direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Steven 57, Industrieterrein de Haven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Steven 57 te Drachten is het bedrijf Sterk Heiwerken gevestigd. Het bedrijf wil een deel van het naastgelegen bosperceel benutten voor optimalisering van zijn bedrijfskavel. Het nieuwe gedeelte gaat gebruikt worden voor realisering van de vervangende en deels vergroten van de kantoorruimte en het vervangen van de technische ruimte. De bestaande technische ruimte gaat gebruikt worden voor de opslag van materialen. De bestemming op het bosperceel is 'Groen'. Op deze bestemming mag niet gebouwd worden ten behoeve van het bedrijfsterrein.

Om bouw in juridisch en planologische zin mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. Het voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de westelijke kant van het bedrijventerrein De Haven en dan aan de westzijde van het meest zuidelijk gelegen perceel. Het betreft een groenstrook ten westen van het bedrijf Sterk Heiwerken. Een overzichtskaart van Drachten geeft de locatie weer, zie hiervoor het roodomcirkelde gebied in figuur 1.1

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401_0001.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto met globale ligging van het plangebied (bron: Cyclomedia)

De ligging van het plangebied is in grote lijnen aangeduid met een oranje kleur in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401_0002.png"

Figuur 1.2 Luchtfoto met globale ligging van het plangebied (Bron: Cyclomedia)

1.3 Planologisch regime

Voor het gebied geldt het bestemmingsplan Industrieterrein De Haven. Het plan is vastgesteld op 3 april 2012. Het plangebied heeft binnen dit bestemmingsplan de bestemming 'Groen'. De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en voet- en fietspaden, met de daarbij behorende kunstobjecten en verhardingen. Op de gronden met de bestemming mogen alleen gebouwen worden opgericht voor openbare nutsvoorzieningen.

Het is niet toegestaan de genoemde gronden te gebruiken voor uitbreiding van het industrieterrein met bedrijfsgebouwen en een kantoorfunctie. De bestemming 'Groen' heeft ook een aanduiding 'industrieterrein' en maakt daarmee deel uit van het gezoneerd deel van het industrieterrein. De ontwikkeling zoals verwoord in dit plan is daarmee in strijd met de geldende bestemming. Een uitsnede van de geldende bestemming 'Groen' is weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede uit het bestemmingsplan Industrieterrein De Haven (bron: Ruimtelijke Plannen)

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige situatie en de voorgenomen ontwikkeling. Het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevings- en milieuaspecten. De juridische regeling komt aan de orde in hoofdstuk 5 en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt zoals gezegd aan de westzijde van het perceel De Steven 57. Het plangebied betreft een gedeelte van het bosperceel. Het bosperceel is dicht begroeid en bestaat voornamelijk uit zwarte els, met hier en daar enkele berken, populieren, esdoorn en wilg.

Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door het industrieterrein en aan de zuid en westzijde door water (Nije kanaal). Het groen ligt in feite langs de hele westzijde van het industrieterrein. Het groen heeft een belangrijke functie in de landschappelijke inpassing van het industrieterrein en vormt daarmee een buffer tussen het industrieterrein en het water/ het buitengebied.

2.2 Voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling laat zien dat een deel van de groenbestemming wordt omgezet naar bedrijventerrein ten behoeve van de bouw van een nieuw kantoorgebouw en de verplaatsing van de bedrijfshal voor de Technische Dienst, zoals op onderstaande figuur is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401_0004.png"

Figuur 2.1 Invulling plangebied (lichtblauw gearceerd) Bron: Sterk Heiwerken.

De verwerving van de noodzakelijke gronden is vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen Sterk en de gemeente. Hierin zijn eveneens voorwaarden opgenomen voor onderhoud en instandhouding en kwalitatieve verbetering van het resterende Bos. Hiervoor is in overleg met Royal HaskoningDHV het rapport Landschappelijke inpassing uitbreiding Sterk Heiwerken opgesteld, dat tevens als basis dient.

Het rapport is als Bijlage 9 opgenomen in deze toelichting.

In de bouwplannen vindt een duidelijke scheiding plaats tussen het kantoor en het eigenlijke bedrijf. Het kantoor is hierdoor rechtstreeks te benaderen en men hoeft niet meer over het bedrijfsterrein te gaan. Binnen de huidige bestemming is een kantoor toegestaan en al aanwezig, maar er is vanuit veiligheid en vanuit de optiek van een functionele scheiding van functies gekozen voor nieuwbouw van het kantoor op de rand van het bedrijfsterrein. In feite gaat het om een verplaatsing van het kantoor.

De van het grondgebied van het bedrijf, waardoor een gedeelte van het groen wordt ingeleverd maakt onderdeel uit van een grotere ingreep op het perceel waarop Sterk gevestigd is. De kantoorfunctie is nu nog (deels) gehuisvest in een tijdelijk onderkomen op het terrein zelf. Door nieuwbouw krijgt de kantoorfunctie een meer definitieve plek, direct grenzend aan de openbare weg, waardoor de toegankelijkheid van het kantoor toeneemt en daarmee ook de veiligheid. Naast het feit dat het hier gaat om een vervangende kantoorruimte, is gekozen voor een ruimere opzet waarbij een gezonde en prettige werkomgeving en duurzaamheid centraal staan. Er is aandacht voor ruimere werkplekken, meer ruimtes om met elkaar overleggen en/of samen te komen voor pauzes en andere bijeenkomsten en goede klimatologische omstandigheden. Sterk moet en wil bij de uitvoering van haar werkzaamheden voldoen aan steeds hoger wordende eisen. Hiermee neemt het aantal kantoorfuncties ook toe, te denken valt aan werkvoorbereiders, constructeurs en calculatoren.

De oppervlakte aan kantoorruimte wordt twee keer zo groot. De Technische Dienst is nu nog gehuisvest in de meest oostelijke loods op het terrein. Veel van het materieel dat nu buiten ligt opgeslagen moet eigenlijk onder dak worden opgeslagen. Bedrijfstechnisch gezien is het beter dat de technische ruimte direct grenst aan de bestaande lashal. Hierdoor ontstaat een overzichtelijk geheel en zijn de lijnen kort. De oppervlakte oud en nieuw van de Technische Dienst is vrijwel identiek.

De vrijgekomen hal waar de technische dienst is gehuisvest kan volledig worden gebruikt voor de opslag van materialen, waardoor deze duurzaam opgeslagen kunnen worden. Door het verdwijnen van de kantoorfunctie op het terrein en de mogelijkheid tot opslag in de voormalige TD-loods kan ook de indeling en logistiek op het buitenterrein verder geoptimaliseerd worden voor opslag van met name damwanden en overige materialen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in werking getreden op 13 maart 2012. Het kabinet heeft met de vaststelling van de Structuurvisie het roer omgezet voor het nationale ruimtelijke beleid.

De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals de nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Met de SVIR wil het Rijk de verantwoordelijkheid daar leggen, waar deze het beste thuis hoort. In feite is daarmee de ruimtelijke ordening meer bij gemeenten en provincies komen te liggen. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op in totaal 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten de 14 belangen hebben provincie en/of gemeente meer beleidsruimte voor het faciliteren van de ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Aan de 14 nationale belangen uit de Structuurvisie worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening regels gesteld. De regels kunnen worden gezien als een nadere uitwerking.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De tekst in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft het volgende voor: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Wordt gekeken naar de definitie van bestaand stedelijk gebied uit de Bro, dan wordt aangegeven dat het gaat om: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur; Vastgesteld kan worden dat hier sprake is van bestaand stedelijk gebied en dat de gevraagde ontwikkeling ook binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Van een stedelijke ontwikkeling, zoals beschreven in de Bro (ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) is geen sprake.

