direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijeberkoop - Woning Oosteregge
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPOosteregge-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Ten zuiden van de Bovenweg door Nijeberkoop ligt een solitair bebouwingslint in het landelijk gebied. Bij de gemeente Ooststellingwerf is het verzoek ingediend om aansluitend op dit lint een nieuwe woning te mogen realiseren. De gemeente wil hieraan onder voorwaarden meewerken. De ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 1.3. Daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft een kleine kavel grasland ten noorden van het perceel Oosteregge 1 te Nijeberkoop. De begrenzing is afgestemd de kadastrale grenzen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPOosteregge-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is nu geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied 2006. Het heeft hierin een agrarische bestemming. Het bouwen van een woning en het gebruik van de gronden voor wonen is in strijd met deze bestemming. Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied, waarbinnen de gewenste situatie mogelijk is.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 BESCHRIJVING VAN HET VOORNEMEN

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten noorden van een eenzijdig bebouwingslint van woonhuizen aan de Oosteregge. Deze doodlopende weg is een zijtak van de Bovenweg (N351), die langs (en door) een kleinschalig boscomplex ligt. Het lint is in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw ontwikkeld. De gronden rondom het bebouwingslint hebben een agrarisch gebruik.

Tussen de noordelijk gelegen woning en de Bovenweg ligt een kavel grasland die is omgeven door een groensingel. Deze kavel heeft een agrarische bestemming, maar is feitelijk te klein voor een dergelijke functie. Deze kavel vormt het plangebied van dit bestemmingsplan. Een aanzicht op het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPOosteregge-VA01_0002.png"

Figuur 2.1 Aanzicht op het plangebied

2.2 Voorgenomen initiatief

Het initiatief omvat de realisatie van een vrijstaand woonhuis, aansluitend op het bestaande lint van woonhuizen. Het noordelijk deel van het plangebied behoud een groene inrichting, in de vorm van een voortuin. De gewenste situatie in het plangebied is weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPOosteregge-VA01_0003.png"

Figuur 2.2 Nieuwe situatie plangebied

Voor de bouwmogelijkheden van de woning wordt aansluiting gezocht bij de bestaande woningen in het lint. Het gaat om een woning met een voetprint van ongeveer 8 bij 10 meter en een gootlijn op maximaal 3,5 meter. Daarmee bestaat de mogelijkheid voor een woning die is opgetrokken uit één bouwlaag met een kap.

De woning wordt in de rooilijn met de andere bebouwing in het lint gebouwd en krijgt een tweezijdige oriëntatie, namelijk op de Oosteregge en op de Bovenweg. Dit is gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Op deze manier vormt de woning een afronding van het lint, bekeken vanaf de Bovenweg. Bijgebouwen concentreren zicht op de zuidoostelijke hoek van het perceel.

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

Dit bestemmingsplan maakt een uitbreidingslocatie in het landelijk gebied mogelijk. Het is van belang dat een dergelijke ontwikkeling op een verantwoorde manier wordt ingepast in het landschap. De Structuurvisie Grutsk op 'e Romte van de provincie Fryslân vormt hierbij een handvat.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in de Zuidelijke Wouden. Het behoud van de houtwallen, singels en boscomplexen en het versterken en ontwikkelen op basis van huidig gebruik van deze structuur is uitgangspunt.

Het plangebied sluit aan op een bebouwingslint dat is ingepast in het planmatig verkavelde gebied, gelegen in houtwallen. De extra woning kan hier goed worden ingepast, mits de verkavelingstructuur en de houtwallen worden behouden. Het plan doet geen afbreuk aan deze elementen. De structuren in de omgeving blijven goed herkenbaar.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het bouwen van één woning is op basis van jurisprudentie geen verstedelijking in dit kader. Desondanks wordt de ontwikkeling getoetst aan de ladder. Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • 1. Is er een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling?

De aanleiding voor het ontwikkelen van de woning is een lokaal initiatief. De aanvrager gaat de woning zelf bewonen. Er is dus duidelijk sprake van een regionale behoefte voor de ontwikkeling.

  • 2. Kan de actuele regionale behoefte worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied?

In de directe omgeving is binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte voor de ontwikkeling van woningbouw.

  • 3. Kan een nieuwe locatie worden gevonden die passend multimodaal is ontsloten?

