direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Tijdelijk appartementengebouw De Tuinen Drachten
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.OV2022SSW015-0301

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op dit moment is aan de Tuinen in Drachten een tijdelijk appartementengebouw aanwezig. Voor dit gebouw is een vergunning afgegeven voor een periode van 10 jaar (tot 2026). Uiteindelijke doel is om deze locatie, en de omliggende grond aan de voorzijde van de Stationsweg en aan de achterzijde aan de Tuinen, te ontwikkelen als woongebied met sociale huurwoningen. Op de plek van het tijdelijke appartementengebouw zullen uiteindelijk 13 grondgebonden woningen komen te staan. In totaal komen er in het gebied 38 grondgebonden woningen.

Voor de ontwikkeling van het woongebied wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Omdat er nog behoefte is aan de appartementen in het appartementengebouw en omdat het gebouw nog van voldoende kwaliteit is, is met de gemeente Smallingerland overeengekomen dat het tijdelijke appartementengebouw tot en met uiterlijk 2036 mag blijven staan.

Het laten staan en in gebruik hebben van het gebouw tot uiterlijk 2036 is op basis van het geldende bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan die eerder is verleend, niet toegestaan. Voor de ontwikkeling is het daarom nodig een uitgebreide procedure te doorlopen om een nieuwe omgevingsvergunning. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van de aanvraag van deze nieuwe vergunning en geeft een toelichting op en de argumentatie voor de uitvoerbaarheid van het plan.

1.2 Projectgebied

Het projectgebied is gelegen aan het adres De Tuinen 1-1k en 3-3k in Drachten, in de woonwijk De Swetten. Het projectgebied omvat een deel van het kadastrale perceel 15189, sectie A van de kadastrale gemeente Drachten (DTN02 - A - 15189). Uit de plancontour blijkt de exacte begrenzing van het projectgebied. Hieronder is het projectgebied globaal aangegeven met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.OV2022SSW015-0301_0001.png"

Figuur 1. Ligging projectgebied (bron: pdokviewer.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.OV2022SSW015-0301_0002.png"

Figuur 2. Luchtfoto projectgebied (bron: pdokviewer.nl)

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

Voor het projectgebied geldt het bestemmingsplan Drachten De Swetten als vastgesteld op 29 juni 2010. In dit geldende bestemmingsplan is er sprake van de bestemming 'Detailhandel - 2' ter plaatse van het projectgebied. In de huidige situatie is er geen sprake meer van detailhandel. Op 7 september 2016 is er een omgevingsvergunning verleend om af te wijken van het geldende bestemmingsplan. Deze vergunning ging over de bouw en het afwijken van het bestemmingsplan voor 24 semi-permanente woningen. Voor een periode van tien jaar, tot 2026 kan worden afgeweken van de bestemmingsplanvoorschriften. Echter, het voornemen is het gebruik van het tijdelijke appartementengebouw aan De Tuinen voor een periode langer dan 10 jaar, tot en met 2036. Voor het uitvoeren van het voornemen dient er dus een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.OV2022SSW015-0301_0003.png"

Figuur 3 Kaartfragment bestemmingsplan Drachten De Swetten (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de uitwerking van het voornemen opgenomen. In hoofdstuk 3 is nader op relevant overheidsbeleid ingegaan. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Tot slot is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bevindt zich in het projectgebied een tijdelijk appartementengebouw. Het gebouw ligt aan De Tuinen, en grenst in het noorden aan de straat Paradijske. In het westen van het projectgebied bevindt zich de Stationsweg, een gebiedsontsluitingsweg. Het appartementengebouw is in 2017 gebouwd en beschikt over 24 tijdelijke woonunits voor jongeren en statushouders. Aanleiding voor de bouw van het gebouw was de extra druk op de woningmarkt vanuit verschillende doelgroepen. Aanvankelijk zou het gebouw voor een periode van 10 jaar blijven staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.OV2022SSW015-0301_0004.png"

Figuur 4: Het tijdelijke appartementengebouw gezien vanaf de Stationsweg (Bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om het appartementengebouw te laten staan en gebruiken tot en met uiterlijk 2036. Hiervoor is het nodig een uitgebreide procedure te doorlopen voor een nieuwe omgevingsvergunning. Deze ruimtelijke onderbouwing heeft dus betrekking op het krijgen van een nieuwe vergunning conform de huidige situatie. De nieuwe situatie wijkt daarom niet af van de huidige situatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente. In dit hoofdstuk is het relevante beleidskader gegeven voor het voornemen. Daarbij is voor zover van belang verder ingegaan op wat voor het projectgebied aan de orde is.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

"Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig"

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Met betrekking tot het voornemen kan worden geconcludeerd dat geen van de 13 nationale belangen worden geschaad.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (2020)

"Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving"

Vanaf 2023 zal de Omgevingswet in werking treden. Onderdeel daarvan is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) waarvan het definitieve beleidsdocument op 11 september 2020 voor behandeling naar de Tweede Kamer is gestuurd. Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • 1. ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. de steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • 1. slimme combinaties maken waar dat mogelijk is;
  • 2. de kenmerken van het gebied centraal stellen;
  • 3. niet uitstellen of doorschuiven.

Vanwege de aanstaande Omgevingswet worden door gemeenten en provincies ook eigen omgevingsvisies opgesteld die meer concreet van toepassing kunnen zijn op voorgenomen plannen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Uit het Barro blijkt dat voor het voornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

In de ruimtelijke onderbouwing dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling gegeven (en voor zover buiten het bestaand stedelijk gebied gesitueerd ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw, planologisch ruimtebeslag. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder bestaat uit de volgende aspecten:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

Ad 1.
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het geval van wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die 'Ladderplichtig' is, waarbij tevens geldt dat het om een nieuwe ontwikkeling moet gaan.

