direct naar inhoud van Toelichting
Plan: West-Terschelling Campus
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0093.BPWET12CAMPUS-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente wenst nieuwe studentenhuisvesting te realiseren ten bate van het Maritiem Instituut Willem Barentsz, dat op Terschelling is gelegen. De campus van het Maritiem Instituut Willem Barentsz (MIWB) is al jaren onderwerp van gesprek. De campus voldoet niet aan de eisen van deze tijd en is dringend aan vernieuwing toe. De campus is sterk verouderd en te klein om alle studenten te kunnen huisvesten.

De gemeente en de NHL hebben in woningstichting de Veste een samenwerkingspartner gevonden voor het realiseren van een nieuwe campus. Tezamen hebben ze de handen ineen geslagen om een nieuwe campus te realiseren op Terschelling, zodat het MIWB voor de komende decennia voor Terschelling behouden kan blijven. Er is door de gemeente een locatieonderzoek uitgevoerd die in 2012 is vastgesteld in de Raad. Om de realisatie van de nieuwe campus op deze locatie mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Begrenzing

Het plangebied ligt oostelijk van de kern West-Terschelling, op het waddeneiland Terschelling. Het gebied is momenteel in gebruik als duin- en bosgebied. Het plangebied sluit aan de (noord)westzijde aan bij de uitbreidingsplannen voor de kern, momenteel is dit terrein ook in gebruik als duin- en bosgebied. Tussen de geprojecteerde campus en de bestaande en geprojecteerde bebouwing aan de (noord)westzijde ligt bestaand bos en komt stedelijk groen. Afgescheiden door een strook bos zijn ten zuiden/zuidwesten van het plangebied het Maritiem Instituut Willem Barentsz en een hotel gelegen aan de doorgaande weg tussen West-Terschelling en Midsland. Ten noorden is tevens een hotel met een sportveld gelegen, ook gescheiden door een bestaand bosgebied. Op figuur 1.1 is de ligging weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12CAMPUS-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

1.3 Vigerend planologisch regime

Binnen het plangebied zijn tot het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan de volgende vigerende bestemmingsplannen van kracht:

  • Uitbreiding West-Aletalaan;
  • Natuurgebieden.

In deze bestemmingsplannen maken de gronden respectievelijk onderdeel uit van de bestemmingen 'Natuurgebied' en 'Bosgebied'.

Onderhavig bestemmingsplan sluit qua systematiek aan op het recent vastgestelde bestemmingsplan 'West-Terschelling 2012'. Hierdoor ontstaan uniforme bestemmingsplannen voor de gemeente en verbetert de rechtsgelijkheid voor burgers en ondernemers.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Hoofdstuk 2 gaat in op de relevante beleidskaders. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de huidige situatie en wordt de ontwikkeling nader beschreven. In hoofdstuk 4 worden de noodzakelijke onderzoeken besproken en worden keuzes nader verantwoord. De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 5 uiteengezet. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 komt tot slot de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleid ten aanzien van de locatie. Eerst wordt ingegaan op het rijks- en provinciaal beleid. Dit vormt de kaders voor het gemeentelijk beleid (en dus ook voor het bestemmingsplan). Het gemeentelijk beleid wordt in de laatste paragraaf behandeld.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van nationaal belang. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Het kabinet richt zich bij de verbetering van het vestigingsklimaat vooral op de regio's die zorgen voor de meeste economische groei. Die zijn voor dit plan niet relevant. De SVIR geeft dan ook geen directe uitgangspunten voor dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is niet strijdig met de SVIR.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

De in het Barro opgenomen belangen worden niet geschaad door dit bestemmingsplan. Het Barro vormt zodoende geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening - Ladder van duurzame verstedelijking

In de SVIR is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Op deze wijze draagt de Ladder voor duurzame verstedelijking bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de praktijk houdt de Ladder van duurzame verstedelijking in dat overheden sinds oktober nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren. Hierbij dienen een drietal treden worden beoogd:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;
  • 2. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;
  • 3. indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op de wijze waarop bij deze ontwikkeling is omgegaan met de treden uit de Ladder van duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Streekplan Fryslân

Provinciale Staten van Fryslân hebben in het Streekplan het ruimtelijk beleid voor de provincie Fryslân in de komende tien jaar verwoord. Het Streekplan vormt het kader waarbinnen gemeenten hun ruimtelijk beleid dienen te ontwikkelen.

Wonen

Het Streekplan maakt onderscheid in diverse soorten kernen, van streekcentra tot overige kernen. West-Terschelling is in het Streekplan ingedeeld bij de ”overige kernen”. Ten aanzien van deze kernen wordt een terughoudend beleid voorgestaan. Passend bij de aard, het karakter en de schaal van de kern, kan woningbouw en bedrijvigheid gerealiseerd worden, alsmede voorzieningen ten behoeve van de kern of de directe omgeving.

Voor de Waddeneilanden wordt het van belang geacht dat er ruimte is voor de opvang van de woningbehoefte van mensen die sociaal of economisch aan de Waddeneilanden gebonden zijn. Hierbij is maatwerk per eiland mogelijk, maar het Streekplan spreekt wel een duidelijke voorkeur uit voor concentratie van woningbouw en bedrijvigheid in of bij West-Terschelling, op de tweede plaats Midsland en vervolgens bij de overige dorpen.

De provincie kijkt in eerste instantie naar de mogelijkheden in bestaand bebouwd gebied. Wanneer deze mogelijkheden optimaal zijn benut, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kwaliteit van de eilander dorpen, kunnen nog nieuwe uitbreidingslocaties van een bescheiden schaal en omvang nodig zijn. Deze uitbreidingslocaties sluiten aan bij de ruimtelijke schaal, karakteristiek en dichtheid van de bebouwing in de directe omgeving van het plangebied.

Daarnaast wil de provincie de eilandgemeenten ondersteunen bij het ontwikkelen van een op de eilanden toegespitst systeem van woningtoewijzing, waarvoor in regionaal verband al stappen zijn gezet. Dit om ervoor te zorgen dat er betaalbare huisvesting is voor mensen die sociaaleconomisch aan de eilanden gebonden zijn. Hierbij wordt rekening gehouden met de unieke natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de Waddeneilanden en de grote recreatieve betekenis daarvan, ook voor de lokale economie.

Kustverdediging

Ten behoeve van de waterhuishouding en kustverdediging in relatie tot veiligheid, zal bij ieder ruimtelijk plan in de omgeving van primaire keringen (dijken, duinen, damwanden) rekening gehouden moeten worden met eventuele noodzakelijke versterkingen in de toekomst. Rijkswaterstaat geeft in dat verband de gewenste ligging van de primaire waterkering aan. De ontwikkeling ligt buiten de primaire kering.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van met elkaar samenhangende natuurgebieden met belangrijke (inter)nationale natuurwaarden. De EHS vormt de ruggengraat voor de ontwikkeling van natuur in de provincie. In vrijwel geheel Fryslân is inmiddels binnen de oorspronkelijke zoekgebieden voor de EHS (bruto EHS), de feitelijke EHS begrensd en teruggebracht tot de werkelijke omvang (netto EHS). Volgens het Streekplan behoort Terschelling in haar geheel tot de EHS, behoudens de kernen en recreatieterreinen (zie figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12CAMPUS-VA01_0002.jpg"

Figuur 2.1: EHS (groen) op Terschelling

Dit bestemmingsplan sluit aan bij de uitgangspunten die geformuleerd zijn in het Streekplan Fryslân.

