advies van het waterschap in dit bestemmingsplan

Het advies van het waterschap is als volgt meegenomen in het bestemmingsplan en/of bij de te zijner tijd in te dienen concrete bouwplannen:

  • Voor het bestemmingsplan is geen sprake meer van een toename aan verhard oppervlak. Het agrarisch bedrijf is niet meer aan de orde. Compensatie voor waterberging in verband met verhard oppervlak is dus niet meer nodig. Overigens, eventuele waterbergingen zijn toegestaan binnen de agrarische bestemming en de bedrijfsbestemming.
  • Afvalwater wordt in de eigen zuiveringsinstallatie opgeslagen en gezuiverd.

3.5 Milieuhygiënische aspecten

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende punten:

  • hinder in de relatie bedrijven/woningen;
  • geluidsaspecten (Wet geluidhinder);
  • bodem;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid.
3.5.1 Algemeen

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om na te gaan in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. In de volgende alinea's wordt aandacht besteed aan een aantal relevante milieufactoren.

3.5.2 Bedrijven en milieuzonering

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtlijnafstanden opgenomen voor afstanden tussen bedrijven en gevoelige objecten, zoals woningen van derden.

Voor zuivelfabrieken met een verwerkingscapaciteit van meer dan 55.000 ton per jaar gelden de volgende richtlijnafstanden:

  • 100 meter voor het aspect 'geur';
  • 0 meter voor het aspect 'stof';
  • 300 meter voor het aspect 'geluid'.

De VNG-publicatie geeft algemene richtlijnen. De hiervoor genoemde hinderthema's zijn specifiek voor deze zuivelfabriek doorgerekend. In paragraaf 3.5.3 Geluidhinder is nader ingegaan op het voor dit bedrijf uitgevoerde akoestisch onderzoek. In paragraaf 3.5.5 Luchtkwaliteit is nader ingegaan op de specifieke situatie ten aanzien van fijn stof en luchtkwaliteit voor dit bedrijf. In paragraaf 3.6 Geurhinder is nader ingegaan op het aspect. Het bedrijf is getoetst aan de specifieke wet- en regelgeving voor de betreffende activiteiten.

Overigens kan uit alle nadere onderzoeken (naar de andere thema's zoals natuur, archeologie, veiligheid en bodem) geconcludeerd worden dat voor de woningen in de omgeving voldaan kan worden aan de geldende milieuwet- en regelgeving.

3.5.3 Geluidhinder

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Conform artikel 40 van de Wet geluidhinder dient bij vaststelling van een bestemmingsplan waarbij aan gronden een zodanig bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, een zone vastgesteld te worden waarbuiten de geluidsbelasting de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Hierbij zijn de volgende begripsdefinities (artikel 1 van de Wet geluidhinder) van belang:

  • De geluidsbelasting is de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op het industrieterrein. In de praktijk betekent dit dat de geluidsbelasting buiten de zone achtereenvolgens in de dag-, avond- en nachtperiode niet meer mag bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A)
  • Industrieterrein: terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken

Doel van zonering bij industrielawaai is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers enerzijds en anderzijds woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen zijn gevestigd. Zo wordt rechtszekerheid geboden aan zowel bedrijven als aan bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden. Zo worden woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone beschermd. Aan de andere kant wordt voorkomen, ter bescherming van de akoestische ruimte voor de bedrijven, dat woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe.

De woning aan de Europaweg 44 wordt beschouwd als (eigen) bedrijfswoning en is gelegen op het gezoneerde industrieterrein. De woning met nummer 44 is eigendom is van Katshaar.

De Wet geluidhinder voorziet hierdoor niet in een grenswaarde voor deze woning en er vindt voor deze woning dan ook geen toetsing aan de grenswaarden plaats.