Gezien het feit dat het voornemen geen betrekking heeft op het toevoegen van woningen en het een voortzetting van bestaand gebruik is, mag er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat het hier geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft en dat een ladderonderbouwing niet van toepassing is.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.4.1 en 3.4.2, wordt hier nader op ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visies
3.2.1.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020

"De Romte Diele"

De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. De visie is op 21 oktober 2020 vastgesteld.

De provinciale omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het streekplan, milieubeleidsplan, waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven, te weten:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptatief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.

Inzet ten aanzien van onder meer woningbouw is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de verdeling van woningen over hun kernen. In visies/plannen wordt bepaald waar dit gebeurt en in welke kwaliteit. Bij nieuwe inzichten en ontwikkelingen kan van afspraken worden afgeweken wat de nodige flexibiliteit biedt. Er gelden vanuit de provincie verder geen grenzen aan woningbouwprojecten op binnenstedelijke inbreidingslocaties.

3.2.1.2 Grutsk op 'e Romte (2014)

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. ‘Grutsk op ‘e romte’ is als procesvereiste opgenomen in de provinciale ruimtelijk verordening, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het projectgebied. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

Het projectgebied ligt in het hoofdlandschap Woudontginning met elzensingels. Het gebied ligt in het verstedelijkte gebied van de kern Drachten. Kenmerkend in het gebied is de Stationsweg, die in 'Grutsk op 'e Romte' is aangeduid als lineaire bebouwingsstructuur. Het voornemen heeft geen effect op de landschappelijke en cultuurhistorische structuren omdat de huidige situatie onveranderd blijft.

3.2.2 Verordeningen
3.2.2.1 Verordening Romte Fryslân 2014 (geactualiseerd 2018)

Op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. In de verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.

Wat betreft het bestaand stedelijk gebied geeft de provincie veel vrijheid aan gemeenten. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn in bestaand stedelijk gebied. In de verordening is bepaald dat een woningbouwproject van meer dan 11 woningen binnen bestaand stedelijk gebied in overeenstemming moet zijn met een door de provincie goedgekeurd gemeentelijk woonplan. Hieraan wordt met dit plan voldaan (zie paragraaf 3.3.1 en 3.4.2).

3.2.2.2 Omgevingsverordening Fryslân (ontwerp)

In de aanstaande Omgevingsverordening Fryslân staan de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De nieuwe verordening komt voort uit het ingezette beleid in de provinciale omgevingsvisie en vormt de voortzetting van de meeste regels uit diverse provinciale verordeningen met een ruimtelijke werking. Zo vervangt de omgevingsverordening de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, Verordening Wet Natuurbescherming, Waterverordening en de huidige Verordening Romte.

Op sommige punten hebben de aanstaande Omgevingswet en Omgevingsvisie tot aanpassingen geleid in de verordenend door de provincie voor te schrijven regels. Daarbij kan worden gedacht aan het herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.

Het ontwerp van de Omgevingsverordening Fryslân is op 16 februari 2021 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en heeft inmiddels ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Als resultaat hiervan vinden zo nodig nog aanpassingen op onderdelen plaats. De verwachting is dat de omgevingsverordening in de loop van 2022 door Provinciale Staten van Fryslân wordt vastgesteld. De Friese gemeenten op hun beurt verwerken de uiteindelijke regels van de provinciale omgevingsverordening in de eigen omgevingsplannen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale afspraken Woonregio Zuidoost-Friesland (2019)

Op regionaal niveau zijn afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd door gemeenten in de regio en de provincie. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost. De provinciale prognose is een belangrijk vertrekpunt in de woningbouwafspraken in de regio Zuidoost-Friesland en de provincie Friesland. Op basis van de provinciale prognose (2016) en de geactualiseerde woningbouwafspraken (2019) is de woningbouwruimte voor Smallingerland vastgesteld op 1.251 woningen voor de periode 2016 t/m 2025, met een aandeel van 40% binnenstedelijk en 60% buitenstedelijk.

In de periode 2016 t/m 2019 zijn er in totaal 430 woningen netto toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied, ten einde uitval of vertraging van binnenstedelijke projecten op te vangen. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen. Het uiteindelijke plan om het gebied Stationsweg De Tuinen te ontwikkelen tot woongebied is aan deze aantallen getoetst.

De gemeente Smallingerland heeft in het kader van de woningbouwprogrammering in het najaar van 2020 een nieuwe gemeentelijke woonvisie vastgesteld, waarop in paragraaf 3.4.2 nader is ingegaan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Smallingerland

Op 1 maart 2022 heeft de gemeenteraad van Smallingerland de Omgevingsvisie Smallingerland 2040 vastgesteld. De gemeente brengt in deze omgevingsvisie focus op de toekomst van Smallingerland aan. De visie bevat het integrale beleid op hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving. Het geeft richting aan de manier waarop de gemeente in samenspraak met inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties de leefomgeving wil beheren, inrichten en ontwikkelen, waarbij de ontstaansgeschiedenis niet uit het oog wordt verloren.

