direct naar inhoud van Artikel 36 Algemene wijzigingsregels
Plan: Buitengebied 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2013Buitengebied-0403

Artikel 36 Algemene wijzigingsregels

36.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming van gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' voor het oprichten van transformatorhuisjes en andere nutsgebouwen met een inhoud van maximaal 100 m³ en een bouwhoogte van maximaal 4 meter, die in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn;

  • b. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
    • 1. de vergroting mag maximaal 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zijn;

  • c. de in het plan vermelde maatvoeringen worden gewijzigd;

  • d. de bestemming van gronden wordt gewijzigd ten behoeve van de vestiging van maximaal 2 seksinrichtingen binnen het plangebied;

  • e. de bestemming van gronden ter plaatse van de aanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied 1” wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Werken' ten behoeve van het bouwen van nieuwe woningen eventueel in combinatie met bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. in afwijking van de bouwregels bij de bestemming “Wonen - Werken” de totale oppervlakte aan hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 300 m² mag zijn;
    • 2. aan de wijziging uitsluitend wordt meegewerkt wanneer de te bouwen woning(en) qua aantallen, woningtype en doelgroep passen binnen het door Gedeputeerde Staten geaccordeerd gemeentelijk woonplan, zoals dat op het moment van wijziging geldt;
    • 3. voor het overige de regels van artikel 'Artikel 24 Wonen - Werken' van overeenkomstige toepassing zijn;

  • f. de bestemming van gronden ter plaatse van de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 2” wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van het realiseren van bedrijven al dan niet in combinatie met een bedrijfswoning en met dien verstande dat:
    • 1. in afwijking van de bouwregels bij de bestemming 'Bedrijf' de oppervlakte aan gebouwen maximaal 50% van het bouwperceel mag zijn;
    • 2. de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing per bedrijf minimaal 300 m² dient te zijn;
    • 3. in afwijking van de bouwregels bij de bestemming 'Bedrijf' de goothoogte van gebouwenter plaatse van het aanduidingsvlak grenzend aan de bebouwde kom van Opeinde maximaal 6 m mag zijn;
    • 4. de aard van de bedrijven is beperkt tot agrarische hulp- en toeleveringsbedrijven en hoveniersbedrijven, (lichte)industrie, uitgeverijen, drukkerijen en reproductiebedrijven, groothandel, verhuurbedrijven, computerservice- en informatietechnologie, speur- en ontwikkelingswerk, reparatiebedrijven en communicatiebedrijven genoemd in Bijlage 1 dan wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
    • 5. de grootte van een bedrijfsperceel maximaal 2.000 m² mag zijn, dan wel maximaal 3.000 m² indien in concrete uitzonderingsgevallen aangetoond kan worden dat de behoefte daartoe aanwezig is;
    • 6. voor het overige de regels van artikel '5 Bedrijf' van overeenkomstige toepassing zijn.
  • g. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' en/of de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open gebied' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Paardenbedrijf' ten behoeve de uitbreiding van een bestemmingsvlak van een bestaande paardenhouderij, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van een bestemmingsvlak dat na wijziging ontstaat, niet meer dan 1,5 hectare per paardenhouderij mag bedragen;
    • 2. de uitbreiding aansluitend op het bestaande bestemmingsvlak wordt gesitueerd zodat één bouwensemble op een vergroot bouwperceel wordt verkregen;
    • 3. de afstand tussen de grens van de bebouwing en (bedrijfs)woningen van derden minimaal 50 meter is;
    • 4. de uitbreiding van de paardenhouderij qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig wordt ingepast;
    • 5. wordt voorzien in een goed landschappelijke inpassing van de bebouwing, waarbij:
      • de aanwijzingen uit Bijlage 4 Handleiding erfinrichting buitengebied zijn gevolgd;
      • de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en omtrent de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing;
    • 6. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen, of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend.
36.2 Beoordelingscriteria

Wijzigingen als bedoeld in lid 36.1 kunnen alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.