direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leeuwarden - De Zuidlanden, plandeel De Klamp Bijzonder wonen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.06026BP00-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Leeuwarden werkt aan de realisering van een nieuw woon- en werkgebied 'De Zuidlanden' ten zuiden van de stad. In het open gebied tussen buurtschap Techum en het in ontwikkeling zijnde buurtschap De Klamp zijn plannen om op een locatie direct ten noorden van buurtschap De Klamp een 'bijzondere' woonlocatie, met daarop 35 woningen, te realiseren.

Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Leeuwarden - De Zuidlanden, De Klamp'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.

1.2 Ligging plangebied

In figuur 1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het gewenste stedenbouwkundig ontwerp en de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' uit het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06026BP00-VG01_0001.jpeg"

Figuur 1 Ligging plangebied (Bron: Google Maps)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Leeuwarden - De Zuidlanden, De Klamp'. In dit bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. De bestemming is bedoeld voor de agrarische bedrijfsvoering en de daarbij behorende bebouwing. Het beoogde bouwplan is derhalve in strijd met het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06026BP00-VG01_0002.jpeg"

Figuur 2 Ligging plangebied met geldend bestemmingsplan 'Leeuwarden - De Zuidlanden, De Klamp'

Ter plaatse is de aanduiding 'wro zone - wijzigingsgebied 1' op het plangebied van toepassing. Binnen deze zone kunnen de gronden worden gewijzigd ten behoeve van wonen.

De gewenste situatie kan echter niet juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt via deze wijzigingsbevoegdheid. In het woongebied worden namelijk twee parkeerschuren gerealiseerd met de oppervlakte van circa 500 m2 per gebouw. Deze gebouwen passen niet binnen de woonbestemming waar alleen maar hoofdgebouwen (woningen) en bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan. Verder wordt het zuidoostelijke plandeel ingericht als groenzone met moestuinen, een kas en een tweetal schuren ten behoeve van parkeren. Deze bouwwerken zijn niet mogelijk op basis van de bestemming wonen.

1.4 Leeswijzer

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld en onderbouwd. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot de uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en ontwikkelingen

2.1 Huidige situatie plangebied

Ten zuiden van Goutum en ten oosten van de Overijsselselaan wordt woonwijk De Zuidlanden gebouwd. De Zuidlanden bestaat uit verschillende 'buurtschappen', woonbuurten van 300 tot 400 woningen die verwantschap vertonen met een buurtschap of dorp.

De Klamp is de 'jongste' van de buurschappen en ligt midden in het gebied 'De Zuidlanden'. Veel voorzieningen zijn al beschikbaar, zoals een supermarkt, een brede school, het gezondheidscentrum en ruimten voor sport en spel. In De Klamp is inmiddels het nieuw IKC (Integraal Kind Centrum) De Sprong geopend.

In De Klamp is ook een bijzondere locatie in het stedenbouwkundig plan opgenomen. De gronden van dit bestemmingsplan liggen in het open agrarisch gebied direct ten noorden van de uitbreidingswijk De Klamp. De onbebouwde gronden zijn in de huidige situatie in afwachting van de ontwikkeling van woningbouw. De gronden hebben in de huidige situatie dan ook geen functie anders dan grasland.

Het gebied tussen De Klamp en buurtschap Techum heeft een landschappelijk en open karakter, bebouwing in dit gebied is ondergeschikt en extensief. De wijk De Klamp is planmatig opgebouwd waarbij de oorspronkelijk verkaveling als uitgangspunt gehanteerd is.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het planologisch kader voor de ontwikkeling van deze locatie ten behoeve van woningbouw. Een luchtfoto van de huidige situatie met de te ontwikkelen bijzondere woonlocatie (rood omlijnd) is weergeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06026BP00-VG01_0003.jpeg"

Figuur 3 Ligging plangebied (Bron: Google Maps)

2.2 Stedenbouwkundige ontwerp

De gemeente heeft voor de bijzondere woonlocatie in dit deel van De Klamp een beeldkwaliteitsplan opgesteld met daarin specifieke richtlijnen voor de uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp inclusief de inrichting van de openbare ruimte, de verhardingen en het groen. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. Het stedenbouwkundig plan is opgenomen in figuur 4.

Met het plan wordt een stedenbouwkundig ontwerp voorgesteld geïnspireerd op een nederzettingstype dat een zogenaamde 'gehofte' of gehucht genoemd wordt. Een 'gehofte' heeft de karakteristieken van een boerenerf, maar vormt een zelfstandige woonkern. Erven zijn kleinschalig en gericht op werk en arbeid. Gebouwen op het erf zijn vaak rondom een verhard deel (het erf) georganiseerd en zijn qua volume vaak groot te noemen (boerderij en schuren). Gehuchten daarentegen zijn de kleinste vorm van een buurtschap, soms nauwelijks groter dan een uit de kluiten gewassen boerenerf. Belangrijk kenmerk van een gehucht is dat deze minder formeel is georganiseerd dan een buurtschap of dorp. Overgangen van privaat naar openbaar zijn minder hard en veel informeler vormgegeven. Soms liggen gehuchten tegen een buurtschap of dorp aan, soms liggen er nog percelen tussen.