Conclusie:
Een deel van het naastgelegen bosperceel wordt ingenomen door bebouwing. Het bosperceel maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied, in dit geval het industrieterrein. Van een nieuwe ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied is daarom geen sprake. Het plan past binnen de uitgangspunten van het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is verwoord in het Streekplan Fryslân 'Om de kwaliteit fan de Romte'. De belangrijkste uitgangspunten van het provinciale beleid zijn in de regelgeving vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân.

Streekplan Fryslân 'Om de kwaliteit fan de Romte'

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet daarbij in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit staat voorop bij economische, sociale als culturele belangen en is daarmee essentieel voor alle functies in Fryslân. 

Ruimtelijke kwaliteit staat voorop houdt in dat bij ruimtelijke plannen, in het ontwerpen en bij de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en de toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder moet worden ontwikkeld.

In 2014 is de Verordening Romte Fryslân vastgesteld en deze is in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

Bij de gevraagde ontwikkeling staat vooral de programmering Bedrijventerreinen en kantoorterreinen voorop. Daarbij zet de provincie in op het feit dat bij een nieuw bedrijfsterrein of uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein de oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming moet zijn met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Hiervan kan echter worden afgeweken onder de volgende voorwaarden:

  • er is sprake van een directe, concrete behoefte van bedrijven die naar aard en schaal passen bij aard en schaal van de overige kern, de bedrijfsconcentratiekern, het regionaal of het stedelijk centrum;
  • aangetoond is dat de behoefte waarin wordt voorzien niet inpasbaar is op een bestaand bedrijfsterrein of een in ontwikkeling zijnd bedrijfsterrein in de regio;
  • het totale ruimtebeslag van deze bedrijven staat in een redelijke verhouding tot de schaal van de kern;
  • gewaarborgd is dat de bedrijven goed worden ingepast wat betreft milieu, ontsluiting en landschap.

Hier kan worden opgemerkt dat het bedrijf Sterk Heiwerken al jaren is gevestigd aan de Steven 57 in Drachten. Het bedrijf maakt dankbaar gebruik van de vestiging aan het water, zodat de aanvoer van materialen over het water gegarandeerd is. Verplaatsing van het bedrijf is niet aan de orde. Er is sprake van optimalisering van het bestaande perceel en een kleine uitbreiding van het bedrijventerrein aan de westzijde van het perceel binnen de bestemming 'Groen'. Het plan gaat vergezeld van een landschappelijk advies voor versterking en optimalisering van de resterende groenvoorziening.

Conclusie:
Het plan is in overeenstemming met het gestelde in de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Smallingerland

In 2013 heef de gemeenteraad de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld, als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente voor een langere periode.

Binnen de structuurvisie wordt zoals gezegd de lijn van de integrale visie gevolgd. Het beleid van de gemeente richt zich op een aantal pijlers in willekeurige volgorde; werken, wonen, sport en recreatie, cultuur, onderwijs en wijken. De pijlers staan niet op zich zelf en moeten in onderlinge - ruimtelijke- samenhang bekeken worden. Binnen deze pijlers wordt een aantal doelen geformuleerd. Voor dit plan is de pijler 'werken' van belang.

Werken

De pijler 'Werken' is evenals de andere pijlers een belangrijk onderdeel van de structuurvisie van de gemeente Smallingerland. Voor deze pijler zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • Drachten centrumplaats in Noord-Nederland, met alle noodzakelijke voorzieningen binnen handbereik, zowel binnen als buiten de gemeentegrenzen
  • Bestaande en al geplande bedrijventerreinen zullen de komende decennia verder worden ingevuld. Voor leegstaande (kantoor)panden worden de mogelijke herbestemmingmogelijkheden onderzocht.
  • Ruimtelijk de faciliteiten regelen voor een blijvende interactie tussen 'maakindustrie' en 'high tech'
  • Bestaande voorzieningen borgen en zo nodig versterken. In het bijzonder zal dit laatste zich binnen de zorgsector voordoen; bijvoorbeeld het ziekenhuis Nij Smellinghe, in omvang de tweede werkgever in de gemeente of de herstructurering van de zorg.
  • Prioriteit geven aan de bereikbaarheid van Drachten voor zowel personen- als goederenverkeer. Verkeersknelpunten worden hiervoor aangepakt. Drachten wordt aangesloten op een zo hoogwaardig mogelijk openbaar vervoernetwerk, de vaarweg naar de havens van Drachten wordt veiliggesteld, de recreatievaart krijgt de ruimte, fietsroutes worden uitgebreid.

Het betreft een geringe wijziging binnen bestaand bedrijventerrein. De identiteit van het gebied blijft behouden. Het voornemen is in overeenstemming met de structuurvisie en niet in strijd met de geformuleerde doelstellingen.

Beleidsnota Strategie werklocaties 2020

Het gemeentelijk beleid is beschreven in de Strategie werklocaties 2020. De strategie is de basis voor een goede onderbouwing van ontwikkelplannen richting de provincie, voor actuele ramingen en voor de te maken strategische keuzes voor de toekomst. Uitgangspunt bij deze strategie is het huidige bedrijfsleven te blijven faciliteren in haar toekomstige ontwikkeling.

De strategie is vierledig.

  • 1. Toekomstige ruimtevraag opvangen op bestaande en voldoende nieuwe bedrijventerreinen.
  • 2. Aandacht houden voor zorgvuldig ruimtegebruik op bedrijventerreinen.
  • 3. Inzetten op vraaggestuurd bedrijventerreinaanbod.
  • 4. Goede segmentering en temporisering van nieuwe kantorenlocaties.

Voorgaande houdt in dat inbreiding prioriteit krijgt boven uitbreiding. Het uitgangspunt is dat bedrijven bij groei deze ten eerste zoveel mogelijk opvangen op de bestaande locatie.

Sterk Heiwerken optimaliseert het bestaande perceel zodat de ruimteproductiviteit wordt vergroot. Dit gaat samen met een kleine uitbreiding van het bedrijventerrein aan de westzijde van het perceel binnen de bestemming 'Groen'. Het plan gaat vergezeld van een landschappelijk advies voor versterking en optimalisering van de resterende groenvoorziening.

Conclusie:

Het voornemen is in overeenstemming met de beleidsnota en er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik met oog voor de ruimtelijke kwaliteit.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij nieuwe ontwikkelingen moet er aandacht worden besteed aan de wet- en regelgeving voor verschillende omgevingsaspecten. Duidelijk moet worden wat de effecten van de ontwikkeling zijn op de directe omgeving en andersom. In dit hoofdstuk komen de verschillende milieu- en omgevingsaspecten aan de orde.

4.1 Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit onder de drempelwaarden blijft, moet alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Beoordeling gevraagde ontwikkeling

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.3).

Het is goed om vast te stellen dat de uitbreiding van het bedrijf op zich nog steeds binnen het huidige vigerende bestemmingsplan Industrieterrein de Haven plaatsvindt en het hier gaat om een wijziging. Het totale plangebied behelst 3450 m², met andere woorden 34,5 hectare groot. De bestemming 'Groen' wordt gewijzigd, zodat het terrein kan worden uitgebreid.
De uitbreiding vraagt om een nuancering. De bouw van de bedrijfsgebouwen wordt beperkt tot de nieuwe onderhoudshal met een oppervlak van ongeveer 620 m² en vormt daarmee slechts een beperkte oppervlakte van het totale plangebied. Naast de geluidsaspecten is ook bewust gekozen ter beperking van de bedrijfsbestemming voor het specifiek aanduiden van de kantoorfunctie op het terrein. Deze verbijzondering is afwijkend ten opzichte van wat gebruikelijk is op het bedrijventerrein, maar is qua geluid en inrichting een bewuste keuze.

Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat het hier gaat om een beperkte wijziging van het bedrijventerrein. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde, zoals hiervoor is aangegeven en ook gezien de ligging daarmee voor dit project evident dat er geen gevolgen zijn, zoals bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Het opstellen van een mer-beoordelingsnotitie is daarom niet noodzakelijk.

Vormvrije mer-beoordeling

Een mer-beoordeling is een toets om te beoordelen of bij een project, in dit geval een bestemmingsplan, belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De criteria staan benoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 2014/52/EU en betreffen:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect

In het kader van het bestemmingsplan zijn alle relevante milieuaspecten en omstandigheden aan de orde gekomen. Per onderdeel heeft toetsing plaatsgevonden aan de hand van de criteria uit de Europese richtlijn. Door het bevoegd gezag is een ontheffing verleend op grond van artikel 3.1, tweede en vierde lid, van de Wet natuurbescherming in verband met de aanwezigheid van een buizerdnest. Hierdoor zijn eventuele nadelige gevolgen uit te sluiten. Er is daarom verder geen aanleiding om een mer-procedure uit te voeren.

4.2 Geluid

Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als belangrijkste doel het voorkomen en bestrijden van geluidhinder. De Wgh heeft directe raakvlakken met de ruimtelijke ordening bij het onderscheiden van de verschillende vormen van geluidhinder. In dit kader wordt bekeken in hoeverre het realiseren van geluidgevoelige objecten invloed hebben op de omgeving. Belangrijk aspect hier is dat de voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten is bepaald op 50 dB.

Toetsingskader

Het perceel waarop het bedrijf momenteel is gevestigd, ligt op industrieterrein De Haven. Rondom dit

industrieterrein bevindt zich een geluidszone krachtens artikel 40 van de Wet geluidhinder. In het

zonebeheermodel is voor Sterk geluidsruimte gereserveerd. Het is van belang dat wordt aangetoond dat

de wijzigingen op het huidige perceel niet leiden tot een toename van het akoestisch ruimtebeslag, of

althans niet in die mate dat de wijzigingen niet inpasbaar zijn binnen de zone.

Op het nieuwe perceel worden bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.2 conform de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand tot milieugevoelige functies in een rustige woonwijk van 100 m. Binnen deze afstand bevinden zich geen milieugevoelige functies.

Het bedrijf valt tevens onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder: ‘het

Activiteitenbesluit’). Op grond hiervan zijn in 2012 maatwerkvoorschriften opgesteld voor de vanwege het

bedrijf ten hoogste toelaatbare langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus. Voor de representatieve bedrijfssituatie zijn geluidscontouren vastgelegd die in de dag-, avond- en nachtperiode niet mogen worden overschreden. Voor de incidentele bedrijfssituatie (doorwerken na 19:00 uur) gelden de grenswaarden die zijn weergegeven in onderstaande tabel. De maatwerkvoorschriften zullen ook na uitbreiding van het bedrijf moeten worden gerespecteerd of eventueel daarop aangepast. Het ligt voor de hand dat daarbij de geluidsbelasting vanwege het bedrijf als geheel wordt beoordeeld en er geen onderscheid wordt gemaakt tussen het op het industrieterrein gelegen deel van het bedrijf en het gedeelte daarbuiten.

Van de maximale geluidsniveaus die door Sterk worden veroorzaakt ter plaatse van milieugevoelige

functies is in eerdere onderzoeken vastgesteld dat ze veel lager zijn dan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Voor de maximale geluidsniveaus vanwege de activiteiten die zullen worden verricht

op het nieuwe perceel zal de conclusie niet anders zijn. Aan dit aspect wordt daarom verder geen aandacht besteed.

Tabel 1 Ten hoogste toelaatbare langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus op 5 m hoogte tussen 19:00 en 23:00 uur in de incidentele bedrijfssituatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401_0005.png"

Bevindingen en conclusie

In overleg met Sterk is de bedrijfssituatie na realisatie van de uitbreiding verwerkt in een uitsnede van

het zonebeheermodel, die ons op 28 oktober 2020 ter beschikking is gesteld door de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO). Het resultaat is aan de zonebeheerder voorgelegd ter controle.

Nu de vraag voorligt of de uitbreiding ruimtelijk aanvaardbaar is, is bij de toetsing gekeken naar de

geluidsbelasting vanwege de totale inrichting, dat wil zeggen inclusief de — buiten het industrieterrein

gelegen — uitbreiding. Door de zonebeheerder is geconstateerd dat de voorgenomen bedrijfssituatie

inpasbaar is binnen de geluidszone.

Het perceel ligt op meer dan 100 meter van milieugevoelige functies. Daarmee wordt de richtafstand van 100 m voor bedrijven in milieucategorie 3.2 (de hoogste categorie die op het perceel wordt toegestaan) gerespecteerd.

Op dit moment kent Sterk maatwerkvoorschriften. In het latere vergunningsproces wordt beoordeeld of hieraan voldaan wordt of dat nieuwe maatwerkvoorschriften nodig zijn.

De ten hoogste toelaatbare langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de incidentele bedrijfssituatie

zoals weergegeven in tabel 1 zullen in de voorgenomen situatie niet worden overschreden.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen uitbreiding uit akoestisch oogpunt voldoet aan de criteria voor

een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke plannen dient op grond van de Wet natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Royal HaskoningDHV heeft daartoe een natuurtoets uitgevoerd om de mogelijke effecten op beschermde dier- en plantsoorten en beschermde natuurgebieden in kaart te brengen.

Doel van de natuurtoets is om de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten in kaart te brengen. Ook worden de mogelijke effecten op deze soorten bepaald. Voorgaande vormt weer basis om te bepalen of overtredingen van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming te verwachten zijn en of dit voorkomen kan worden door het treffen van gerichte (mitigerende) maatregelen of dat een ontheffing noodzakelijk is in het kader van diezelfde Wet natuurbescherming (Wnb).

De natuurtoets is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Voor meer achtergrond en informatie wordt hiernaar verwezen. Op basis van de gehouden natuurtoets kunnen in ieder geval de volgende conclusies worden getrokken en de volgende aanbevelingen worden gedaan.

Soortbescherming

Broedvogels

Tijdens de aanlegfase kunnen beschermde nesten van broedvogels worden beschadigd/ vernield, hetgeen een overtreding is van de Wnb. Om een overtreding van de Wnb met zekerheid te voorkomen moeten de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Het broedseizoen loopt globaal van 1 maart tot 1 september (afhankelijk per soort en klimatologische omstandigheden).

Daarnaast is tijdens het veldbezoek een horst waargenomen. Het is niet uitgesloten dat deze wordt omgebouwd tot volwaardig nest voor buizerd, ransuil of sperwer. Door de werkzaamheden kan het nest zijn functie verliezen. Het overtreden van een verbodsbepaling uit de Wnb t.a.v. jaarrond beschermde nesten is op voorhand niet uitgesloten. Om uit te sluiten of vast te stellen dat het nest in gebruik is door een soort waarvan het nest jaarrond beschermd is (buizerd, sperwer of ransuil worden mogelijk verwacht) is nader onderzoek nodig. Dit onderzoek moet plaatsvinden in het broedseizoen van deze soorten dat globaal loopt van 1 maart t/m 1 augustus.

Overige soortgroepen

Het overtreden van een verbodsbepaling uit de Wnb t.a.v. andere soortgroepen is uitgesloten. Een ontheffing in het kader van de Wnb hoeft voor deze soortgroepen niet aangevraagd te worden.