De locatie heeft een goede ontsluiting op de provinciale weg N351 en is ook met het openbaar vervoer te bereiken.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. De provincie Fryslân zet in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

De meeste kernen in de gemeente Ooststellingwerf, waaronder Nijeberkoop, zijn aangewezen als kleine kernen. Voor dergelijke kernen is een terughoudend woningbouwbeleid opgenomen. Woningbouw op het platteland is primair gericht op de plaatselijke woningbehoefte, dat wil zeggen op de reële woningvraag die voortkomt uit het gebied zelf. De verdeling van de beschikbare woningbouwruimte op het platteland is primair een gemeentelijke verantwoordelijkheid.

De regels ten aanzien van het bouwen van woningen in het landelijk gebied zijn opgenomen in de Verordening Romte.

Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in de Zuidelijke Wouden. Het plangebied ligt in een hoogveenontginningsgebied, waar de langgerekte, lintvormige structuren van vaarten en wegen (met beplanting), met haaks hierop de planmatig aangelegde verkaveling en wijken een kernkwaliteit vormen. Voor het plan is de vrij robuuste groenstructuur van singels, houtwallen, grotere en kleinere boscomplexen en boombeplanting langs wegen een belangrijke kwaliteit. Het behoud van de houtwallen, singels en boscomplexen, die samen een essentieel onderdeel vormen van de landschappelijke structuur staat voorop. Het versterken en ontwikkelen op basis van huidig gebruik van deze structuur is uitgangspunt.

In paragraaf 3.3 wordt ingegaan hoe het plan wordt ingepast bij de genoemde kernkwaliteiten.

Verordening Romte Fryslân 2014

Op 18 juni 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In de verordening zijn, net als in de eerdere verordening, regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Bundeling

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Is dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Hier is dus in principe geen beleidsruimte voor het toevoegen van woningen. In lid 1.3.1 is een uitzonderingsregel opgenomen, waarmee onder voorwaarden een nieuwe stedelijke functie in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of een bestaande bebouwingscluster wordt toegestaan. Deze voorwaarden zijn:

  • de nieuwe stedelijke functie leidt tot een landschappelijk aanvaardbare afronding of verdichting van een bebouwingslint of bebouwingscluster en doet geen afbreuk aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.
  • in geval van woningbouw gaat het per lint of cluster om één of enkele woningen, waarvan de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m². En de woning moet in overeenstemming zijn met het gemeentelijk woonplan.

Op het eerste aspect wordt onder ruimtelijke kwaliteit ingegaan. In de regels is vastgelegd dat er één woning is toegestaan met een maximale oppervlakte van 300 m2 aan gebouwen. In paragraaf 3.3 komt het gemeentelijk woonplan aan de orde.

Ruimtelijke kwaliteit

In lid 2.1.1 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf omvat waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  • het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op ’e Romte.

De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.3.

Conclusie

Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de Verordening Romte Fryslân 2014. In een eerder stadium is overleg gevoerd met de provincie over de onderhavige ontwikkeling en is ambtelijke overeenstemming bereikt.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2010-2020-2030 (de grenzeloze toekomst)

De gemeenteraad van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 15 september 2009 de 'Structuurvisie 2010-2020-2030 Ooststellingwerf' vastgesteld. In de structuurvisie legt de gemeente haar profiel voor de toekomst vast. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente Ooststellingwerf.

Voor de dorpen noemt de structuurvisie dat deze vitaal en leefbaar moeten blijven. De in de structuurvisie genoemde woningbouwmogelijkheden worden voornamelijk ingezet voor herstructurering, strategische projecten en bijzondere doelgroepen. Het verbeteren van de kwaliteit van woningen en de woonomgeving staat hierbij voorop.


Wat betreft woningbouw wordt nagestreefd dat de dorpen niet definitief ‘op slot gaan’. Waar mogelijk worden dorpsranden met woningbouw afgerond. Er moet ruimte blijven voor het exclusieve segment in de randen van de dorpen en in het buitengebied.

Gemeentelijke woonvisie

Voor de realisering van de nieuwe woningen is het gemeentelijk woningbouwbeleid van belang. Dit is neergelegd in de Woonplan gemeente Ooststellingwerf 2011-2020.