Voor de voorliggende situatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Katshaar is voornemens om de doorzet van de zuivelfabriek te vergroten en te kunnen groeien naar een verwerkingshoeveelheid aangevoerde melk van maximaal 82.000 ton. Hiervoor is door de provincie Drenthe op 3 juni 2013 een gedoogbeschikking afgegeven. Katshaar is bij die verwerkingshoeveelheid een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken als bedoeld in onderdeel D van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In het voorliggende onderzoek zijn de effecten van het milieuaspect geluid ten gevolge van de wijzigingen inzichtelijk gemaakt en zijn de geluidscontouren vastgesteld ten behoeve van de vaststelling van een geluidzone. De geluidzone is opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Op basis van het akoestisch onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken:

  • De geluidsbelasting ten gevolge van de activiteiten en installaties op het terrein neemt toe ten opzichte van de waarden die in de laatste milieuvergunning waren opgenomen. Ten opzichte van de feitelijke situatie zal echter, door het treffen van geluidsreducerende maatregelen, juist een afname van de geluidsbelasting plaatsvinden.
  • Het treffen van geluidsreducerende maatregelen, bovenop de vergaande maatregelen waarmee bij de vaststelling van de geluidzone en hogere waarde al rekening gehouden wordt, stuiten op bezwaren van technische, financiële of landschappelijke aard.
  • Ter hoogte van de voormalige bedrijfswoning aan de Europaweg 46 vinden overschrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit de Wet geluidhinder. Daarom dienen voor deze woning hogere waarden vastgesteld te worden tot 53 dB(A) de op het noorden georiënteerde gevel en 52 dB(A) op de op het westen georiënteerde gevel. Op alle overige woningen van derden wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.
  • Ten gevolge van de toename van de verwerkingscapaciteit naar 82.000 ton vindt uitsluitend een toename van maximaal 2 dB in plaats voor de indirecte hinder plaats als alle vrachtwagens van en naar Coevorden rijden. Dit is een net hoorbare toename voor wat betreft het gemiddelde geluidsniveau. De toename wordt omgebogen naar een afname als in de nachtperiode of in het geheel niet van of naar Coevorden gereden wordt door vrachtwagens. Dit vergt een aanzienlijke financiële investering door de omrijdtijden en het extra verbruik. In alle gevallen kan voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde uit de Circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996.

Het aanvullende akoestisch onderzoek is opgenomen als bijlage bij de aanvulling op het MER (dus als bijlage bij Bijlage 4 Aanvulling op het MER).

Het Besluit hogere grenswaarde is opgenomen in Bijlage 7.

3.5.4 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

In 2009 heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. De gronden ten zuiden van de bestaande bebouwing zijn onderzocht. Dit onderzochte gebied is vijf hectare groot. De conclusies van het bodemonderzoek zijn:

De doelstelling van het bodemonderzoek was het vastleggen van de milieuhygienische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie en inzicht te verkrijgen over de vraag of er milieuhygienische bezwaren zijn tegen voorgenomen ontwikkelingen voor wat betreft het aspect bodem.

Zintuiglijke waarnemingen: tijdens het verrichten van de handboringen zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld en in de bodem zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Grond: Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de onderzoekslocatie geen verontreinigingen zijn aangetroffen.

Grondwater: In het ondiepe grondwater is plaatselijk een matige verontreiniging aan barium en lichte verontreinigingen aan koper, nikkel en zink gemeten.

Concluderend: gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. De verhoogde concentratie aan barium in het grondwater valt binnen de variaties, die worden gemeten in het grondwater in Nederland. Deze concentratie kan worden beschouwd als een verhoogde achtergrondwaarde en wordt daarom niet aangemerkt als een verontreiniging. Nader onderzoek is in dit kader dan ook niet noodzakelijk.

Gegeven de beschreven onderzoeksresultaten wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en de voorgenomen herontwikkeling. Voor wat betreft het bodemaspect zijn er geen milieuhygiënische belemmeringen of bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek.

