direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landschapsbeheer Het Witterveld
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0106.99WP20121002D-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan heeft tot doel de bouw van een beheerboerderij met beheerderswoning voor het natuurgebied Witterveld planologisch mogelijk te maken. De heer R. Rogaar en partner mevrouw C. Visser (hierna te noemen: de initiatiefnemers), verzorgen sinds 1999 met hun schaapskudde het beheer en onderhoud van het Witterveld. Het is hun wens om in de directe nabijheid van hun schaapskudde te wonen en daar tevens hun bedrijfsactiviteiten uit te kunnen voeren. Hun huidige bedrijf is gevestigd aan Hoofdweg 221 te Bovensmilde. De nieuwe locatie betreft een perceel aan de zuidzijde van de Witterweg.

Het bedrijf van de initiatiefnemers "Landschapsbeheer Het Witterveld" beheert 390 ha begraasbare 'heide' en 28,5 ha natuurlijk grasland van het Natura 2000-gebied Witterveld met schapen en runderen. In 2012 is daarnaast gestart met de stadsbegrazing voor de gemeente Assen. Als ondergeschikte activiteiten verzorgt het bedrijf verder schapendrijflessen en -clinics, het fokken van bordercollies, demonstraties, workshops, teambuildingsessies, bedrijfstrainingen en -uitjes en kinderfeestjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20121002D-C001_0001.png"

Ten behoeve van de verbetering van de natuurkwaliteit van het Witterveld wensen de initiatiefnemers en de eigenaar van het Witterveld (Ministerie van Defensie) de begrazing van het Witterveld uit te breiden. Alleen op deze manier kan verbossing met berk en vergrassing met pijpestrootje verkomen worden. Het bedrijf wordt daarom uitgebreid tot 1000 ooien en circa 20 Galloway-runderen. De schapenstal wordt ontworpen op 700 ooien; de maximale stalcapaciteit wordt alleen benut in de periode januari tot half maart. In noodsituaties (zoals bij zware sneeuwval en tijdens vee-epidemieën zoals mond- en klauwzeer of blauwtong) kunnen 750 ooien met lammeren gehuisvest worden in de schapenstal en nog eens 250 in de kapschuur. De Galloway-runderen verblijven jaarrond in het veld. Naast het natuurbeheer van het Witterveld en stadsbegrazing zullen er vanaf 2013 ook jongeren worden opgeleid voor het vak 'herder'.

De gemeente Assen hebben aan de initiatiefnemers een bouwkavel verkocht nabij het Witterveld van 16.434 m2 aan de Witterweg, schuin tegenover huisnummer 51, op kadastraal perceel gemeente Assen, sectie P, perceel 2462. Binnen deze bouwkavel is een bouwblok aangewezen van precies 1,0 ha, de rest van het perceel mag niet bebouwd worden. De bebouwing zal bestaan uit een bedrijfswoning, een schapenstal, een kapschuur, een hondenkennel, sleufsilo's. Het is de bedoeling de functionele relatie tussen het bedrijf en het Witterveld te versterken door de vestiging van het bedrijf te koppelen aan de beheersactiviteit van het Witterveld.

Daarnaast wordt de noordoostzijde van het agrarisch perceel van 1 ha ingeplant met een ca. 30 meter brede bosstrook als erfbeplanting. Deze bosstrook valt buiten het agrarisch bouwblok van 1 ha. Aan de zuidkant blijft een strook van 48 bij 100 m2 onbebouwd. Langs de zuidzijde wordt evenwijdig aan de bestaande houtsingel een 5 meter brede zoomvegetatie aangelegd met lager blijvende bomen als lijsterbes en vlier. De beplanting wordt ook doorgetrokken aan de westkant tot voorbij de hondenkennel. Nabij de woning en langs de noordkant van het perceel wordt een lage haag met knotbomen geplant.

Tussen de gemeente Assen en initiatiefnemer is voor de periode tot november 2025 een pachtovereenkomst gesloten, groot 12.50.00 ha. Daarnaast heeft de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten met het Ministerie van Defensie over het beheer van het natuurgebied en militaire terrein Witterveld. Concreet gaat het om het in goede staat van onderhoud brengen c.q. houden van het Witterveld door initiatiefnemer door beweiding met schapen en runderen.

De uitvoering van de beoogde bedrijfsactiviteiten en de ten behoeve daarvan te realiseren bebouwing, zijn in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Buitengebied, Herziening artikel 30 WRO”.

In artikel 15, lid 3 van de regels behorende bij het vigerende bestemmingsplan is bepaald dat burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 3.6, lid 1 onder a van Wet ruimtelijke ordening (Wro) de bestemming “Jonge veld- en veenontginningen” kunnen wijzigen naar “Grondgebonden agrarische bedrijven”. De beoogde activiteiten en bebouwing voldoen aan deze eisen, waardoor toepassing gegeven kan worden aan deze procedure.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied en wordt ontsloten door een drietal wegen/paden, te weten de Witterweg, Paaskamp en Duikersloot. Op het perceel bevinden zich geen bebouwingen en evenmin andere voorzieningen. De omgeving van het plangebied wordt vooral gedomineerd door de aanwezigheid van ruime groene kavels met al dan niet een woon(boerderij).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20121002D-C001_0002.png"

Foto 1: het plangebied vanuit de lucht. Bron: gemeente Assen

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Buitengebied, Herziening artikel 30 WRO”. Het vigerende bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Assen op 18 december 2008.

Aan het plangebied is de bestemming “Jonge veld- en veenontginningen” en dubbelbestemming "Kleinschalig kamperen" toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20121002D-C001_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20121002D-C001_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20121002D-C001_0005.png"

Figuur 1: uitsnede bestemmingsplan Buitengebied, herziening artikel 30 WRO.

 

De uitvoering van de beoogde ontwikkelingen zijn in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Buitengebied, Herziening artikel 30 WRO”.

In artikel 15, lid 3, van de regels behorende bij het vigerende bestemmingsplan is bepaald dat burgemeester en wethouder overeenkomstig artikel 3.6, lid 1, onder a, van Wet ruimtelijke ordening (Wro) de bestemming “Jonge veld- en veenontginningen” kunnen wijzigen naar “Grondgebonden agrarische bedrijven”, met dien verstande dat:

  • het ter zake bepaalde in de voorschriften betrekking hebbende op deze bestemmingen in acht wordt genomen;
  • de wijziging niet van toepassing is voorzover de gronden op de toetsingskaart zijn aangegeven met "essen", “aardkundig waardevol” en/of “archeologische waarde”;
  • “hoge archeologische waarde” en “zeer hoge archeologische waarde” (zogenaamde AMK-terreinen);
  • in geval van bedrijven die zich overwegend toeleggen op hout-, boom-, fruit- en/of sierteelt is het oprichten van een bedrijfswoning niet toegestaan;
  • de wijziging alleen van toepassing is op volwaardige bedrijven welke gevestigd dienen te worden binnen 200 m uit de as van de weg dan wel in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die door hun afmetingen hiervoor geschikt zijn of geschikt gemaakt kunnen worden.