2.2.2 Verordening Romte Fryslân

Provinciale Staten van Fryslân hebben op 15 juni 2011 een provinciale verordening ruimte vastgesteld, welke op 1 augustus 2011 in werking is getreden. Enerzijds om de provinciale belangen te borgen. Anderzijds om vooraf duidelijkheid richting gemeenten te geven over de provinciale belangen en de wijze waarop deze doorwerken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het Streekplan krijgt daarmee een handzame en praktische vertaling die toepasbaar is bij het opstellen van plannen. De verordening zelf voorziet niet in nieuw beleid. Toekomstig nieuw provinciaal beleid zal via een herziening van de verordening door kunnen werken. De verordening is dus dynamisch en zal regelmatig worden aangepast.

Met betrekking tot het wonen stelt de verordening dat mogelijkheden voor woningbouw kunnen worden opgenomen, mits deze woningbouw in overeenstemming is met het Woonplan (zie paragraaf 2.3.2). De woningbouwmogelijkheden uit dit bestemmingsplan zijn in een vooroverleg besproken met de provincie.

De verordening geeft tevens regels voor de EHS. Zo mogen ter plaatse van de EHS geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden die significant negatieve effecten hebben op de wezenlijke kernmerken en waarden ter plaatse. Onder voorwaarden kan hiervan afgeweken worden. Een van die voorwaarden kan zijn het compenseren van eventuele schade. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect ecologie en hoe hiermee bij deze ontwikkeling wordt omgegaan.

2.2.3 Waterbeheerplan en Waterhuishoudingsplan Fryslân

In 2009 zijn zowel het Waterbeheerplan als het Waterhuishoudingsplan Fryslân voor 2010 tot 2015 vastgesteld. Het Waterbeheerplan is vastgesteld op 10 november 2009 en het Waterhuishoudingsplan op 7 november 2009.

Hoofddoelstelling van het Waterhuishoudingsplan is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. In het plan wordt de visie verwoord met betrekking tot de veiligheid, de waterkwantiteit en schoon water. Ten aanzien van de waterkering wordt specifiek voor Terschelling aangegeven dat de ligging binnen de gegeven planperiode vastgelegd moet worden. Voor wat betreft het drinkwater wordt aangegeven dat op termijn gezocht moet worden naar alternatieven voor de huidige voorzieningen.

In het Waterbeheerplan zijn op strategisch niveau voor de planperiode de maatregelen geformuleerd, die nodig zijn om de beleidsdoelen ten aanzien van de thema’s Waterveiligheid, Voldoende Water en Schoon Water te realiseren. Jaarlijks vindt een concretisering en programmering plaats in het door het algemeen bestuur vast te stellen Meerjaren Perspectief, gevolgd door het vaststellen van de begroting. Hierbij wordt een expliciete afweging gemaakt tussen enerzijds de financiële kaders in relatie tot onder andere de ontwikkeling van de tarieven en de realiseerbaarheid van de inhoudelijke ambities. Ook nieuwe ontwikkelingen bij de thema’s worden bij de behandeling van het jaarlijkse Meerjaren Perspectief meegenomen. Daarnaast biedt het Meerjaren Perspectief jaarlijks mogelijkheden om zo nodig bij te sturen, wanneer daartoe aanleiding is.

Enkele speerpunten die in het plan zijn genoemd zien op de dijkverbetering op het eiland en het rekening houden met gevolgen van klimaatverandering. Voor Terschelling geldt ook specifiek een bestrijdingsplan. Dit plan bevat aanvullende en concrete informatie die medewerkers kunnen gebruiken om specifieke calamiteiten te bestrijden. In het plan wordt specifiek ingegaan op de beheeractiviteiten die het waterschap ontplooit bij calamiteiten. Het bestemmingsplan houdt rekening met de uitgangspunten van het Waterbeheerplan.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurplan 'Terschelling voorbij 2000'

Op 26 oktober 2001 heeft de gemeenteraad het Structuurplan 'Terschelling voorbij 2000' vastgesteld om in de vorm van thematische streefbeelden de kaders te stellen voor de ruimtelijke ordening op Terschelling voor de lange termijn.

De bestaande ruimtelijke en functionele structuren vormen het uitgangspunt. Daarbij ligt voor West-Terschelling ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen het primaat bij menselijke activiteiten. Het enigszins stedelijke karakter van West-Terschelling en Midsland biedt mogelijkheden voor grootschaliger en meer stedelijke vormen van bebouwing. Buiten de dorpen zijn het landschap en de natuur duidelijk kaderstellend.

Wonen

Zolang woningbouw niet louter door de markt gestuurd wordt, gaat daarvan geen bedreiging uit voor het landschap, de natuur en de sociale structuur. Het woningbouwbeleid wordt dan ook op de sociaal-economische structuur afgestemd door een verdere daling van de gemiddelde woningbezetting op te vangen en mensen te huisvesten die sociaal en/of economisch aan het eiland gebonden zijn.

Voorzieningen

Sociaal-culturele, sociaal-economische, maatschappelijke, educatieve en toeristisch-recreatieve voorzieningen worden blijvend geconcentreerd in West-Terschelling en in Midsland. De nadruk in West-Terschelling ligt op de voor de eigen bevolking bestemde voorzieningen. Ook bij het zoeken naar ruimte voor nieuwe attracties voor kinderen gaat de aandacht primair uit naar West-Terschelling.

Verkeer en vervoer

Voetgangers in West-Terschelling hebben zoveel mogelijk hun eigen domein, in de vorm van trottoirs, voetpaden en autovrije of -luwe gebieden.

Onderhavig bestemmingsplan sluit aan bij de uitgangspunten uit het Structuurplan, zover de benoemde thema's ook terug komen in het plangebied.

2.3.2 Woonplan Terschelling 2008-2016

Het 'Woonplan Terschelling 2008-2016' vormt de basis voor het maken van prestatieafspraken met woningcorporaties en andere ontwikkelaars en organisaties. Het Woonplan en de prestatieafspraken tezamen leiden tot de uitvoering van concrete bouwprojecten. Dit alles met het doel te voorzien in de huisvestingsbehoefte van de inwoners van Terschelling.

Provinciale notitie

De provincie brengt eens per twee jaar een notitie uit waarin per woningmarktregio een trendprognose voor de te verwachten bevolkingsaantallen en de hieruit af te leiden huishoudenontwikkeling en kwantitatieve woningbehoefte wordt aangegeven. In de 'prognosenotitie 2009' worden de eilanden als één woningmarktregio beschouwd.

Uit de notitie blijkt een afname van de bevolkingsomvang tussen 2010 en 2020, maar een toename van het aantal huishoudens ten gevolge van gezinsverdunning en individualisering. Met de toename van het aantal huishoudens neemt de woningbehoefte toe.

Toekomstverwachtingen

Uit het 'Woningbehoefte onderzoek Friesland 2007 (Wobof 2007)' volgt dat er de komende twee jaar een tekort van 224 woningen zal ontstaan indien een ieder "zijn wensen kan waarmaken". Dit tekort is evenwel slechts een potentieel tekort. Van de zogenaamde verhuisgeneigden ondernam bijvoorbeeld slechts 37% in het afgelopen jaar een serieuze zoekactie.

Wordt met dit soort factoren rekening gehouden, dan resteert een tekort van ongeveer 80 woningen. Dit tekort is vergelijkbaar met het door het ministerie van VROM (thans I&M) gehanteerde woningtekort van 70 woningen in 2006 (Primos 2007). Gezien een uitbreidingsbehoefte van 70 woningen is gesignaleerd, bedraagt de totale opgave 150 woningen. Het streefprogramma voor de jaren 2008-2016 zal bestaan uit 100 huurwoningen en 50 koopwoningen.