De visie geeft inzicht in de opgaven die er voor de toekomst liggen, op het gebied van leefbaarheid, economie en cultuur. De doelen voor 2040 zijn samen te vatten in vier begrippen, te weten: gezond, veilig, aantrekkelijk en economisch vitaal. De opgaven zijn concreet geformuleerd als het versterken van:

  • 1. Drachten als regionaal verzorgingsgebied;
  • 2. Drachten als stad voor innovatieve maakindustrie;
  • 3. Levendige en aantrekkelijke dorpen en wijken;
  • 4. Buitengebied met kwaliteit.

Leidende principes in de realisatie van deze opgaven om de doelen te bereiken zijn duurzaam, inclusief en identiteit. Deze leidende principes worden door de gemeente toegepast op de eigen plannen maar ook van private partijen die worden ontwikkeld en betekent dat wordt vastgehouden aan het karakter van het gebied en dat er versterkt en vernieuwd wordt passend bij Smallingerland.

Het voornemen sluit aan bij de derde opgave zoals hierboven beschreven: 'levendige en aantrekkelijke dorpen en wijken'. Eén van de strategiën die hierbij hoort is 'woningen voor iedereen'. De gemeente geeft in de Omgevingsvisie aan dat zij er samen met haar partners voor wil zorgen dat er ruimte worden gegeven voor nieuwbouw van woningen en verandering van functies naar wonen, en dat er veel verschillende woningen worden gebouwd, ook voor kwetsbare doelgroepen of mensen die minder te besteden hebben. Het voornemen sluit hier bij aan. Door het appartementengebouw tot en met 2036 te behouden, blijven er tot deze tijd 24 woonunits voor jongeren en statushouders beschikbaar. Dit zijn kwetsbare doelgroepen die minder te besteden hebben, het voornemen sluit dus aan bij de Omgevingsvisie Smallingerland.

3.4.2 Woonvisie Smallingerland 2020-2025

De gemeente Smallingerland wil de volgende generaties prettig laten wonen, leven, werken en recreëren. De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk veranderd. Duurzaamheid en omgevingsgericht werken zijn steeds belangrijker. Op 6 oktober 2020 heeft de gemeente Smallingerland in dat kader haar nieuwe omgevingsgerichte woonvisie met woningbouwprogramma vastgesteld. Met de woonvisie wordt inzicht en overzicht gegeven met betrekking tot de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te geven aan de woningmarktontwikkelingen in de gemeente Smallingerland.

Het woonbeleid van de gemeente is er voor iedereen en zet in op versnelling, specifieke doelgroepen en bovenal een sterke kwaliteit van de leefomgeving. Dit doet de gemeente door gericht aan het werk te gaan met vijf concrete ambities:

  • 1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw; Ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar;
  • 2. Duurzame woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal;
  • 3. Wijs met grijs; ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing;
  • 4. 'Mienskipssin' en vitale dorpen en wijken;
  • 5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid van woningen voor kwetsbare doelgroepen.

Met betrekking tot het voornemen van deze ruimtelijke onderbouwing is vooral de vijfde ambitie relevant, deze ambitie is als volgt omschreven.

''In Smallingerland zijn er verschillende doelgroepen die het moeilijk hebben op de woningmarkt. We gaan ons als gemeente extra inzetten voor deze inwoners door tijdelijke en flexibele woonvormen te creëren. Hiermee kunnen we inspelen op de tijdelijke of korte termijnvraag van bijvoorbeeld jongeren, urgent woningzoekenden, statushouders of arbeidsmigranten. Hiervoor maken we prestatieafspraken met onze woningcorporaties WoonFriesland en Accolade en huurdersvereniging De Bewonersraad. Deze afspraken gaan over voorzien in huisvesting passend bij de woonbehoefte van de speciale doelgroepen, doorstroming vanuit maatschappelijke opvangen en het huisvesten van statushouders.''

Het voornemen sluit aan bij deze ambitie, omdat het 24 tijdelijke woonunits voor kwetsbare groepen zoals jongeren en statushouders langer behoudt.

3.4.3 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (2013)

Het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) van 2013. Doel van dit beleid is om:

  • de leefbaarheid en leefkwaliteit te vergroten en de menselijke maat terug te brengen in het verkeer;
  • de objectieve en subjectieve verkeersveiligheid te verbeteren;
  • een optimale bereikbaarheid te creëren en te garanderen voor zowel locaties als weggebruikers;
  • zorg te dragen voor een herkenbare inrichting van de verkeersstructuur, waardoor weggebruikers hun weg kunnen vinden en weten welk (verkeers)gedrag van hun verwacht wordt.

Voor het bereiken van deze doelstellingen worden de principes van Shared Space en Duurzaam Veilig gecombineerd toegepast: Shared Space waar kan, Duurzaam Veilig waar moet. De onderstaande principes worden, indien van toepassing, voor het onderhavige plan gehanteerd.

Wegenstructuur
Er wordt onderscheid gemaakt naar wegen die primair een verkeersfunctie hebben en wegen waar verblijven centraal staat. Op wegen uit deze laatste categorie is vaak ook sprake van meerdere functies, zoals spelen, groen, ontsluiten, wonen of werken. Afhankelijk van de mate van de verkeersfunctie zijn de wegen ingedeeld als stroomweg (pure verkeersfunctie), gebiedsontsluitingsweg (op wegvakken verkeersfunctie, op kruispunten uitwissel-/verblijfsfunctie) of erftoegangsweg (pure verblijfsfunctie).