Bebouwing dient gerealiseerd te worden binnen een oppervlak van 1 ha. Van gebouwen mag de goot- en bouwhoogte ten hoogste 4,5 m, respectievelijk 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen. Voor agrarische bedrijfswoningen bedragen deze maten maximaal 3,5 m respectievelijk 8 m. Per bedrijf is ten hoogste één dienstwoning toegestaan. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 12 m bedragen. Buiten het aaneengesloten oppervlak van 1 ha mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een maximum bouwhoogte van 3 m.

De aanvraag voldoet aan al deze regels; de aangevraagde bouwkavel is precies 1,0 ha groot, waarbinnen de gebouwen worden gegroepeerd. De goot- en bouwhoogten voldoen tevens aan de regels.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid

De bevoegdheid voor onderhavig wijzigingsplan is geregeld in het goedgekeurde en onherroepelijke bestemmingsplan "Buitengebied, Herziening artikel 30 WRO". Bij het opstellen van het wijzigingsplan is het plan uitgebreid getoetst aan het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Met de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van Gedeputeerde Staten van Drenthe kan worden geconcludeerd dat de delen van het vigerende bestemmingsplan die van toepassing zijn op dit wijzigingsplan, voldoen aan het Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Inleiding

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening is ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening in het gebied onderzoek verricht naar de bestaande situatie en naar de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de fysieke omgeving en de resultaten van onderzoek beschreven. Naar aanleiding van de resultaten van deze onderzoeken heeft overleg plaats gehad tussen de initiatiefnemers, de provincie Drenthe, de gemeente Assen en/of het Waterschap Reest en Wieden en de Ministeries van Defensie en Economische Zaken.

3.2 Water

Op grond van artikel 12 uit het Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor wordt het proces van de watertoets doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Reest en Wieden beoordeelt wat de invloed van het plan is op de waterhuishouding en geeft een wateradvies.

Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft ernaar om de ingrepen binnen een peilgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument geregeld kunnen worden, worden in de watertoets wel gesignaleerd, maar niet geregeld.

Watertoets

De watertoets(Bijlage 1) is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is een procesinstrument waarmee alle belangen ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten kunnen worden afgewogen.

Om invulling te geven aan de sturende rol van water in ruimtelijke ordeningsprocessen is de Handreiking Watertoets opgesteld. Hierin is aangegeven op welke wijze de betrokken partijen (initiatiefnemer, waterbeheerder en planbeoordelaar) tot een betere samenwerking kunnen komen.

Waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied van het Meppelerdiep. Rond het plangebied liggen watergangen van het waterschap. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 12.1 m (opgemerkt wordt dat dit peil de instelhoogte van het kunstwerk is en zodoende voor het laagste deel van het peilvak de drooglegging garandeert. Lokaal kunnen dus (grote) verschillen optreden).

De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP 13.4 m.

De bodem (deklaag) van het perceel bestaat voornamelijk uit een moerige ondergrond. Veengronden veranderen langzaam naar moerige gronden en moerige gronden veranderen langzaam naar zandgronden.

De maximale grondwaterstand ligt tussen 40 en 80 cm onder het maaiveld (Gt VIo).

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20121002D-C001_0006.png" Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied

Maatregelen wateroverlast

Doelstelling voor wateroverlast is het vergroten van de veerkracht van het watersysteem door het niet afwentelen van problemen met water.

Door de toename van het verharde oppervlak wordt het regenwater versneld afgevoerd. Er mag echter niet meer dan 1,2 l/s/ha uit het stedelijke gebied worden afgevoerd. Het watersysteem dient te worden vertraagd door het vasthouden (infiltreren) of bergen van water binnen het plangebied. Het watersysteem wordt ontworpen rekening houdend met een hoeveelheid neerslag op basis van de regenduurlijn (Buishand en Velds) t = 1/10 jaar; inclusief 10% toename in verband met klimaatverandering (middenscenario WB21). Het waterpeil mag in de ontwerpsituatie maximaal 30cm fluctueren. Het ontworpen watersysteem wordt getoets aan de extreme situatie met een hoeveelheid neerslag op basis van de regenduurlijn (Buishand en Velds) t = 1/100 jaar; inclusief 10% toename in verband met klimaatverandering (middenscenario WB21).

Voor middelgrote plannen geldt als regel: 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van ca. 8.000 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van ongeveer 800 m2 moet worden aangelegd.

Maatregelen waterkwaliteit

In wateren wordt gestreefd naar een situatie met helder water en een rijke vegetatiestructuur met zowel in het overcompartiment als het watercompartiment een aanzienlijke bedekking met ondergedoken waterplanten, drijfbladplanten en Helofyten.

De inrichting van het watersysteem moet dusdanig zijn dat een overmatige toevoer van stikstof en/of fosfaat naar het ecosysteem wordt voorkomen. Bij de inrichting van het agrarische terrein wordt rekening gehouden met het 'lozingenbesluit open teelt en veehouderij'. Er wordt gezorgd voor bemestings- en spuitvrije zones langs watergangen. Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink worden niet gebruikt. Gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt tegengegaan. Regenwater mag worden geloosd op oppervlaktewater in het stedelijke gebied. Minder schoon regenwater wordt via een zuiverende passage/voorziening geloosd op het oppervlaktewater.

Maatregelen riolering

Het verminderen van de hydraulische belasting van de RWZI, en daarmee de beperking van het overstorten van (vuil)water, wordt gerealiseerd middels:

Gescheiden afvoer: Er wordt in het plan rekening gehouden met gescheiden waterstromen. Het regenwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. Bij het gescheiden afvoeren van regenwater wordt rekening gehouden met de drempelhoogte in relatie tot de fluctuatie van het ontvangende water.

Kwaliteit hemelwater: Alleen schone oppervlaktes mogen worden gescheiden van de afvalwaterstroom. Er wordt een zuiverende passage/voorziening aangebracht voordat vervuild hemelwater (zoals afstromend van een parkeerterrein) wordt geloosd op het oppervlaktewater.

Rioolcapaciteit: De capaciteit van het huidige rioolstelsel vormt een aandachtspunt. Bij uitbreiding van het rioolstelsel wordt rekening gehouden met de capaciteit van het bestaande stelsel en de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Conclusie

Vorenstaande uitgangspunten worden betrokken bij de uitvoering van het initiatief. Het Waterschap heeft aangegeven dat de procedure in het kader van de watertoets goed is doorlopen en heeft een positief wateradvies afgegeven.