Om aan de zorgplicht te voldoen kunnen de volgende maatregelen worden genomen:

  • De werkzaamheden worden bij voorkeur alleen overdag, tussen zonsopgang en zonsondergang uitgevoerd. Veel algemene en beschermde diersoorten (vleermuizen) zijn vooral actief gedurende de vroege ochtend, late avond en nacht;
  • Na zonsondergang wordt het gebruik van kunstlicht zoveel mogelijk beperkt en uitstraling van licht naar de omgeving voorkomen;
  • Er wordt één richting opgewerkt, zodat kleine (zoog)dieren van de werkzaamheden vandaan kunnen vluchten. Houd hierbij rekening met vluchtwegen (werk dus niet richting een doodlopende hoek) en zorg dat de dieren voldoende vrije ruimte hebben;
  • De aannemer maakt enkel gebruik van de ruimte die noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Zo wordt onnodige verstoring van dieren en planten voorkomen;
  • Wanneer de werkzaamheden gedurende langere tijd stilliggen, dient het terrein vóór herstart van de werkzaamheden geïnspecteerd te worden door een erkend ecoloog.

Door bovenstaande maatregelen op te volgen wordt invulling gegeven aan de algemene zorgplicht uit de Wnb.

Vervolgonderzoek en ontheffingsaanvraag
Tijdens het vervolgonderzoek op 6 mei 2020 is direct bij aankomst vastgesteld dat het gevonden nest (horst) in gebruik is bij een buizerd. Zoals eerder aangegeven betreft het hier een jaarrond beschermde nest. In het vervolg van de procedure is een ontheffingsaanvraag ingediend met een daarbij horend activiteitenplan. Het activiteitenplan Buizerd is met een ontheffingsaanvraag ingediend bij de provincie Friesland. Het activiteitenplan is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

Bij brief van 30 oktober, kenmerk PF-2020/209995: Ontheffing Wet natuurbescherming voor uitbreiding Sterk Heiwerken B.V. te Drachten (buizerd) heeft de provincie Friesland ontheffing verleend op grond van artikel 3.1, tweede en vierde lid, van de Wet natuurbescherming (Bijlage 3). De ontheffing is verleend onder voorschriften en beperkingen en aanvullende voorschriften, die in acht moeten worden genomen bij het uitvoeren van de werkzaamheden binnen het plangebied.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Alleen stikstofdepositie kan mogelijk een effect hebben op Natura 2000-gebieden in de omgeving van het project. Een aerius-berekening is noodzakelijk om de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden te kunnen duiden. Op basis van de berekening kan worden beoordeeld of voor de werkzaamheden een vergunning nodig is in het kader van de Wnb.

Ecologische hoofdstructuur

De werkzaamheden hebben geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van gebied dat onderdeel is van de EHS. Het plangebied is echter wel volledig aangewezen als beheergebied en natuur buiten EHS. In artikel 7.2.1 van de verordening Romte Fryslân 2014 staat aangegeven dat Natuur buiten de Ecologische hoofdstructuur voorziet in een passende bestemming met gebruiksregels gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van natuurwaarden. Hiervan kan worden afgeweken voor een noodzakelijke ingreep van openbaar belang met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • de natuurwaarden worden afgewogen ten opzichte van de ruimtelijke ingreep;
  • schade aan natuurwaarden door mitigerende maatregelen wordt zoveel beperkt als fysiek-ruimtelijk en wat betreft uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling redelijkerwijs mogelijk is;
  • indien sprake is van een natuurgebied als bedoeld in artikel 7.2.1, wordt resterende schade aan natuurwaarden zoveel gecompenseerd als fysiekruimtelijk en wat betreft uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling redelijkerwijs mogelijk is.

Hier onder wordt het openbaar belang beschreven en worden de natuurwaarden t.o.v. de ingreep afgewogen en beschreven hoe schade aan natuurwaarden worden beperkt en gecompenseerd.

Openbaar belang

De ingreep is van openbaar belang, namelijk: volksgezondheid en openbare veiligheid.  Onderstaand wordt de onderbouwing van het belang weergegeven:

Het bedrijf Sterk Heiwerken wil komen tot een verbetering en optimalisering van hun bedrijfskavel op het adres De Steven 57 in Drachten. Eerder heeft het bedrijf al besloten tot vervanging van en deels uitbreiden van de Lashal op het terrein. Nu staat de volgende en meer ingrijpende verandering op stapel.

De ruimte voor de Technische Dienst is sterk verouderd en moet vernieuwd en gemoderniseerd worden en zo voldoen aan de eisen van deze tijd. Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de ruimte voor de Technische Dienst direct te koppelen aan de Lashal. Hierdoor hoeven de mensen niet meer over het gehele terrein te lopen, wat de nodige veiligheidsrisico's met zich meebrengt. Op het terrein vinden diverse werkzaamheden plaats, in het bijzonder het op- en afladen met kranen van damwanden en materialen voor het aanbrengen van deze damwanden. In de nieuwe situatie kunnen zij binnendoor van de ene naar de andere hal gaan. De bestaande Technische ruimte zal geschikt worden gemaakt voor materialen die feitelijk onderdak opgeslagen moeten liggen, maar nu noodgedwongen buiten liggen.

Ook wordt het kantoor vernieuwd en vergroot. Het huidige kantoor bestaat hoofdzakelijk uit prefab units, waar het personeel nauwelijks genoeg ruimte heeft en waar het echt behelpen is. Ook de klimatologische omstandigheden zijn verre van ideaal. Wat in de huidige situatie ook meespeelt is dat zowel het personeel als de bezoekers over een deel van het werkterrein moeten gaan om van en naar het kantoor te kunnen gaan. Het is de bedoeling om het nieuwe kantoor aan de noordoostzijde van het terrein te realiseren, zodat het kantoorpersoneel en de bezoekers vrijwel direct vanaf de openbare weg het kantoorgebouw kunnen in en uitgaan. De nieuwbouw van het kantoor geeft verder de mogelijkheid om de ruimtes meer efficiënt en ruimer op te zetten en bovenal de klimatologische omstandigheden beter te beheersen wat bijdraagt aan het welzijn van het personeel.

Door de nieuwbouw liggen de gebouwen meer geconcentreerd, waardoor de looplijnen kort en veilig zijn. Ook hoeven het kantoorpersoneel en de bezoekers niet meer over het werkterrein, wat ook bijdraagt aan de veiligheid. Door de nieuwe technische ruimte kan het personeel daar in een meer gezonde omgeving haar werk verrichten.

Afweging natuurwaarden t.o.v. de ruimtelijke ingreep:

Het plangebied is gesitueerd in een dicht begroeid bosperceel. Met de ingreep wordt maximaal 15% van het bosperceel gekapt (worstcase). Ter plaatse van het plangebied is voornamelijk sprake van zwarte els en plaatselijk sprake van berk, zwarte populier, gewone esdoorn en wilgensoorten. Verder is er sprake van een ondergroei van gewone vlier, meidoorn en algemene plantensoorten. Binnen het plangebied komen geen beschermde planten, amfibieën, reptielen, vissen of ongewervelden voor. Daarnaast is er geen sprake van essentieel leefgebied voor zoogdieren ter plaatse van het plangebied. Wel kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen ter plaatse van het plangebied, zoals houtduif, merel en zwartkop. Voor de algemene vogelsoorten is voldoende alternatief leefgebied voorhanden. Daarnaast is er een buizerdnest aanwezig op circa 20 meter van het plangebied. Nesten van buizerd zijn jaarrond beschermd. Bij het kappen van een deel van het bosje voor de uitbreiding van het bedrijfsterrein kan de functionaliteit van een buizerdnest verloren gaan. De nieuwe te realiseren loods en het kantoor bevinden zich zeer waarschijnlijk binnen de verstoringsafstand van de buizerd, waardoor deze ongeschikt kan worden als nestplaats. In het noordelijk deel van het bosje zijn voldoende alternatieve nestplaatsen aanwezig, met voldoende grote bomen die nog niet bezet zijn door andere broedparen. Voor het (mogelijk) verloren gaan van de functionaliteit van het buizerdnest is een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd bij de Provincie Fryslân en verkregen. Al met al kan geconcludeerd worden dat er door de ingreep geen hoge mate aan natuurwaarden verloren gaat. Voor de voorkomende soorten binnen het plangebied is voldoende alternatief leefgebied aanwezig in de directe omgeving.