In verblijfsgebieden (erftoegangswegen) wordt gewerkt volgens het Shared Space-principe, waarbij de inrichting bepaald wordt door het gehele perspectief van functies, omgeving en landschap. Bij gebiedsontsluitingswegen moeten de kansen voor Shared Space benut worden. De kruispunten, waar juist de uitwisseling van verkeer en functies plaatsvindt, vormen hierbij primair de potentieel kansrijke locaties. Bij stroomwegen worden de inrichtingsprincipes van Duurzaam Veilig gevolgd.

Langzaam verkeer
Ten aanzien van fietsvoorzieningen is op gebiedsontsluitingswegen uitgangspunt dat het fietsverkeer wordt gescheiden van het gemotoriseerde verkeer door middel van vrij liggende paden of parallelle routes. Op erftoe-gangswegen geeft de gemeente de voorkeur aan een inrichting die past binnen het concept van Shared Space. Dit betekent dat fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer gezamenlijk de ruimte delen. Mits hiervoor goede argumenten zijn, kan van dit principe worden afgeweken. Voor voetgangers geldt dat er voldoende ruimte voor hen moet zijn en dat deze ruimte ook goed toegankelijk is voor lichamelijk en visueel gehandicapten.

Parkeren
In bestaande gebieden geldt dat de gemeente terughoudend is met het opofferen van (openbare) groenvoorzieningen ten behoeve van extra parkeerplaatsen. Bij nieuwbouwplannen of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met voldoende parkeerruimte voor zowel de auto als de fiets. Hierbij dient het parkeren primair op eigen terrein opgelost te worden. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt bepaald door de gemeentelijke parkeernormennota (zie paragraaf 3.4.4).

Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer levert een belangrijke bijdrage de bereikbaarheid en ontsluiting van Smallingerland. Om goed openbaar vervoer te waarborgen worden busroutes ‘busvriendelijk’ ingericht en dienen haltes/overstappunten te voldoen aan eisen met betrekking tot opstel- en wachtruimte, stallingvoorzieningen en fiets- en looproutes.

3.4.4 Parkeernormennota Smallingerland (2015)

De gemeente Smallingerland heeft op 17 februari 2015 de "Parkeernormennota 2015" vastgesteld. Hierin heeft de gemeente ervoor gekozen om de CROW-normen te volgen door deze door te vertalen in het gemeentelijk parkeerbeleid, als vastgesteld in de parkeernormennota. In de nota is een parkeerregeling opgenomen waarin is geregeld hoeveel en waar parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. De nota gaat uit van het gemiddelde tussen het minimum en maximum kencijfer zoals opgenomen in de publicatie van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie').

In maart 2022 heeft het college van Burgemeester en Wethouders ingestemd met lagere parkeernormen voor sociale huurwoningen. Op basis hiervan kan gewerkt worden met 0,9 parkeerplaats per sociale huurappartement.

In paragraaf 4.7 is het parkeren in het projectgebied nader toegelicht en wordt getoetst aan de gemeentelijke parkeernorm.

3.4.5 Gemeentelijk Waterplan Smallingerland 2017-2020

Iedere vier jaar wordt het waterbeleid in de gemeente Smallingerland geactualiseerd. Dit gebeurt in samenwerking tussen de gemeente Smallingerland en Wetterskip Fryslân en wordt vastgelegd in het Gemeentelijk Waterplan. Het waterplan is in 2016 en 2017 opgesteld en in de winterperiode 2016-2017 bestuurlijk vastgesteld door de besturen van de gemeente en het waterschap. De doelstellingen van het waterplan zijn:

  • het vastleggen van een nieuwe watervisie en daarbij behorende streefbeelden en doelstellingen;
  • het vastleggen van nieuwe projecten en de daarvoor benodigde middelen om deze doelstellingen te
  • bereiken;
  • zorgdragen dat de benodigde middelen worden afgewogen van het Beleidsplan 2018 - 2021.
3.4.6 Welstand- en reclamenota 2018

De gemeente Smallingerland beschikt over de Welstand- en reclamenota 2018. In deze nota zijn voor verschillende typen gebied criteria vastgesteld omtrent plaatsen, hoofdvorm, aanzichten, opmaak en diversen. Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om in alle openheid een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten

In alle gevallen moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning, waar het gaat om bouwen, voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota Smallingerland. Aangezien in het voornemen de nieuwe situatie niet zal afwijken van de oude situatie, vormt de Welstand- en reclamenota 2018 geen belemmering voor het voornemen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bodem

Wet- en regelgeving
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de ruimtelijke onderbouwing op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico’s voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het projectgebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.

Onderzoek
Vanwege de bouw van het huidige tijdelijke appartementengebouw is in 2016 is Eco Reest een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportage hiervan is als Verkennend bodemonderzoek opgenomen. Doel van het onderzoek is geweest om de milieuhygiënische bodemkwaliteit vast te stellen om op basis daarvan te kunnen bepalen of de gronden voldoende geschikt waren voor de bouw van het huidige tijdelijke appartementengebouw aan De Tuinen te Drachten.

De conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek kunnen als volgt worden samengevat:

Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekslocatie aan te merken als verdacht voor bodemverontreiniging(en) als gevolg van diverse bedrijfsactiviteiten (treinremise en rotanfabriek) in de directe omgeving van de onderzoekslocatie.

Uit de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek uit 2016 blijkt dat in de grond en het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, wordt gelet op het aantreffen van verhogingen aan enkele verdachte parameters bevestigd. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, werd er in het verkennend bodemonderzoek geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormden dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan wordt, gelet op het verrichte verkennend bodemonderzoek, in uitvoerbaarheid niet gehinderd door het aspect bodemkwaliteit.