3.3 Verkeer en vervoer

De aansluiting van de toegangsweg van het perceel op de Witterweg moet voldoende breed zijn in verband met het inrijden met vrachtauto's, bussen en landbouwvoertuigen. Parkeren vindt plaats op eigen erf, waarbij tenminste rekening moet worden gehouden met parkeerplaatsen voor twee eigen auto's. Omdat het bedrijf gelegenheid wil hebben om groepen te ontvangen, worden op eigen terrein circa 10 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarbij kan eventueel gebruik gemaakt worden van de grasstrook aan de zuidkant van het erf.

3.4 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet milieubeheer.

De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering.

De belangrijkste onderwerpen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn:

  • Industrielawaai, voorzover dit betrekking heeft op industrieterreinen waar zich "grote lawaaimakers" kunnen vestigen;
  • Wegverkeerslawaai:
    - bouwen van woningen langs wegen (niet voor 30 km/u-wegen);
    - aanleg/wijzigen van wegen (niet voor hoofdwegen en 30 km/u-wegen);
  • Spoorweglawaai:
    - bouwen van woningen langs spoorwegen;
    - aanleg/wijzigen van secundaire spoorwegen (niet het hoofdspoorwegnet).

In het onderhavige geval loopt over de niet te bebouwen strook van 35 bij 100 m2 de 55 dB(A) contour van het TT-circuit, zie rode stippellijn op onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20121002D-C001_0007.png"

De 50 dB(A)contour ligt noordelijker. Het TT Circuit is aangemerkt als een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder (Wgh). Een andere periodieke geluidsbron is het schietterrein van het Ministerie van Defensie op het nabijgelegen Witterveld.

In de gebieden aangegeven met “zone artikel 41 Wet geluidhinder” is het oprichten van geluidgevoelige objecten niet toegestaan. De bedrijfswoning kan beschouwd worden als een geluidsgevoelig object. Deze wordt niet opgericht binnen de "zone artikel 41 Wet geluidhinder".

Omdat de bouwlocatie gesitueerd is tussen de 50 en 55 dB(A)-contour, is een hogere grenswaarde voor de bedrijfswoning vastgesteld door het bevoegd gezag (Bijlage 16 Besluit hogere grenswaarde). Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om een hogere waarde vast te stellen (artikel 110a, lid 1, Wgh). In artikel 5.4 van het Besluit geluidhinder is vastgelegd welke gegevens het verzoek tenminste moet bevatten. In artikel 110C van de Wgh wordt aangegeven dat de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Afdeling 3.4) van de Algemene wet bestuursrecht op het besluit hogere waarde van toepassing is. Met betrekking tot de ter inzage legging is in artikel 110C, lid 1, Wgh vastgelegd dat het besluit hogere waarde tegelijkertijd met het wijzigingsplan ter inzage wordt gelegd. Het besluit hogere waarde moet in principe genomen zijn vóór de vaststelling van de wijziging van het bestemmingsplan.

Ten behoeve van de nog aan te vragen omgevingsvergunning is de geluidsbelasting van de nog aan te vragen activiteiten van het bedrijf in beeld gebracht middels een akoestisch onderzoek(Bijlage 3, Bijlage 4). De conclusie is dat de geluidbelasting van het bedrijf beneden de richtwaarden voor wat betreft het langtijdgemiddeld geluidsniveau en maximaal geluidsniveau blijft. Daarmee kan concluderend worden gesteld dat de geluidbelasting acceptabel is en dat de activiteiten wat betreft het onderwerp geluid vergund kunnen worden op grond van de Wabo.

3.5 Externe veiligheid

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met dit besluit wil de overheid de kans op en het effect van een ernstig ongeval beperken. Het besluit is van toepassing op bedrijfsactiviteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen), het transport van gevaarlijke stoffen en het gebruik van luchthavens.

In artikel 2, lid 1 van het Bevi staan de inrichtingen genoemd waarop het besluit van toepassing is. Deze inrichtingen brengen risico's met zich mee voor in de omgeving aanwezige risicogevoelige (kwetsbare) objecten.

De gemeente Assen heeft in 2008 een Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Hierin wordt gekozen voor gebiedsgerichte ambitieniveaus.

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20121002D-C001_0008.png"

Een nieuw te bouwen (bedrijfs)woning is in het kader van het Bevi een kwetsbaar object.

Op basis van zowel de risicokaart Drenthe als de Beleidsvisie Externe Veiligheid gemeente Assen blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven en transportroutes (zowel buisleidingen als verkeersroutes) liggen die een risicocontour hebben. Nader onderzoek naar externe veiligheid is daarom niet noodzakelijk.

3.6 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding/van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Gezien de kleinschaligheid van het onderhavig initiatief is geen nader onderzoek in kader van de Wet luchtkwaliteit noodzakelijk. Het bouwplan draagt Niet In Betekende Mate (NIBM) aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Voor de volledigheid is het bouwplan getoetst aan de hand van de Verkeersmilieukaart van de Gemeente Assen (Promil Spatial). Ook uit deze toetsing blijkt dat er geen verslechtering van de luchtkwaliteit optreedt in de getoetste jaren 2011, 2020 en 2030.

3.7 Archeologie

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is een verplichte archeologietoets opgenomen. Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de bekende waarden dient de Archeologische Monumentenkaart (AMK) te worden geraadpleegd. Voor de verwachtingswaarden dient de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) te worden geraadpleegd. Door de wijziging van de Monumentenwet 1988 is de gemeente sinds 1 september 2007 bevoegd gezag met betrekking tot archeologie. Uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Het perceel is sinds de ontginning gebruikt voor akkerbouw. Volgens de toenmalige eigenaar is het gehele perceel in 1972 gemengwoeld. Dit kan niet meer aangetoond worden aan de hand van een factuur o.i.d. Het rapport "Verkennend Bodemonderzoek Witterveld te Assen" (3.8 Bodem) geeft hier ook geen eenduidig antwoord op.


Volgens de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Assen (zie uitsnede; plangebied aangeduid met ster), vastgesteld april 2012, heeft het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting voor archeologie. Er wordt met name verwacht resten uit de vroege prehistorie, vanaf laat-paleolithicum tot en met bronstijd aan te treffen. Op ongeveer 350 meter ten oosten van het plangebied bevindt zich een terrein van archeologische waarde (nr. 14111) waar in de jaren 90 sporen van bewoning uit de bovengenoemde perioden zijn aangetroffen. Volgens het landelijke archeologisch informatiesysteem ARCHIS zijn in het plangebied geen archeologische vondsten geregistreerd.