West-Terschelling

In de periode 2008-2016 zal woningbouw vooral op West-Terschelling gerealiseerd worden (circa 75%). Het restant kan vrijwel gelijkmatig over Midsland en de overige dorpen verdeeld worden. Voor deze verdeling zijn verschillende redenen te benoemen. In de periode 2000-2008 heeft slechts 15% van de nieuwbouw op West-Terschelling plaatsgevonden, waardoor het dorp een inhaalslag heeft te maken. In en nabij West-Terschelling kunnen bovendien relatief veel omvangrijke potentiële bouwlocaties gevonden worden.

Gefaseerd bouwen

Het streven voor geheel Terschelling is om in de periode 2008-2012 het harde aanvangstekort van 80 woningen weg te werken. Concreet betekent dit dat gestreefd wordt naar de bouw van 80 woningen in de periode 2008-2012 en 70 woningen in de periode 2012-2016. In de eerste periode is sprake van de bouw van meer koopwoningen dan in de tweede periode.

De woningbouw waarin dit bestemmingsplan voorziet, sluit aan bij de uitgangspunten die gesteld worden in het Woonplan. Waar afgeweken wordt van het Woonplan, zijn nadere afspraken gemaakt met de betrokken partijen, zoals de provincie Fryslân.

Realisatie van huisvesting voor studenten MIWB

In het woonplan is voor de huisvesting van studenten van het MIWB opgenomen, dat er voor geopteerd wordt om de uitbreiding van de studentenhuisvesting niet ten laste te laten komen van het reguliere woningcontingent. Voor deze specifieke vorm van huisvesting worden maatwerkafspraken met de provincie gemaakt. De provincie heeft hiermee ingestemd. Deze ontwikkeling komt daarmee niet ten laste van het contingent.

2.3.3 Prestatieovereenkomst Wonen Terschelling 2011-2016

Ter concretisering van het Woonplan heeft de gemeente in 2011 een prestatieovereenkomst gesloten met de Veste. Op basis van het Woonplan van de gemeente en de ambitie van de Veste zijn de belangrijkste thema’s:

  • 1. versterken van de economische situatie;
  • 2. beter geschikt maken van de bestaande woningvoorraad;
  • 3. versterken van de leefbaarheid;
  • 4. voorzien in de behoefte aan wonen en zorg.

In de prestatieovereenkomst krijgen beide partijen over en weer taken en verantwoordelijkheden toegewezen, waaraan zij zich ook conformeren. Doel is om de prestatieafspraken te realiseren. Zo is afgesproken dat de Veste een nieuwe campus voor het Maritiem Instituut bouwt. In november 2009 heeft de raad besloten om hieraan mee te werken. In mei 2011 heeft de raad ingestemd met het plan van de Veste om, in nauw overleg met de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, op een nader te bepalen locatie een nieuwe campus te bouwen.

2.3.4 Welstandsnota 2008

In de gemeentelijke Welstandsnota (mei 2008) wordt aan nagenoeg elk deelgebied binnen de gemeente op basis van stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische samenhang een bepaalde kwaliteit toebedeeld, waaraan vervolgens gebiedsgerichte welstandscriteria zijn gekoppeld. Voor deze ontwikkeling wordt een welstandsnotitie opgesteld die de beeldkwaliteit zal regelen. Deze notitie volgt haar eigen procedure.

2.3.5 Huisvestingsverordening 2004

Op 1 januari 2005 is de 'Huisvestingsverordening 2004' in werking getreden. De raad heeft deze verordening op 14 september 2004 vastgesteld om de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad te reguleren.

De verordening is van toepassing op het goedkope segment van de woningmarkt. Dit is genormeerd aan de hand van de Huurprijzenwet, waarbij overigens expliciet is bepaald dat de voorschiften over de verdeling van woonruimte niet van toepassing zijn op het internaat bij het Maritiem Instituut Willem Barentsz en dus ook niet op de campus.

2.3.6 Landschapsontwikkelingsplan

In het landschapontwikkelingsplan (LOP) worden het behoud en de ontwikkeling van het eiland uiteengezet. Het LOP is een gemeentelijk beleidsplan en doet op een beleidsmatig niveau uitspraken over hoe om te gaan met het landschap. Het LOP biedt een kader voor het toetsen van ruimtelijke ingrepen. Het LOP heeft geen juridische status, maar is wel een toetsend en kaderstellend beleidsdocument.

Over uitbreidingen van de dorpen, worden de volgende strategieën voorgesteld:

  • incidentele uitbreidingen worden inbreiding en volgen oorspronkelijke structuur;
  • geplande uitbreidingen gaan uit van de landschappelijke onderlegger als basis
  • inbreidingen inrichten ter versterking van dorpsstructuur;
  • nieuwe uitbreiding in nieuw dorp of nederzetting;
  • nieuwe uitbreiding in het bos bij West-Terschelling.

De rode draad in het LOP en voor Terschelling is de combinatie tussen natuur en cultuur. Bij alle plannen dient rekening gehouden te worden met aanwezige natuurlijke kwaliteiten. Het landschap geldt dan ook als basis.

Bij de ontwikkelingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan is nadrukkelijk aandacht besteed aan de hierboven genoemde uitgangspunten.

2.3.7 Ambitiemanifest Waddeneilanden

Alle Waddeneilanden hebben de ambitie uitgesproken om in 2020 volledig zelfvoorzienend te zijn op het gebied van duurzame energie- en watervoorziening. Deze doelstelling is door de gemeenteraden van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog uitgewerkt in een 'Ambitiemanifest Waddeneilanden'. Er wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling op de eilanden. Een ontwikkeling waarbij de zorg voor de bijzondere natuur en het milieu voorop staat, waarbij het unieke karakter van elk eiland gewaarborgd blijft en ten volle benut wordt en waarbij de afhankelijkheid van toevoer van het vaste land afneemt.

Als regio, waar de natuurwaarden zodanig sterk zijn en die economisch afhankelijk is van toerisme, wordt een dergelijke duurzame ontwikkeling wenselijk, zo niet noodzakelijk geacht. Er wordt met de duurzame ontwikkeling ook nadrukkelijk gestreefd naar een gezonde florerende eilander economie. Daarnaast willen de eilanden ook hun verantwoordelijkheid nemen en een bijdrage leveren aan de oplossing van het mondiale klimaatprobleem dat ook op de eilanden tot negatieve gevolgen leidt. Daar wordt een breed en langlopend beleid voor ontwikkeld, met name op het gebied van water en duurzame energie, dat tot structurele oplossingen leidt, en tegelijkertijd ruimte biedt voor innovatie en experimenten.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

West-Terschelling is met bijna 2500 inwoners het grootste dorp van de gemeente Terschelling. Hoewel excentrisch gelegen, is West-Terschelling als havenplaats, bestuurs- en bezoekerscentrum de belangrijkste kern van het eiland, met vele voorzieningen en maatschappelijke activiteiten.

Aan de noordoostzijde van West Terschelling is met name naoorlogse bebouwing aanwezig. De naoorlogse bouw kenmerkt zich door planmatig opgezette en vaak relatief omvangrijke uitbreidingen. Duidelijk herkenbaar is de opbouw in verschillende delen met elk hun eigen verkavelingsprincipe, gerelateerd aan de ontstaansperiode.

De relatie tussen West-Terschelling en omliggend landschap is zeer sterk. Het dorp ligt als het ware ingeklemd tussen duin en wad. Daarnaast zijn op een aantal plaatsen de duinen (bomen) direct zichtbaar tussen de bebouwing. Naast zee en duinen vormen de bossen rond West-Terschelling een belangrijk landschappelijk element. Het plangebied is gelegen in dit bosgebied en heeft daarmee een directe relatie.

