direct naar inhoud van 2.4 Milieuaspecten
Plan: Koopmanweg 28-30
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000900-0003

2.4 Milieuaspecten

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang te onderzoeken in hoeverre milieuhygiënische factoren belemmeringen opleveren voor de voorgestane ontwikkeling. In deze paragraaf wordt daarom ingegaan op (in willekeurige volgorde): geur, ammoniak, bodem, geluid (vanwege de inrichting en vanwege het wegverkeer), luchtkwaliteit en externe veiligheid.

De toets aan de aspecten geur, ammoniak, geluid vanwege de inrichting en luchtkwaliteit heeft plaatsgevonden in het kader van het MER. In deze paragraaf worden de conclusies overgenomen. Voor meer informatie wordt verwezen naar het "Milieueffectrapport Koopmanweg 30, 8539 RT Echtenerbrug". Dit rapport is opgenomen in Bijlage 5 Milieueffectrapport Koopmanweg 30.

Geur - De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze de geurhinder vanwege dierenverblijven beoordeeld moet worden indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Beoordeeld moet worden of voor de nabijgelegen woningen van derden een voldoende woon- en leefklimaat blijft gegarandeerd. Op basis van de Wgv geldt voor de nabijgelegen woningen een geurnorm van 8 Oue/m³ (buiten concentratiegebied, buiten de bebouwde kom).

In het kader van het MER is bepaald of voor de omliggende woningen de geurbelasting binnen de geurnorm blijft. Uit de berekeningen blijkt dat de geurbelasting van 8 Oue/m³ bij uitvoering van het voorkeursalternatief op geen enkele woning in de nabije omgeving wordt overschreden. De onaanvaardbare geurbelasting die in de referentiesituatie wordt veroorzaakt, neemt door uitvoering van het voorkeursalternatief af tot onder de wettelijke normen. Voor een nadere uiteenzetting van het milieuaspect geur wordt verwezen naar hoofdstuk 9 van het Milieueffectrapport Koopmanweg 30.

Ammoniak - Op het bedrijf vindt uitstoot van ammoniak plaats. De ammoniak die vrijkomt uit de stallen slaat elders neer. Deze zogenaamde depositie kan een negatief effect hebben op de kwaliteit van natuur die gevoelig is voor verzuring en vermesting.

In de omgeving is sprake van de volgende natuurgebieden: Rottige Meenthe en Brandemeer, de Weerribben en de Schoteruiterdijken. In het MER is de depositie van ammoniak op de natuurgebieden berekend met behulp van het verspreidingsmodel AAgro-stacks. De resultaten zijn in de volgende tabel weergegeven (tabel 8.1 uit het MER).

Samenvatting rekenresultaten depositie ammoniak (mol potentieel zuur per ha per jaar)

  Rottige Meenthe en Brandemeer   Weerribben   Schoteruiterdijken punt 2  
Referentiesituatie   12,69   0,94   95,22  
Voorkeursalternatief   12,10   0,89   95,6  
Meest milieuvriendelijke alternatief   4,89   0,36   37,07  

Uit de berekeningen blijkt dat de depositie op de Natura-2000 gebieden de Rottige Meenthe en Brandemeer en de Weerribben door uitvoering van het voorkeursalternatief niet toeneemt. Het initiatief heeft daardoor geen negatief effect op de genoemde gebieden.

In het MER, uit 2007, wordt voor de uitvoerbaarheid in verband met de Natuurbeschermingswet 1998 verwezen naar het "toetsingskader ammoniak en Natura 2000". Over dit toetsingskader heeft de Raad van State zich in 2008 kritisch uitgelaten. Het toetsingskader hield in dat een vergunning voor een uitbreiding van een veehouderij kon worden verleend als de ammoniakdepositie voor een veehouderij op de dichtstbijzijnde rand van het Natura 2000-gebied na uitbreiding niet hoger was dan 5% van de kritische depositiewaarde voor het gebied. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft hierover in een concreet geval geoordeeld dat met deze norm niet met zekerheid kon worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende Natura 2000 gebied niet zouden worden aangetast. Voor de bruikbaarheid van het MER is deze jurisprudentie niet relevant, nu in het onderhavige geval geen sprake is van een toename, maar van een substantiële vermindering van de depositie.