Figuur 2: uitsnede uit Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Assen, bron: gemeente Assen

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20121002D-C001_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0106.99WP20121002D-C001_0010.png"

De gemeente Assen stelt voor zones met middelhoge tot hoge archeologische verwachting archeologisch onderzoek verplicht als de oppervlakte van bodemingrepen meer dan 1000 m2 en de diepte meer dan 30 cm bedraagt. De volgende bodemingrepen vinden plaats:

Tabel 3: grootte oppervlakte waar al dan niet bodemingrepen plaatsvinden

Functie   Oppervlakte   Verstoring bodem  
Erf bebouwd   Ca 4.500 m2   wel  
Erf onbebouwd   Ca 5.500 m2   niet  
Bossingel oostkant   30*150 = 4.500 m2   wel  
Bossingel zuidkant   5*100 = 500 m2   wel  
     
Totaal   15.000 m2   9.500 m2  

Aangezien ter plaatse van bebouwing en waarschijnlijk ook bij beplanting verstoring van de bodem aan de orde is, betekent dit dat hier eerst inventariserend veldonderzoek (IVO) in de vorm van een verkennend en zo nodig karterend archeologisch booronderzoek moet plaatsvinden conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.2, protocol 4003). Dit onderzoek heeft als doel de mate van gaafheid van de bodem in het plangebied vast te stellen en eventuele archeologische resten in de ondergrond op te sporen.

Conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie is er een verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd door archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef. Het onderzoek is gerapporteerd in "Assen, Witterberg" steekproefrapport 2012-10/07Z (Bijlage 5).

Bodem 

Uit de resultaten van het veldonderzoek blijkt dat de bodem bestaat uit een moerige podzolgrond. Een gaaf podzolprofiel staat uit een lichtgrijze uitspoelingslaag (E-horizont), een donkerbruine inspoelingslaag (B-horizont), een geelbruine overgangslaag (BC-horizont) en een gele laag waarin geen bodemvorming heeft plaatsgevonden (C-horizont). De bodem in het plangebied bleek verstoord te zijn. Onder de bouwboor bevindt zich over het algemeen een verstoorde laag grond waarin zowel donkerbruin als bruingeel en geel zand waar te nemen is. Boringen 1, 2 en 11 bleken nog een B-horizont te bevatten, maar in boring 1 bleek dit slechts nog een restant van de laag te zijn en in boring 11 was de laag verstoord. In de overige boringen werd de bouwvoor en de verstoorde laag eronder gevolgd door ofwel de bruingele BC-horizont of de C-horizont (dit laatste kwam voor op boorlocaties 5, 8 en 10).

Archeologie

Het opgeboorde zand is gezeefd op een 4mm zeef. Er zijn geen archeologische indicatoren zoals bewerkt en/of verbrand vuursteen of scherven aardewerk gevonden. Archeologische indicatoren worden verwacht in de bovenlagen van de podzolgrond. De E-horizont is in geen van de boringen aangetroffen en de B-horizont slecht in drie boringen, maar alleen ter hoogte van boring 2 is deze redelijk intact. In de BC- en C-horizonten kunnen nog wel archeologische sporen worden gevonden, maar voornamelijk de onderkanten hiervan. Er zijn in de boringen echter geen fragmenten houtskool of andere cultuurlagen aangetroffen.

Advies

Gezien de niet intacte bodem is de kans op onverstoorde archeologische sporen binnen de onderzochte locatie op de Witterweg klein. In de over het algemeen verstoorde bodem zouden in de BC- en C-horizont nog onderkanten van diepere archeologische sporen waar te nemen zijn, maar hiervoor zijn tijdens het booronderzoek geen aanwijzingen gevonden. In de opgeboorde grond zijn tijdens het veldwerk geen archeologische indicatoren aangetroffen. In het verleden zijn eveneens geen vondsten gemeld op dit terrein of op één van de aangrenzende percelen. Nader archeologisch onderzoek is hier dan ook niet wetenschappelijk te verdedigen. Archeologisch vervolgonderzoek is niet nodig. Opgemerkt dient te worden dat dit advies alleen geldt voor de bouwlocatie en de locatie van de twee geplande boomsingels.

3.8 Bodem

Artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan/wijzigingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan. Tevens dient bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een rapportage van een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek toegevoegd te worden.

Bij aankoop van de percelen door de gemeente Assen in 2009 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Arcadis, conform de NEN5740:2009 ter plaatse van het perceel en de omliggende watergang. Het onderzoek is gerapporteerd in "Verkennend Bodemonderzoek Witterveld te Assen"(, Arcadis 18 december 2009 (074450287:0.3/ B02032.000183.0100). Circa 12 boringen zijn gedaan op en rond het toekomstige bouwperceel, zie bijlage 10 (boringen 01-04, 21-29 en 42-45).

De conclusies van het bodemonderzoek komen samengevat op het volgende neer:

  • in zowel de mengmonsters van de bovengrond als van de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten ten opzichte van de generieke achtergrondwaarden voor grond aangetoond;
  • het freatisch grondwater bevat licht verhoogde gehaltes aan barium, koper en zink. De betreffende verhoogde concentraties aan zware metalen worden regionaal vaker in dergelijke concentratie aangetroffen en kunnen grotendeels als van nature verhoogde achtergrondwaarden worden beschouwd. Mogelijk heeft het agrarisch gebruik van de locatie (als gevolg van bemesting) ook een bijdrage geleverd aan de verhoging met zware metalen in het grondwater. De waarden worden gezien als lokaal/regionaal verhoogde achtergrondwaarden;
  • in de mengmonsters van de onderzochte toplaag (0 – 0,2 m) van de slootbodems zijn eveneens geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond;
  • de gehanteerde onderzoeksstratgie is doelmatig geweest voor het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de onderzochte percelen. Bij de gemeten waarden zijn geen milieuhygiënische risico's aanwezig. Verdere acties zijn niet noodzakelijk.
  • indien er grond van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze niet zonder restricties te verwerken is. Hergebruik valt onder de werkingsfeer van het Besluit bodemkwaliteit.

Dit recentelijk uitgevoerde bodemonderzoek wordt geacht voldoende informatie te bieden voor het wijzigingsplan en voor het onderbouwen van de omgevingsvergunning.

3.9 Cultuurhistorie

Op grond van de Modernisering Monumentenwet (MoMo) op 1 januari 2012 dienen ruimtelijke plannen tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Belangrijke doelen van de Modernisering van de Monumentenzorg zijn het stimuleren en ondersteunen van gebiedsgericht werken, het belang van cultuurhistorie laten meewegen in de ruimtelijke ordening, het formuleren van een visie op erfgoed en het verminderen van de administratieve lastendruk.