Beperken schade natuurwaarden en compensatie

Er wordt geprobeerd om zoveel mogelijk (grote) bomen te behouden. Daarnaast vindt er aanplant plaats van nieuwe bomen. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wordt rekening gehouden met de voorkomende flora en fauna. De werkzaamheden worden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd en het gebruik van kunstlicht wordt beperkt. Er wordt één richting opgewerkt, zodat kleine (zoog)dieren van de werkzaamheden vandaan kunnen vluchten. Daarnaast vindt er aanplant plaats van nieuwe bomen, mede om het industrieterrein of te schermen van de omgeving. Geadviseerd wordt om met de provincie Friesland (bevoegd gezag) af te stemmen of de inrichting zoals beschreven in het landschappelijke inpassingsplan voldoende is om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Aeriusberekening

Aan de hand van een aerius-berekening zal vastgesteld moeten worden wat de (mogelijke) effecten zijn voor stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden

Door Elise Goossen advies en support is onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie in zowel de aanlegfase als in de gebruiksfase. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat bij de berekeningen in zowel de aanlegfase als in de gebruiksfase de resultaten niet hoger zijn dan 0,00 mol per hectare per jaar. De berekening en bijlage voor de aanlegfase is bij deze toelichting gevoegd als respectievelijk Bijlage 4 en Bijlage 5. Voor de gebruiksfase wordt hiervoor verwezen naar respectievelijk Bijlage 6

en Bijlage 7.

Conclusie Natuurtoets:

Bij de uitvoering van de werkzaamheden dienen de voorschriften en beperkingen uit de ontheffing Wet natuurbescherming in acht te worden genomen. Op basis van de uitkomsten van de natuurtoets kan worden vastgesteld dat er vanuit dit aspect geen belemmeringen zijn voor de gevraagde ontwikkeling.

4.4 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de wettelijk verplichte 'watertoets' worden doorlopen. De watertoets wordt gezien als een waarborg om de waterbelangen zeker te stellen. Gekeken moet worden in hoeverre de ruimtelijke ontwikkeling invloed heeft op de waterhuishouding. Er wordt daarbij gekeken naar de veiligheid, de kwaliteit en de kwantiteit van het water. Daarnaast is de watertoets eveneens een belangrijk instrument voor het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte waar de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt en de directe omgeving.

Het initiatief van dit bestemmingsplan is op 26 mei 2020 via de digitale watertoets aangemeld bij het Wetterskip Fryslân. Er is een standaard wateradvies verstrekt waarmee in het plan rekening dient te worden gehouden, vallend onder de normale procedure. Indien noodzakelijk wordt nog een aanvullende mail gestuurd. Tussentijds heeft telefonisch overleg plaatsgevonden. Een aanvullende mail is niet ontvangen. Uit de waterparagraaf moet duidelijk blijken welke maatregelen voor wat betreft de wateraspecten die van toepassing zijn worden getroffen.

Leidraad Watertoets

De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Als richtlijn bij het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt Wetterskip Fryslân met de Leidraad Watertoets. Hierin staat voor alle wateraspecten uitgangspunten omschreven waarmee u rekening moet houden en is informatie te vinden over de te nemen maatregelen.

Binnen het plan moet eventueel rekening worden gehouden met de volgende aandachtspunten

Vrij voor de boezem

Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Dit wil zeggen dat het gebied niet is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Wij adviseren u om hiermee rekening te houden bij het bepalen van de aanleghoogte.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401_0006.png"

Worden geen compenserende maatregelen getroffen, of er is geen overeenstemming over de alternatieve maatregelen, dan is een watervergunning vereist.

Maatwerk op basis van de watertoets of de Leidraad kan worden gevonden in infiltratie, berging van overtollig regenwater of voor het doorspoelen van toiletten en dergelijke.

Afwegingen en maatregelen
De locatie van de uitbreiding is gelegen op het bedrijventerrein de Haven. In ieder geval kan worden vastgesteld dat de nieuwbouw op een vergelijkbare hoogte en niveau zal worden gebouwd als de bestaande lashal. Gekeken is naar de Algemene Hoogtekaart Nederland. Het peil voor de lashal komt op het laagst gemeten ongeveer neer op 1,4 m boven NAP. Het peil van de straat voor het perceel ligt op ongeveer 0,80 m boven NAP. Het peil is daarmee ongeveer 0,6 meter hoger gelegen. Verder kan worden opgemerkt dat het perceel aan twee zijden wordt omringd door oppervlaktewater. Op basis hiervan is de kans op het onderwater te komen staan van het perceel vrijwel nihil. Van het realiseren van kelders is geen sprake. Mocht overstroming plaatsvinden dan hebben wij te maken met een probleem van grotere orde, die niet meer plaatsgebonden is.

Bij de planontwikkeling wordt rekening gehouden met de volgende maatregelen:

  • 1. Watercompensatie: Op basis van 3.500 m² verharding (bij boezem 5%) moet rekening worden gehouden met een 175 m² nieuw water. Ingezet zal worden op het graven van een sloot tussen de bebouwing en het naastgelegen groen, zodat het water van de daken hier direct op kan afwateren. De sloot biedt de mogelijkheid tot infiltratie, waarbij voldaan moet worden aan de onder 'waterkwaliteit' genoemde voorwaarden. Bij hevige regenval is overloop op de boezem mogelijk.
  • 2. Waterkwaliteit: Voor het lozen van water afkomstig van oppervlakteverhardingen die mogelijk verontreinigd kunnen raken door bedrijfsactiviteiten gelden normen uit het Activiteitenbesluit. Hiervoor is een filtrerende voorziening nodig. Water afkomstig van de verhardingen moet worden opgevangen in goten en kan via de filtervoorziening worden afgevoerd. Dit aspect wordt bij de vergunningverlening nader uitgewerkt en afgestemd met het waterschap.

Onderzoek Waterhuishouding

Op basis van het voorgaande is door RoyalHaskoningDHV nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor realisering van de opvang van hemelwater, ter compensatie van de toename aan verhard oppervlak.

Het nader onderzoek is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van het onderzoek is vastgesteld dat op het terrein een waterberging van 80 m³ gerealiseerd moet worden door middel van het aanleggen van een wadi. De wadi moet een bodembreedte van 1 m hebben met taluds met een verhouding van 1 op 3, een maximale waterdiepte van 50 cm en met een lengte van minimaal 65 m. De exacte locatie moet nog op het terrein worden bepaald.

De grondslag in het gebied maakt infiltreren in de bodem lastig, waardoor de wadi moet worden voorzien van een uitstroomvoorziening. Onder de wadi zal een drain geplaatst moeten worden, die vervolgens uitstroomt op de boezem, direct grenzend aan het perceel. Het hemelwater zal via de bodem van de wadi in de drain infiltreren. Door het beperkt houden van de drain is het infiltratieoppervlak klein en zal de afvoer van hemelwater voldoende worden geremd. De wadi is voldoende groot om bij extreme buien voor een goede opvang van hemelwater te zorgen.