De opgave van 35 woningen op ongeveer 2 ha sluit goed aan bij het nieuwe gehucht. De watergang in de locatie zou gezien kunnen worden als een fictieve aanleiding voor het 'ontstaan' van het gehucht.

Vanuit deze gedachtegang is het stedenbouwkundig ontwerp gemaakt. De openbare ruimte in het geheel wordt overgedragen aan de toekomstige bewoners. Een opdeling in meerdere erven, hoven of gebouwen is daarom onwenselijk. Het collectieve gebruik van de openbare ruimte moet voor alle bewoners beschikbaar en aantrekkelijk zijn.

De opzet van het beoogde plan heeft de sfeer van een erf. Belangrijk hierin is dat de particuliere tuinen relatief klein zijn waardoor er een groot gebied blijft voor een gemeenschappelijke inrichting. De inrichting staat niet van tevoren vast. De toekomstige bewoners zullen zoveel mogelijk bij de uitwerking van het gemeenschappelijke erf en het groen betrokken worden. In figuur 4 staan suggesties voor de mogelijkheden in het gemeenschappelijke gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06026BP00-VG01_0004.png"

Figuur 4 Stedenbouwkundig ontwerp uit Beeldkwaliteitsplan

2.3 Beschrijving initiatief

Het plan is om ten hoogste 35 koopwoningen te bouwen onderverdeeld in vrijstaande woningen dan wel geschakelde woningen. In figuur 5 is een mogelijke uitwerking van het stedenbouwkundig plan opgenomen. De woningen zijn geschikt voor diverse doelgroepen, voor gezinnen, maar ook voor senioren. Figuur 6 geeft een impressie van de toekomstige situatie.

Met het plan wordt een stedenbouwkundig ontwerp voorgesteld in de vorm van een gehucht. Hierdoor wordt bijgedragen aan het open landschappelijke karakter. Er is tevens sprake van een extensief woongebied voor een bijzondere groep mensen. Mensen die de afgelopen jaren niet zijn bediend in de omliggende nieuwbouwwijk. Mensen die een vraag hebben die niet wordt beantwoord door ontwikkelaars. Mensen die maar wat graag een nieuw huis willen hebben. Het is de bedoeling een extensief woonmilieu te maken, dat zich onderscheidt van de andere bebouwing in De Klamp.

Vervolgens is een stedenbouwkundig uitwerking ontwikkeld met daarop 35 koopwoningen onderverdeeld in vrijstaande woningen dan wel geschakelde woningen. De woningen worden onderverdeeld in twee verschillende 'eilanden'. De twee eilanden worden doorsneden door de inmiddels aangelegde watergang.

De woningen krijgen een maximale goothoogte van 3,5 m en een maximale bouwhoogte van 11 m.

Gemeenschappelijke gebouwen en gemeenschappelijke zones

Op beide eilanden wordt een collectieve parkeerschuur gerealiseerd. Elk huis is overigens wel bereikbaar met de auto.

Naast de collectieve parkeerschuren (500 m² per schuur) is van de woonlocatie een groene zone gereserveerd voor gemeenschappelijk gebruik, zoals een kas, een moestuin en een boomgaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06026BP00-VG01_0005.png"

Figuur 5 (mogelijk) Stedenbouwkundig plan De Klamp

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06026BP00-VG01_0006.png" Figuur 6 Impressie (mogelijk) toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk worden relevante planologische beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Deze beleidskaders zijn richtinggevend voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Friesland is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren.

  • 1. De Omgevingsagenda.
    Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Fryslân onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en de regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting bij ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavig ruimtelijk plan betreft een uitwerking die passend is binnen de plancapaciteit van ruim 250 woningen per jaar voor het deelgebied De Zuidlanden. Uit het beleid van de gemeente dat is beschreven in paragraaf 3.3, blijkt dat er een behoefte is aan woningen. Daarmee mag worden aangenomen dat er sprake is van een actuele regionale behoefte. De actuele behoefte van de gemeente Leeuwarden kan niet volledig binnen bestaand stedelijk gebied ontwikkeld worden. Derhalve wordt de uitbreidingslocatie De Zuidlanden ontwikkeld.

3.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in ruimtelijke plannen moeten worden opgenomen.

Voor dit plan zijn de regels ten aanzien van de Waddenzee en het waddengebied en defensie van belang. Ten aanzien van de Waddenzee en het waddengebied geldt dat in het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn die hier negatieve gevolgen voor kunnen hebben. Ten aanzien van defensie zijn de zones rond radarstations van belang. Op vliegbasis Leeuwarden is een radarstation aanwezig en in Wier is een radarpost. Rond deze radars is een radarverstoringsgebied van toepassing. Binnen de radarverstoringsgebieden gelden bouwbeperkingen ten aanzien van de bouwhoogten. In het ruimtelijk plan wordt geen (nieuwe) bebouwing mogelijk gemaakt die van invloed is of kan zijn voor het radarverstoringsgebied. Het plan is in overeenstemming met het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Verordening Romte Fryslân

De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 1)

Binnen bestaand stedelijk gebied wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies, voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern. De provincie is terughoudend met het toestaan van stedelijke functies in het landelijk gebied. Uitbreidingen aansluitend op bestaand bebouwd gebied zijn wel (onder voorwaarden) toegestaan. Het plangebied van dit ruimtelijk plan is gedeeltelijk gelegen in bestaand bebouwd gebied en grenst hier gedeeltelijk aan. Een uitsnede hiervan is opgenomen in figuur 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06026BP00-VG01_0007.png"