Met dit gemeentelijke woonplan wil de gemeente Ooststellingwerf haar visie geven op het wonen. Het woonplan richt zich ondermeer op het kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte, het bouwen van woningen op herstructurerings- en op inbreidingslocaties en duurzaam bouwen. De nadruk van dit woonplan ligt bij de kwalitatieve woningbehoefte.

In het woonplan van de gemeente Ooststellingwerf wordt ingezet op woningbouw in de dorpen, waarbij het zwaartepunt op de dorpen Appelscha, Haulerwijk en Oosterwolde ligt. Voor de overige dorpen is in de periode 2011 – 2020 een contigent van 145-220 woningen beschikbaar. Nadat de gemeente het uitvoeringsprogramma hebben vastgesteld vormt het restant de reservepot die overal ingezet kan worden. In deze reservepot is nog voldoende ruimte voor het toevoegen van één woning op de locatie.

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

4.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Het plan maakt een woning mogelijk, aansluitend op een lint bestaande woningen. Nabij het plangebied komen enkele bedrijfsfuncties voor. Het gaat om een restaurant en een agrarisch bedrijf. Het agrarisch bedrijf ligt op ongeveer 100 meter vanaf het bouwvlak van de nieuwe woning. Tussen het plangebied en het bedrijf is ook een woning van derden aanwezig. De nieuwe woning vormt dus nooit een beperking voor de aanwezige bedrijven. Bovendien wordt er aan de richtafstanden voldaan. In de toekomstige situatie is dus sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Het plangebied ligt in de geluidszone van de N351 (Bovenweg) en de parallelweg die daarlangs ligt. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Hierin zijn de geluidscontouren als gevolg van de Bovenweg en de parallelweg hierlangs berekend. Alleen de Bovenweg is in dit geval relevant, omdat de geluidsbelasting door wegverkeerslawaai van de parallelweg de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt.

Er wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting op het bouwvlak als gevolg van wegverkeer op de N351 bedraagt volgens het onderzoek ten hoogste 53 dB. Er wordt dus wel voldaan aan de maximale hogere waarde. De woning kan dus op de voorgestelde locatie worden gebouwd. Daarvoor moet een hogere waarde (van 53 dB) worden vastgesteld en zijn mogelijk aanvullende gevelisolerende maatregelen nodig.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt niet in de invloedszone van een waterkering, maar wel in die van een watergang die een belangrijke functie voor de afvoer van water uit het gebied heeft. Daarom wordt de normale procedure voor de watertoets doorlopen. Het waterschap heeft hiervoor wateradvies opgesteld. Dit advies is opgenomen in Bijlage 2.

Voor het plan is relevant dat langs de watergang aan de oostzijde een beschermingszone van 5 meter geldt, waarbinnen geen gebouwen, opgaande beplanting en/of afrasteringen zijn toegestaan.

Omdat het verhard oppervlak niet met meer dan 200 m2 toeneemt, zijn geen compenserende maatregelen nodig. Schoon hemelwater kan afgevoerd worden op watergangen. De nieuwe woning krijgt een aansluiting op het rioleringsstelsel. Hierover wordt overlegd met gemeente en waterschap.

Bij de uitvoering van de plannen wordt rekening gehouden met de adviezen uit het wateradvies. In dat geval heeft het waterschap geen bezwaren tegen het plan. Het heeft hiermee een positief wateradvies. Hiermee is de watertoetsprocedure afgerond.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Er is geen sprake van een verdachte locatie voor bodemverontreiniging. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning is een verkennend bodemonderzoek nodig.

4.5 Archeologie

In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Ooststellingwerf wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Uit deze kaart blijkt dat de kans op het aantreffen van archeologische resten in het plangebied laag is. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 5.000 m2. De ingreep is veel kleiner, het totale plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 1.700 m2. Archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk. Als bij ingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt op grond van de Monumentenwet een meldingsplicht.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aan te wijzen. Wel kunnen de structuren en kenmerken van de omgeving, waaronder de opstrekkende verkaveling binnen een raamwerk van houtwallen en boscomplexen als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 doet het plan hieraan geen afbreuk.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Direct nabij het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op vier kilometer afstand. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Soortenbescherming