Een klein deel van het plangebied (zuidzijde van het bedrijf) is niet onderzocht omdat het plangebied na het opstellen van het bodemrapport is vergroot. Echter, hier vinden geen bodemingrepen plaats. De locatie, wordt gezien de uitkomsten van het bodemonderzoek, beschouwd als een onverdachte locatie.

3.5.5 Luchtkwaliteit

Op grond van de in de Wet milieubeheer opgenomen bepalingen over luchtkwaliteit mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van bepaalde grenswaarden, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen, of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

De zuivelfabriek valt onder een ontwikkeling die 'niet in betekende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit heeft in het kader van de milieueffectrapportage plaatsgevonden, zie paragraaf 3.2. De bijdrage aan de fijn stof concentraties in de lucht is dusdanig beperkt dat de luchtkwaliteit er niet in betekenende mate door zou verslechteren.

3.5.6 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichting

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient te worden onderzocht:

  • Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
  • Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.

Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Er is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsaspecten op en om het bedrijf. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn:

  • Transport van gevaarlijke stoffen over spoor, weg en water in de omgeving vormt geen belemmering.
  • Risicovolle inrichtingen in de omgeving vormen geen belemmering.
  • Gevaarlijk transport van brandbare vloeistoffen door buisleidingen vormt geen belemmering.
  • Met betrekking tot gevaarlijk transport door aardgasleidingen ligt het plangebied niet binnen de PR 10-6 contouren van aanwezige buisleidingen. Wel ligt het gebied binnen de inventarisatieafstand behorende bij een aantal gasleidingen in de omgeving van het plangebied, als gevolg waarvan verantwoording van het groepsrisico behorende bij de buisleiding op deze locatie plaats dient te vinden. Gelet op het feit dat de lokale populatiedichtheid echter zeer laag is en de toename van werkzame personen binnen de inrichting slechts enkelen bedraagt, ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat er sprake zal zijn van nadering aan danwel overschrijding van de oriëntatiewaarde noch enige significante toename. Een beknopte verantwoording heeft plaatsgevonden in hoofdstuk 5 van het rapport (zie ook Bijlage 9 Onderzoek Externe veiligheid).
  • Opslag van gevaarlijke stoffen op het terrein vormt geen belemmering.
  • Opslag van diesel in bovengrondse tanks op het terrein vormt geen belemmering.

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 9 Onderzoek Externe veiligheid.

3.6 Geurhinder

Geurhinder van de zuivelfabriek

In de zuivelfabriek zal op jaarbasis maximaal 82.000 ton melk worden verwerkt. In de zuivelfabriek worden van rauwe melk diverse zuivelproducten geproduceerd, waaronder consumptiemelk, melk, karnemelk, diverse soorten yoghurt, diverse soorten drinkyoghurts, vla en roomproducten. De bewerkingen vinden plaats in gesloten systemen, waardoor de emissie van geur beperkt zal zijn. Lucht die naar buiten wordt geblazen bevat voornamelijk waterdamp. De hoeveelheid geur in deze lucht is beperkt.

Geurhinder van de waterzuivering

De waterzuivering is gesitueerd op kleine afstand ten zuiden van de inrichting. In de waterzuivering wordt water afkomstig van de zuivelfabriek gereinigd. De waterzuivering bestaat uit de volgende processtappen:

  • (gesloten) Filterbak.
  • Denitrificatiecompartiment.
  • Beluchtingscompartiment.
  • Slibindikker.
  • Nabezinkveld.
  • Slibdroogveld.

De bovengenoemde procesonderdelen zijn niet afgedekt (met uitzondering van de filterbak). Deze procesonderdelen kunnen derhalve geur in de omgeving veroorzaken. De geuremissie die afkomstig is van de waterzuivering is ingeschat op basis van de geurkentallen uit de bijzondere regeling uit de Nederlandse emissie Richtlijnen voor Rioolwaterzuiveringsinstallaties. De regeling is bestemd voor communale zuiveringsinstallaties, waaronder worden verstaan zuiveringsinstallaties met een influent dat gedeeltelijk afkomstig is van industrieën. Op basis van de kentallen uit de regeling en het emitterende oppervlak van de procesonderdelen is de geuremissie berekend.