Ten overvloede zij nog vermeld dat het verspreidingsmodel AAgro-stacks geen onderwerp van kritiek van de Raad van State betrof; niet in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak en niet in de advisering van de Raad van State over een Algemene maatregel van bestuur omtrent een toetsingskader voor ammoniak en Natura 2000 gebieden.

Voor het gebied Schoteruiterdijken is de conclusie dat per saldo een afname plaatsvindt van de ammoniakdepositie op de natuurgebieden in de Schoteruiterdijken wanneer de referentiesituatie wordt afgezet tegen het voorkeursalternatief. Voor het gebied de Schoteruiterdijken is de depositie op 3 punten berekend. Punt 1 betreft het dichtstbijzijnde punt van de Schoteruiterdijken. Dit punt ligt in het beheersgedeelte van de Schoteruiterdijken. Ten opzichte van de referentiesituatie neemt de depositie op dit punt bij uitvoering van het voorkeursalternatief toe. Punt 2 van de kaart is het dichtst bij het bedrijf gelegen natuurgedeelte van de Schoteruiterdijken. Op dit punt is sprake van een lichte toename van de depositie bij uitvoering van het voorkeursalternatief. Punt 3 ligt eveneens in het natuurgedeelte van de Schoteruiterdijken. Op dit punt neemt de depositie bij uitvoering van het voorkeursalternatief af. De toename wordt veroorzaakt door verplaatsing van het emissiepunt van gebouw 1. De toename vindt alleen plaats in de directe nabijheid van het bedrijf. Op iets grotere afstand is sprake van een afname van de depositie. De oppervlakte natuur van het gebied Schoteruiterdijken waar sprake is van een afname van de depositie is groter dan het gebied waar een toename plaatsvindt. De toename van depositie op de Schoteruiterdijken betreft een geringe toename op een klein deel van de natuur in het gebied. Gelet op de beperkte omvang van de toename en de beperkte oppervlakte van natuur waarop de toename plaatsvindt wordt geen negatief effect verwacht. Zie hoofdstuk 8 van het Milieueffectrapport Koopmanweg 30.

Ook EcoGroen Advies BV concludeert in haar rapport "Quickscan natuurtoetsEchtenerpolder Hoeve BV te Echtenerbrug" dat de totale uitstoot van ammoniak zal afnemen (zie ook paragraaf 2.6 Natuur, landschap en archeologie).

Gelet op het voorgaande wordt uitvoering van het voorkeursalternatief aanvaardbaar geacht met het oog op het milieu.

Bodem - Met betrekking tot eventuele bodem- en/of grondwatervervuiling kan ten aanzien van de locatie van de nieuwe stal worden opgemerkt dat, gezien de gebruikssituatie zoals die tot op heden is geweest (grasland), er geen aanleiding bestaat de locatie als verdacht te beschouwen. Voor het perceel Koopmanweg 28 hoeft geen aandacht te worden besteed aan het bodemaspect, omdat dit perceel alleen van bestemming wijzigt, terwijl de functie wonen blijft. Hier wordt niet gebouwd.

Geluid vanwege de inrichting - Op het varkenshouderijbedrijf is een aantal stationaire geluidsbronnen aanwezig. Hierbij valt te denken aan ventilatoren, luchtwassers en voerinstallaties. Tevens wordt door werkzaamheden op het bedrijf geluid geproduceerd. Ook transporten die van en naar het bedrijf gaan veroorzaken enige geluidshinder.