De landschappelijke onderlegger van het westelijk deel van Assen is een heide- veenontginningslandschap. Het Witterveld is, met het 5 km naar het westen gelegen Fochteloërveen, één van de laatste resten van de ooit zeer uitgestrekte Smildigervenen. Het betreft hier de uiterste oostrand van dit voormalige vlakke hoogveen, waar de venen van nature overgingen in natte en droge heiden. Dergelijke overgangen zijn heel zeldzaam geworden. Vanuit zuidelijke richting werd vanaf 1614 dit veengebied ontgonnen. De vervening vond op systematische wijze plaats door middel van een stelsel van kanalen

en wijken. Deze vervulden een functie voor de ontwatering van het veen en de afvoer van turf. Op deze wijze werd de woeste grond omgezet in goed bruikbare landbouwgrond.

Karakteristiek voor het landschap zijn de rechte wegen, de waterlopen en het rechthoekig verkavelingpatroon. Verspreid ligt de bebouwing in de vorm van vrij jonge boerderijen, direct langs de weg of langs wegen, die haaks op de ontsluitingsweg het open veld in gaan. Het gebied is voornamelijk in gebruik als agrarisch bouwland. Het landschap kenmerkt zich voornamelijk door een grootschalige openheid.

Het perceel voor de ontwikkeling voor initiatiefnemers is het laatste perceel aan de zuidzijde van de Witterweg. De Witterweg loopt hier dood tegen het Witterveld. Het Witterveld is een deels nog actief, deels herstellend hoogveengebied. Het 482 ha grote Natura2000-gebied Witterveld is begroeid met vochtige heide, droge heide, berkenbroek, verdroogde en nog min of meer actieve veenresten en twee zeldzame hoogveenmeertjes. Het Ministerie van Defensie is eigenaar van het terrein en gebruikt het als een veiligheidszone voor een schietbaan. Slechts een klein deel van het gebied is open voor bezoekers.

3.10 Ecologie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet, de Ecologische Hoofdstructuur (beiden gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming).

3.10.1 Flora en fauna

De bescherming van inheemse dier- en plantensoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. De wet maakt onderscheid in drie categorieën beschermde soorten namelijk:

  • Tabel 1-soorten: De meest algemene, niet bedreigde soorten. Voor deze soorten geldt een afwijkingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig gebruik of beheer en onderhoud;
  • Tabel 2-soorten: Beschermde soorten. Hiervoor geldt een afwijking bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig gebruik of beheer en onderhoud mits wordt gehandeld volgens een geaccordeerde en door de initiatiefnemer onderschreven gedragscode;
  • Tabel 3-soorten: Strikt beschermde soorten waaronder de Habitatrichtlijnsoorten en een selectie van bedreigde soorten.

 

In de Flora- en faunawet is tevens een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, ook als er ontheffing of afwijking is verleend.

Een quickscan Flora- en faunawet is gedaan door Ingenieursbureau De Overlaat (Bijlage 6). Het bedrijf van de initiatiefemers wordt gevestigd op een voormalige akker waar tot in 2011 lelieteelt plaatsvond met grondontsmettting. Het perceel is onlangs ingezaaid met gras. Er komen daardoor op het perceel zelf nauwelijks soorten voor en dan nog alleen zeer algemene, vooral in de perceelsrand langs de waterloop aan de noord- en westkant en langs de houtsingel aan de zuidkant. Daarom is ook gekeken naar de ruimere omgeving. Soortgegevens zijn opgevraagd uit de Nationale Database Flora en Fauna, rond het perceel, maar buiten het Witterveld. Quick scan is door het Ingenieursbureau De Overlaat gedaan. De scan is overdag gedaan op 22 mei en 12 juni 2012.

Tabel 2 en 3-soorten zijn buiten het Witterveld niet aangetroffen. De koningsvaren (Osmunda regalis) staat in tabel 1 en is aangetroffen aan de zuidwestkant van het bouwperceel in de houtwal. Deze plaats ligt op meer dan 250 m afstand van waar de bouwactiviteiten plaatsvinden, zodat aantasting hierdoor valt uit te sluiten. Reeën staan ook in Tabel 1 en zijn waargenomen op of nabij het bouwperceel. Deze soort wordt niet verstoord door de boerderijbouw. Tenslotte zijn alle vogelsoorten in Nederland beschermd (behalve exoten). Mogelijke nestlocaties in de houtwal worden niet geraakt door de bebouwing. Indien de boerderijbouw in het voorjaar plaatsvindt, wordt geadviseerd maatregelen te treffen om te voorkomen dat vogels op de eigenlijke bouwplaats gaan nestelen.

Tenslotte wordt opgemerkt dat door de aanleg van erfbeplanting en de omzetting van het perceel van akker naar extensief grasland de leefomstandigheden voor veel soorten verbeteren en een toename van soortenrijkdom valt te verwachten.

Om de administratieve last voor de burger te beperken, kunnen burgers tegelijk met de aanvraag voor een omgevingsvergunning sinds 1 oktober 2010 ook een Verklaring van Geen Bedenking aanvragen voor de Flora- en faunawet. De gemeente vraagt zo'n verklaring dan aan bij het Rijk (Dienst Regelingen), omdat zij voor de Flora- en faunawet zelf geen bevoegd gezag is.

Een Verklaring van Geen Bedenking voor de Flora- en Faunawet is niet nodig als uit de resultaten van een quickscan blijkt dat een voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft voor de inheemse dier- en plantensoorten.

Gelet op de resultaten van de quick scan kan worden geconcludeerd dat in het onderhavige geval een Verklaring van Geen Bedenking voor Flora- en Faunawet niet nodig is.

3.10.2 Ecologische hoofdstructuur

Toets aan Ecologische Hoofdstructuur

In het Witterveld overlapt de begrenzing van de EHS die van het Natura 2000-gebied (143.103). Het Pelinckbos valt eveneens onder de EHS, maar ligt op grotere afstand. Een nadere beoordeling is niet nodig.

Ecologische verbindingszone Esmeer-Witterveld

In de omgeving van de bouwkavel moet de ecologische verbindingszone tussen Fochteloërveen en het Witterveld nog worden aangelegd. Ten westen van de Drentse Hoofdvaart is de verbindingszone al grotendeels gerealiseerd in het kader van de ruilverkaveling Smilde. Aan de overzijde moet deze gaan lopen via het Pelinckbos en ten oosten van de Witterweg. Doel is het realiseren van een ecologische verbinding, specifiek voor reptielen (salamanders) en vlinders, maar ook om de beide veengebieden met elkaar te verbinden. Het gaat om een smalle strook langs bestaande en nieuwe landschapselementen.

Het is logisch om aan te sluiten op de natuurbeheertypen die voorkomen in de onderling te verbinden natuurgebieden, voorzover qua abiotische omstandigheden passend in het te doorkruisen cultuurland. Water, grazige vegetaties en beplanting in de vorm van bosjes (als stapstenen naar het Pelinckbos) kunnen hierin een rol vervullen.