Figuur 7 Uitsnede kaart 'bestaand stedelijk gebied' uit de Verordening Romte Fryslân

Wonen (artikel 3)

Artikel 3.1.1 van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Regionale woningbouwafspraken

Zowel de provincie als het Rijk gaan uit van een regionale afstemming van de woningbouw- programmering. De provincie bepaalt op basis van bevolkingsprognoses en in overleg met gemeenten en regio's hoeveel woningbouwruimte er is in een bepaalde periode. Afspraken hierover in de stadsregio Leeuwarden lopen tot 2026. In de Verordening Romte gaat de provincie in op regionale afstemming en heeft de provincie tevens aangegeven dat gemeenten een actueel woonplan moeten hebben.

De gemeente Leeuwarden heeft met de partners van de stadsregio Leeuwarden woningbouwafspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in de regionale woonstrategie, met behulp van een zogenoemd beleidskader.

Het Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden is in 2016 door de Raad vastgesteld. Dit geeft goed beeld van de wijze waarop het Leeuwarder woonbeleid wordt vormgegeven. De basis van het woonbeleid is de vraag naar woonruimte. Er wordt de komende decennia nog bevolkingsgroei verwacht voor de gemeente Leeuwarden. Deze groei is echter niet gelijk verdeeld over de gehele gemeente en geldt niet voor alle woningtypen en woonmilieus. De groei gaat voornamelijk plaatsvinden in het stedelijk gebied van Leeuwarden, voor de meeste dorpen wordt een afnemende vraag en stabilisatie verwacht. Het is daarom van belang om tot een zorgvuldige regionale afstemming te komen zodat de bouwopgave kan landen op de juiste locaties. Met het Afwegingskader Woningbouw legt de gemeente Leeuwarden voor de komende 10 jaar keuzes in het woonbeleid vast.

In onderhavige situatie is sprake van 35 woningen. De te realiseren capaciteit valt binnen de gemaakte regionale afspraken, zoals vastgelegd in het Woningbouwprogramma tot 2026.

Geconcludeerd kan worden dat het provinciaal beleid de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

Ontgrondingenverordening Friesland

Voor bepaalde werkzaamheden is op basis van de Ontgrondingenverordening Friesland een ontgrondingsvergunning nodig. In verband met de beoogde inrichting worden sloten en waterpartijen gegraven. Indien de nieuwe waterpartijen aan onderstaande voorwaarden voldoet is voor de graafwerkzaamheden geen ontgrondingsvergunning nodig en is sprake van een vrijstelling.

 

  • 3. de diepte van de ontgronding bedraagt niet meer dan 2,00 m beneden maaiveld;
  • 4. bij de ontgronding wordt niet meer dan 10.000 m3 aan bodemmateriaal naar elders afgevoerd.

 

Om de watercompensatie te regelen wordt de sloot aan de westkant van het plangebied vergroot. Er is dan sprake van een ontgronding waarop de Ontgrondingenverordening van toepassing is. Er geldt een vrijstelling wanneer niet meer dan 10.000 m³ aan gronden wordt afgevoerd en de ontgronding niet dieper gaat dan 2 m. De vrijstelling geldt echter alleen als dit in de toelichting duidelijk is aangegeven. Met de uitvoering van dit bestemmingsplan is geen sprake van het afvoeren van meer dan 10.000 m3 grond. Bestaande maaiveld is ca. 0,10+ - 0,44+ NAP. Bodem nieuwe watergang moet volgens het document 'Aanlegvoorzieningen De Zuidlanden' tot 1,72 – NAP ontgraven worden

 

3.3 Gemeentelijk beleid

Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden

Het gemeentelijk woonbeleid is in 2015 geactualiseerd en is vervat in het document Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden. De gemeente ziet de komende decennia een bevolkingsgroei voor de gemeente. Deze groei is voornamelijk te verwachten in het stedelijk gebied. Gekozen wordt voor een flexibel sturingsinstrument dat ruimte biedt om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Dit biedt marktpartijen ruimte om nieuwe initiatieven te ontwikkelen.

Het karakter van de groei is meer alleenstaanden, minder jongeren en meer ouderen. Met alle regio's in de provincie Fryslân zijn in 2013 woningbouwafspraken gemaakt. Hierbij is, vanwege een achterblijvende woningmarktontwikkeling in de daaraan voorafgegane jaren, overeengekomen om de woningbouwruimte voor de periode 2008-2016 op te rekken tot 2026.

Uit het Woningbouwkader Leeuwarden (juni 2016) blijkt dat in de gemeente Leeuwarden circa 1.780 woningen zijn vastgelegd in harde plannen (peildatum 01-12-2015). Dit betekent een actuele behoefte van 2.720 woningen.

Het plangebied bevindt zich in het suburbane gebied Zuidlanden. De vraag naar suburbaan wonen in de Zuidlanden schat de gemeente in op ca. 250 woningen per jaar. Deze vraag richt zich primair op grondgebonden woningen in de koop en in de geliberaliseerde huur.