4.2 Erfgoed

Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.2.1 Archeologie

Toetsing
Aangezien in het voornemen de nieuwe situatie niet zal afwijken van de oude situatie, zullen er dus geen bouwactiviteiten plaatsvinden. Archeologisch onderzoek is dus niet nodig.

Conclusie
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt, gelet op de afwezigheid van bouwactiviteiten, in uitvoerbaarheid niet gehinderd door het aspect archeologie.

4.2.2 Cultuurhistorie

Toetsing
Bestudering van de CHK2 van Provinsje Fryslân leert dat in het projectgebied geen bijzonderheden ten aanzien van nog bestaande cultuurhistorische waarden hoeven te worden verwacht. Wel wordt de Stationsweg in de provinciale structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' als lineaire bebouwingsstructuur gekenmerkt. Het voornemen heeft geen effect op de landschappelijke en cultuurhistorische structuren omdat de huidige situatie onveranderd blijft.

Conclusie
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt, gelet op de afwezigheid van bouwactiviteiten, in uitvoerbaarheid niet gehinderd door het aspect cultuurhistorie. Tevens blijkt uit de toetsing dat in het projectgebied geen bijzonderheden ten aanzien van de nog bestaande cultuurhistorische waarden hoeven te worden verwacht.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden.

Wat betreft soortenbescherming is onderzoek noodzakelijk als sprake is van sloop of aanpassing van bebouwing, kap van bomen, demping van sloten of op een andere manier mogelijke invloed op leefgebied van soorten. In dit geval is geen sprake van fysieke wijzigingen in het projectgebied en dus ook geen effect op het leefgebied van aanwezige soorten.

Gebiedsbescherming
Ten aanzien van gebiedsbescherming wordt gekeken naar de ligging van beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland) en het effect wat het plan kan hebben op deze gebieden.

Op circa 6,8 km ligt het Natura 2000-gebied de Wijnjeterper Schar, op 7,5 km het Natura 2000-gebied Van Oordt's Mersken en op 7,8 km het Natura 2000-gebied Alde Feanen. Het projectgebied is gescheiden van de Natura 2000-gebieden door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de grote afstand tot de Natura 2000-gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en het feit dat het voornemen niet leidt tot fysieke wijzigingen, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Stikstof
Ook wat betreft stikstof zijn er geen negatieve effecten. Er is immers geen sprake van een 'aanlegfase' waarin stikstof vrij kan komen. Ook in de 'gebruiksfase' wijzigt niets, het appartementengebouw wordt immers zowel in de huidige als in de toekomstige situatie gebruikt voor bewoning. Er is in beide fases geen sprake van (een toename van) stikstofemissie.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.4 Bedrijfshinder

Normstelling en beleid
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Bedrijvigheid in de directe omgeving van woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.

Toetsing
Met het voornemen van deze ruimtelijke onderbouwing is sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van het langer behouden van een appartementengebouw. Woonfuncties gelden als hindergevoelig en daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het projectgebied. Omdat in en rondom het projectgebied voornamelijk sprake is van woongebied, wordt voor het projectgebied uitgegaan van het omgevingstype 'rustig woongebied'.

In de omgeving van het projectgebied zijn een aantal bedrijven aanwezig:

Aan de zuidzijde bevinden zich loodsen waar op grond van het geldende bestemmingsplan bedrijven zijn toegestaan van milieucategorie 2. Bij deze milieucategorie hoort een richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Het appartementengebouw ligt op circa 25 meter van de perceelgrens van de loodsen. Ondanks dat, kan worden gesteld dat in dit geval een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Hierbij nemen we het huidige gebruik van de bedrijfspanden in ogenschouw. De bedrijfsactiviteiten, verkeersbewegingen en het geluid van laden en lossen is zodanig van aard dat er geen reden is te oordelen dat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Hierbij is ook de locatie van het terrein met bedrijven meegenomen. De locatie is niet geschikt voor bedrijvigheid met veel verkeersbewegingen met vrachtwagens en er is ook geen verwachting voor een grootschalige publiekstrekker of productiebedrijf. Wanneer er een nieuw bedrijf zich wil vestigen op deze locatie, die past binnen de op grond van het bestemmingsplan toegelaten bedrijfsactiviteiten, is dit ook in de nieuwe situatie nog steeds mogelijk.

Aan de noordwestzijde bevindt zich een locatie van jeugdzorg. Aan de westzijde van de Stationsweg geldt een gemengde bestemming, waar naast wonen ook dienstverlening en kantoren zijn toegestaan, en detailhandel en horeca waar dat specifiek in het bestemmingsplan is aangeduid. In de directe omgeving van het projectgebied bevinden zich enkel woningen aan de Stationsweg. Deze woningen leiden voor het voornemen niet tot een belemmering en/of potentiële milieuhinder.

Aan de overzijde van de Stationsweg is een supermarkt gelegen. Voorheen zat hier ook een busremise, maar deze is inmiddels niet meer aanwezig (nog wel als zodanig bestemd). De grond is inmiddels van de supermarkt, dus met de busremise wordt in dit plan geen rekening meer gehouden. Voor de supermarkt geldt een richtafstand van 10 meter. De afstand tot het projectgebied is circa 100 meter, dus aan deze richtafstand wordt voldaan.

Conclusie
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing mag uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het onderdeel hinder van bedrijven en voorzieningen.

4.5 Geluid

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.

Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Spoorweglawaai en industrielawaai is op voorhand in het projectgebied niet aan de orde. Daarom wordt hierna allen op wegverkeerslawaai ingegaan.