Conclusie:

Met het Wetterskip Fryslân heeft afstemming plaatsgevonden over de treffen voorzieningen. Op het terrein zal een wadi worden aangelegd onder voorwaarden. Binnen de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van dit onderdeel. Het aspect water vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.5 Bodem

In het kader van een ontwikkeling of een herziening van een bestemmingsplan moet onderzocht worden welke gevolgen eventuele bodemverontreinigingen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. De bodemkwaliteit kan een beperkende factor zijn voor de beoogde (functie-)uitbreiding of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan.

Uitgangspunt bij de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie.

Een nieuwe bestemming mag pas aan het plangebied worden gegeven, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.

De locatie van Sterk Heiwerken wordt heringericht en deels uitgebreid aan de westzijde van het terrein. Bij de uitbreiding van het terrein vindt grondverzet plaats en het is daarom noodzakelijk voor uitvoering van de werkzaamheden inzicht te hebben in de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Door Enviso Ingenieursburo is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op 25 november 2020 conform NEN 5740. Op basis van dit bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van zowel de grond als het grondwater op locatie vastgesteld. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 8 aan deze toelichting gevoegd. De conclusie van het onderzoek is hieronder integraal overgenomen uit het rapport.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de hypothese onverdacht

aangenomen kan worden, daar er geen tot slechts zeer lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. De

grond voldoet indicatief getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit aan de Achtergrondwaarde en het

grondwater is verontreinigd met enkele zware metalen die zeer waarschijnlijk van nature aanwezig

zijn.

Concluderend kan worden gesteld dat er uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan

voor de voorgenomen nieuwbouw van een kantoor met loods op de locatie.

Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het

onderliggende bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of de grond buiten de

locatie kan worden hergebruikt, kan het bevoegd gezag (gemeente waar de grond zal worden

toegepast) verzoeken om een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit.

Conclusie:

Op grond van het aspect Bodem bestaan er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

De normen voor luchtkwaliteit zijn opgenomen In de Wet milieubeheer. Bedoeling is met het stellen van normen om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Maatgevend voor de luchtkwaliteit zijn de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).

In Fryslân zijn op het gebied van luchtkwaliteit geen knelpunten. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in Drachten en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze situatie doet zich voor als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

In deze situatie gaat het om verplaatsing van bestaande activiteiten. De kantoorruimte en de technische ruimte worden naar aard en omvang vervangen, allebei op een iets gewijzigde locatie, aangrenzend op het bestaande terrein van Sterk Heiwerken. De kantoorfunctie biedt ruimte voor een geringe uitbreiding van het personeel. Bij de berekening van de gevolgen door gebruikmaking van de NIBM-tool is uitgegaan van worst case, waarbij het personeel wordt uitgebreid met 10 extra mensen. Hiervan uitgaande zou het aantal extra voertuigbewegingen 100 per week bedragen. De omstandigheden voor wat betreft de technische ruimte blijven ongewijzigd. Het aandeel vrachtverkeer is nihil. De berekening kan als volgt worden weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401_0007.png"

Vastgesteld kan worden dat de luchtkwaliteit tussen de bestaande en de nieuwe situatie vrijwel vergelijkbaar zijn en ruim onder de grenswaarde van "Niet in betekende mate" blijven. Daarmee geldt voor dit plan de NIBM-regeling. Het plan is vanuit het aspect luchtkwaliteit van dermate geringe omvang dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie:

De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de gevraagde ontwikkeling.

4.7 Erfgoed, archeologie en cultuurhistorie

Erfgoed

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet de belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed. Belangrijkste uitgangspunt bij de wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Als blijkt dat dit niet mogelijk is, dan worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Verder moet bij ieder ruimtelijk plan een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied worden gemaakt vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse.

Mocht in het plangebied sprake zijn van erfgoed, dan moet op grond van het voorgaande aangegeven worden op welke wijze met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

Voor het plangebied is op basis van de provinciale archeologische beleidskaart (FAMKE) onderzocht welke archeologische waarden aanwezig zijn. Op deze kaart is op basis van zowel de aanwezige archeologische monumenten als de te verwachten archeologische waarden een advies aangegeven. De FAMKE bestaat uit twee provinciedekkende advieskaarten, één voor de periode Steentijd - Bronstijd, en één voor de periode Ijzertijd - Middeleeuwen. Voor het plangebied kan op basis van de kaarten uit de twee verschillende perioden tot de volgende conclusies worden getrokken.

Steentijd - Bronstijd

De advieskaart “Steentijd - Bronstijd” geeft het volgende beeld. Er worden de volgende adviezen gegeven van karterend onderzoek 3 voor het gele vlak tot geen onderzoek noodzakelijk voor het groene deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401_0009.png"

Binnen FAMKE wordt voor karterend onderzoek 3 het volgende aangegeven:

In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal drie boringen per hectare worden gezet, met een minimum van drie boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen inzicht geven aanwezigheid en diepte van een eventueel aanwezige podzolbodem, waarin zich archeologisch resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op de aanwezigheid van podzol, de diepte en het reliëf van de zandlagen in de bodem. Bij aanwezigheid van een podzolbodem, bevelen wij aan het boorgrid te verdichten tot zes boringen per hectare (zie advies ‘karterend onderzoek 2'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

Binnen FAMKE wordt voor bij het groene gedeelte aangegeven dat geen onderzoek noodzakelijk is. In de beschrijving hierbij wordt het volgende aangegeven:

Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting op gefundeerde gronden zeer laag is, en waar eventuele resten uit de steentijd zich vermoedelijk zodanig diep onder het maaiveld bevinden dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.

Ijzertijd - Middeleeuwen

De advieskaart voor Ijzertijd - Middeleeuwen geeft het volgende beeld. Het advies wordt gegeven tot karterend onderzoek 3 (Middeleeuwen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401_0011.png"

Binnen FAMKE wordt ten aanzien van karterend onderzoek 3 de volgende toelichting gegeven:

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats, en de strategie van onderzoek dient te worden bepaald door het desbetreffende onderzoeksbureau. Indien de vindplaats een nieuw aangetroffen terp betreft, geldt het advies: ‘waarderend onderzoek op terpen'. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.

Cultuurhistorie

Naast wetgeving op rijksniveau is ook in de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren. Informatie over de cultuurhistorische waarden is beschikbaar door gebruik te maken van de digitale Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van Provinsje Fryslân. Wat betreft het onderdeel cultuurhistorie blijkt uit deze kaart dat er geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Een regeling ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden wordt daarom niet nodig geacht.

Conclusie:

Op basis van de bouwplannen kan worden vastgesteld dat de ingrepen in de bodem de 5000 m² niet overstijgen. Archeologisch onderzoek voor deze ontwikkeling is daarom niet noodzakelijk. Mocht tijdens de werkzaamheden archeologische resten blootgelegd worden, dan zal melding gedaan worden aan het bevoegd gezag. Archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de gevraagde ontwikkeling.