Voor het bedrijf aan de Koopmanweg 30 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin de geluidseffecten op de omgeving in beeld worden gebracht. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de geluidsbelasting van woningen in de omgeving bij uitvoering van het voorkeursalternatief vrijwel ongewijzigd blijft ten opzichte van de referentiesituatie. De wettelijke normen worden niet overschreden. Het akoestisch onderzoeksrapport (deelonderzoek van het MER) is opgenomen als Bijlage 6 Akoestisch onderzoeksrapport.

Geluid vanwege het wegverkeer - Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek ingesteld worden naar geluidbelastingen op de gevels van woningen, afkomstig van het wegverkeerslawaai. Omdat in dit geval geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk, gelet op artikel 76 lid 3 Wet geluidhinder.

Luchtkwaliteit - Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

In de onderhavige situatie is sprake van de onder a vermelde grond, gelet op het volgende.

De concentraties van NO2 en PM10 voor het huidige jaar 2009 en de toekomstige situatie (2015 en 2020) zijn berekend voor de Koopmanweg. Daar zit over het algemeen niet veel verkeer op en daarom is voor de berekening uitgegaan van een relatief hoog aantal, dat als gevolg van de plannen in dit bestemmingsplan nog wat zal toenemen. De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het CAR II-model versie 8.1. Voor de overige invoer voor de CAR II-berekeningen wordt verwezen naar Bijlage 7 Luchtkwaliteitsberekening.

In onderstaande tabel zijn de resultaten van de luchtkwaliteitsberekeningen weergegeven.

  Verkeers-
intensiteit  
Jaargemiddelde concentratie NO2 in µg/m3   Jaargemiddelde concentratie PM10 in µg/m3   Aantal overschrijdingen van 24-uursgemiddelde norm PM10 van 50 µg/m3  
Grenswaarde     40   40   35  
Koopmanweg          
2009   100   12,3   21,4   3  
2015 (inclusief uitvoering plan)   120   10,2   20,7   2  
2020 (inclusief uitvoering plan   125   8,4   19,6   1  

N.B. Waarden voor PM10 zijn zonder aftrek voor zeezout.

Geconcludeerd kan worden dat zowel de huidige situatie als de toekomstige na realisatie van de plannen niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

In het kader van het MER is eveneens een luchtkwaliteitsberekening uitgevoerd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de jaargemiddelde concentratie van fijn stof in de beschreven alternatieven vrijwel gelijk is en onder de maximum toegestane waarde blijft. De rapportage naar de luchtkwaliteit is opgenomen als Bijlage 8 Rapport luchtkwaliteit bij deze toelichting. Daarbij moet opgemerkt worden dat in de rapportage getoetst is aan het Besluit luchtkwaliteit 2005. Inmiddels geldt dit besluit niet meer en zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Omdat de grenswaarden niet zijn verandert blijven de conclusies uit het rapport overeind.

Externe veiligheid - Op 28 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor de risico's als gevolg van risicovolle inrichtingen vastgelegd. Voor het onderhavige plan worden deze risico's niet overschreden, omdat er in de directe omgeving geen risicovolle bedrijven aanwezig zijn. Ook loopt er geen route voor gevaarlijke stoffen door of langs het plangebied en zijn er in of nabij het plangebied geen buisleidingen gelegen, waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Het zuur dat nodig is voor de chemische luchtwasser wordt opgeslagen in speciaal daarvoor bestemde vloeistofdichte zuurtanks. De opslag zal voldoen aan de richtlijnen zoals die zijn opgesteld in de publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) nummer 15. Het spuiwater dat afkomstig is van de chemische luchtwasser wordt opgeslagen in een speciaal hiervoor bestemde vloeistofdichte opslagvoorziening. Hierdoor wordt voorkomen dat het spuiwater in de bodem terecht zal komen. Bij toepassing van het voorkeursalternatief ontstaat per jaar 200.000 liter aan spuiwater op het bedrijf. Het spuiwater zal zes keer per jaar worden gehaald door een erkende inzamelaar. Bij toepassing van het meest milieuvriendelijke alternatief zal meer spuiwater ontstaan.