Het bedrijf van de initiatiefnemers kan een rol vervullen om de verbindingszone in te vullen of te versterken. De initatiefnemers hebben belangstelling om mogelijk vrijkomende gronden ten oosten van de Witterweg te pachten van de gemeente. Verder kan de Witterweg met bermen gaan fungeren als schaapsdrift, primair als verbinding naar het Witterveld, maar er wordt ook overwogen om de schaapskudde(n) in de toekomst richting de te beheren terreinen in Assen te laten lopen. Hierdoor ontstaat een duidelijke functionele relatie tussen bedrijf en Witterveld en met de ecologische verbinding. Landschappelijk kan deze relatie ook versterkt worden, wanneer de wegbermen door het beheer verschraald worden. De erfbeplanting rond de boerderij geeft als landschappelijke beplanting invulling aan een stapsteen nabij de ecologische verbindingszone Tenslotte zou de waterloop langs de kavel kunnen bijdragen aan een natte verbinding voor amfibieën e.d.

3.10.3 Natuurbeschermingswet

Het Witterveld wordt als Natura 2000-gebied beschermd door de Natuurbeschermingswet. Daarom is het initiatief door middel van een voortoets getoetst aan de Natuurbeschermingswet. Een complicatie hierbij is dat het initiatief een aantal vaste uitgangspunten kent met daarnaast vooralsnog een aantal varianten waaruit pas bij het vaststellen van het beheerplan Natura 2000 voor het Witterveld een definitieve keuze ten aanzien van het beheer gemaakt zal worden. Een vast uitgangspunt is ten behoeve van de continuïteit in het natuurbeheer:

  • de bouw van een nieuwe beheerboerderij met een zodanige schaalgrootte dat het beheer ook in economisch opzicht duurzaam kan zijn en voldoende robuust om schommelingen in aantallen in het Witterveld in te scharen dieren te kunnen opvangen.

De varianten hebben betrekking op:

  • dag- en nachtbegrazing met over het jaar wisselende beweidingsintensiteit van het Witterveld en van de overige graslanden;
  • dag- en nachtbegrazing met rasters en/of scheperen van schapen;
  • 's nachts opstallen van schapen;
  • (periodiek) verwijderen van berkenboompjes rond actief en herstellend hoogveen.

Door middel van de Voortoets (inclusief de bijbehorende bijlagen) is voldoende aangetoond dat er per saldo meer stikstof uit het gebied verdwijnt dan er wordt toegevoegd als gevolg van de activiteiten, te weten de bouw van een nieuwe beheerboerderij, gezien in combinatie met het begrazingsplan.

De provincie Drenthe heeft bij brief van 2 mei 2013, kenmerk 17/VTH/2013003367(Bijlage 7), aangegeven dat voor de genoemde activiteiten in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 geen vergunning is vereist. In het kader van de omgevingsvergunning, waarvoor de gemeente Assen het bevoegd gezag is, is er geen Verklaring van geen bedenkingen (VVGB) voor de NBwet-aspecten vereist.

Een en ander is uitgebreid beschreven in het "Begrazingsplan, Inbreng van 'Landschapsbeheer Het Witterveld' Ron Rogaar en Caroline Visser t.b.v. Beheerplan Natura 2000 Witterveld, Inclusief Voortoets aan Natuurbeschermingswet en Toets aan Ecologische hoofdstructuur" (Bijlage 8).

3.11 MER-beoordeling

Het Besluit m.e.r. geeft aan dat een m.e.r.-beoordelingsplicht in elk geval geldt voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een stal voor het fokken, mesten of houden van meer dan 2000 schapen (activiteit D 14). Volgens een uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 15 oktober 2009 mag deze drempel niet absoluut worden toegepast. Daarom geldt sinds 1 april 2011 dat alle D-activiteiten, in welke omvang dan ook, relevant zijn en dat altijd nagegaan moet worden of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Dit is afhankelijk van de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

De stal van initiatiefnemers blijft met 1000 ooien ver onder de grens van de D-lijst. Het project is opgezet ten behoeve van het natuurbeheer van het Witterveld en de plaats is vanuit die overweging gekozen. Het potentiële effect betreft stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. In de Voortoets Natuurbeschermingswet (Bijlage 8) is uitgebreid gemotiveerd dat geen significant negatieve effecten optreden. Daardoor kan geconcludeerd worden dat een project-m.e.r. voor de bedrijfsverplaatsing niet aan de orde is.

De gemeente Assen heeft een plan-m.e.r.-plicht voor (de wijziging van) het bestemmingsplan als het plan kaderstellend is voor een m.e.r. (beoordelings)plichtig project en/of een Passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.

Eerder is betoogd dat de bedrijfsverplaatsing die door het bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt niet m.e.r.-plichtig is. Bovendien blijkt uit de voortoets dat voor de maatregelen die het bestemmingsplan mogelijk maakt geen passende beoordeling nodig is. Daarmee is voor de gemeente een plan-m.e.r.-plicht niet aan de orde.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

Zoals in de inleiding reeds is vermeld, willen de initiatiefnemers hun huidige bedrijf in verband met uitbreiding naar het plangebied verplaatsen. De activiteiten bestaan uit de natuurbeheer van het Witterveld en stadsbegrazing. Verder verzorgt het bedrijf schapendrijflessen, clinics, het fokken van bordercolliepups, demonstraties, workshops, teambuildingsessies, bedrijfstrainingen en -uitjes en kinderfeestjes en er zullen vanaf 2013 ook jongeren worden begeleid voor het vak 'herder'.

Ten behoeve van de beoogde uitbreiding willen de initiatiefnemers op het beoogde agrarische bouwperceel bebouwing realiseren. De bebouwing wordt gerealiseerd op 1 ha bouwperceel. De bebouwing zal bestaan uit een bedrijfswoning, een schapenstal, een kapschuur een hondenkennel, sleufsilo's en silo's. Het is de bedoeling de functionele relatie tussen het bedrijf en het Witterveld te versterken door de vestiging van het bedrijf te koppelen aan de beheersactiviteit van het Witterveld.

Daarnaast wordt de noordoostzijde van het agrarisch perceel van 1 ha. ingeplant met een 30 meter brede bosstrook als erfbeplanting. Deze bosstrook valt buiten het agrarisch bouwblok van 1 ha. Langs de zuidzijde wordt evenwijdig aan de bestaande houtsingel een 5 meter brede zoomvegetatie aangelegd met lager blijvende lijsterbes en vlier.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Landbouw

5.1.1 Bestemming

In principe zijn alle agrarische bedrijven als "grondgebonden agrarisch bedrijf (1 of 2)" bestemd. Grondgebonden agrarisch bedrijven die in het zone-III gebied uit het Provinciaal Omgevingsplan liggen hebben geen uitbreidingsruimte voor intensieve bedrijvigheid. In het kader van de artikel 30 WRO-herziening (het moederplan) zijn deze agrarische bedrijven aangeduid met "grondgebonden agrarisch bedrijf 1". Deze bedrijven hebben niet de uitbreidingsruimte gekregen voor 250 m² aan stalruimte, die de met een “2” aangeduide bedrijven wel hebben. Het heeft alleen betrekking op de bestemming Essen en veldontginningen. Aangezien deze beperking betrekking heeft op de bestemming "Essen en Veldontginningen", is in het onderhavige geval het onderscheid tussen "grondgebonden agrarisch bedrijf 1 en 2 niet van belang.