Belangrijke voorzieningen in de directe omgeving van het plangebied zijn onder meer de scholen, sociaal-medische, maatschappelijke, sociaal-culturele en toeristisch-recreatieve voorzieningen. In vergelijking met gemeenten met een vergelijkbaar inwonertal, heeft Terschelling een uitgebreid voorzieningenpakket. Dit is toe te schrijven aan zowel de noodzaak om met het oog op de eilandsituatie ter plaatse in de lokale behoeften te voorzien, als de aanwezigheid van grote aantallen recreanten die een breed draagvlak voor voorzieningen genereren. Al met al beschikt Terschelling over een voorzieningenpakket dat een plaats met 10.000 á 15.000 inwoners zou kunnen representeren, terwijl er 5.000 inwoners zijn. Daarbij komen nog de specifieke recreatiegebonden voorzieningen. Tevens is het Maritiem Instituut Willem Barentsz een belangrijke voorziening op het eiland. Het instituut vervult een belangrijke rol voor de werkgelegenheid en de economie op Terschelling.

Momenteel is de campus van het Maritiem Instituut Willem Barentsz gelegen op de Dellewal. De campus vervult een belangrijke functie voor het Maritiem Instituut. De laatste jaren dienen zich enkele vraagpunten en ontwikkelingen aan die het noodzakelijk maken vanuit een integraal perspectief naar de toekomst van de campus te kijken. Kort samengevat gaat het om de volgende punten:

  • huisvesting studenten voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd (teveel studenten per unit in met name gebouw op palen); de bouwkundige staat en het wervend karakter van de gebouwen is te gering;
  • er kan niet goed worden voorzien in de huisvestingsvraag van studenten voor een kortere duur van huisvesting; de bestaande huisvestingscapaciteit laat te wensen over;
  • toenemende vormen van contractonderwijs en intensivering van buitenlandse contacten nopen tot een herijking van de onderwijsinhoudelijke beleidsvisie;

De ligging van het plangebied in de nabijheid van het Maritiem Instituut leent zich voor nieuwbouw van een campus, waarbij alle hiervoor geschetste problemen kunnen worden ingevuld, zodat er een goede huisvestiging ontstaat voor de studenten. Het plangebied bestaat in hoofdzaak uit duinen met een bos van grotendeels Oostenrijkse dennen.

3.2 Toekomstige situatie

In deze paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkeling van de campus. Allereerst wordt ingegaan op de locatiestudie, waaruit naar voren komt dat het plangebied de geschikte locatie is voor de campus. Dit wordt ondersteund door de 'Ladder van duurzame verstedelijking'. Vervolgens wordt ingegaan op de verschijningsvorm van de campus.

Locatiestudie

Een locatiestudie is verricht om een nieuwe locatie voor de campus te vinden, deze door de gemeenteraad vastgestelde locatiestudie is opgenomen in bijlage 1. De centrale vraag hierbij was: op welke locatie is de campus het beste te ontwikkelen, met het beste resultaat voor het eiland, voor de directe omgeving, voor de toekomstige bewoners van de campus en voor de initiatiefnemers en ontwikkelende partijen? Hierbij zijn de volgende beoordelingscriteria gehanteerd:

  • 1. ruimtelijke en functionele kwaliteit
    • a. ruimtelijk
      • beïnvloedt de campus de bijzondere landschappelijke karakteristieken van het gebied?
      • dienen zich kansen aan voor het creëren van landschappelijke meerwaarde in het gebied?
      • zijn er kansen voor het ontstaan van een goed leefmilieu op de campus?
      • in welke mate beïnvloed de campus de kwaliteiten van andere leefmilieus rondom?
      • zijn het MIWB en de voorzieningen op West-Terschelling goed te bereiken?
    • b. functioneel - het gebruik
      • past het programma, zowel wat betreft bebouwing en buitenruimte, op de locatie in maat en schaal?
      • is de campus, bij eventueel vertrek van het MIWB op termijn, gemakkelijk te hergebruiken?
    • c. ruimtelijke beleidskaders
      • met welke ruimtelijke beleidskaders moet rekening worden gehouden?
  • 2. ecologie
      • wat is het effect van de campus op de ecologische waarden in het gebied?
      • heeft de campus negatieve invloed op de ruimere omgeving?
      • welke noodzaak is er en welke mogelijkheden zijn er om het verlies aan ecologische waarden te compenseren?
  • 3. financiële haalbaarheid
      • grondexploitatiekosten
      • planschade
  • 4. planning
      • kan campus voor augustus 2014 ontwikkeld en opgeleverd worden?
      • zijn er obstakels in of rond locatie die risico zijn voor deze planning?
      • hoeveel tijd is nodig voor procedures om ontheffing te krijgen voor bouwen in de Ecologische Hoofdstructuur?
  • 5. maatschappelijke haalbaarheid
      • is er draagvlak voor deze locatie?
      • moet rekening gehouden worden met andere ontwikkelingen in de omgeving?
      • heeft de initiatiefnemer andere partijen nodig om tot ontwikkeling te komen?
      • lopen de routes van de campus naar en van het dorp door een woonbuurt?

Na beoordeling van de mogelijke locaties is geconcludeerd dat de voorliggende locatie het best passend is, gezien de gehanteerde beoordelingscriteria. Voor deze locatie zijn dan ook nadere studies uitgevoerd om te komen tot een goede invulling ervan.

Ladder van duurzame verstedelijking

De keuze voor de locatie van de campus is zorgvuldig tot stand gekomen. Hierbij is onder meer gekeken naar de treden van de 'Ladder van duurzame verstedelijking'.

De eerste trede is om te bepalen of de ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte. De campus voorziet in een regionale behoefte, doordat de faciliteiten van het Maritiem Instituut Willem Barentsz worden verbeterd. Het Maritiem Instituut is niet alleen van belang voor Terschelling, maar ook voor de regio en Nederland. Het Maritiem Instituut maakt deel uit van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Daarnaast is de campus van belang, omdat veel studenten niet afkomstig zijn van Terschelling zelf, maar vanuit heel Nederland komen en zelfs daarbuiten. Voor de opleiding is de vestiging van het instituut op Terschelling van wezenlijk belang voor de aard en de kwaliteit van de opleiding.

De tweede trede is om te bepalen of de ontwikkeling opgevangen kan worden in bestaand stedelijk gebied. Dat is hier niet het geval. Uit de locatiestudie blijkt dat de gekozen locatie feitelijk de meest optimale locatie is voor de campus. Dit heeft onder andere te maken met de beschikbare ruimte en de relatie met het Instituut.

Bij de derde en laatste trede wordt gekeken naar de ontsluiting en de landschappelijke inpassing. Een van de uitgangspunten en voorwaarden bij de ontwikkeling van de campus is dat er rekening gehouden wordt met de ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Daarnaast dienen conform de ruimtelijke ladder locaties multimodaal ontsloten te worden. Gezien de aard van de campus en de locatie ten opzichte van het bijbehorende Instituut is de campus multimodaal ontsloten. In het ontwerp is rekening gehouden met de ontsluiting te voet en per fiets. Daarnaast is de campus ontsloten voor gemotoriseerd verkeer.

Zodoende kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de drie treden van duurzame verstedelijking.

Verschijningsvorm campus

Invulling

We dienen met elkaar oog te hebben en te houden voor het tijdsgewricht waarin we ons nu bevinden. Met name de economische crisis dwingt ons om anders om te gaan met in het verleden gestelde ambities op bijvoorbeeld het gebied van duurzaamheid. Betaalbaarheid, (woon) behoefte en realistische terugverdientijden zijn drie aspecten die hierbij centraal staan. Het blijvend centraal stellen van de bovengenoemde drie aspecten is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Er worden circa 200 studenteneenheden inclusief diverse algemene ruimtes en het omliggende terrein gerealiseerd. De wooneenheden zullen worden betrokken door studenten van het Maritiem Instituut Willem Barentsz. De woningen dienen voor de start van het schooljaar 2015 gereed te zijn. De studenten van het Maritiem Instituut zijn 18 jaar of ouder. De eerste en tweedejaars studenten zijn (verplicht) ondergebracht in woonunits.
Door het onderwijsconcept van het Maritiem Instituut moet het woonconcept aansluiten op de beroepspraktijk. Met andere woorden het leven aan boord wordt zo realistisch mogelijk benaderd. In de praktijk worden maaltijden verzorgd op school, is er een gemeenschappelijke wasvoorziening en is er een ontspanningsruimte. Als een student privacy wenst, is de deur van zijn wooneenheid gesloten. De deuren staan in principe grotendeels open, zoals aan boord de cultuur is.