4.8 Externe veiligheid

Voor wat betreft externe veiligheid gaat het om het beperken van ongevallen voor de omgeving. Het gaat hierbij zowel om de kans op als het effect van een ongeval op de directe omgeving, dit kan plaatsvinden door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door de hiervoor genoemde activiteiten. Om risico's te kunnen kwantificeren wordt gebruik gemaakt van twee risico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het Plaatsgebonden risico (PR) wordt beschreven als de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij het GR gaat het aangeven van een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het externe veiligheidsbeleid vindt zijn basis in diverse wet- en regelgeving. In dit kader kunnen in ieder geval worden genoemd:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Wet basisnet (vervoer gevaarlijke stoffen);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Perspectief externe veiligheid omgeving in relatie tot plangebied

Op basis van de Atlas voor de leefomgeving is gekeken naar de risico's in de directe omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2020BHA008-0401_0012.png"

Gedeelte van de Atlas Leefomgeving, onderdeel externe veiligheid. (bron: www.atlasleefomgeving.nl)

Vastgesteld kan worden de risico's in het kader van de externe veiligheid zich niet strekken tot geheel of deels liggend over het plangebied. De aardgastransportleiding (rode stippellijn) is gelegen op tenminste 450 meter van het plangebied.
Bij het bedrijf Renewi aan de De Lier ligt de risicocontour van 10-6 (zwarte stippellijn) op het terrein zelf of deels buiten het terrein, maar heeft geen betrekking en geen invloed op het plangebied. Bij een PR van 10-6 is de kans dat er daadwerkelijk een zwaar ongeval plaatsvindt 1 op de miljoen. Binnen de ruimtelijke ordening wordt dit binnen de kaders van externe veiligheid gezien als een relatief hoog risico. Deze situatie doet zich niet voor, voor wat betreft het plangebied.

Eenzelfde conclusie kan getrokken worden voor wat betreft het bedrijf aan de Meerpaal.

Als het gaat om de bereikbaarheid van het perceel De Steven 57 kan gebruik worden gemaakt van de weg De Steven. Deze heeft een breedte van tenminste 4,50 meter en heeft over het geheel gezien een vrije ruimte van 4.20 meter hoogte. Aan de weg, bochtstralen en de belastbaarheid is niets gewijzigd, zodat deze als aanrijroute voor de brandweer bruikbaar is. Een tweede aanrijroute ontbreekt, zodat niet aan de gestelde eisen wordt voldaan.

Het kantoor wordt vrijwel direct aan de doorgaande weg gesitueerd, met enkele parkeervoorzieningen aan de voorkant. Hiermee wordt voldaan aan een goede bereikbaarheid en opstelplaats voor brandweervoertuigen tot op 10 meter van het kantoor.

Door de Veiligheidsregio/brandweer zijn in het kader van het vooroverleg een aantal zaken geconstateerd inzake de brandweerzorg. Sterk Heiwerken is slechts bereikbaar via één aanrijroute. De bestaande en nieuwe situatie brengen hierin geen verandering. Het perceel van Sterk Heiwerken ligt geheel in de verste hoek op het industrieterrein, waardoor de opkomsttijd van de brandweer, langer kan zijn dat de wettelijk toegestane tijd. Ook hier gaat het om een bestaande situatie. De route naar Sterk Heiwerken voert langs verschillende risicobronnen op het industrieterrein. Calamiteiten bij die risicobronnen kunnen invloed hebben op de bereikbaarheid van de hulpdiensten. Sterk Heiwerken is zich van deze aandachtspunten bewust.

Inrichtingen

Aan de Lier 2 in Drachten is het bedrijf Renewi gevestigd. Het bedrijf valt onder het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (BRZO) en daarmee ook onder de werkingssfeer van het Bevi. Hierdoor zijn grens- en richtwaarden van toepassing in het kader van externe veiligheid. Vastgesteld kan worden dat het invloedsgebied over het gehele plangebied valt (EV-signaleringskaart). Het plangebied ligt op ongeveer 380 meter afstand van het terrein van Renewi.

In het kader van de vergunningaanvraag in december 2016 zijn de risico's met een QRA berekend. Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico (GR) laag is. Voor een goede beoordeling van deze situatie is het goed vast te stellen dat op het huidige terrein al een kantoor aanwezig is. Deze wordt vervangen door de nieuwbouw aan de westkant van het terrein. Ook de bestaande onderhoudshal verliest zijn functie als onderhoudshal (wordt opslaghal voor materialen). De nieuwbouw is alleen mogelijk via onderliggend bestemmingsplan.

Ten opzichte van de huidige situatie zal het aantal personen in het kantoor licht toenemen, maar in de nieuw te bouwen onderhoudshal ongeveer hetzelfde bedragen. Het kantoor heeft een groter brutovloeroppervlak, zodat een ruimer opzet mogelijk is en voldaan kan worden aan de eisen die in deze tijd aan werkruimte worden gesteld. Uitgaande van de bedrijfslocatie van Renewi ligt het nieuwe kantoor op een grotere afstand, namelijk op een afstand van 380 meter gerekend vanaf de dichtstbijzijnde erfgrens Renewi, ten opzichte van 310 meter gerekend vanaf de huidige kantoorlocatie.

Voor wat betreft de nieuwe bedrijfshal geldt een afstand van ongeveer 390 meter ten opzichte van ongeveer 325 meter in de huidige situatie. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat de nieuwe bedrijfshal volledig achter de lashal schuil gaat ten opzichte van de ligging van het perceel van Renewi. Vastgesteld kan worden dat een meer gunstige situatie zal ontstaan. Hoewel het aantal personen licht zal toenemen, zal deze toename niet in het GR tot uitdrukking komen, uitgaande van een meer gunstige (verder weg) ligging ten opzichte van Renewi.

Gelet op de functie van bedrijfshal en kantoorfunctie zullen hierbij geen grote groepen minder zelfredzame personen aanwezig zijn, die aanleiding geven tot een grotere hulpvraag voor de hulpdiensten. Verder kan worden opgemerkt dat het hier gaat om nieuwe kantoorfunctie, die voldoet aan de huidige eisen en voorzien is van afsluitbare ventilatie. Ook de nieuwe bedrijfshal zal aan de huidige eisen moeten voldoen. Uitgangspunt is dat deze voldoende bescherming bieden tegen de risico's van Renewi.

Een verder verantwoording van het GR wordt in deze situatie niet wenselijk geacht en zou ook niet van toegevoegde waarde zijn. Het GR vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

De opslag van gevaarlijke stoffen bij een ander bedrijf, in dit geval propaan, is op een afstand van ongeveer 85 m gerekend van perceelsgrens tot plangebied, terwijl het eventuele risico beperkt blijft tot het perceel waar de propaan is opgeslagen.

Buisleidingen

Op basis van de Risicokaart heeft een inventarisatie plaatsgevonden naar de mogelijke risico's van inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen. Vastgesteld kan worden dat de gevraagde ontwikkeling niet in de directe nabijheid is gelegen van inrichtingen met een GR van 10-6. De dichtstbijzijnde aardgasleiding is op tenminste 450 m afstand gelegen van het plangebied. Het betreft hier een leiding 6,65 inch en een maximale werkdruk van 0,89 bar. Voor deze leiding moet rekening worden gehouden met een inventarisatie-afstand van 45 meter ten opzichte van de leiding. Vastgesteld kan worden dat het plangebied ruim buiten deze afstand ligt, er is geen reden om hier nader onderzoek te doen.

Conclusie:

Vastgesteld kan worden dat het GR van het BRZO-bedrijf, opslag van propaan en de buisleidingen geen belemmering vormen.
De externe veiligheid in algemene zin vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

Sterk Heiwerken is zich bewust van de beperkingen en risico's van slechts één aanrijroute met mogelijk een langere aanrijtijd en één en dezelfde vluchtweg langs risicovolle inrichtingen.