De gemeente heeft samen met de provincie voor de Klamp 382 woningen opgenomen in de woningbouwafspraken. De 35 woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maken zitten hierbij in. Dit ruimtelijk plan voorziet in de bouw van 35 grondgebonden woningen voor een gevarieerde doelgroep. Er is sprake van koopwoningen op een uitbreidingslocatie in De Zuidlanden. De voorgestelde ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van het afwegingskader.

Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad

De gemeente Leeuwarden bevordert op haar grondgebied actief het verduurzamen van de gemeente. Deze verduurzaming richt zich op een aantal aspecten, waaronder energieverbruik, verantwoordelijk watergebruik en waterkwaliteit, ecologie en het beperken van afval. De focus ligt op de thema's energie en water. Om dit beleid te verwezenlijken, heeft de gemeenteraad op 29 november 2010 de visie Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad vastgesteld. Deze visie gold voor de periode van 2011 tot en met 2020. Bij het werken aan een duurzaam Leeuwarden staan twee ambities centraal: een klimaatbestendige stad en een klimaatneutrale energie- en warmtevoorziening. De gemeente focust op het faciliteren en aanjagen van sleutelprojecten die bijdragen aan een aardgasloze toekomst en een klimaatadaptieve gemeente in 2035.

Dit betekent dat in de bestaande woningbouw en bedrijfsgebouwen fors energie bespaard moet worden of dat er duurzaam opgewekte energie gebruikt wordt. Voor nieuwbouw betekent het dat de gemeente verdergaande doelen dan de eisen van het Bouwbesluit nastreeft en dat de gemeente de lijst Duurzaam Bouwen hanteert.

Bij de uitwerking van het bouwplan dient rekening gehouden te worden met de door de gemeente gehanteerde energienorm. Zoals verplicht, worden de woningen in ieder geval gasloos gebouwd.

Bestemmingsplan Leeuwarden - De Zuidlanden, De Klamp

Het gemeentelijk beleid met betrekking tot het plangebied is uiteengezet in het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Leeuwarden - De Zuidlanden, De Klamp'. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 16 lid 16.1, die het mogelijk maakt om de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bouw van maximaal 35 woningen. De wijzigingscriteria hiervoor zijn hieronder uiteengezet. Dit plan kan, zoals beschreven in paragraaf 1.3, echter geen toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheid. Wel is beoogde woningbouwinvulling passend binnen de geest van de beoogde wijzigingsbevoegdheid. Deze ziet namelijk op het wijzigen naar de bestemming wonen. Hiermee past het plan dan ook in het beleid van de gemeente.

In artikel 16 lid 16.1 is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' de aldaar voorkomende bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:

  • 1. het gezamenlijke maximum aantal woningen ten hoogste 35 zal bedragen, met dien verstande dat het maximum aantal woningen als bedoeld in lid 13.3 niet wordt overschreden;

Dit plan voorziet in de bouw van maximaal 35 woningen.

  • 2. ten behoeve van de uitwerking van de bestemming een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan is opgesteld dat passend en aansluitend is op de omgeving;

Dit plan is opgesteld. Zie hiervoor bijlage 1.

  • 3. voor het overige wordt aangesloten bij de toepasselijke regelgeving van de bestemming 'Wonen' van dit plan.

Met dit bestemmingsplan wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de toepasselijke regelgeving van de bestemming 'Wonen'.

Verder zijn in artikel 16 lid 16.5 een aantal aanvullende toetsingscriteria opgenomen:

  • 1. het straat- en bebouwingsbeeld

Met de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp wordt rekening gehouden met het stedenbouwkundig plan dat is opgesteld voor et toekomstig buurtschap De Klamp. Hierdoor wordt rekening gehouden met de landschappelijke en culturele achtergrond van de omgeving. Paragraaf 2.2 gaat hier nader op in.

  • 2. de woonsituatie

De locatie ligt in de uitbreidingswijk van De Zuidlanden. Dit is een aantrekkelijke woonlocatie. De locatie wordt ook grotendeels omringd door woningbouw. In het door de gemeente vastgestelde Afwegingskader Woningbouw is aangegeven dat de gemeente wil meewerken aan woningbouw in dit gebied. De woonbestemming voor deze locatie wordt vanuit wonen positief beoordeeld.

  • 3. de milieusituatie

Paragraaf 4.2 gaat nader in op de milieusituatie. Geconcludeerd wordt in die paragraaf dat in de gewenste situatie sprake is van een verantwoorde milieusituatie. Voor de toekomstige woonfunctie geldt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Verder worden de bedrijven in de omgeving niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

  • 4. de parkeercapaciteit

Paragraaf 4.1 gaat hier nader op in. Geconcludeerd wordt in die paragraaf dat in de gewenste situatie sprake is van voldoende parkeerplaatsen om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.

  • 5. het waterbeheer

Paragraaf 4.6 gaat nader in op het waterbeheer. Geconcludeerd wordt in die paragraaf dat in de gewenste situatie sprake is van een verantwoord waterbeheer.

  • 6. de sociale veiligheid

Er wordt geen afbreuk gedaan aan de sociale veiligheid van de omgeving. Door de komst van nieuwe woningen zal sprake zijn van 'extra ogen' wat de sociale veiligheid ten goede komt.