Daarbij zijn de volgende aannames gebruikt:

  • Aanvoer van afvalwater vindt plaats via vrijverval (geen persleiding).
  • De slibbelasting is 0,08 kg BZV/ kg ds.

In de voorgestelde situatie wordt voor de waterzuivering voldaan aan het niveau van 2 ge/m3 als 98-percentiel voor verspreidliggende bebouwing. Tevens wordt voldaan aan de grenswaarde voor de aaneengesloten woonbebouwing van 1 ge/m3.

 

Het volledige geuronderzoek (waterzuivering en zuivelfabriek) is opgenomen in Bijlage 10 Geuronderzoek.

Geurhinder van de waterzuivering / sliblagune

Voor Katshaar geldt dat het zuiveringsproces voor het afvalwater als zodanig goed functioneert. Het feitelijke zuiveringsproces geeft geen overduidelijke geur. Wel is nader gekeken naar de sliblagune en dan met name op de hoeveelheid water in de lagune. Zonder op de vraag in te gaan of door de sliblagune nu wel of niet een onacceptabele geurhindersituatie kan ontstaan bij de nabijgelegen woning, is afgesproken het functioneren van de sliblagune nader te bekijken en zo mogelijk te verbeteren, zodat de kans op geuremissie verder wordt beperkt.

Er zijn hierin de volgende stappen te onderscheiden:

  • 1. Stap 1: Gebruik mestzak: In plaats van de sliblagune zal er gebruik gemaakt worden van een mestzak.
  • 2. Stap 2: Afvoerfrequentie slib: Het gebruik van de sliblagune kan worden gereduceerd door de hoeveelheid nat slib in de lagune te verminderen.
  • 3. Stap 3: Procesoptimalisatie: Parallel aan stap 1 en 2 zal ook de werking van de waterzuivering en slibindikker worden geoptimaliseerd (pompdebiet en frequentie).
  • 4. Stap 4: Reduceren oppervlak lagune (onder voorbehoud): Na afronding van de stappen 1, 2 en 3 kan eventueel getracht worden het effectieve oppervlak van de sliblagune te verkleinen.
  • 5. Stap 5: Afscheiden van waterige fractie sliblagune (eventueel): Na afronding van stap 4 zou onderzocht kunnen worden of het mogelijk is om de hoeveelheid water in de slibbuffer te verminderen.

Momenteel is stap 1 (mestzak), de enige oplossing die verder gebruikt gaat worden. De slibvijver wordt niet meer voor opslag slib uit de waterzuivering gebruikt.

Het onderzoek naar geurhinder van de waterzuivering / sliblagune is opgenomen in Bijlage 11 Onderzoek geur waterzuivering / sliblagune.

3.7 Verkeer en parkeren

Bij de voorgenomen ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met eventuele gevolgen voor verkeerskundige aspecten in of nabij het plangebied, zoals verkeersbewegingen en parkeren. In dit geval is er sprake van een bestaande situatie waarin de verkeersaspecten goed geregeld zijn.

Het plangebied is goed bereikbaar door de ligging aan de provinciale weg. De ontsluiting van het plangebied is geregeld door middel van twee eigen in-/uitritten op de Europaweg. De uitrit aan de oostzijde is de in- en uitrit voor het vrachtverkeer.

Verkeersbewegingen zuivelfabriek

De vrachtwagens kunnen parkeren en keren op het eigen terrein. Er hoeft dus niet gekeerd te worden op de openbare weg. Op het terrein is een groot parkeerterrein aangelegd voor de werknemers van het bedrijf. Er zijn hier ruim voldoende plaatsen aanwezig voor personeel en bezoekers. Gemiddeld komen er 40 personenauto's van het personeel en 20 auto's van bezoekers via de westelijke inrit bij het bedrijf.