Het plangebied betreft een met opgaand groen omzoomde kavel grasland. Deze kavel wordt gemaaid. Het plangebied kan een onderdeel zijn van een habitat van beschermde soorten. In de omgeving is voldoende gelijkwaardig habitat aanwezig. Vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten worden niet verwacht. De grotere bomen op het perceel worden zoveel mogelijk behouden en bij het verwijderen van struiken wordt rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van broedende vogels. Deze mogen volgens de Flora- en faunawet niet worden verstoord. De watergangen rondom het plangebied worden in stand gehouden.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt de zorgplicht in acht genomen. Dit betekent dat schade aan wilde planten zoveel mogelijk voorkomen moet worden en dat dieren in de gelegenheid worden gesteld zich te verplaatsen naar een nieuw habitat.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Basisnet). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied zich niet in het invloedsgebied van risicobronnen bevindt. Bij het agrarisch bedrijf aan de overzijde van de Bovenweg is wel een propaantank aanwezig. Deze heeft geen invloed op het plan. Als gevolg van dit plan ontstaan geen externe risico's.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Voor veel initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties, en daarmee dit initiatief, horen daar ook bij. Bovendien ligt het plangebied in een landelijk omgeving, waar sprake is van een relatief hoge luchtkwaliteit. Vanuit de luchtkwaliteit bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE REGELING

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemming

Tuin

Het noordelijk deel van het plangebied blijft in hoofdzaak groen. Het wordt een voortuin bij de woning, waarin geen bijgebouwen en dergelijke zijn toegestaan. Dit deel van het plangebied wordt onder de bestemming 'Tuin' gebracht.

Woongebied

De nieuwe woning is geregeld in de bestemming 'Woongebied'. Deze bestemming is afgestemd op de gehanteerde systematiek in de bestemmingsplannen van de gemeente Ooststellingwerf. Binnen de bestemming wordt voorzien in het wonen, eventueel met een beroep of bedrijf aan huis, mantelzorg en/of een bed en breakfast.

Alle gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Voor de woning geldt een maximale oppervlakte van 150 m2 en voor de bijbehorende bouwwerken een maximale oppervlakte van 125 m2, conform de standaard voor percelen van circa 600 m2. Hiermee wordt voldaan aan de maximale oppervlakte aan gebouwen die op grond van de provinciale verordening is toegestaan (300 m2).

Verder is in lid 4.2.2. onder b geregeld dat een woning zowel op de Oosteregge als op de Bovenweg georiënteerd moet zijn. Met oriëntatie wordt in dit geval bedoeld dat de gevels van de woning die zijn gericht op de wegen als 'voorgevel' uitgevoerd moeten worden en dus beeldbepalend en representatief zijn. Dit wordt volgens het bouwplan bereikt door het realiseren van een erker/uitbouw in de naar de Bovenweg gekeerde zijde. Op deze manier is de tweezijdige oriëntatie van de woning gewaarborgd.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft het overleg (3.1.1. Bro) plaatsgevonden met Provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft voor het plan een wateradvies opgesteld dat is verwerkt in paragraaf 4.3. De provincie heeft een schriftelijke overlegreactie gestuurd. Deze is opgenomen in Bijlage 3. Hierin is aangegeven dat de provincie kan instemmen met het initiatief, maar dat juridisch geregeld moet worden dat de woning een tweezijdige oriëntatie heeft. De provincie kan niet instemmen met de afwijkingsbevoegdheid voor de paardenbak, omdat dit de oriëntatie van de woning op de Bovenweg teniet doet. Deze punten zijn aangepast in het ontwerpbestemmingsplan.

Zienswijzen

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan van 5 maart tot en met 15 april ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon een ieder zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is in de raadsvergadering van 23 juni 2015 ongewijzigd vastgesteld. De bij de vaststelling behorende stukken zijn als los onderdeel bij het (digitale) bestemmingsplan gevoegd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan maakt een particulier initiatief mogelijk. De kosten voor de uitvoering van het plan zijn voor rekening van de aanvrager. Deze heeft hiervoor voldoende financiële middelen. De gemeente heeft hier geen financiële bemoeienis mee. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst gesloten. De kosten van de bestemmingsplanprocedure worden verhaald op de aanvrager, deels via leges. Hiermee is het plan economisch uitvoerbaar.

6.3 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling va het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.