In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.

Toetsing
Met het voornemen van deze ruimtelijke onderbouwing is sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van het langer behouden van een appartementengebouw, wat als een geluidsgevoelig object kan worden aangemerkt. Omdat in het projectgebied diverse geluidzones van omringende wegen van toepassing zijn, is toetsing aan de Wgh nodig. Hiervoor is 5 jaar geleden in het kader van de op dit moment geldende vergunning voor het appartementengebouw akoestisch onderzoek door de FUMO verricht. De rapportage is als Bijlage 3 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

Uit de berekeningen van dit onderzoek is gebleken dat als gevolg van de zoneplichtige Stationsweg en de Ringweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB nergens wordt overschreden. De hoogst berekende waarde is ter plaatse van de oostgevel en bedraagt 47 dB inclusief de aftrek artikel 110g van de Wgh.

Verder dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. In dat geval dient er te worden gekeken naar het gecumuleerde geluid van het wegverkeer op alle omliggende wegen (ook 30 km wegen). Uit het onderzoek is gebleken dat de hoogst berekende, gecumuleerd waarde exclusief aftrek conform artikel 110 Wgh 52 dB bedraagt. Gezien die hoogte kan worden gesteld dat vanwege de ligging binnen de bebouwde kom sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In het Bouwbesluit is opgenomen dat voor tijdelijke bouw een niveau van eisen geldt dat 10 dB lager is als de nieuwbouweis in de artikelen 3.2 tot en met 3.4. Indien het binnenniveau in een woonunit zou moeten voldoen aan de nieuwbouweis van 33 dB, zou op basis van de hoogst berekende gecumuleerde gevelbelasting van 52 dB, de minimale karakteristieke geluidwering 19 dB moeten zijn. Er mag echter worden verwacht dat de geluidwering van de gevels van de units kan voldoen aan de minimale basiseis van het Bouwbesluit (20 dB). Op basis daarvan zal dan het binnenniveau ten hoogste 32 dB bedragen. Hiermee kan dus worden voldaan aan de eis voor nieuwbouw.

Conclusie
Gelet op voorgaande mag worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing niet door geluidhinder wordt belemmerd.

4.6 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit).

De volgende normen worden onderscheiden:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Dit betreft afstandseisen, die moeten worden gezien als grenswaarde (harde norm) waarvan niet kan worden afgeweken.
  • Groepsrisico (GR): Het groepsrisico is afhankelijk van de bevolkingsdichtheid rondom een risicovolle activiteit. Dit betreft geen harde norm, maar een oriëntatie waarde. Daarvoor bestaat een verantwoordingsplicht.

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor het voornemen ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende figuur toont het kaartfragment hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.OV2022SSW015-0301_0005.png"

Figuur 4.1 Risicobronnen in de nabijheid van het projectgebied (blauwe kader) (bron: FUMO)

De FUMO heeft voor het bestemmingsplan voor de ontwikkeling van het woongebied aan de voorzijde van de Stationsweg en aan de achterzijde aan de Tuinen een onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid. Het plangebied van dat bestemmingsplan omvat ook het projectgebied van deze ruimtelijke onderbouwing. Daarom wordt in deze ruimtelijke onderbouwing voor het aspect externe veiligheid naar het onderzoek van de FUMO verwezen. Daarom staat in de figuren tevens het plangebied van het Stationsweg - de Tuinen ingetekend. De rapportages van de onderzoeken zijn als Bijlage 4 (De Tuinen) en Bijlage 5 (Stationsweg) bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.

Uit bovenstaande afbeelding kan worden opgemaakt dat in de nabijheid van het plangebied de volgende risicobronnen aanwezig zijn:

  • ten oosten van het projectgebied ligt de N31, onderdeel van Basisnet weg,
  • aan de westzijde van de planlocatie liggen, met zwarte stippellijnen weergegeven, hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie,
  • de paarse cirkel betreft het invloedsgebied van het bedrijf Renewi, aan de Lier 2 te Drachten.

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de buisleidingen en de N31. Daarom is voor de beoordeling van de ontwikkeling uitsluitend het invloedsgebied van Renewi relevant. Het plan ligt dus binnen het invloedsgebied van het bedrijf Renewi vallend onder het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (BRZO).

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.OV2022SSW015-0301_0006.png"

Figuur 4.2 Invloedsgebied van Renewi (paarse contour) ten opzichte van het projectgebied (blauwe kader) (bron: FUMO)

Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient het groepsrisico verantwoord te worden. Het plangebied valt geheel binnen het invloedsgebied van Renewi. Aangezien in de voorliggende ruimtelijke onderbouwing geen fysieke verandering in het gebied plaatsvindt, levert het voornemen geen wijziging van het groepsrisico op ten opzichte van de huidige situatie.

Voor het projectgebied geldt dat de populatie ten gevolge van het voornemen geen toename oplevert. Er is geen sprake van een toename van grootte van de populatie. Zelfs wanneer de 24 tijdelijke wooneenheden als 'nieuw' beschouwd zouden worden, zou de toename van de populatie ten opzichte van de totale binnen het invloedsgebied aanwezige populatie te verwaarlozen zijn. De oriëntatiewaarde wordt niet overschreden. De hoogte van het GR binnen het invloedsgebied bedraagt minder dan 0,1 % van de oriëntatiewaarde.