  • 7. de verkeerssituatie

Door de ontwikkeling in het plangebied neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen toe. De ontsluitingswegen hebben voldoende capaciteit om deze verkeersgeneratie te kunnen opvangen. Er zullen naar verwachting dan ook geen problemen ontstaan op het gebied van de verkeersafwikkeling.

  • 8. archeologie en cultuurhistorie

Onderhavig plangebied maakt deel uit van de partiële herziening Archeologie, maar kent op basis van dit plan geen dubbelbestemming. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Paragraaf 4.8 gaat hier nader op in. In het plangebied bevinden zich ook geen cultuurhistorische objecten. Wel maakt het plangebied deel uit van een gebied dat voorheen als agrarische gronden in cultuur is gebracht. Met de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de verkavelingsrichting. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

  • 9. de externe veiligheid en brandveiligheid

Paragraaf 4.10 gaat nader in op de externe veiligheid. Voor dit plan is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit is naar voren gekomen dat het plangebied niet gelegen is binnen een invloedszone van een risicovolle inrichting, transportroute of buisleiding. Voor wat betreft het aspect externe veiligheid gelden geen beperkingen voor dit bestemmingsplan.

  • 10. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken

Paragraaf 4.2 gaat nader in op de milieusituatie. Geconcludeerd wordt dat in de gewenste situatie sprake is van een verantwoorde milieusituatie. Voor de toekomstige woonfunctie is sprake van een goed woon- en leefklimaat en de bedrijven in de omgeving worden niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de voor het nieuw op te stellen ruimtelijk plan relevante milieuaspecten. Milieuaspecten zijn een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het ruimtelijk plan. Eventuele milieuaspecten kunnen, voor zover mogelijk en noodzakelijk, vertaald worden in de regeling van dit ruimtelijk plan.

4.1 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

Het gehucht krijgt zijn ontsluiting aan de Sudertrimdielsdyk. Deze weg met een maximale snelheid van 30 km/u ontsluit dit gedeelte van de uitbreidingswijk in westelijke richting op de gebiedsontsluitingsweg Overijsselselaan (50 km/u), welke behoort tot de ring van Leeuwarden. Deze straat sluit aan op de provinciale weg N31 in zuidelijke richting en loopt in noordelijke richting naar de stadskern van Leeuwarden.

Openbaar vervoer

Het plangebied is met het openbaar vervoer ontsloten door middel van enkele bushaltes gelegen aan de Sudertrimdielsdyk. Deze bushaltes wordt aangedaan door zowel het reguliere stads- en streekvervoer en voorzien in een verbinding met het Hoofdstation.

Parkeren

Bij nieuwbouwprojecten moeten de parkeernormen worden gehanteerd, zoals vastgelegd in de 'Nota parkeernormen Leeuwarden 2014'. De parkeerbehoefte moet op eigen terrein worden opgelost. Met eigen terrein wordt bedoeld het gehele grondgebied of plangebied van het bouwinitiatief. In sommige gevallen is 'eigen erf' en 'eigen terrein' hetzelfde. Meestal gaat het dan om een bouwinitiatief op een perceel. Maar bij bijvoorbeeld nieuwbouwwijken wordt het hele plangebied als het 'eigen terrein' beschouwd. Dat betekent dat er ook in de nieuwe openbare ruimte geparkeerd mag worden. Dit mag echter geen effect hebben op de bestaande openbare ruimte buiten het plangebied.

Voor de ontwikkeling is een aparte parkeeronderbouwing gemaakt. Deze is als bijlage 2 opgenomen. De ontwikkeling heeft op basis van de parkeernormen van de gemeente Leeuwarden een parkeerbehoefte van 62 parkeerplaatsen. Uit onderzoek is gebleken dat hiervan afgeweken kan worden. Een uitgebreide beschrijving hiervan is in bijlage 2 opgenomen. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen volgen hierna. In de regels van dit bestemmingsplan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van de parkeerplaatsen.

Gezien het karakter van de wijk en de beoogde doelgroep zijn er mogelijkheden om af te wijken van de parkeernormen van de gemeente en uit te gaan van een lagere parkeervraag. Uit een enquête die onder potentiële bewoners in de wijk is uitgezet en uit CBS-data blijkt dat het te verwachten autobezit lager is dan de parkeernormen van de gemeente. Uit een berekening van de parkeervraag aan de hand van het te verwachten autobezit onder de doelgroepen blijkt een parkeerbehoefte van 39 parkeerplaatsen.

Daarnaast blijkt uit de enquête een grote bereidheid tot het gebruik van deelauto's. Een deelauto kan de aanschaf van tweede auto's voorkomen en daarmee bijdragen aan een (blijvend) laag autobezit. Hierdoor kan het aantal benodigde parkeerplaatsen ook in de toekomst laag blijven. Omdat onderzoek naar het effect van deelauto's op autobezit nog onvoldoende aanwezig is en de capaciteit van de back-up locaties niet toereikend is om in een fall-back scenario van de deelauto's te voorzien, is het advies om als pilot deelauto's aan te bieden en in te zetten om het lage autobezit te waarborgen, maar op basis hiervan niet het aantal te realiseren parkeerplaatsen te verlagen. De ervaring uit deze pilot kan de gemeente gebruiken voor andere ruimtelijke ontwikkelingen. Om optimaal in de vraag naar deelauto's te voorzien zijn 5 deelauto's nodig. Echter, 1 á 2 deelauto's zijn markttechnisch gezien realistischer en vereisen geen aanvullende parkeerplaatsen ten opzichte van het huidige plan.