Ligging

Het plangebied betreft een gebied van 1 hectare aan de oostzijde van West-Terschelling. De locatie sluit aan op de beoogde uitbreiding van West-Terschelling (West Aletalaan fase 4). De locatie ligt vlak bij wandelroutes om het uitloopgebied van het dorp. De campus is gelegen op 5 minuten loopafstand van het Maritiem Instituut.

Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

De campus is gelegen in het duinbos. De campus voegt zich naar deze landschappelijke conditie en gebruikt het duinbos om sfeer en een natuurlijke beleving aan de campus te geven. Het bij het duinbos behorende hoogteverschil wordt gebruikt om de buitenruimte en de bebouwing een logische plek te geven.

Vanuit de wooneenheden is een vrij uitzicht op het duinbos van toegevoegde waarde. Een kans voor de ontwikkeling is het vrijhouden van de duintoppen van bebouwing, zodat de hoogteverschillen worden geaccentueerd. Het dal direct achter de stijlrand van de Burgemeester van Heusdenweg wordt bij het plangebied betrokken. De stijlrand zelf wordt vrijgehouden van bebouwing, zo blijft de bosrand bepalend voor de bos-beleving langs deze doorgaande route. De bebouwing vormt een familie in architectuur en materiaalgebruik en voegt zich naar het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12CAMPUS-VA01_0003.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12CAMPUS-VA01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12CAMPUS-VA01_0005.jpg"

Figuur 3.1: Enkele uitgangspunten: het dennenbos is onderdeel van de campus / anticipeer in opzet bebouwing en buitenruimte op hoogteverschillen / de bebouwing voegt zich in het landschap

Ontsluiting

De campus krijgt een eigen toegangsweg via de Burgemeester van Heusdenweg. Parkeren, de fietsenstalling en de vuilcontainers zijn in het zuidoosten van het plangebied - waar de toegangsweg de campus ontsluit - gesitueerd. Ten behoeve van de bereikbaarheid voor de brandweer is in alle gevallen een brandgang nodig. Hiervoor worden zoveel mogelijk de bestaande paden in het bos ingezet.

Zowel over de campus als langs de campus dienen openbare routes te lopen. Deze routes komen langs de openbaar toegankelijke sportvoorziening die door zowel buurtbewoners als studenten kan worden gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12CAMPUS-VA01_0006.png"

Figuur 3.2: Ligging campus met indicatie ontsluitingsstructuur (B). Ontsluiting A is komen te vervallen.

De oostwest lopende ontsluiting via de Europalaan, die in figuur 3.2 nog is geprojecteerd met de aanduiding A is naar aanleiding van inspraakreacties komen te vervallen.

Gebouwen

De campus bestaat uit één tot vijf gebouwen van drie tot vijf lagen. De bebouwing vormt een familie in architectuur en materiaalgebruik en voegen zich naar het landschap. De algemene voorzieningen zijn op de begane grond gelegen. Er worden geen individuele buitenruimtes op de begane grond gerealiseerd.

De gebouwen bevatten naast wooneenheden ook gemeenschappelijke ruimtes. De gemeenschappelijke ruimtes bieden de mogelijkheid tot gezamenlijke activiteiten. Het plan voorziet minimaal in een fitnessruimte.

Vanwege de voorgenomen kabinetsmaatregelen, zoals de verhuurdersheffing, is door de Veste onderzocht of de ontwikkeling van de campus financieel nog wel haalbaar is. Hieruit kan geconcludeerd worden dat zelfstandige wooneenheden financieel niet haalbaar zijn. Het realiseren van onzelfstandige wooneenheden is wel haalbaar gebleken. In dit bestemmingsplan wordt om bovengenoemde redenen ook onzelfstandigde wooneenheden mogelijk gemaakt. In deze woonunit kan de student kiezen voor privacy door de deur dicht te houden of juist gemeenschappelijkheid door de deur open te houden. Indien voldoende aanbod aanwezig is zullen de 3e en 4e jaars van het Maritiem Instituut ook de mogelijkheid krijgen om op de campus te huren. Momenteel huren deze studenten vooral in het dorp zelf. In het PvE zijn de volgende randvoorwaarden ten aanzien van de wooneenheden opgenomen:

  • 200 studenteneenheden;
  • eenheden dienen te ontsluiten op de gemeenschappelijke gang/galerij;
  • sober en doelmatig.

Uitgangspunten beeldkwaliteit

Zoals in paragraaf 2.3.4 aangegeven wordt er een aparte welstandsnotitie opgesteld die de beeldkwaliteit zal regelen. In onderstaande tabel zijn de uitgangspunten die daarbij gelden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12CAMPUS-VA01_0007.png"

In de bijlage 11 is de notitie "Bebouwingsmogelijkheden en referentiebeelden" opgenomen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Het betreft de volgende aspecten:

  • archeologie en cultuurhistorie;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • bodem;
  • ecologie;
  • externe veiligheid;
  • geluid;
  • geur;
  • luchtkwaliteit;
  • verkeer en parkeren;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • water.

Op de bovenstaande aspecten wordt ingegaan in relatie tot het plangebied en hoe hiermee wordt omgegaan in dit bestemmingsplan.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologisch erfgoed veilig te stellen. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid, wat betekent dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden en dat een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van die archeologische waarden.

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving, is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd. De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die deel uitmaakt van de Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

De provincie Fryslân heeft als hulpmiddel voor het bepalen van eventuele archeologische waarden in een plangebied, de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) vastgesteld. De FAMKE bestaat enerzijds uit de Archeologische Monumentenkaart (AMK) waarop de reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden staan aangegeven en anderzijds uit de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) met daarop de kans op het aantreffen van archeologische waarden.

Uit de FAMKE blijkt dat met betrekking tot archeologie in de perioden steentijd/bronstijd en ijzertijd/middeleeuwen in het plangebied geen nader onderzoek behoeft te worden verricht. Dit omdat er binnen het plangebied weinig tot geen archeologische waarden zijn of worden verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12CAMPUS-VA01_0008.jpg"

Figuur 4.1: uitsnede kaart FAMKE

4.1.2 Cultuurhistorie

Het aspect cultuurhistorie heeft betrekking op aanwezige cultuurhistorische waarden. Meer specifiek heeft dit hoofdzakelijk betrekking op aanwezige monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurhistorische structuren. Gezien de huidige situatie in het plangebied, zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening houdt ook het voorkómen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten in. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (16 april 2009), het zogenaamde 'groene boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt er enerzijds voor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. Hierbij wordt dus geredeneerd vanuit de bestaande woningen, zodat deze geen milieuhinder van nieuw te vestigen bedrijven ondervinden. Anderzijds zorgt milieuzonering ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Hierbij wordt geredeneerd vanuit de bestaande bedrijven, zodat deze niet in hun functioneren belemmerd worden door de bouw van nieuwe woningen. Het groene boekje geeft adviesafstanden die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.

De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. Het is mogelijk om door middel van maatregelen hinder te beperken en daardoor af te wijken van de afstanden. In dit geval zal aangetoond moeten worden welke maatregelen worden genomen om de hinder te beperken. Aan de hand hiervan kan dan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard adviesafstanden.