De vrachtwagenbewegingen voor de melkinname zijn als volgt:

Melkinname   dag (6-19 uur)   avond (19-23 uur)   nacht (23-6 uur)  
zondag   3   -   1  
maandag   3   3   1  
dinsdag   0   3   1  
woensdag   1   3   1  
donderdag   1   3   1  
vrijdag   1   0   0  
zaterdag   2   0   0  

De vrachtwagenbewegingen voor het rijden van gereedproduct zijn:

Gereedproduct   dag (6-19 uur)   avond (19-23 uur)   nacht (23-6 uur)  
zondag   0   0   5  
maandag   3   0   5  
dinsdag   3   0   6  
woensdag   3   0   5  
donderdag   3   0   6  
vrijdag   3   0   4  
zaterdag   0   0   0  

De vrachtwagenbewegingen voor het aanvoeren van ingrediënten en hulpstoffen zijn:

Ingrediënten/hulpstoffen   dag (6-19 uur)   avond (19 -23 uur)   nacht (23-6 uur)  
zondag   0   0   0  
maandag   2   0   0  
dinsdag   2   0   0  
woensdag   2   0   0  
donderdag   2   0   0  
vrijdag   2   0   0  
zaterdag   0   0   0  

Ook zijn er afspraken gemaakt over de rijrichtingen van het ingaand en uitgaand verkeer van vrachtwagens in de nachtelijke uren om eventuele overlast te verminderen. De vrachtwagens die in de nachtperiode vóór 6.00 uur vertrekken, die rijden via de rotonde bij Schoonebeek naar Coevorden.

Conclusie

De verkeerskundige aspecten leveren geen problemen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.8 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn.

Hoofdstuk 4 Het plan

4.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan gaat uit van het opnieuw bestemmen van de al aanwezige zuivelfabriek. In de loop van de tijd is het agrarisch bedrijf met een neventak zuivelverwerking uitgegroeid tot een volledige zuivelfabriek. De verwerkingscapaciteit van de zuivelfabriek wordt in het bestemmingsplan vastgelegd op 82.000 ton per jaar. Deze capaciteit is conform de gedoogbeschikking die door de provincie Drenthe is afgegeven.

4.2 Afweging

Indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling, moet het betreffende initiatief worden getoetst aan de diverse beleidskaders en onderzoeksaspecten.

Toetsing aan de provinciale kernkwaliteiten en ruimtelijk beleid

De provincie Drenthe geeft aan dat in een bestemmingsplan voor een ruimtelijke ontwikkeling wordt aangegeven hoe met het plan wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de aangewezen kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn gedefinieerd als: 'de mate waarvan in een concrete situatie sprake is van:

  • stilte en duisternis;
  • openheid van het landschap;
  • natuur binnen de ecologische hoofdstructuur;
  • diversiteit en gaafheid van het landschap;
  • cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden;
  • sociale, externe en verkeersveiligheid;
  • leefbaarheid, kleinschaligheid.

Stilte en duisternis: Het plangebied ligt niet in een stiltegebied. Aan het standstillbeginsel hoeft dus niet voldaan te worden. Wel is aan de hand van een akoestisch onderzoek aangetoond dat aan de wettelijke geluidsnormen kan worden voldaan. Het bedrijf ligt bovendien aan een provinciale weg en naast een grote paardenhouderij. Er is hier dan ook geen sprake van een bestaande 'stille' situatie.

Openheid van het landschap: Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast. Op het achtererf wordt beplanting en struweel gerealiseerd. Het bestaande weiland richting de beek blijft open en onbebouwd. In Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Katshaar (bijlage bij de regels) is nader ingegaan op de inrichting van het erf. Met deze inrichting en afscherming wordt ingespeeld op de karakteristieken van het gebied en blijft de openheid van het landschap behouden.

Natuur binnen de ecologische hoofdstructuur: Het plangebied ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur.