Het maken van duidelijke afspraken met bewoners omtrent autobezit en -gebruik en het aanbieden van (probeeraanbod van) mobiliteitsalternatieven kan het lage autobezit tot slot (blijvend) verlagen.

De aanleg van voldoende parkeerplaatsen is gewaarborgd door in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting op te nemen in verband met het aanleggen en in stand houden van het aantal parkeerplaatsen zoals weergeven in bijlage 2 bij de regels.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). Voor de verkeersgeneratie dient rekening gehouden te worden met de categorie 'Koop, huis, tussen/hoek'. De locatie ligt in 'rest bebouwde kom' in een 'sterk stedelijke' gemeente. Op basis van de genoemde kenmerken geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,1 mvt/etmaal per woning in de categorie 'Koop, huis, tussen/hoek'.

Tabel 1: Verkeersgeneratie

functie toekomstige situatie   kencijfer CROW   hoeveelheid   verkeersgeneratie  
       
woning met gebruiksoppervlakte >80 m <120 m²   7,1 mvt/etmaal per wooneenheid   35   248,5 mvt/etmaal  
Totaal     35   248,5 mvt/etmaal  

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 249 mvt/etmaal. De verkeersafwikkeling wordt beoordeeld in het drukste uur van de dag, waarin doorgaans maximaal 10% van de etmaalwaarde wordt afgewikkeld. Op het drukste uur zullen de ontsluitende wegen een verkeerstoename van circa 25 mvt/etmaal ondervinden. Deze verkeerstoename zal merkbaar zijn in de drukkere uren maar is derhalve gering dat de toename naar verwachting geen negatieve gevolgen heeft op de omliggende ontsluitingswegen en niet leidt tot een verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante kruispunten.

Conclusie

Door de ontwikkeling op het plangebied neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen beperkt toe. Er zullen naar verwachting geen problemen ontstaan op het gebied van de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte wordt opgevangen in het plangebied zelf. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uit te sluiten is.

In de omgeving van het plangebied is sprake van een gemengd gebied waarbij de woonfunctie samen met bedrijfsfuncties voorkomen. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een school. Een school hoort onder milieucategorie 2. Hierbij hoort een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. De afstand van de dichtstbijzijnde woning tot de school bedraagt meer dan 10 m. Aan de richtafstand wordt daarmee voldaan.

Ten noorden van het gebied, op een afstand van meer dan 100 m, bevindt zich een crematorium. De VNG-publicatie (Vereniging Nederlandse Gemeenten) Bedrijven en Milieuzonering geeft als grootste afstand voor crematoria 100 m aan. Aan de richtafstand wordt daarmee voldaan.

Verder bevinden zich in de directe omgeving geen relevante bedrijven waar rekening mee gehouden hoeft worden.

Als gevolg van de ontwikkeling worden dus geen bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt en ter plaatse van de geprojecteerde woningen is sprake van een goed woonklimaat. Er is in de beoogde situatie dan ook sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland.

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het plangebied ligt op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 6 toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling per saldo een positief effect zal hebben op de stikstofdepositie. Op zichzelf komt het uit op een depositiebijdrage van 0,00 mol/ha/jaar. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

In het plangebied worden 35 woningen mogelijk gemaakt. Deze gaan niet gepaard met het dempen van sloten, kappen van bomen of slopen van bebouwing. Wat betreft de soortenbescherming, zijn er daarom geen belemmeringen te verwachten. Zekerheidshalve is een quickscan soortenbescherming uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd. In onderstaand tabel 2 worden de aangetroffen en potentieel aanwezige beschermde soorten en hun beschermingsstatus binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden samengevat. In de Wnb zijn vooral vaste verblijfsplaatsen (voortplantingslocaties zoals nesten, holen, kraamkolonies etc.) van belang, maar ook de functionele leefomgeving die vaste verblijfplaatsen in stand houdt. In dit overzicht zijn dan ook alleen de soorten opgenomen, waarvoor het plangebied onderdeel vormt van hun leefgebied en/of levenscyclus, en waarop eventueel in de toekomst geplande werkzaamheden van negatieve invloed kunnen zijn.

Tabel 2: Overzicht van aangetroffen en potentieel voorkomende beschermde flora en fauna in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06026BP00-VG01_0008.png"

Effectbespreking en aanbevelingen

Het project kan doorgang vinden binnen het kader van de Wnb, mits men zich houdt aan de hieronder volgende aanbevelingen. Het plangebied biedt mogelijkheden voor vogels om te broeden, in de rietkragen en oevers binnen het plangebied. Het gaat hier om soorten waarvan nesten alleen beschermd zijn tijdens het broedseizoen. Aanbevolen wordt daarom om de werkzaamheden buiten de broedtijd uit te voeren. De broedtijd loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli. Er is echter geen standaard voor deze periode. Sommige soorten kunnen eerder of later in het jaar broeden. Wat van belang is, is of er een broedgeval is en of er sprake is van wezenlijke verstoring van het betreffende broedgeval. In riet broedende soorten als de kleine karekiet kunnen in september nog jongen in het nest hebben. Eventueel kan tijdens de broedtijd gewerkt worden, dit dient dan te gebeuren onder begeleiding van een ecoloog.