Het toetsen van het plan bestaat uit:

  • toetsen van de afstanden van nieuwe milieubelastende activiteiten aan reeds bestaande milieugevoelige functies (woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie);
  • toetsen van de afstanden van de bestaande milieubelastende activiteiten aan te bouwen milieugevoelige functies.

De campus is gelijk te stellen met een woonfunctie, het betreft immers een wooncomplex. De bedrijfsvoering van bedrijven in de omgeving wordt niet belemmerd door de campus. De campus is namelijk niet gelegen binnen de hindercirkels van die bedrijven. Zodoende wordt op de campus een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Vanuit het thema milieuzonering gelden er dan ook geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit.

In november 2012 is door Oranjewoud B.V. een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek staan beschreven in het rapport dat als bijlage 2 is opgenomen bij dit bestemmingsplan. In deze paragraaf is een korte samenvatting weergegeven van de bevindingen.
In het uitgevoerde bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit vastgesteld. Zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de bospercelen zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Het grondwater is niet onderzocht, omdat dit op de locatie meer dan 5 meter onder maaiveld aanwezig is.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende tussen- en interventiewaarde.

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4 Ecologie

Door Oranjewoud is een natuurtoets uitgevoerd, waarin ook dit plangbied valt. Het rapport is als bijlage 3 opgenomen. De uitkomsten van dit onderzoek worden hier weergegeven.

Flora en fauna

Samengevat is het resultaat van de natuurtoets dat in het plangebied in beperkte mate beschermde flora en fauna aanwezig is. Het plangebied is geschikt leefgebied voor algemeen beschermde zoogdiersoorten (Tabel 1 - soorten); daarnaast vormt het een landbiotoop voor algemeen beschermde amfibieënsoorten en is het een leef- en broedgebied voor een aantal (bos)vogels. Vleermuizen kunnen de randen van het plangebied gebruiken als foerageergebied. Dat er verblijfplaatsen van strikt beschermde vleermuizen op het plangebied voorkomen is uit te sluiten. Op het plangebied zijn evenmin vogelnesten aanwezig die jaarrond zijn beschermd (categorie 1-4).

Voor de start van de werkzaamheden dient (al dan niet per deelgebied) voor een tweetal beschermde planten ontheffing aangevraagd te worden ex art. 75 van de Flora en faunawet. Deze soorten en de te overtreden verbodsbepalingen zijn te vinden in onderstaande tabel.

Soort   Verbodsbepaling   Mitigerende maatregel  
Kleine keverorchis   Artikel 8: Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of om een andere manier van de groeiplaats verwijderen van planten;
Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met het eventueel verplaatsen) van planten.  
Ontzien beste groeiplaatsen en juiste beheer toepassen in het resterende bos.  
Dennenorchis   Artikel 8: Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of om een andere manier van de groeiplaats verwijderen van planten;
Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met het eventueel verplaatsen) van planten.  
Verplaatsen planten en juiste beheer toepassen in het resterende bos.  

Tabel 4.1: Soorten waarvoor ontheffing aangevraagd dient te worden

Een ontheffing is geldig voor een maximale duur van 5 jaar. Aanbevolen wordt om de ontheffingsaanvraag minstens een half jaar vóór aanvang van de werkzaamheden aan te vragen.

Natuurbeschermingswet 1998

Het plangebied ligt buiten maar in de omgeving van de Natura 2000-gebieden 'Waddenzee' en 'Duinen Terschelling'. Er is een effectbeoordeling gedaan in de vorm van een voortoets om vast te stellen of deze ingreep een (significant) effect kan hebben op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden. Geconcludeerd is dat bouw en ingebruikname van de locaties niet zal leiden tot een (significant) effect op de instandhoudingsdoelen van beide gebieden. Deze conclusie komt overeen met de rapportage van Altenburg & Wymenga (2012) dat als bijlage 4 is opgenomen. Voor het project hoeft derhalve geen procedure te worden doorlopen met betrekking tot de Natuurbeschermingswet 1998.

Ecologische Hoofdstructuur

Realisatie van de ontwikkeling in het bosgebied resulteert in ruimtebeslag op de EHS. Als gevolg van aanleg van de studentencampus en afhankelijk van de gekozen variant van de toegangsweg verdwijnt nog maximaal 1 ha bosgebied. Het ruimtebeslag en daarmee de compensatieopgave dient nader bepaald te worden en is mede afhankelijk van de bestemming van de resterende gronden tussen de woningen en de campus.

Ruimtebeslag binnen de EHS wordt gezien als een significante aantasting van de EHS aangezien de ontwikkeling onomkeerbaar is. Derhalve ligt er een opgave om dit verlies aan natuurwaarden volledig te compenseren conform de Spelregels EHS. De compensatieopgave hoeft zich niet per se te richten op de natuurwaarden die verloren gaan. Het bijzondere karakter van het EHS-gebied dat deels verloren gaat (uniform naaldbos) hoeft derhalve niet teruggebracht te worden. De compensatieopgave kan zowel in kwantitatieve, kwalitatieve als financieel zin uitgevoerd worden. Om de compensatieopgave te waarborgen is in overleg met Staatsbosbeheer, de gemeente en de provincie een compensatieplan opgesteld en goedgekeurd. Onderdeel van het compensatieplan is het exact bepalen van de kwantitatieve opgave.

Compensatieplan

Er is in opdracht van de gemeente een compensatieplan opgesteld. Bij het opstellen is intensief overleg gevoerd met zowel de provincie als Staatsbosbeheer. Dit compensatieplan heeft als doel de aard en omvang van de compensatieopgave voor EHS en Boswet vast te stellen. De compensatie is afgestemd op de compensatie die vereist is vanwege het bestemmingsplan West-Terschelling West Aletalaan Fase 4 en het bestemmingsplan West-Terschelling Campus. De financiële zekerstelling is geregeld via het wegzetten van het benodigde geld bij het Groenfonds, waarbij het gelabeld wordt aan het compensatieonderdeel. Dit gebeurt voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

De inrichting en het beheer van het overblijvende bos, dat bestemming 'bos' houdt is geregeld via het bestemmingsplan. Nu is het recreatief gebruik van het gebied extensief. Door een goede zonering zal het recreatief gebruik in de toekomst gereguleerd moeten worden. Dat gebeurt al door de ontsluitingsweg van de Campus in noordzuidelijke richting te laten lopen, waardoor auto- en fietsverkeer op de meest efficiënte wijze door het bestaande bosgebied geleid worden. De oostwest lopende ontsluitingsweg die was opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan voor de Campus wordt verwijderd en vervangen door de bestemming Bos. Voor nader inzicht in het compensatieplan verwijzen we naar bijlage 7 en 8 waar het compensatieplan met bijbehorende bijlage is is bijgevoegd.

De ontheffing die conform de Verordening Romte benodigd is om te bouwen in de EHS, is door de provincie verleend. De ontheffing is als bijlage 10 bijgevoegd.

In de verleende provinciale ontheffing is opgenomen, dat de nieuwe routing van paden in het bosgebied en het tegengaan van de betreding van het bos buiten de routes van belang zijn voor de handhaving van de natuurwaarden rond de nieuwe ontwikkelingen. De wijze waarop de routing plaats gaat vinden is in onderstaand kaartje van de toekomstige padenstructuur weergegeven. Als uitgangspunt geldt dat, net als overal elders in de EHS en de Natura 2000 gebieden op Terschelling, door een goede geleiding van bezoekers via (bestaande en nieuwe) paden onevenredige betreding van de EHS wordt voorkomen. Al of niet natuurlijke afzettingen worden door gemeente en SBB niet of alleen in zeer uitzonderlijke gevallen toegepast. Het beleid de afgelopen jaren van SBB ziet juist op het verwijderen van afzettingen en hekwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BPWET12CAMPUS-VA01_0009.png"

4.5 Externe veiligheid

Bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, kunnen risico's veroorzaken voor hun directe omgeving. Deze risico's, buiten de grenzen van het eigen bedrijfsterrein, worden aangeduid als externe veiligheidsrisico's. Deze risico's worden veroorzaakt door het ongewenst vrijkomen van brandbare of giftige stoffen. De Nederlandse overheid stelt grenzen aan de grootte van de externe veiligheidsrisico's voor het verkrijgen van een acceptabele situatie.

Sinds 27 oktober 2004 geldt het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi). Op grond van dit Besluit en de daarop gebaseerde Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) gelden bepaalde normeringsafstanden tussen risicovolle en risicogevoelige functies. Deze normen moeten bij zowel beschikkingen op grond van de Wet milieubeheer (milieuvergunningen) als bij besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (zoals bestemmingsplannen), in acht worden genomen. Door deze tweezijdige werking is gewaarborgd dat met elkaar conflicterende bestemmingen te dicht bij elkaar komen. Het Bevi heeft een rechtstreekse werking, zowel voor de Wm als voor de Wro.

Binnen het plangebied en in de omgeving bevinden zich geen bedrijven of inrichtingen die onder de werking van het Bevi vallen. Er is dan ook geen sprake van risicovolle stuaties of met elkaar conflicterende bestemmingen. Voorts dient nog te worden vermeld dat in of nabij het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en dat op het eiland geen LPG-installaties aanwezig zijn.

4.6 Geluid

Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd door Oranjewoud B.V. (zie bijlage 5). Het doel van het akoestisch onderzoek is het in kaart brengen van de geluidsinvloed van de in de omgeving liggende wegen op het plangebied en de wettelijke gevolgen daarvan in de zin van de Wet geluidhinder. Op de geluidsinvloed vanwege het verkeer van en naar het plan op de omliggende bestaande woningen wordt kwalitatief ingegaan.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat vanwege de Burgemeester van Heusdenweg de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder van 48 dB nergens in het plangebied wordt overschreden. Voor de 30 km/u-wegen in de nabijheid van het plangebied geldt dat de geluidsinvloed (geluidbelasting lager dan 48 dB) aanvaardbaar is.

De ten noordwesten van het plangebied geprojecteerde ontsluitingswegen van de nieuw te bouwen woningen hebben een zeer lage etmaalintensiteit en de afstand tot de dichtbijzijnde plangrens voor de studentenwoningen bedraagt 60 meter, waardoor de verwachte geluidbelasting ten gevolge van deze wegen in het plangebied aanzienlijk lager zal zijn dan 48 dB.

Geconcludeerd kan worden dat het effect van de campus op de bestaande woningen aanvaardbaar is. Tevens is de bestaande infrastructuur met het bijbehorende geluid aanvaardbaar voor de ontwikkeling van de campus. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.7 Geur

Het plangebied ligt nabij het buitengebied, waardoor de kans bestaat dat dicht bij het plangebied veehouderijen zijn gelegen. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen geurnormen in acht worden genomen. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen veehouderijen die van invloed zijn op het plangebied. Het bestemmingsplan maakt ook geen ontwikkelingen mogelijk voor veehouderijen en kent daarmee geen externe werking op het aspect geur. Daarnaast moet getoetst worden of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De achtergrondbelasting (cumulatieve geur) zal niet dusdanig zijn dat een goed woon- en leefklimaat belemmerd wordt.

Het leefklimaat voldoet aan de wettelijke geurnorm en wordt acceptabel geacht. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

In november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks eventuele overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze "niet in betekenende mate" bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt "niet in betekenende mate" bij aan de luchtverontreiniging als de 3%-grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 0,4 microgram/m3, voor zowel PM10 als NO2. Projecten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen;
  • bepaalde landbouwinrichtingen.

De bovenstaande projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het onderhavige bestemmingsplan biedt ruimte aan de ontwikkeling studentenhuisvesting, die gelijk te stellen zijn met "normale" woningen, ruim onder de gestelde grens. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de Wet luchtkwaliteit en zijn er op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmeringen te verwachten.

4.9 Verkeer en parkeren

Infrastructuur

De huidige verkeerssituatie is in kaart gebracht. Hiervoor zijn in oktober 2012 classificatiemetingen verricht. Daarnaast zijn gegevens over eerdere verkeerstellingen uit 2007 beschikbaar. Vervolgens is de verwachte verkeersgeneratie berekend van de campus. Hiervoor is gebruik gemaakt van gangbare landelijke kencijfers van het CROW. Deze zijn geïnterpreteerd naar de specifieke situatie op Terschelling. De gegevens over de extra verkeersproductie zijn tot slot toegedeeld op het omliggende wegennet. Hieruit komt naar voren dat de ontwikkeling een verkeersgenerende werking heeft van 41 motorvoertuigen per weekdagetmaal en 3 vrachtauto per weekdagetmaal. De verkeerseffecten (toename verkeersbewegingen) vanwege dit plan zijn daarmee verwaarloosbaar, aangezien het een relatief kleinschalige ontwikkeling betreft ten opzichte van de bestaande intensiteiten.

Parkeervoorzieningen

De ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. De parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen terrein.

Voor de campus zijn in totaal 10 parkeerplaatsen benodigd. Dit aantal is gebaseerd op ervaringen met de huidige campus. Deze benodigde ruimte zal binnen het plangebied worden gerealiseerd. Hiermee voorziet de ontwikkeling in voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De bestemmingen die met dit bestemmingsplan vastgelegd worden, maken functies als groenvoorzieningen en wonen/studentenhuisvesting mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een stedelijk onwikkelingsproject, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, mogelijk maakt.

Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten

Het bestemmingsplan maakt door middel van de bestemmingen groenvoorzieningen, wegen, paden en studentenhuisvesting met ondergeschikte daarbijbehorende functies mogelijk. Gezien het in deze situatie gaat om een beperkt oppervlak waarop de campus gebouwd kan worden, is de verwachting, dat dit niet gepaard zal gaan met een grote toename aan verkeersintensiteiten en een toename van de milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit) als gevolg van de toekomstige activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie. Als gevolg van de realisatie van woningen zijn er naar verwachting ook nauwelijks effecten op het milieu te verwachten. De onderzoeken die in het kader van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd, ondersteunen deze conclusie.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied grenst aan een stedelijke omgeving met daaromheen wegen, wonen, groen en voorzieningen in de vorm van een hogeschool en hotels. Het plangebied ligt op beperkte afstand van beschermde natuurgebieden, zie hiervoor paragraaf 4.4. Echter, de voorgenomen activiteiten leiden niet tot verstoring van deze natuurgebieden.

De conclusie op grond van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht, mits compensatie plaatsvindt voor het verlies aan bosareaal. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.

4.11 Water

Op 26 oktober 2012 is een digitale watertoets doorlopen voor de realisatie van de campus aan de oostzijde van West-Terschelling. Omdat het verhard oppervlak met meer dan 200 m² toeneemt is de normale watertoetsprocedure van toepassing. In de normale procedure stelt Wetterskip Fryslân een wateradvies op, waarin wordt ingegaan op de specifieke punten van het betreffende plan.

Op 26 november 2012 heeft het Wetterskip Fryslân een positief wateradvies afgegeven voor het voorliggende plan onder voorwaarden dat het advies wordt overgenomen. Dit wateradvies is opgenomen in bijlage 6. In voorliggende waterparagraaf is het advies overgenomen.

Toename verhard oppervlak

In de bestaande situatie, waarin het terrein onverhard is, wordt het hemelwater vertraagd afgevoerd. Door de aanleg van de campus wordt een deel van het plangebied verhard. Het is in dit stadium nog niet bekend om hoeveel verhard oppervlak dit gaat. Een toename van verhard oppervlak heeft versnelde afvoer van neerslag tot gevolg. Om ervoor te zorgen dat de versnelde afvoer in de toekomst niet tot overlast leidt, hanteert Wetterskip Fryslân het uitgangspunt dat een toename van verhard oppervlak gecompenseerd moet worden door waterberging aan te leggen.

In en rond het plangebied zijn echter geen sloten die ter compensatie kunnen worden verbreed. De bodem in het plangebied is een duinvaaggrond en bestaat uit zand. In het gebied is grondwatertrap VII van toepassing. Dit betekent dat de hoogste grondwaterstanden meer dan 140 cm beneden het maaiveld liggen. De maaiveldhoogte in het plangebied varieert sterk van circa +5,0 m NAP tot +16,0 m NAP. Door het sterke maaiveldverloop en de diepe grondwaterstanden is het graven van nieuw oppervlaktewater voor voorliggend plan geen mogelijkheid om de toename verhard oppervlak te compenseren.

Voorkomen moet echter worden dat hemelwater vanuit het plangebied afstroomt naar het omliggende gebied. Het is daarbij vooral belangrijk te voorkomen dat het hemelwater afstroomt naar het gebied aan de westkant, waar uitbreiding van de bestaande bebouwing van West-Terschelling is beoogd.

Geadviseerd wordt daarom om in het plangebied één of meerdere infiltratievoorzieningen aan te leggen en het nieuw te realiseren verhard oppervlak op deze infiltratievoorzieningen af te koppelen. Infiltreren kan rechtstreeks door terreinverharding met een waterdoorlatende verharding uit te voeren, indirect door een open voorziening zoals een infiltratiekom of indirect via een ondergrondse voorziening zoals een grindkoffer.

Het Wetterskip Fryslân dient op de hoogte gesteld te worden van de uiteindelijke keuze van de infiltratievoorziening(en) die in dit plangebied toegepast gaan worden.

Grondwateronttrekking

Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook het lozen van onttrokken grondwater is meldingsplichtig. Het lozen van onttrokken grondwater is vanuit waterkwaliteitsbeheer meldingsplichtig. Daarnaast is er op de Waddeneilanden vanuit waterkwantiteitsbeheer voor het lozen van water op oppervlaktewater een watervergunning nodig.

Afvalwater- en regenwatersysteem

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder bij Waterkwaliteit genoemde voorwaarden, geloosd worden op het oppervlaktewater.

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren moet voorkomen worden dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Tevens gebouwd te worden met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Drooglegging, waterpeilen en bouwen buiten de primaire kering

Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding dient rekening gehouden te worden met voldoende ontwateringsdiepte. Gelet op de diepe ligging van het grondwater is voldoende ontwateringsdiepte aanwezig voor bebouwing. De ontwateringsdiepte is voor de betreffende locatie dan ook geen punt van aandacht.

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning aangevraagd worden of een melding ingediend worden in het kader van de Waterwet. Onder ingrepen in het watersysteem wordt ook het onttrekken van grondwater en het lozen daarvan op het oppervlaktewater verstaan. Voor de realisatie van de plannen is naar verwachting echter geen grondwateronttrekking nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden - voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht - de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien.

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding (voorheen: plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene op te nemen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

De omschrijving van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en het gebruik van gronden en gebouwen is vermeld in hoofdstuk 2. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld (zie ook paragraaf 5.2).

Hoofdstuk 3 bevat de regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen. Het betreft in dit bestemmingsplan de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 ten slotte bevat regels ten aanzien van het overgangsrecht en de tenaamstelling van het plan.

5.2 Bestemmingsregels

In deze paragraaf wordt ingegaan op de bestemmingen die dit bestemmingsplan kent, te weten Bos, Groen, Verkeer - Verblijf en Wonen - 3.

Bos

De bestemming is gericht op de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden van het bos. Dagrecreatief medegebruik is toegestaan. Op deze gronden zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Tevens is in deze bestemming een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om zo de aanwezige waarden te waarborgen.

Groen

Onder deze bestemming zijn onder andere (infiltratie) groenvoorzieningen, bermen, waterpartijen, speelvoorzieningen, beplantingen, paden, nutsvoorzieningen en routes voor langzaam verkeer toegestaan. Er zijn geen gebouwen toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn beperkt toegestaan waarvoor bouwregels gelden. Bouwwerken die vanuit het Besluit omgevingsrecht (Bor) bouwvergunningsvrij zijn worden verder niet meegenomen in de bouwregels.

Verkeer - Verblijf 

De gronden op de verbeelding aangewezen voor 'Verkeer - Verblijf' zijn bestemd voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen en de bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenstroken, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. Er zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Wonen - 3

De gronden binnen 'Wonen - 3' zijn bestemd voor woningen ten behoeve van studentenhuisvesting, inclusief ondergeschikte beheerdersruimte, wasruimtes, fitnessruimte, recreatieruimte/bar, bergruimte, en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen. Met betrekking tot hoofdgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden diverse bouwregels. De bouwregels zijn ontleend aan de standaard die voor andere woongebieden geldt. Ook in deze bestemming zijn de bouwvergunningsvrije bouwwerken niet meegenomen, aangezien deze vanuit het Bor geregeld worden. Een voorbeeld hiervan zijn vlaggenmasten die tot 6 m vergunningsvrij zijn.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De gronden zijn eigendom van Staatbosbeheer. Staatsbosbeheer is bereid haar grond te verkopen aan de gemeente. Hierover is tussen Staatsbosbeheer en de gemeente overeenstemming bereikt. De gemeente zal zorgdragen voor het bouwrijp maken van de gronden en deze als dusdanig verkopen aan de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente verzekerd en is een exploitatieplan niet nodig.

Bij vaststelling van het bestemmingsplan borgt de gemeenteraad tevens dat de storting van het compensatiebedrag, zoals omschreven in het ''Mitigatie- en compensatieplan West-Terschelling Campus en West Aletalaan fase 4'' van 16 mei 2013 in het Groenfonds plaatsvindt.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Het college van burgemeester en wethouders van Terschelling heeft het voorontwerp bestemmingsplan “West-Terschelling Campus” vrijgegeven voor inspraak en overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Het plan heeft van 15 februari 2013 tot en met 28 maart 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder een reactie indienen bij het college. Er zijn 14 inspraakreacties ontvangen, waarvan 12 dezelfde reacties, door verschillende omwonenden ingediend.

De samenvatting van deze reacties en de beantwoording ervan zijn opgenomen in de "Inspraak- en Overlegnota bestemmingsplan Campus. Naar aanleiding van de reacties is een aantal wijzigingen in het plan aangebracht. Deze worden bij de beantwoording van de reacties expliciet genoemd. Ook wordt een aantal ambtshalve wijzigingen van het plan voorgesteld. Deze zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van de Inspraak- en overlegnota. De Inspraak- en Overlegnota is als bijlage 9 bijgevoegd.

7.2 Overleg

In het kader van het wettelijke verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd onder andere de betrokken diensten van rijk, provincie en waterschapsbesturen gevoerd. Tijdens de overlegperiode zijn 3 vooroverlegreacties ontvangen.

De samenvatting van deze reacties en de beantwoording ervan zijn opgenomen in de "Inspraak- en Overlegnota bestemmingsplan Campus". Naar aanleiding van de reacties is een aantal wijzigingen in het plan aangebracht. Deze worden bij de beantwoording van de reacties expliciet genoemd. De Inspraak- en Overlegnota is als bijlage 9 bijgevoegd.