4.9 Kabels en leidingen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Er gelden dan beperkingen voor ingrepen in de bodem. Verder moet rekening worden gehouden met zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen. Ook hier geldt dat deze beperkingen opleveren of kunnen opleveren. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de hoofdleidingen. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Conclusie:

In het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen die een planologische zone hebben en van invloed zijn op de gevraagde ontwikkeling. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk en daardoor vormt dit aspect geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.10 Parkeren

Verkeersontsluiting

De locatie van Sterk Heiwerken ligt aan De Steven 57 op het bedrijventerrein De Hemmen te Drachten. De Steven is een doodlopende weg over het bedrijventerrein. De locatie ligt aan het uiteinde daarvan. Langs de locatie rijdt dus geen doorgaand of ander bestemmingsverkeer. Vanaf de locatie kan achtereenvolgens via De Steven, De Boeg, Het Helmhout en De Bolder de rotonde in de Noorderhogeweg worden bereikt of via De Steven, de De Hemmen en De Loswal de rotonde richting de Zuiderhogeweg. De eerste route komt uit bij aansluiting Drachten-Centrum op de N31 tussen de Afsluitdijk bij Zurich en knooppunt Drachten (ook wel: knooppunt Ureterpervallaat) via Harlingen en Leeuwarden. De zuidelijke route komt uit bij aansluiting 29 Drachten-centrum op de A7 tussen Zaandam en Nieuwenschans via Heerenveen en Groningen.

Omdat de locatie van Sterk Heiwerken, samen met de naastgelegen onderneming Frieslandstaal, aan het einde van de weg ligt, is vrijwel al het verkeer op dit deel van De Steven gerelateerd aan het bedrijf, als werknemer, voor zakelijk expeditie verkeer of transport, of als zakelijke bezoeker. Alle verkeer: woonwerk, expeditie, transport en zakelijk bezoek, rijdt via dezelfde route naar en van de bedrijfslocatie. Dat geldt zowel voor gemotoriseerd verkeer als voor fietsers.

Met behulp van de CROW publicatie 381 “Kengetallen parkeren en verkeersgeneratie” kan worden bepaald wat de te verwachten verkeersgeneratie van het bedrijf na uitbreiding is. Daarvoor wordt aangesloten bij de categorie: “arbeidsextensief / bezoekersextensief”. In de richtlijn zijn verschillende parameters opgenomen voor verschillende CBS-verstedelijkingsgraden en stadsdelen. Voor Drachten geldt de categorie 'Matig stedelijk' en voor de specifieke locatie van Sterk geldt 'Buitengebied'.

De bijbehorende verkeersproductie of verkeersgeneratie bedraagt dan 3,9 tot 5,7 rit per 100m² bvo (bruto vloeroppervlak) per etmaal. De bepalende vloeroppervlaktes van het ondersteunende kantoor, de ruimtes van technische dienst en de lashal bedragen bij elkaar en afgerond 4.400 m². Dat betekent dat de te verwachten verkeersproductie tussen de 175 en 250 ritten per dag bedraagt. Dit aantal ritten kan ruimschoots worden verwerkt op De Steven en de aansluitende wegen en daarvoor zullen in het plan dan ook geen aanvullende maatregelen voor (hoeven) worden getroffen.

Parkeren

In de huidige situatie wordt op het terrein van Sterk Heiwerken voorzien in 13 plekken achterop het eigen terrein en nog eens 4 plekken net buiten het hek. Ter hoogte van het kantoorgebouw is voorzien in 12 plekken langs de weg en nog eens 5 plekken binnen het hek op eigen terrein. Net voor de bocht ter hoogte van het kantoorgebouw liggen nog eens 9 parkeerplekken lans de weg, die deels worden gebruikt door personeel en bezoekers van Sterke en deels door naastgelegen onderneming Frieslandstaal. Langs het laatste deel van De Steven zijn recht tegenover het bedrijf een twaalftal openbare parkeerplaatsen voorzien. Deze worden eveneens gebruikt door werknemers of bezoekers van Sterk Heiwerken of de naastgelegen onderneming Frieslandstaal. In de huidige situatie beschikt het bedrijf dus over 34 eigen parkeerplekken en 25 (14 + 9) openbare parkeerplekken.

Uitgaande van de hiervoor genoemde parameters en dezelfde CROW richtlijn 381 geldt dan dat de te verwachten parkeernorm 0,8 tot 1,3 parkeerplaats per 100m2 bvo bedraagt, exclusief vrachtwagen parkeerplekken.

Voor dat laatste wordt uitgegaan dat er op het terrein zelf voldoende ruimte beschikbaar is voor het opstellen en stallen van vrachtwagens ten behoeve van zowel parkeren als voor het laden en lossen van transporten. Als vuistregel geldt dat ten minste 3% van de parkeerplekken voorzien is van laadpalen en dat ongeveer 5% van de parkeerplekken beschikbaar is voor zakelijke bezoekers.

Het totaal aantal benodigde parkeerplekken bedraagt 0,8 tot 1,3 keer 44 (ongeveer 4.400m2 bvo) en dat komt overeen met 35 tot 57 parkeerplekken. Daarvan zouden er tenminste 1 en bij voorkeur 2 moeten worden voorzien van een laadpaal en 2 à 3 plekken moeten beschikbaar zijn voor zakelijke bezoekers, eventueel te combineren met laadplek(ken). Voor het nieuwe kantoor zijn 20 parkeerplaatsen voorzien.

Fietsparkeren

Aandachtspunt betreft het fietsparkeren, de ligging van de locatie aan De Steven, aan het eind van een doodlopende weg via een bedrijventerrein met relatief veel zwaar transport, nodigt niet uit tot fietsgebruik. Toch zullen individuele werknemers af en toe of zelfs structureel met de fiets naar het werk komen, of in ieder geval moeten kunnen komen. Te overwegen valt daarom dicht bij de voordeur van het nieuwe kantoorgebouw en ten behoeve van de sociale controle liefst in het zicht van de balie, een stallingsgelegenheid te bieden voor het parkeren van 5 tot 6 fietsen. Deze stalling zou eventueel ook kunnen voorzien in het faciliteren van één of twee bedrijfsfietsen, zodat medewerkers in voorkomende gevallen kunnen fietsen tussen kantoorgebouw en de bedrijfslocatie.

Conclusie:

Het onderdeel parkeren vormt, onder voorwaarde van aanleg van de 20 parkeerplaatsen, geen belemmering voor de planontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridisch kader

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsregels van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting op de bestemming

In het onderhavige bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied heeft twee enkelbestemmingen, namelijk 'Bedrijventerrein - Watergebonden' en 'Groen'. De bestemming vloeit voort uit het 'moederplan' Industrieterrein De Haven.

Bedrijventerrein - Watergebonden
De gronden van het plangebied hebben de bestemming 'Bedrijventerrein - Watergebonden' en sluit daarbij aan bij het bestaande terrein van Sterk Heiwerken.

Groen
Voor zover de bestemming Groen onderdeel uitmaakt van de exploitatieovereenkomst is deze meegenomen in dit bestemmingsplan.

Voorwaardelijke verplichting

Voor de borging van zowel de landschappelijke inpassing van de uitbreiding als de voorzieningen die vanuit het aspect water gerealiseerd moeten worden zijn in artikel 6 voorwaardelijke verplichtingen opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan kan worden gesplitst in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg opgestuurd aan de provincie Fryslân en aan de Veiligheidsregio/brandweer.

De provincie heeft laten weten dat de provinciale belangen in het plan op een juiste wijze zijn verwerkt en dat het plan voor het overige geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

Ontwerpbestemmingsplan

In het vervolg is het ontwerpbestemmingsplan gedurende vanaf 1 juni 2021 zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te bepalen of het economisch uitvoerbaar is. Deze uitvoerbaarheid wordt op twee manieren bepaald, namelijk door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

De ontwikkeling vindt plaats op initiatief en onder verantwoordelijkheid van Sterk Heiwerken. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken voor uitvoering van dit plan.

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden voor de gemeente. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan of de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gemeente en initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de plankosten en eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal voldoende verzekerd.