5.1.1.1 Nieuwe agrarische bedrijven

Nieuwe (volwaardige) grondgebonden agrarische bedrijven kunnen via wijziging ex artikel 11 WRO worden gerealiseerd. Vestiging van grondgebonden agrarische bedrijven is mogelijk binnen de bestemming "Jonge veld- en veenontginningen". Vestiging is niet toegestaan op gronden die op de toetsingskaart (bladen 1 of 2 van het moederplan) zijn aangegeven met “essen”, “aardkundig waardevol” en/of “archeologische betekenis”, “archeologische waarde”, “hoge archeologische waarde” en “zeer hoge archeologische waarde” (zogenaamde AMK-terreinen). Vestiging van niet-grondgebonden agrarische bedrijven is niet mogelijk.

De bebouwing ten behoeve van nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven dient te worden gerealiseerd binnen een strook van 200 m uit de weg, dan wel in voormalige niet-agrarische bedrijfsgebouwen die hiervoor door hun afmetingen geschikt zijn of eenvoudig geschikt gemaakt kunnen worden.

5.1.1.2 Wijziging van agrarische bedrijven in andere functies

De agrarische functie kan voor alle agrarische bedrijven worden gewijzigd (ex

artikel 11 WRO) in de volgende functies:

  • wonen (afhankelijk van bouw/volume kunnen uitsluitend in het hoofdgebouw twee woningen per agrarisch bedrijf worden toegestaan);
  • sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies in combinatie met wonen;
  • niet-agrarische bedrijven voorzover genoemd in de Staat van bedrijven in combinatie met wonen;
  • een recreatieve functie, zoals een kampeerboerderij, in combinatie met wonen.

Als aanvullende voorwaarden gelden:

  • landschappelijk verstorende bebouwing dient te worden afgebroken;
  • de nieuwe functies moeten plaatsvinden binnen de gebouwen en buitenactiviteiten, zoals opslag, niet zijn toegestaan;
  • bedrijvigheid waarvoor aanvullende bebouwing moet worden opgericht is niet toegestaan;
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven;
  • voldoende parkeergelegenheid op het erf aanwezig is en er mag geen sprake zijn van een duidelijke mobiliteitstoename.
  • het aantal verkeersbewegingen of de hoeveelheid zwaar verkeer dient binnen de grenzen te blijven waarop de toeleidende wegen zijn berekend;
  • bedrijfsmatige activiteiten met een negatieve invloed op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater zijn niet toegestaan.

Zoals in paragraaf 3.10.3 Natuurbeschermingswet is aangegeven, is de provincie Drenthe van mening dat er geen Verklaring van geen bedenkingen (VVGB) voor de NBwet-aspecten noodzakelijk is..

5.1.2 Het bouwen

Het bouwen ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf is gebonden aan een maximum oppervlakte van 1 ha, waarvan de plaats voor de bestaande bedrijven indicatief middels een cirkelaanduidingen op de plankaart is aangegeven. Via een wijziging kan deze oppervlakte worden vergroot tot 1,5 ha. Binnen het bouwperceel mogen bedrijfsgebouwen en 1 bedrijfswoning

ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden opgericht. Deze dienen aan de volgende maatvoering te voldoen:

Bedrijfsgebouwen:

  • bouwhoogte: maximaal 12 m;
  • goothoogte: maximaal 4,5 m en bij afwijking 5 m.

Kassen:

  • maximaal 1.000 m² binnen de bestemming Essen en veldontginningen en Jonge veld- en veenontginningen.

Bedrijfswoning:

  • bouwhoogte: maximaal 8 m;
  • goothoogte: maximaal 3,5 m.

Middels het stellen van nadere eisen kan worden verplicht tot:

  • het bouwen binnen een denkbeeldige vierhoek met een maximale breedte langs de weg van 100 m en een maximale diepte van 150 m ten einde een zeer langgerekte dan wel zeer brede bebouwde erven te voorkomen;
  • het bouwen op een kortere afstand dan 20 m gerekend vanaf het dichtstbijzijnde bestaande gebouw, teneinde te voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
  • de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting teneinde een goede inpassing in het landschappelijk/stedenbouwkundig beeld te kunnen bewerkstelligen.

Bij elk agrarisch bedrijf kan bij afwijking binnen het bouwperceel een tweede bedrijfswoning worden gebouwd, mits de noodzaak wordt aangetoond.

De overige bouwwerken mogen binnen het bouwperceel worden gebouwd, waarbij de hoogte is beperkt tot maximaal 12 m. Buiten het bouwperceel mag zonder vergunning tot maximaal 3 m hoogte worden gebouwd. De bouw van sleufsilo's en mestopslagplaatsen is van dit recht uitgezonderd.

Door middel van het stellen van nadere eisen kan worden verplicht tot het bouwen binnen een denkbeeldige vierhoek en op een zodanige plaats dat rekening wordt gehouden met de afstand tot de weg indien deze minder dan 20 meter bedraagt.

Het is bij recht mogelijk om binnen het bouwperceel van de agrarische bedrijven mestopslagplaatsen en sleufsilo's te bouwen. Buiten het bouwperceel mogen binnen de bestemmingen Essen en veldontginningen en Jonge veld- en veenontginningen bij afwijking sleufsilo's worden gebouwd met een inhoud van maximaal 2.500 m³ en een bouwhoogte van maximaal 3 m. Deze regeling geldt niet voor gronden die op de toetsingskaart (van het moederplan) zijn aangegeven met “aardkundig waardevol”, “essen” en/of “archeologische betekenis”, “archeologische waarde”, “hoge archeologische waarde” en “zeer hoge archeologische waarde” (zogenaamde AMK-terreinen).

Buiten het bouwperceel kunnen binnen de bestemming Jonge veld- en veenontginningen bij afwijking mestopslagplaatsen worden gebouwd met een inhoud van maximaal 2.500 m³ en een bouwhoogte van 6 m inclusief verkapping. Deze regeling geldt niet voor gronden die op de toetsingskaart (van het moederplan) zijn aangegeven met “aardkundig waardevol”, “essen” en/of “archeologische betekenis”, “archeologische waarde”, “hoge archeologische waarde” en “zeer hoge archeologische waarde” (zogenaamde AMK-terreinen).