Er kan een aantal niet beschermde of vrijgestelde soorten voorkomen in het plangebied, zoals verschillende soorten kleine zoogdieren, amfibieën en vissen. Voor schade aan deze soorten geldt in principe een vrijstelling. De zorgplicht van de Wnb schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld tot uiting worden gebracht door voorafgaand aan de werkzaamheden dekking te verwijderen. Hierdoor worden eventueel aanwezige dieren vooraf bewogen een andere verblijfplaats te zoeken.

4.4 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidshinder veroorzaken', een geluidszone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidszones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Ten tijde van het opstellen van het geldende bestemmingsplan heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Uit het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd blijkt dat voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Daarnaast betreffen de wegen in het plangebied wegen die geen belangrijke ontsluitende functie hebben. Deze zijn relatief rustig, met een te verwachten lage verkeersintensiteit. Door de beperkte breedte van de weg en diverse snelheid beperkende maatregelen zijn de snelheden relatief laag. Het vaststellen van een hogere waarde en/of een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.5 Bodem

Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het bepalen of deze mogelijk een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

De woningen worden gebouwd op gronden die nu ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering in gebruik zijn. Er is dan ook geen sprake van een verdachte locatie. In het geldende bestemmingsplan hebben ook verschillende bodemonderzoeken plaatsgevonden. Uit het laatstelijk verrichte bodemonderzoek is gebleken dat de aangetoonde gehalten (milieuhygiënisch en asbest) geen indicatie geven voor de aanwezigheid van (een geval van) bodemverontreiniging. De in het onderzoek onderzochte en beschreven bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van de planlocatie. Planologisch gezien bestaan er vanuit een oogpunt van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voor dit bestemmingsplan geen belemmeringen.

Het verkennend bodemonderzoek stond niet op zich. Het is vooraf gegaan door een vooronderzoek (zie bijlage 4). Dit vooronderzoek wijst uit dat het onderhavige bestemmingsplangebied grotendeels 'onverdacht' is. Vervolgens zijn de 'verdachte' deellocaties binnen het plangebied onderzocht middels het eerder genoemde verkennend bodemonderzoek.

Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

4.6 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20210119-2-25309). De watertoets inclusief uitgangspuntennotitie is als bijlage 7 bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst is dat de normale procedure moet worden gevolgd. De uitgangsnotitie geeft handvatten om de uitkomsten en aandachtspunten van de watertoetsaanvraag mee te nemen in het ruimtelijke plan of besluit. Bij de uitwerking van de plannen wordt hier rekening mee gehouden.

Regionale waterkering

Een gedeelte van het plangebied ligt, volgens de legger van het waterschap, binnen de zonering van een regionale waterkering. De Klamp wordt voor de boezem gebracht. Door het voor de boezem brengen vervallen grote delen van de regionale waterkeringen en is het verleggen en aanbrengen van een nieuwe waterkering noodzakelijk. Ook de waterkering in het plangebied valt hieronder. Het verleggen van deze waterkering vindt niet in het plangebied zelf plaats, maar elders. De bestemming van de gronden waar de uiteindelijke boezemkaden op liggen mag de waterkerende functie niet uitsluiten. Verder mogen geen (nieuwe) bouwblokken worden gesitueerd op de boezemkade of in de beschermingszone van de boezemkade.

Door het waterschap is bevestigd dat de regionale waterkering in het plangebied komt te vervalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06026BP00-VG01_0009.png"

Waterafvoer/berging

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.

De ontwikkeling die met dit plan mogelijk gemaakt wordt voorziet in een toename aan verharding van 7.990 m². Bij ontwikkelingen in het buitengebied dient bij een toename van meer dan 1.500 m² gecompenseerd te worden. Voor ontwikkelingen in stedelijk gebied geldt een drempelwaarde van 200 m². Voor het plangebied geldt een compensatienorm van 10%. Derhalve is 800 m² aan compensatie nodig.

Om de watercompensatie te regelen wordt de sloot aan de westkant van het plangebied minimaal vergroot met de benodigde watercompensatie. Derhalve wordt voldaan aan de watercompensatienorm.

wegen   2.690  
voetpaden   890  
parkeerschuren   385  
parkeerplaatsen   230  
grondvlak woningen   3.000  
terrassen woningen   475  
kas   100  
losse bergingen   220  
totaal m² verharding   7.990  

Vrij voor de boezem

Na het verleggen van de regionale kering wordt het plangebied niet meer beschermd door een regionale waterkering. Omdat het gebied vrij voor de boezem ligt wordt het niet door een waterkering beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Bij de verdere ontwikkeling van de bouwplannen wordt bij het bepalen van de aanleghoogte hier rekening mee gehouden. Indien noodzakelijk wordt het Wetterskip gevraagd voor aanvullend advies.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voornoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een nieuw rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Uitgangspunt is dat dit voldoende capaciteit heeft voor de extra woningen. Schoon hemelwater wordt afgekoppeld op het hemelwaterriool.

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet: voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure: het wateraspect wordt gecommuniceerd met de ontwikkelaar en geldt als uitgangspunt voor de uitvoering van het plan.