Diversiteit en gaafheid van het landschap: Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast door houtwallen, bomenrijen en struweel. Het bestaande weiland richting de beek blijft open en onbebouwd. In Bijlage 1 Erfinrichtingsplan Katshaar (bijlage bij de regels) is nader ingegaan op de inrichting van het erf. Met deze inrichting en afscherming blijft de openheid en daarmee de gaafheid van het landschap behouden. De diversiteit van het landschap wordt versterkt door op een aantal plekken nieuwe beplanting toe te voegen.

Cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden: Op het perceel staan een aantal monumentale en karakteristieke panden. Deze panden blijven behouden. Uit het uitgevoerde archeologische onderzoek blijkt dat de kans dat in het plangebied archeologische vondsten gedaan zullen worden erg klein is. Het plangebied ligt niet in een gebied met belangrijke aardkundige waarden.

Sociale, externe en verkeersveiligheid: Het plan heeft geen effecten voor de sociale veiligheid. Uit het onderzoek naar de externe veiligheid blijkt dat er op dit punt geen belemmeringen bestaan voor de planontwikkeling. Voor de verkeersveiligheid geldt dat dit bestemmingsplan de bestaande situatie en daarmee de bestaande verkeersstromen vastlegt. Het bedrijf heeft twee in-/uitritten: één voor de auto's en één voor de vrachtwagens. Er is goed zicht op de weg bij het in- en uitrijden. In de huidige situatie komen er geen situaties waarbij de verkeersveiligheid (anders dan de normale risico's) in het geding zijn.

Leefbaarheid, kleinschaligheid: Met dit bestemmingsplan wordt een bestaande situatie vastgelegd. De leefbaarheid in en om het plangebied wordt niet aangetast. Uit alle milieutechnische onderzoeken blijkt dat aan de wettelijke normen voor onder meer geluid, geur, luchtkwaliteit, veiligheid en bodem wordt voldaan. De bouwplannen liggen binnen een gebied waar al een concentratie van bebouwing voorkomt met deels al grootschalige bebouwing (paardenhouderij, zuivelfabriek en bijbehorende gebouwen en bouwwerken). Het bedrijf wordt aan de hand van een erfinrichtingsplan goed ingepast.

In de verordening is aangegeven dat zorgvuldig met nieuwe ruimtevragende ontwikkelingen, zoals niet aan het buitengebied gebonden woon- en werklocaties, moet worden omgegaan. Het gaat hier om een bestaande zuivelfabriek in het buitengebied waarvan het bestaande gebruik met dit bestemmingsplan opnieuw bestemd wordt. De Provincie Drenthe heeft een gedoogbeschikking voor de capaciteit van 82.000 ton melk afgegeven. Voor het bestemmingsplantechnisch mogelijk maken van de zuivelfabriek is door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe bij brief van 29 november 2013 ontheffing van de verordening verleend.

De landschappelijke en ruimtelijke inpassing zijn geregeld via een voorwaardelijke verplichting. Door middel van een voorwaardelijke verplichting is bepaald dat het in strijd is met de bestemming om gronden en bouwwerken na twee jaar na inwerkingtreding van het voorliggend plan te gebruiken zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het inrichtingsplan.

Toetsing milieuaspecten en waarden van natuur, landschap en archeologie

Uit de milieutechnische onderzoeken blijkt dat er geen milieutechnische belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Aan de wettelijke eisen en normen kan worden voldaan.

In november 2012 is door het college een aantal ruimtelijke randvoorwaarden voor de plannen van Katshaar vastgesteld. Inmiddels zijn de plannen veranderd. De plannen voldoen aan de destijds vastgestelde randvoorwaarden.

Uit het uitgevoerde archeologisch onderzoek blijkt dat de kans op archeologische vondsten minimaal is.

4.3 Planopzet

Ingegaan wordt op de wijze waarop de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP. De van het bestemmingsplan deeluitmakende planregels worden - voor zo ver nodig geacht - van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

Qua systematiek en inhoudelijk is aangesloten bij het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan voor het buitengebied.