Het bouwen van mestopslagplaatsen buiten het bouwperceel is beperkt tot die gevallen waarbij zich één of meer van de volgende situaties voordoen:

  • er is onvoldoende ruimte binnen het agrarisch bouwperceel aanwezig;
  • er is vanwege milieuhygiënische knelpunten op het bouwperceel geen ruimte aanwezig;
  • er zijn bedrijfstechnische redenen aanwezig waarom er op de veldkavel gebouwd moet worden;
  • er zijn verkeerstechnische redenen aanwezig waarom er op de veldkavels gebouwd moet worden.

Het kunnen stellen van nadere eisen is alleen mogelijk met het oog op de inpassing in het landschaps- en bebouwingsbeeld, het uitzicht van woningen en de verkeersveiligheid.

5.1.3 Het bouwen van gebouwen

De bedrijfsgebouwen van alle agrarische bedrijven mogen worden gebruikt ten behoeve van grondgebonden agrarische activiteiten. Voor niet-grondgebonden activiteiten als neventak bij grondgebonden agrarische bedrijven is het beleid is als volgt vertaald.

De bedrijven die zijn aangeduid als "grondgebonden agrarisch bedrijf" kunnen bij recht stalruimte tot een oppervlakte van 250 m², dan wel de bestaande oppervlakte, gebruiken voor een tak van intensieve veehouderij binnen de bestemmingen Beekdalen II, Essen en veldontginningen en Jonge veld- en veenontginningen.Een uitzondering hierop wordt gevormd door bedrijven die zijn gelegen in POP-zone III. Op grond van een uitspraak van de Raad van State is hier geen tak van intensieve veehouderij toegestaan.

Deze bedrijven zijn op de plankaart (van het moederplan) aangegeven met “grondgebonden agrarisch bedrijf 1”. Het laatste is aangepast in het kader van de artikel 30 WRO-herziening. Bij afwijking kunnen de oppervlakten enige mate worden vergroot. De afwijking is bedoeld voor aanpassing aan nieuwe eisen die worden gesteld ten aanzien van dierenwelzijn. De afwijking is niet bedoeld voor het verruimen van de productieomvang.

In de bestemming Jonge veld- en veenontginningen is een afwijking opgenomen om de staloppervlakte te vergroten om bedrijfseconomische redenen tot maximaal 5.000 m², dan wel met ten hoogste 10% indien de bestaande oppervlakte voor dit doel meer dan 5.000 m² bedraagt. Uiteraard is uitbreiding van de stalruimte ten behoeve van het houden van vee alleen mogelijk, wanneer hiervoor in het kader van de Wet milieubeheer een milieuvergunning is verleend.

Voor nadere toelichting op de planregels wordt verwezen naar hoofdstuk 12 van de toelichting op het moederplan (bestemmingsplan Buitengebied, herziening artikel 19 WRO).

Hoofdstuk 6 Financële uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij bankverklaring van 10 april 2013, afgegeven door Rabobank Food & Agri team Drenthe, is onderbouwd dat aan de hand van de thans ter beschikking staande gegevens, de financiële draagkracht voldoende is voor de financiële verplichtingen welke het nieuw te bouwen bedrijf met zich mee zullen brengen.

Verder is tussen de gemeente Assen en initiatiefnemers voor de periode tot november 2025 een anterieure overeenkomst gesloten (waarin afspraken over pacht van een perceel groot 12.50.00 ha). Daarnaast heeft de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten met het Ministerie van Defensie over het beheer van het natuurgebied en militaire terrein Witterveld. Concreet gaat het om het in goede staat van onderhoud brengen c.q. houden van het Witterveld door initiatiefnemer door beweiding met schapen en runderen.

6.2 Verantwoording over inzet van een exploitatieplan

Aan dit wijzigingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden toegevoegd. Een exploitatieplan moet worden vastgesteld wanneer:

  • kosten niet anderszins zijn verzekerd;
  • er nadere eisen worden gesteld aan de inrichting en/of:
  • sprake is van een fasering in de uitvoering.

De kosten zijn anderszins verzekerd via een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers. Eventuele nadere eisen aan de inrichting of fasering van de uitvoering speelt bij dit plan geen rol. Tegelijkertijd met dit wijzigingsplan wordt namelijk de omgevingsvergunning verstrekt voor de realisatie van het initatief.

6.3 Planschadeaspecten

Ingevolge artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college van burgemeester en wethouders aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden welke niet is verjaard, als gevolg van een in het tweede lid van artikel 6.1 genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voorzover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. Voor eventuele waardemindering geldt een eigen risico van 2%. Genoemde oorzaken zijn o.a. een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingsplan, een planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een ontheffing of een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 Wro (binnenplanse afwijking).

De criteria voor de toekenning van planschadevergoeding zijn ontwikkeld in de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat sprake kan zijn van voor vergoeding in aanmerking komende planschade ingeval van bijvoorbeeld:

  • het ontstaan van een onevenredige inbreuk op de privacy van belanghebbende door nabije (woon)bebouwing;
  • het vervallen dan wel onevenredig beperken van een voor de onroerende zaak waardebepalend vrij uitzicht;
  • een onevenredige verslechtering van de bereikbaarheid;
  • een onevenredige beperking van de mogelijkheden tot uitoefening van een beroep of bedrijf;
  • een beperking van de bouwmogelijkheden;
  • de uit een planologische mutatie voortvloeiende blijvende verslechtering vanmilieuomstandigheden (geluid, geur, trilling of andere overlast);
  • een algemene verslechtering van de situeringwaarde van een onroerende zaak veroorzaakt door omgevingsverslechtering.

Het perceel waarop de ontwikkeling plaatsvindt wordt eigendom van de initiatiefnemers. De eventuele schade als gevolg van de realisatie van de beoogde ontwikkeling komt dan ook voor de rekening van de initiatiefnemers. Deze afspraak is tussen gemeente en de initiatiefnemers in de anterieure overeenkomst vastgelegd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven procedure. Dit betekent,
dat het ontwerp-wijzigingsplan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen. Tijdens deze periode zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders.

Tijdens de procedure zijn geen zienswijzen ingediend. Wel zijn er overlegreacties ontvangen van het Waterschap Reest en Wieden en de provincie Drenthe. Beide instanties zijn positief. Het Waterschap geeft aan dat de procedure in het kader van de watertoets goed is doorlopen en geeft een positief wateradvies. De provincie merkt op dat de landschappelijke inpassing, zoals verwerkt in het beeldkwaliteitsplan, overeenkomt met het in het voortraject met de provincie besproken landschapsplan. De provincie kan dan ook instemmen met het wijzigingsplan.