4.7 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische objecten. Wel maakt het plangebied deel uit van een gebied dat voorheen als agrarische gronden in cultuur is gebracht. Met de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de verkavelingsrichting. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.8 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden, zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Partiële herziening Archeologie

De gemeente heeft op 11 november 2020 het paraplubestemmingplan Partiële herziening Archeologie vastgesteld. Dit ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de gemeente. Dit parapluplan is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Leeuwarden, exclusief de gronden van de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel, voor zover er sprake is van archeologische (verwachtings)waarden. Gronden waar geen onderzoek noodzakelijk is, of gronden die na onderzoek zijn vrijgegeven, zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

Onderhavig plangebied maakt deel uit van de partiële herziening Archeologie, maar kent op basis van dit plan geen dubbelbestemming. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het projectgebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 10 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed.

Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (nibm) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan voldoet hieraan als het een toename van minder dan 3% van de grenswaarden tot gevolg heeft. Bij woningbouwplannen van minder dan 1.500 woningen is dit het geval.

Er worden 35 woningen mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, lpg en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het PR geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Bevi.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt het volgende.

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedszone van risicovolle inrichtingen vallen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedszone van vervoer van gevaarlijke stoffen valt.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde buisleidingen liggen op meer dan 1.000 m ten zuiden en ten westen van het plangebied. De invloedszone van deze buisleiding overlapt de planlocatie niet waardoor deze buisleiding de beoogde ontwikkeling niet belemmerd.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en de bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Beschrijving juridische regeling

Bestemming Groen

Het groen in het plangebied krijgt de bestemming 'Groen'. Dit betreft de omranding van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn ook vlonders toegestaan.

Bestemming Verkeer - Verblijfsgebied

De hoofdontsluitingsweg van de woningen krijgt de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. De overige woonstraten maken deel uit van de woonbestemming.

Bestemming Water

Het water in het plangebied, welke een aansluiting heeft op het hoofdwater, krijgt de bestemming 'Water'. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat er geen steigers, vlonders en plankieren mogen worden gebouwd.

Bestemming Wonen

De toekomstige woningen met de daarbij behorende erven en toegangsstraten krijgen de bestemming 'Wonen'. De woningen dienen binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. Qua bouwmassa worden de woningen afgestemd op het beeldkwaliteitplan, één bouwlaag met kap (goothoogte 3,5 m en bouwhoogte 11 m).

Er mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw worden gebouwd anders dan in de vorm van bergingen. De oppervlakte bedraagt ten hoogste 7 m2 en de bouwhoogte maximaal 4 meter. De bergingen dienen hierbij geclusterd te worden gebouwd, waarbij:

    • 1. het aantal bergingen per cluster ten minste 4 en ten hoogste 6 bedraagt;
    • 2. het gezamenlijk aantal bergingen ten hoogste 35 bedraagt;

Verder zijn parkeerschuren toegestaan met een oppervlakte van maximaal 300 m² en een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 7 m. Ook één gebouw ten behoeve van een moestuin is toegestaan.

Om te borgen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening in die zin dat er sprake is van voldoende parkeergelegenheid is onder de gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het is niet toegestaan gebruik te maken van de woonhuizen wanneer niet is voorzien in de realisatie en het in stand houden van de parkeervoorzieningen, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels. Vanwege het karakter van het gebied, het feit dat de gemeente geen eigenaar meer is/zal zijn van de gronden en het gedeelde karakter van de parkeervoorzieningen is een bepaling in het bestemmingsplan de beste juridische borging.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan. Deze is gedeeltelijk aangetoond in de voorgaande paragrafen. Ook spelen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid een rol.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het ruimtelijk plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De gronden van het plan zijn in eigendom van de gemeente. De kosten worden gedekt uit de grondverkoop. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit ruimtelijk plan aangetoond.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

De gemeente heeft de grond verkocht en levert de grond met een woonbestemming. Bij de verkoop van de gronden zijn de door de door de gemeente gemaakte kosten om te komen tot een woonbestemming hierin verdisconteerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is niet voor inspraak ter inzage gelegd. De overlegpartijen zijn per mail in kennis gesteld van het voorontwerpbestemmingsplan. Er is hen verzocht om een overlegreactie. In dit kader heeft het waterschap reeds aangegeven zich te kunnen vinden de waterparagraaf in het bestemmingsplan.

Verder hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden met de directe omwonenden en de toekomstige bewoners van de woningen. Op basis hiervan is het gewenste stedenbouwkundig ontwerp tot stand gekomen. Een overzicht hiervan is opgenomen als bijlage 8 bij deze toelichting.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode vanaf 12 mei 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tegelijkertijd lag het concept stedenbouwkundig plan ter visie. Gedurende deze periode zijn 7 zienswijzen op het bestemmingsplan en stedenbouwkundig plan ontvangen. In een aparte zienswijzenota (zie bijlage 9) is de inhoud van de zienswijzen samengevat en volgt per punt het gemeentelijke commentaar.

Verder is een ambtelijke aanpassing binnen de bestemming 'Groen' nodig. De bestemming Groen is aangepast in die zin dat tuinen ook in onderschikte mate mogelijk zijn. Een uitleg hiervan is opgenomen in bijlage 10.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens gewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.