Er zijn geen redenen aanwezig om maatregelen te treffen die leiden tot een lager groepsrisico. Aan de bron zijn veiligheidsmaatregelen getroffen die in de omgevingsvergunning van de inrichtingen zijn vastgelegd. Tevens beschikt Renewi over een veiligheidsbeheersysteem. De hoogte en de verandering van het groepsrisico vormt geen belemmering om het plan vast te kunnen stellen.

Conclusie
Gelet op het voorgaande mag worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van deze ruimtelijke onderbouwing niet door toegenomen risico's op het gebied van externe veiligheid wordt belemmerd.

4.7 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Daarnaast heeft de gemeente Smallingerland haar eigen parkeerbeleid 'Nota Parkeernormen Smallingerland - Drachten 2015'. De parkeernormennota van de gemeente gaat uit van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven).

Verkeersafwikkeling
Omdat de voorliggende ruimtelijke onderbouwing slechts betrekking heeft op het laten staan en in gebruik hebben van het appartementengebouw tot en met 2036, is er in het voornemen geen sprake van nieuwe woningbouw. Het voornemen zal dan ook niet leiden tot een verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de huidige situatie. Tevens grenst het projectgebied direct aan de Stationsweg, een gebiedsontsluitingsweg. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de huidige verkeersafwikkeling en zelfs een eventuele verkeerstoename, tot en met 2036 aan te kunnen.

Parkeren
In het gemeentelijk parkeerbeleid is een norm van 1,6 pp/woning opgenomen voor sociale huurwoningen in de rest van de bebouwde kom (niet in het centrum of de schil van het centrum). Hiervan is 0,3 pp/woning het benodigde aandeel voor bezoekers. Het college heeft de parkeernormen voor sociale huurwoningen recent (maart 2022) naar beneden bijgesteld, op basis van een onderzoek naar autobezit bij sociale huurwoningen. Voor sociale huurappartementen in Drachten, in de rest van de bebouwde kom geldt een norm van 0,9 pp/woning. Hiervan is 0,3 pp/woning het benodigde aandeel voor bezoekers. Dit is dan ook de norm die voor dit plan wordt aangehouden. In het projectgebied, bij het appartementengebouw zijn (24*0,9=) 21,6 parkeerplaatsen benodigd. In het projectgebied, bij het appartementengebouw zijn op dit moment 22 parkeerplaatsen aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan de norm.

Conclusie
De thema's verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.8 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt in 2021 overeen met 1.739 auto's dan wel 157 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarden per 06-04-2021).

PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing
Omdat de voorliggende ruimtelijke onderbouwing slechts betrekking heeft op het laten staan en het in gebruik hebben van het appartementengebouw tot en met 2036, is er in het voornemen geen sprake van het toevoegen van woningbouw. Het voornemen zal dan ook niet leiden tot een toename van de verkeersaantrekkende werking. Het voornemen draagt niet bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Aan de regels met betrekking tot de Wet milieubeheer kan bij uitvoering van het voornemen worden voldaan. De Wet luchtkwaliteit staat uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Conclusie
Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.9 Water

Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de ruimtelijke onderbouwing op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet 
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi (zie paragraaf 3.1.2). Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.

Gemeentelijk Waterplan Smallingerland 2017-2020
De gemeente actualiseert iedere vier jaar in samenwerking met Wetterskip Fryslân het eigen waterbeleid dat wordt vastgelegd in het Gemeentelijk Waterplan. Thans is nog het waterplan voor de periode 2017-2020 van toepassing. Dit waterplan vormt geen verplicht plankader, maar geeft handvatten voor het integraal met water ontwikkelen van plannen en daarmee direct samenhangende zaken, met het oog op bijvoorbeeld ecologie en leefbaarheid. Ook vormt het een kader voor beheer en onderhoud.

Toetsing
Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Wetterskip Fryslân. De aanvraag digitale watertoets heeft op 20 juli 2022 plaatsgevonden. Stukken hieromtrent zijn als bij deze toelichting opgenomen in Bijlage 1. De ontvangen advisering is bij het vervolg van het planproces van deze ruimtelijke onderbouwing betrokken.

Door ruimtelijke ontwikkelingen kan de hoeveelheid verhard oppervlak toenemen met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%;
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk.

Voor het voornemen is geen compensatie nodig. Het voornemen betreft enkel het langer laten staan van het tijdelijke appartementengebouw. De oppervlakte van het gebouw blijft dus gelijk. Het appartementengebouw is in de plaats gekomen van een detailhandel gebouw dat vele malen groter was in bebouwingsoppervlakte. Het tijdelijke appartementengebouw is binnen 5 jaar na de sloop van de oude bebouwing neergezet. Destijds (2016) was er geen watercompensatie nodig. Ook is het appartementengebouw aangesloten op een gescheiden rioleringssysteem.

Conclusie
Bezien vanuit het belang van schoon en voldoende water is het project uitvoerbaar.

4.10 M.e.r.- verantwoording

Toetsingskader
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.

In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Op het voornemen is categorie 11.2 uit bijlage I, onderdeel D, van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarde (2.000 of meer woningen) wordt niet overschreden. Er worden immers geen nieuwe woningen gerealiseerd.

In overeenstemming met het gewijzigde Besluit m.e.r. moet voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.).

Toetsing en conclusieHet project maakt in de zin van het Besluit m.e.r. geen extra woningen mogelijk. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Aangezien er geen woningen worden toegevoegd, kan het voornemen niet gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij is specifiek van belang dat het ruimtebeslag beperkt is en dat het ruimtebeslag slechts marginaal wordt uitgebreid. Gezien de afwezigheid van deze aspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan ruimtelijke plannen. Een zogenaamd exploitatieplan is derhalve een verplicht onderdeel tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. In dit geval hebben de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld.