De volgende bestemmingen zijn gebruikt in dit bestemmingsplan:

  • 'Bedrijf' voor de zuivelfabriek. Het bestemmingsvlak 'Bedrijf' is toegekend aan het deel van het perceel dat wordt gebruikt voor de bestaande en vergunde gebouwen, de erfverharding, parkeerterreinen, laad-, los- en manoeuvreerruimte voor vrachtwagens en bijbehorende bouwwerken (zoals de waterzuiveringsinstallatie). In de bouwregels is bepaald dat de bestaande (= vergunde) oppervlakte bebouwing is toegestaan. In de planregels is ook de met de gedoogbeschikking toegestane verwerkingscapaciteit vastgelegd. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor een uitbreiding van de bestaande bebouwing. Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
    • 1. 'bouwvlak'. Gebouwen ten behoeve van de zuivelfabriek mogen alleen in het bouwvlak worden gebouwd.
    • 2. 'bedrijfswoning': hiermee is de locatie van de bestaande bedrijfswoning vastgelegd.
    • 3. De silo's voor de opslag van melk en melkproducten zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering'.
    • 4. 'specifieke bouwaanduiding - monument': voor de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
  • 'Agrarisch met waarden - Beekdallandschap' zonder een bouwvlak voor de agrarische gronden aan de zuidzijde van het bedrijf. Hier is ook inundatie toegestaan.
  • 'Groen - Beplantingsstrook' voor de bestaande beplantingsstroken aan de voorzijde en westzijde van het bedrijf. In de planregels is bepaald dat deze zijn bestemd voor de afschermende en hoogopgaande streekeigen beplanting.
  • 'Wonen' voor de burgerwoning op nummer 46 met 'specifieke bouwaanduiding - monument': voor de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
  • Met de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' is de 50 dB zone van het bedrijf aangegeven. De aanduiding regelt de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor het terrein van de zuivelfabriek. De geluidzone ligt voor een deel buiten het plangebied. Voor dit deel van het bestemmingsplan geldt deze geluidzone als een partiële herziening. De 'onderliggende' bestemmingen hoeven daarom niet opgenomen te worden.
  • Een deel van het plangebied is een AMK-terrein en historische kern. Deze gebieden hebben de beschermende dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. In restdelen van het plangebied geldt dat er kans is op het doen van archeologische vondsten. Dit gebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' gekregen. In alle drie de dubbelbestemmingen is een beschermende regeling opgenomen voor de archeologische waarden.

Het erfinrichtingsplan maakt onderdeel uit van de planregels. Met een voorwaardelijke verplichting is bepaald dat het in strijd is met de bestemming om gronden en bouwwerken na twee jaar na inwerkingtreding van het voorliggend plan te gebruiken zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het inrichtingsplan.

4.4 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan.

Met de initiatiefnemer is een planschadeovereenkomst afgesloten. De gemeente Coevorden werkt aan dit bestemmingsplan door de benodigde procedures te begeleiden. Uitvoering en daadwerkelijke bouw en aanleg komt voor rekening van Katshaar. Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Overleg

Het bestemmingsplan is op de in de gemeente Coevorden gebruikelijke wijze aan de wettelijke overlegpartners toegezonden. De overlegpartners hebben de gelegenheid gekregen om een overlegreactie in te dienen. In de zienswijzennota behorende bij dit bestemmingsplan, zijn de overlegreacties en de beantwoording daarvan opgenomen.

5.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 10 december 2013 tot en met 20 januari 2014 ter inzage gelegen. In de zienswijzennota behorende bij dit bestemmingsplan, is verslag gedaan van de zienswijzenprocedure waarbij de zienswijzen en de beantwoording daarvan zijn weergegeven. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is een amendement aangenomen over mogelijkheden voor schuilstallen conform het bestemmingsplan 'Buitengebied' uit 2014. Deze documenten zijn opgenomen in het vaststellingsbesluit.

maart 2015.