De kosten die samenhangen met voorliggend plan zullen door de ontwikkelende partij worden gedragen. Door het verlenen van een omgevingsvergunning voor de betreffende gronden is er de kans dat door belanghebbende eigenaren van gronden in de omgeving van het projectgebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend.

De mogelijke kosten die samenhangen met een planschadeverhaal worden door de aanvrager van de omgevingsvergunning gedragen. Hiervoor is tussen de gemeente en de aanvrager een planschadeovereenkomst ondertekend. Op grond van voorgaande mag het plan economisch uitvoerbaar worden geacht.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Participatie

Initiatiefnemer Accolade en de gemeente Smallingerland hebben in het kader van de ontwikkeling van het gebied Stationsweg De Tuinen meerdere malen de omwonenden betrokken. De participatie gaven de gemeente en Accolade vorm volgens het principe ophalen van op- en aanmerkingen op de eerste voorstellen. Dit vond plaats op 13 oktober 2021 en 16 februari 2022.

Informatie ophalen en verwerken in de plannen
Op 13 oktober 2021 hield Accolade voor de Stationsweg een inloopbijeenkomst voor omwonenden en haar huurders aan de Stationsweg. Hier informeerde Accolade de omwonenden over de plannen en beantwoordde vragen. Eén van de onderdelen waarover werd gesproken was het langer laten staan van het tijdelijke appartementengebouw. Accolade nam waar mogelijk op- en aanmerkingen mee in de planvorming. Het verslag in de vorm van de nieuwsbrief is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

Op 16 februari 2022 hielden de gemeente Smallingerland en Accolade als gemeenschappelijk initiatiefnemers voor de locatie de Tuinen een participatiebijeenkomst voor de omwonenden. Voor deze bijeenkomst werden ook de betrokkenen uitgenodigd die op 13 oktober 2021 al aanwezig waren. Het verslag van deze bijeenkomst is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.

Informatie brengen
Op maandag 4 april 2022 informeerden de gemeente Smallingerland en Accolade in een bijeenkomst wat met de op- en aanmerkingen van de betrokkenen is gebeurd. Ook informeerden de gemeente en Accolade de omwonenden over de bestemmingsplanprocedure en de procedure hogere grenswaarde geluid. Het verslag van deze bijeenkomst is als Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.

5.2.2 Inspraak

Wanneer inspraak heeft plaatsgevonden, wordt dit onderdeel ingevuld.

5.2.3 Vooroverleg

Dit bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure. Daarbij heeft vooroverleg (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening) plaatsgevonden. Er zijn vier vooroverlegreacties binnengekomen, van de Brandweer Fryslân, de provincie Fryslân, TenneT en het Wetterskip Fryslân.

Brandweer Fryslân
De vooroverlegreactie van Brandweer Fryslân is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. Uit deze vooroverlegreactie blijkt dat de Brandweer Fryslân geen noodzaak ziet om bij deze concept ruimtelijke onderbouwing opmerkingen te plaatsen. Dit omdat er geen risicovolle activiteiten zoals bedoeld in het het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) op het plangebied van invloed zijn. Brandweer Fryslân ziet af van de mogelijkheid tot het geven van een repressief advies.

Provincie Fryslân
De vooroverlegreactie van provincie Fryslân is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd. Uit deze vooroverlegreactie van de provincie Fryslân blijkt dat de provinciale belangen in de voorontwerp omgevingsvergunning op een juiste wijze zijn verwerkt. De voorontwerp omgevingsvergunning geeft voor de provincie Fryslân ook voor het overige geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Wetterskip Fryslân
Op 18 juli 2022 heeft het Wetterskip Fryslân per mail een vooroverlegreactie gestuurd. Uit de beoordeling vragen ze de aandacht voor twee punten. Hieronder zijn deze adviespunten opgenomen en wordt toegelicht hoe hiermee om is gegaan:

1. In de waterparagraaf wordt er gesteld dat er geen digitale watertoets nodig is, echter is dit wel noodzakelijk. De waterparagraaf in het bestemmingsplan laat zien hoe de wateraspecten geborgd worden, ook maakt de watertoets duidelijk of de waterhuishouding of overige waterbelangen getroffen worden. Wij verzoeken u dan ook alsnog de digitale watertoets te doorlopen; dan is het voor ons ook duidelijk welke wateraspecten er spelen, of juist niet.

2. Betreffende de toename verharding: in het wateradvies van de watertoets wordt daarover het volgende gezegd, dit zien we graag terug in de waterparagraaf. 'Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteren wij de volgende compensatienorm: Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem; Polder 10%, Vrij afstromend, alternatieve maatregelen. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld. Zie de 'Leidraad watertoets ' voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met ons. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij bovenstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.'

Toelichting
1.
Na reactie van het Wetterskip Fryslân is alsnog de watertoets voor het projectgebied uitgevoerd. Dit is verwerkt in de waterparagraaf. De uitkomst van de watertoets is opgenomen in Bijlage 1.

2.
Na reactie van het Wetterskip Fryslân is de waterparagraaf aangepast, het wateradvies van de watertoets is hierin opgenomen.

TenneT
Op 14 juli 2022 heeft TenneT per mail een vooroverlegreactie gestuurd. Uit deze vooroverlegreactie blijkt dat er names TenneT geen opmerkingen zijn op het voornemen. TenneT heeft binnen het projectgebied geen bovengrondse noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer.