direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Heerenveen - Aansluiting A32 (K.R. Poststraat)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.BPHveenaanslA32KRP-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2012 ondertekenden het Rijk, de provincie Fryslân en de gemeente Heerenveen de intentieovereenkomst “Bereikbaarheidspakket RSP Heerenveen”. Hierin werden maatregelen vastgelegd voor de verbetering van de bereikbaarheid van Heerenveen vanaf de A32. De maatregelen worden gefinancierd uit het Regio Specifiek Pakket. Hierin zijn gelden beschikbaar voor ruimtelijk-economische ontwikkeling en verbetering van de bereikbaarheid in Noord Nederland. Er werd een Stuurgroep ingesteld, bestaande uit de directeur Netwerkmanagement Rijkswaterstaat Noord Nederland, de gedeputeerde voor Verkeer van Fryslân en de wethouder Ruimtelijke Ontwikkeling van Heerenveen.

Het bereikbaarheidspakket faciliteert de ruimtelijke en economische ambities van de gemeente Heerenveen. Hiervoor is een optimale ontsluiting nodig van de verschillende economische bestemmingen rond Heerenveen (onder andere Sportstad Heerenveen, het Internationaal Bedrijventerrein Friesland, bedrijventerrein Heerenveen-West en het beoogde bedrijventerrein Klaverblad Noordoost).

Verkeerskundig is het bereikbaarheidspakket gericht op:

  • het voorkomen van een terugslageffect op het hoofdwegennet door het vollopen van aansluitingen;
  • het voorkomen van nieuwe problemen op het wegennet;
  • het goed laten functioneren van de aansluitingen van het hoofdwegennet met het onderliggende/interne wegennet,
  • het bevorderen van de leefbaarheid;
  • het creëren van een veilige verkeersstructuur voor alle verkeersdeelnemers;
  • het goed kunnen managen van het verkeer in evenementensituaties.

In 2015 is een nieuw regionaal verkeersmodel ontwikkeld en zijn nieuwe berekeningen gemaakt voor de situatie in 2032. Met behulp van dit verkeersmodel zijn 8 varianten verkend. Deze zijn beschreven in de rapportage “beoordeling tracévarianten juni 2015”. Parallel is de rapportage “Doelen, kaders en beoordelingscriteria Bereikbaarheid Heerenveen juni 2015” opgesteld (beide rapportages maken deel uit van de in Bijlage 1 opgenomen “Verantwoordingsrapportage Bereikbaarheid A32”). Van de 8 varianten bleken er 3 kansrijk gelet op de te bereiken effecten. In juni 2015 heeft de Stuurgroep een voorkeur uitgesproken voor een variant waarbij de aansluitingen qua aantallen op- en afritten blijven gehandhaafd en waarbij geen extra randweg parallel aan de A32 nodig is (uit de betreffende rapportage gaat het danom variant 8).

Op basis van deze voorkeur is vervolgens een nadere uitwerking gemaakt om er zeker van te zijn dat deze variant financieel haalbaar is, voldoende effect sorteert en voldoende bijdraagt aan de vastgestelde doelen en ruimtelijk inpasbaar is. Op basis van dit nader onderzoek (zie rapportage “optimalisatie voorkeursvariant december 2015”) heeft de Stuurgroep op 14 december 2015 geconcludeerd dat de betreffende variant voldoet aan de gestelde bereikbaarheidsdoelen, ruimtelijk inpasbaar is en financieel haalbaar te maken lijkt. Parallel daaraan heeft de Stuurgroep ingestemd met de communicatie aanpak (verwoord in de rapportage “Heerenveen Beter Bereikbaar-Communicatieaanpak – december 2015”). In dit kader is de website http://heerenveenbeterbereikbaar.nl/ ontwikkeld, met daarop alle actuele informatie gedurende het proces/project.

De voorkeursvariant werd naar aanleiding van de participatie nog op onderdelen bijgesteld (zie de “reactienota aansluiting K.R.Poststraat en Skoatterwald” in de Verantwoordingsrapportage Bereikbaarheid A32 in Bijlage 1).

Het voorliggende bestemmingsplan geeft het planologisch-juridisch kader voor de aanpassing van de aansluiting A32 / K.R. Poststraat. Tevens wordt een regeling gegeven voor een hoofdaardgastransportleiding, die in verband met de nieuwe verkeerssituatie wordt verlegd.

Voor de aansluiting Oranje Nassaulaan wordt een apart bestemmingsplan vastgesteld.

1.2 Karakter van het bestemmingsplan

Met het oog op de aanpassing van de A32-aansluiting K.R. Poststraat in Heerenveen is besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Voorliggend bestemmingsplan maakt deze aanpassingen juridisch-planologisch mogelijk en is daarmee ontwikkelgericht.

1.3 Plangrens

Het plangebied is gelegen in Heerenveen rondom de A32 ter hoogte van afrit 12 en de kruising met de K.R. Poststraat en Het Meer. Het plangebied is gelegen ten oosten van het centrum van Heerenveen. Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich het Abe Lenstra Stadion. Ten oosten van het plangebied is het bedrijventerrein IBF/De Kavels gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPHveenaanslA32KRP-VG01_0001.png"

Figuur 1: De globale ligging is rood omkaderd (bron: Plan van Aanpak Structuurvisie A32)

1.4 Leeswijzer

Deze bestemmingsplantoelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 bevat een weergave van het relevante beleid van provincie en gemeente. Hoofdstuk 4 gaat in op de randvoorwaarden die vanuit de omgevingsfactoren voor het bestemmingsplan relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt toegelicht hoe het plan juridisch in het bestemmingsplan is vertaald. In hoofdstuk 6 wordt op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan ingegaan.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige inrichting

De A32 werd in de periode 1984-2000 omgebouwd van tweestrooks autoweg naar vierstrook autosnelweg. Aan de noordzijde van Heerenveen werd een kruising met de A7 gerealiseerd, in de vorm van een klaverblad. Ten hoogte van het centrum van Heerenveen werd het tracé van de A32 circa 400 meter verlegd in oostelijke richting, waardoor ruimte ontstond voor stedelijke ontwikkeling. In Heerenveen zijn drie volledige aansluitingen gemaakt op de A32, ter hoogte van de K.R. Poststraat, de Oranje Nassaulaan en De Kuinder.

De aansluiting K.R. Poststraat geeft aan de westzijde verbinding met het centrum en Sportstad Heerenveen. Aan de oostzijde wordt verbinding gegeven met het bedrijventerrein De Kavels / IBF en de woonwijk Skoatterwâld. De verkeersregulering vindt plaats door verkeerslichtinstallaties ter weerszijden van de A32.

2.2 Geldende bestemmingsplannen

Het tracé van A32 langs Heerenveen is vastgelegd in het bestemmingsplan “Rijksweg 32, gedeelte Heerenveen” uit 1984. Hierin is een ruime bestemming "Uit te werken Verkeersdoeleinden" opgenomen. Deze bestemming werd in 1994 deels uitgewerkt en deels herzien. Aanvankelijk werd ter hoogte van de K.R. Poststraat uitgegaan van een halve aansluiting op de A32. Naderhand werd besloten hiervan een volledige aansluiting te maken. Dit werd geregeld in het Tweede partieel uitwerkingsplan Rijksweg 32 (volledige aansluiting A32 / K.R. Poststraat), uit 1996. De Mercurius die de bedrijventerreinen IBF / De Kavels ontsluit is opgenomen in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein De Kavels (2015)'. De rotonde K.R. Poststraat – Het Meer – Domela Nieuwenhuisweg is opgenomen in het bestemmingsplan 'Skoatterwâld (1999)'. Het stukje Weinmakker dat wordt meegenomen is geregeld in het bestemmingsplan Heerenveen Noord (2017).

2.3 Toekomstige inrichting

De aanpassing van de aansluiting A32 – K.R. Poststraat resulteert - op hoofdlijnen - in de volgende inrichting:

  • De oprit vanaf de K.R.Poststraat richting klaverblad wordt vervangen door een oprit in de vorm van een lus aan de zuidzijde;
  • De K.R.Poststraat krijgt richting Heerenveen centrum tussen de bushaltes en de A32 voor verkeer richting centrum twee rijstroken in plaats van de huidige enkele rijstrook;
  • Bij de kruisingen worden extra opstelstroken gerealiseerd;
  • Aan de oostzijde van de A32 wordt een turbo-rotonde gemaakt, waarop de K.R. Poststraat, de Mercurius, de Venus en de op- en afrit van de A32 aansluiten.

Figuur 2 geeft een beeld van de beoogde inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPHveenaanslA32KRP-VG01_0002.png"

Figuur 2: Toekomstige inrichting van het plangebied

Ten behoeve van de nieuwe inrichting worden bestaande gastransportleidingn N-500-08 en N-500-20 van Gaunie verlegd. De verlegging is in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. De voorbereiding hiervan heeft in nauw overleg tussen de Gasunie en de gemeente plaatsgevonden.

Landschappelijke inpassing

De aansluiting van de K.R. Poststraat op de A32 heeft een stedelijke uitstraling. Dit wordt bereikt door:

  • Het gebruik van laanbeplantingen. Deze bestaan uit leibomen (platanen) aan de westzijde van de A32 en uit platanen aan de oostzijde van de A32.
  • Het optimaal vergroten van het wateroppervlak aan weerszijden van de K.R. Poststraat. Hierdoor wordt het mogelijk om een poort naar Heerenveen te creëren. De waterpartijen hebben zoveel mogelijk hun eigen vorm.
  • Deze poort wordt versterkt met de stenen keerwanden langs de K.R. Poststraat aan de westzijde van de A32 en de damwanden aan de oostzijde van de A32. De stenen keerwanden accentueren het entree naar het centrum. De overige oevers bestaan uit natuurlijke oevers.
  • Om de waterpartij zo groot mogelijk te maken is de Mac Donalds als een bastion in het water geplaatst. De toegang voor voetgangers en fietsers wordt hierbij enigszins omgeleid waardoor het bestaande brugje komt te vervallen.
  • De middenberm bestaat uit een “rode loper” van natuursteen waarop de openbare verlichting, infopanelen e.d. gesitueerd zijn.
  • De terreininrichting bij de kantoren blijft gehandhaafd en wordt waar nodig zo ver als mogelijk voortgezet. Bij het smalle wegprofieldeel bestaan de boomroosters, fietsparkeervoorzieningen, banken e.d. en bushaltevoorzieningen uit stroken van gietijzer. In het bredere deel staan de leibomen in stroken van blokhagen. Een overdekte parkeervoorziening voor fietsers is gesitueerd tussen de kantoorgebouwen nabij de bushalte. Een deel van de bestaande fietsparkeervoorzieningen langs de K.R. Poststraat wordt hiernaar verplaatst zodat er ruimte in de K.R. Poststraat is voor straatmeubilair.
  • De rotondes vormen de visitekaartjes van Heerenveen. De inrichting hier zal bestaan uit een kunstwerk op een bed van bloemen welke jaarrond te beleven is. De openbare verlichting en bewegwijzering worden hier in de zijbermen geplaatst.
  • De rij lindebomen, welke als wegbeplanting in Heerenveen langs de A32 staan, worden zover als mogelijk langs de noordelijke afrit doorgetrokken. Tevens komen deze in rijen aan de parkeerzijde van de Mac Donalds te staan waardoor het gebouw van Mac Donalds een achterwand krijgt.

De terreininrichting aan de oostzijde van de A32 wordt vooral gekenmerkt door een meer informele, landschappelijke uitstraling. Dit wordt bereikt door:

  • Langs het hele front van het bedrijventerrein een informele inrichting van het groen te realiseren, bestaande uit deels glooiende grasvelden waarop, op losse wijze, landschappelijke bomen van diverse soorten zijn gesitueerd. Bij de plaatsbepaling van de bomen wordt hierbij gelet op wel of niet gewenste zichtbaarheid van de bedrijven vanaf de A32.
  • Vanaf de zuidelijke afrit naar de rotonde gaat het geluidsscherm aan het eind over in een ca. 5 meter hoge grondwal. Het geluidscherm wordt hierbij als het ware gevangen in de grondwal. De rij lindebomen, die als wegbeplanting in Heerenveen langs de A32 staan, wordt hier zoveel mogelijk langs de zuidelijke afrit achter het geluidsscherm doorgezet. De hogegrondwal bestaat, zoals hiervoor vermeld, uit gras met op losse wijze gegroepeerde bomen. Het dient ook als geluidsbarrière voor de bewoners langs het Meer.
  • Op de driehoek tussen de op- en afrit aan de oostzijde van de A32 is eveneens op informele landschappelijke boombeplanting aangebracht. Deze treft men ook aan in de groenstrook langs de Stadionweg aan de westzijde van de A32. Hierdoor ontstaat de suggestie dat deze bomenpartijen als het ware over de A32 druppelen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 SVIR en Barro

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...'). Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn onder andere de regelingen met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland), Rijksbufferzones, Nationale Landschappen, de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. Dit betreft bijvoorbeeld het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN).

Betekenis voor het project

De dertien nationale belangen zijn niet van betekenis voor dit project. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor dit project zodoende zeer beperkt is. Het relevante beleidskader wordt gevormd door het provinciale beleid en met name het gemeentelijk beleid.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder geregeld in artikel 3.1.6 leden 2-4 Bro. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Bovendien kan de ladder als katalysator functioneren in de regionale (de)programmering van de verstedelijking.

De ladder kent sinds 1 juli 2017 twee treden die achter elkaar worden doorlopen. Dit betekent dat als in een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, de behoefte aan die ontwikkeling moet worden beschreven. Indien de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Betekenis voor het project

In artikel 1.1.1 sub i van het Bro is opgenomen wat een stedelijke ontwikkeling is. Onderhavige ontwikkeling wordt niet bij naam genoemd in de definitiebepaling en wordt blijkens de ministeriële handreiking niet onder de restcategorie van 'andere stedelijke voorzieningen' geschaard. Derhalve zal de ladder niet doorlopen hoeven te worden voor onderhavige ontwikkeling. De ontwikkeling voorziet overigens wel in een actuele behoefte, zie paragraaf 1.1.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Om 13 december 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Fryslân het Streekplan Fryslân 2007, genaamd "Om de kwaliteit fan de romte', vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Gedeputeerde Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Als centraal uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen.

Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Bij een duurzame ontwikkeling wordt voorzien in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving, waarbij tegelijkertijd wordt ingezet op de instandhouding en het verder ontwikkelen van aanwezige bodem-, water-, landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

Betekenis voor het project

De aanpassing aan de aansluiting van de A32 wat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is niet strijdig met de doelstellingen uit het streekplan.

3.2.2 Grutsk op e Romte

Op 26 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Grutsk op e Romte vastgesteld. Deze structuurvisie is een thematische uitwerking van het Streekplan. Hierin wordt beschreven wat de kernkwaliteiten van het cultuurhistorische erfgoed en het landschap zijn, en worden de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting bepaald. De provincie is in de visie in 11 gebieden opgedeeld, op basis van de structuren die binnen een gebied representatief zijn. Heerenveen ligt binnen het deelgebied 'Zuidelijke Wouden'. Voor dit deelgebied zijn zeven provinciale belangen benoemd:

  • 1. De beekdalen van de Lende, de Tsjonger en het Âlddjip;
  • 2. De samenhang tussen de hogere gronden (langgerekte ruggen) en de dalen, die wordt gevormd door de verkaveling, de rangschikking van de bebouwing (lineair) en de singels en houtwallen, tegenover de lager gelegen veelal redelijk open beekdalen (Lende, Tsjonger en Âlddjip);
  • 3. Het aardkundig reliëf (natuurlijk en historisch) in de vorm van de dekzandruggen parallel aan de beekdalen, verspreide pingoruïnes, stuifzandgebieden in het zuidoosten en esachtige structuren en de aan dit reliëf gerelateerde archeologie (vuursteenvindplaatsen en dobben);
  • 4. De langgerekte, lintvormige structuren van vaarten en wegen met en zonder bebouwing, met haaks hierop de planmatig aangelegde verkaveling en wijken in de hoogveenontginningen en de daarin gelegen verveningsdorpen en -gehuchten;
  • 5. Hoogveenrestant Fochteloërveen in samenhang met de hoogveenontginning van Ravenswoud;
  • 6. Een aantal bijzondere ensembles waarbij de landschappelijke inrichting sterk gekoppeld is aan de ordening en verschijningsvorm van de bebouwing;
  • 7. De vrij robuuste groenstructuur van singels, houtwallen, grotere en kleinere boscomplexen, boombeplanting langs wegen en de hoge dichtheid aan groene erven, groene tuinen en groene erfscheidingen.

In dit bestemmingsplan worden de landschappelijke en cultuurhistorische waarden gerespecteerd doordat bij het wegontwerp rekening is gehouden met de inrichting van het omliggende gebied en door het uitvoeren van (o.a. archeologisch) onderzoek. Voor de resultaten van de onderzoeken wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

3.2.3 Verordening Romte 2014

Op 24 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied.

Betekenis voor het project

De aanpassing aan de aansluiting van de A32 wat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ligt binnen de als stedelijk gebied aangewezen gronden en is niet strijdig met de doelstellingen uit de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurplan (1993)

Het Structuurplan voor de plaats Heerenveen, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 augustus 1993, bevat het ruimtelijk beleid voor een periode van 10 tot 15 jaar. In het Structuurplan Heerenveen is een samenhangende visie op de ontwikkeling van Heerenveen weergegeven. De hoofddoelstellingen zijn:

  • het versterken van de sociaal-economische positie;
  • het handhaven en waar mogelijk versterken van de regionaal verzorgende functie van Heerenveen.

Betekenis voor het project

De aanpassing aan de aansluiting van de A32 wat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is niet strijdig met de doelstellingen uit het structuurplan.

3.3.2 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2005)

In het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juli 2005, staan de hoofdlijnen van het verkeersbeleid voor de komende vijf tot tien jaar. Heerenveen wil een integraal verkeers- en vervoersbeleid voeren. Hoofddoelstellingen zijn het vergroten van de verkeersveiligheid, het in stand houden en verbeteren van de bereikbaarheid en het verbeteren van het (leef)milieu.

Het GVVP is kader voor het verkeersbeleid en de te treffen maatregelen. Er is een verkeersmodel voor Heerenveen ontwikkeld waarin de verkeersintensiteiten van het jaar 2000 zijn aangegeven en waarin een verwachting van de intensiteiten voor 2015 is gegeven.

Bij de uitwerking van de hoofddoelstelling geldt, dat ten aanzien van het vergroten van de verkeersveiligheid, de principes van Duurzaam Veilig worden gehanteerd. Dit is een fundamentele aanpak die tot doel heeft een zodanig verkeerssysteem te realiseren dat de kans op een (letsel)ongeval zoveel mogelijk wordt uitgesloten.

In het nieuwe GVVP wordt aangesloten bij de beschrijving van de aansluiting van Heerenveen op de A32 zoals dat in de oude GVVP van 2005 is opgenomen.

Betekenis voor het project

De aanpassing aan de aansluiting van de A32, wat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is in lijn met de doelstellingen uit het GVVP. Zo draagt het bij aan de verbetering van de verkeersafwikkeling in de A32 zone.

3.3.3 Integrale visie Heerenveen, Ruimte voor de Toekomst

De Integrale Visie Heerenveen/ Skarsterlân is een visie van beide gemeenten op de toekomst. De visie geeft uitvoering aan een integrale langetermijn uitwerking voor het gebied Heerenveen- Joure.

Één van de planelementen uit de visie betreft infrastructuur. Op bepaalde plaatsen bestaan problemen met de doorstroming, verkeersveiligheid of milieuhinder als gevolg van verkeer. Deze knelpunten dienen te worden opgelost. Tevens moet ingespeeld worden op de sterke relatie tussen infrastructuur en de ruimtelijke ontwikkeling van onder andere Heerenveen.

De aansluiting Heerenveen -centrum (K.R. Posstraat) wordt in de visie genoemd als belangrijkste verbinding met het centrum en de snelweg voor de dorpen als Knipe en is voor bedrijventerrein IBF en De Kavels een van de twee belangrijkste ontsluitingsmogelijkheden.

Betekenis voor het project

De verbetering van de verkeerssituatie bij de aansluiting van de K.R. Poststraat op de rijksweg A32 past binnen de integrale visie van de Heerenveen en Skarsterlân.

3.3.4 Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Heerenveen 2015-2020

Op 18 mei 2015 heeft de gemeenteraad ingestemd met het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid Heerenveen 2015-2020. Het uitvoeringsprogramma beschrijft diverse streefbeelden. In deze streefbeelden is omschreven hoe we de toekomst in Heerenveen zien. Omdat het niet realistisch is om voor alle streefbeelden ook doelstellingen en maatregelen te formuleren is vervolgens focus aangebracht rond die onderwerpen, waarvan wij denken dat we de komende jaren meters kunnen maken.

De gemeente zet zich voor een aantal thema's (pro-)actief in, met daarnaast onderwerpen waar de samenleving een leidende rol heeft en de gemeente meer op afstand is. Naast focus is verdergaande samenwerking essentieel om de ambities rond duurzaamheid te bereiken. De gemeente Heerenveen werkt vanuit de gedachte dat door slim combineren en aanbrengen van samenhang in verschillende initiatieven meer bereikt kan worden dan de som der delen. In de huidige tijdsgeest van bezuinigingen en dereguleren zien we een beweging waarin de samenleving - burgers en bedrijven - meer zelf aan de slag gaan. Een en ander is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2015-2020.

De komende beleidsperiode is vooral aandacht voor duurzame thema's als energie, ‘cradle to cradle’, duurzaam bouwen, mobiliteit, inkoop, biobased economy en innovaties. Water en groen zijn vooral relevante thema's voor zover ze gelinkt zijn aan klimaatverandering. Afval, of ‘grondstof’ en het sluiten van kringlopen, is een zeer relevant thema. De projectmatige aanpak waarbij de gemeente snel kan inspelen op ontwikkelingen, blijft in de komende planperiode gehandhaafd.

Samengevat ligt de focus van het uitvoeringsprogramma op de volgende thema's en zijn de volgende doelen geformuleerd:

  • 1. Mienskip:
    • a. wonen;
    • b. onderwijs: het (blijvend) verankeren van duurzaamheid, energie en water in schoolprogramma’s in onze gemeente;
    • c. lokale initiatieven: in 2020 hebben alle dorpen lokale en kleinschalige initiatieven gerealiseerd of zijn daarmee bekend;
  • 2. Bedrijven en economie: biobased economy en duurzame energie: meer banen voor onze inwoners door het aantrekken van bedrijven, behoud van de bestaande bedrijvigheid in onze gemeente, samenwerking met onderwijs en actief sociaal beleid;
  • 3. Voorbeeldfunctie eigen organisatie: een duurzame eigen organisatie.

Betekenis voor het project

De aanpassing aan de aansluiting van de A32, wat met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is in lijn met de streefbeelden uit het uitvoeringsprogramma. Zo wordt binnen het plangebied de nodige aandacht besteed aan watercompensatie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Naast het feit dat de aanpassing van de aansluiting K.R. Poststraat op de A32 binnen het beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente tot stand moet komen, dient ook rekening te worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen worden de milieu- en omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden randvoorwaarden behandeld.

4.2 Ecologie

4.2.1 Beleidskader

In de Wet natuurbescherming is sinds 1 januari 2017 de gebieds- en soortenbescherming in Nederland geregeld.

In de Wet natuurbescherming worden drie verschillende beschermingsregimes gehanteerd waaraan verschillende verbodsbepalingen zijn gekoppeld. Het gaat daarbij om de soorten Vogelrichtlijn (artikel 3.1 e.v.), soorten Habitatrichtlijn (artikel 3.5 e.v.) en andere soorten (artikel 3.10 e.v.). Voor de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijnsoorten geldt een vergelijkbaar stelsel van verbodsbepalingen als in de Flora- en faunawet het geval was. Dat betekent dat voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving) van beschermde soorten niet opzettelijk verstoord of vernietigd mogen worden en dat exemplaren van beschermde soorten niet opzettelijk mogen worden gedood of verwond.

Voor andere beschermde soorten geldt dat voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving) van beschermde soorten niet (opzettelijk) vernietigd mogen worden en dat exemplaren van beschermde soorten niet (opzettelijk) mogen worden gedood of verwond. Verbodsbepalingen ten aanzien van de verstoring zijn niet van toepassing op deze soorten. Ten aanzien van de andere beschermde soorten geldt dat het bevoegd gezag (provincies c.q. ministerie van EZ) de vrijheid hebben om soorten binnen deze categorie vrij te stellen van de verbodsbepalingen uit artikel 3.10 Wet natuurbescherming. Voor beschermde soorten die niet zijn vrijgesteld en de voorgenomen activiteiten strijdig zijn met de bepalingen in de nieuwe wet dient ontheffing dient te worden aangevraagd. Deze kan alleen worden verleend indien de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor vogels geldt in afwijking hierop dat voor verstoring geen ontheffing nodig is, indien de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Het is ook mogelijk om voor beide categorie soorten te werken volgens een goedgekeurde gedragscode die is afgestemd op de nieuw wet. Er is dan geen ontheffing nodig. Voor planten is er voor de voorgenomen ontwikkeling geen nader onderzoek of ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

4.2.2 Conclusie

Voor de aanpassing van de aansluitingen op de A32 bij afrit 'Heerenveen centrum' en 'Heerenveen' is ecologisch onderzoek uitgevoerd (Altenburg & Wymenga, 8 juni 2016). Dit onderzoek is geüpdatet aan de hand van de vernieuwde wetgeving en er is tevens aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van Poelkikker en Kleine modderkruiper in het gebied (Altenburg & Wymenga, 19 september 2017), zie Bijlage 2. Tevens is een onderzoek uitgevoerd naar het mogelijk voorkomen van de poelkikker en de kleine modderkruiper (Altenburg & Wymenga, 6 juli 2016).

Deze ecologische beoordeling leidt tot de volgende conclusies:

Gebiedsbescherming:

De aanpassing van de aansluiting op de A32 en de realisatie van watercompensatie veroorzaken geen conflict met de ecologische wet- en regelgeving ten aanzien van gebiedsbescherming mits de grenswaarden voor stikstofuitstoot op nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet wordt overgeschreden. Er is een AERIUS berekening uitgevoerd om de stikstofuitstoot te bepalen, zie Bijlage 3. Uit deze berekening blijkt dat tijdens de gebruiksfase geen negatieve effecten zijn te verwachten. Tijdens de aanlegfase treden er geen significante effecten op zolang de totale emissies van de mobiele werktuigen niet boven de 30.000 kg NOx uitkomt. Zolang aan deze voorwaarde wordt voldaan, is geen vergunningverlening Wet natuurbescherming nodig. Deze uitstoot kan worden vertaald naar zeven werktuigen met een gemiddeld vermogen van 250 kW, 8 uur per dag, 220 dagen per jaar gedurende 3 jaar. Bij inzet van energiezuiniger werktuigen kan dit zelfs worden vertaald naar 63 werktuigen met een gemiddeld vermogen van 250 kW, 8 uur per dag, 220 dagen per jaar gedurende 3 jaar. Hier kan met dit project ruim aan worden voldaan. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is dus niet nodig.

Soortbescherming: 

De aanpassing van de aansluiting op de A32 en de realisatie van watercompensatie veroorzaakt in potentie een conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van amfibieën, vogels en vleermuizen. Door het nemen van mitigerende maatregelen kunnen negatieve effecten van de werkzaamheden voorkomen worden. Er ontstaat dan geen conflict met de Wet natuurbescherming. De volgende mitigerende maatregelen moeten getroffen worden voor de desbetreffende soorten.

Amfibieën

Nader onderzoek heeft aangetoond dat er geen onder de Wet natuurbescherming beschermde amfibieënsoorten binnen het plangebied voorkomen. Voor de Rugstreeppad die eveneens in de omgeving van het plangebied voorkomt, geldt dat geschikt leefgebied kan ontstaan tijdens werkzaamheden. Door het treffen van maatregelen kan worden voorkomen dat de soort zich vestigt in het plangebied tijdens de werkzaamheden en dat een conflict met de Wet natuurbescherming ontstaat ten aanzien van de Rugstreeppad. Een ter zake kundige kan hierover advies geven.

Vogels

Voor alle broedende vogels en hun in gebruik zijnde nesten geldt dat ze beschermd zijn tijdens het broedseizoen. Werkzaamheden, waaronder het kappen van bomen en bosschages en het vergraven van waterpartijen, moeten daarom buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, of in ieder geval gestart. Indien werkzaamheden binnen het broedseizoen (periode maart-juli) worden gestart moet kort voor het uitvoeren van de werkzaamheden een broedvogelinspectie plaatsvinden of moeten maatregelen getroffen worden om verstoring te voorkomen.

Vleermuizen

Foerageergebied en vliegroutes zijn mogelijk ook aanwezig in het plangebied of direct daarbuiten. In de directe omgeving zijn voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig zodat deze niet beschermd zijn. Of er voldoende alternatieve vliegroutes zijn, is niet onderzocht. Indien bomen en watergangen in of direct grenzend aan het plangebied zowel tijdens als na de werkzaamheden niet verlicht worden, ontstaat echter geen conflict met de Wet natuurbescherming. Nader onderzoek is dan niet nodig. Indien bomenrijen of watergangen wel verlicht worden of op een andere wijze verstoord, is nader onderzoek naar vliegroutes nodig.

Zorgplicht

Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden moet de Zorgplicht in acht genomen worden. Nabij het plangebied komt de Rietorchis voor. Indien de werkzaamheden pas over enkele jaren worden uitgevoerd, moet voor uitvoer van de werkzaamheden het plangebied tijdens het bloeiseizoen van de Rietorchis worden gecontroleerd op de aanwezigheid van exemplaren van de Rietorchis. Indien grote groepen planten gevonden worden moeten deze na de bloeiperiode worden verplaatst.

Werkzaamheden aan de watergangen moeten worden uitgevoerd op een vis- en amfibievriendelijke manier. Voor vergraven of dempen houdt dat in dat richting een open einde wordt gewerkt zodat dieren de kans krijgen te vluchten. Voor schonen of baggeren van de watergangen moet met visvriendelijke apparatuur worden gewerkt. De gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen geeft richtlijnen hoe aan de Zorgplicht kan worden voldaan voor wat betreft werkzaamheden aan watergangen.

Conclusie

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat ecologie niet aan de uitvoering van het project in weg staat.

4.3 Archeologie

4.3.1 Algemeen

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Erfgoedwet. Hierin is onder meer het Verdrag van Malta geïmplementeerd. Relevant voor dit project is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

De gemeente verplicht om bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem. Hiervoor is de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) een bruikbaar instrument. Op deze kaart is voor de hele provincie aangegeven wat de verwachtingswaarde is op het aantreffen van archeologische resten. Hieraan zijn adviezen gekoppeld over hoe om te gaan met deze waarden.

4.3.2 Conclusie

Uit het door De Steekproef bv uitgevoerde Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek uit april 2017, Bijlage 4, blijkt dat Heerenveen ligt op de noordelijke helling van een glaciale rug. Tijdens het neolithicum veranderde het gebied van een dekzandlandschap in een veenmoeras. In het onderzoek zijn twee onderzoeksgebieden bekeken, waarvan de eerste locatie onderhavig plangebied betreft. De beide delen van het onderzoeksgebied liggen op geruime afstand ten zuidoosten van de laat-middeleeuwse kern van het veenontginningsdorp Heerenveen. Op beide locaties is een door veen afgedekt dekzandlandschap aangetroffen. Ook geldt voor deze locaties dat het dekzandlandschap plaatselijk min of meer een kop vormt. Binnen locatie 1, onderhavig plangebied, ontbreken echter overal sporen van podzolvorming en zijn ook in geen van de boringen archeologische indicatoren gevonden. Evenmin zijn hier archeologische resten gevonden waarmee tijdens toekomstige planvorming rekening zou moeten
worden gehouden.

Nader onderzoek is voor dit plangebied daarom niet nodig. Archeologie levert geen belemmering op voor de uitvoerbaarheid van onderhavig project.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Algemeen

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten.

Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

4.4.2 Conclusie

Het Meer 67 met de functie woning is aangewezen als gemeentelijk monument op basis van de Monumentenlijst. In onderhavig bestemmingsplan wordt de woning conserverend bestemd. Dat wil zeggen dat geen wijzigingen worden aangebracht in de juridisch planologische regeling. De bescherming van gemeentelijke monumenten vindt plaats op grond van de Erfgoedverordening.

4.5 Water

4.5.1 Algemeen

De voorgenomen ontwikkeling kan effecten hebben op de waterhuishoudkundige situatie, zowel kwantitatief als kwalitatief. In Nederland is daarom de watertoets een verplicht onderdeel van elke ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets is een procesinstrument en omvat de gehele procedure van elkaar vroegtijdig informeren, adviseren, gezamenlijk afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten van zowel Rijk, provincies als gemeenten. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen in deze waterparagraaf.

4.5.2 Waterparagraaf

Op 27 juli 2017 is een digitale watertoets doorlopen voor het project. Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing omdat het raakt aan de wateraspecten hoofdwater, rioolpersleiding en het dempen van oppervlaktewater onderdeel is van het plan.

Het plan bestaat uit het dempen en graven van waterpartijen en het realiseren van verharding. Onderstaande figuur toont de toekomstige waterstructuur van het gebied.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPHveenaanslA32KRP-VG01_0003.jpg"

Figuur 3: Ingrepen in de waterstructuur

 

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Hoofdwatergang

Het plangebied ligt in de zone van een hoofdwatergang. Hoofdwatergangen hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoer functie. Voor het onderhoud aan deze watergangen is aan beide zijden een beschermingszone van 5 meter vanaf de oever noodzakelijk. In dit gebied mag geen opgaande beplanting of obstakels worden gerealiseerd.

Schouwwatergang

In het plangebied ligt een schouwwatergang. De schouwwatergang is belangrijk voor de aan-, af- en doorvoer van water. De eigenaren van de aanliggende percelen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud aan de schouwwatergang. Bij het uitwerken van de plannen is het nodig er rekening mee te houden dat de schouwwatergang bereikbaar blijft voor onderhoud.

Peilgebied en drooglegging

Het plangebied ligt in een peilgebied met een vast peil van -1,60 m NAP (uit inmeting van de gemeente blijkt dat hierin variatie zit). Dit vastgestelde peil is een streefpeil. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en de weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de -0,20 m NAP en de +0,20 m NAP. Hiermee voldoet het plan aan de droogleggingsnorm.

Grondwateronttrekking

Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing.

Toename verhard oppervlak en dempen van oppervlaktewater

Toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden. Er geldt een compensatienorm van 10%. Voor bebouwd gebied is de ondergrens 200 m².  Het nieuwe plan resulteert in een toename aan verharding van ca. 3.545 m2.

Demping van oppervlaktewater

Onderdeel van het plan is het dempen van waterpartijen in het plangebied met een oppervlakte van in totaal ca 15.125 m2. De demping moet voor 100% gecompenseerd worden in hetzelfde peilgebied, zodat het watersysteem evenveel berging houdt.

Compensatie toename verharding en demping waterpartijen

Ter compensatie wordt er 20.265 m2 aan oppervlaktewater gegraven in het plan. Dit is ruim voldoende voor de compensatie van de toename aan verharding en de demping van oppervlaktewater. Het is aannemelijk dat het overschot hiervan wordt ingezet als compensatie voor de toename aan verharding in toekomstige uit- of inbreidingen nabij of in het huidige plangebied.

 

omschrijving   m2   benodigde compensatie in m²   m2   overschot  in m2  
demping waterpartijen   15.125   15.125          
toename verharding   3.545         355  (10%)          
te graven waterpartijen           20.265      
totaal       15.480   20.265   4.785  

Tabel 1: overzicht compensatie en dempingen

 

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat er voorkomen wordt dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat er wordt gebouwd met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Afkoppelen en waterkwaliteit

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren.

In geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder bij Waterkwaliteit genoemde voorwaarden, geloosd worden op het oppervlaktewater.

Afkoppelen en waterkwaliteit

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder Waterkwaliteit genoemde voorwaarden, geloosd worden op het oppervlaktewater.

Rioolwaterpersleiding

In het plangebied ligt een rioolwaterpersleiding. De rioolwaterpersleiding moet bereikbaar zijn voor onderhoud en in geval van calamiteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPHveenaanslA32KRP-VG01_0004.jpg"

Figuur 4: globale overzicht rioolpersleiding

In een strook van 6 meter (3 meter aan weerszijden van de leiding, gerekend vanuit het hart van de leiding) heeft Wetterskip Fryslân beperkt recht van opstal. Hier gelden beperkingen voor het grondgebruik.

Waterwet

Voor alle activiteiten in en nabij het watersysteem, waaronder het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het aanbrengen van een wijziging in het watersysteem, dient de gemeente een vergunning aan te vragen of een melding te doen bij Wetterskip Fryslân.

4.5.3 Conclusie

Op basis van de watertoets kan geconcludeerd worden dat dit milieuaspect geen belemmering oplevert voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Bodem

4.6.1 Algemeen

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plan verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het plan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingswijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Ook deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.

4.6.2 Conclusie

Door Sweco is in 2016 een indicatief bodemonderzoek bij de afslagen 11 en 12 van de A32 uitgevoerd, zie Bijlage 5.Onderhavig plangebied betreft afslag 12. In verband met de uit te voeren graafwerkzaamheden is inzicht nodig in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (bodemtraject tot 2,0 meter beneden de verharding) onder de A32 ter plaatse. Doel van het milieukundig bodemonderzoek was daarom ook de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatste van de onderzoekslocatie vast te stellen.

Op de onderzoekslocatie zijn (bodemtraject: 0,35 – 1,0 m –mv) van afslag 12 geen verontreinigingen aangetoond. Deze grond voldoet indicatief aan bodemkwaliteitsklasse ‘achtergrondwaarde’.

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Indien grond van de onderzoekslocaties vrijkomt en wordt toegepast gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Hiervoor is een generiek of gebiedsspecifiek beleidskader van kracht voor o.a. het toepassen van bermgrond en cunetzand. Tijdens het indicatief bodemonderzoek is uitsluitend onderzoek gedaan naar het (cunet) zand onder de weg binnen de bebouwde kom en de snelweg (op- en afritten).

Cunetzand

Hergebruik van cunetzand is mogelijk in andere cunetten. Hergebruik van cunetzand zonder aanvullend onderzoek is toegestaan onder voorwaarden:

  • Het materiaal moet vrij zijn van zichtbare verontreinigingen (bijv. oliesporen)
  • Het materiaal moet vrij zijn van puin- en andere bijmengingen dan wel marginale hoeveelheden hiervan bevatten.

Uit de indicatieve toetsing valt de zintuiglijk schone zandgrond (cunetzand) op het onderzoekstracé voor afslag 12 onder bodemkwaliteitsklasse ‘achtergrondwaarde’. Op basis van de Nota Bodembeheer kan vanuit milieuhygiënisch oogpunt het zintuiglijk schone (eventueel met resten baksteen) cunetzand ter plaatse van het overige deel van het onderzoekstracé in een ander cunet worden hergebruikt. Het is niet toegestaan cunetzand elders toe te passen zonder aanvullend onderzoek (partijkeuring).

Conclusie:

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het plangebied niet aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat.

4.7 Milieuaspecten

4.7.1 Milieuhinder
4.7.1.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Heereveen de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit omgevingstype is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer.

Een ander omgevingstype is 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies: direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Binnen gemengd gebied is het mogelijk om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dit milieuaspect wordt niet verlaagd.

Onderstaande figuur geeft de relatie weer tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Figuur 5: Bedrijven en milieuzonering

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij beoordeling van nieuwe ontwikkelingen. Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming kunnen worden gevestigd.

4.7.1.2 Conclusie

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe hindergevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens is infrastructuur geen milieuzoneringsplichtig bedrijf. Toetsing aan de richtlijnen is daarom niet aan de orde. Voor de geluidbelasting als gevolg van de wegreconstructie wordt verwezen naar paragraaf 4.7.2.

4.7.2 Geluid
4.7.2.1 Algemeen

Voor onderhavig bestemmingsplan is inzicht nodig naar de effecten van de A32 en de wijziging daarvan op de omliggende geluidsgevoelige bestemmingen. Er dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) vanwege de te wijzigen gemeentelijke wegen een reconstructietoets plaats te vinden. Daarnaast dient in het kader van goede ruimtelijke ordening ook het gecumuleerde effect van het totale verkeer inzichtelijk te worden gemaakt.

Het geluidloket van Rijkswaterstaat moet toetsen of de zogenaamde geluidproductieplafonds niet worden overschreden. Deze toetsing wordt uitgevoerd met het landelijke geluidsmodel Silence van Rijkswaterstaat. Bij de terinzage legging van het ontwerpbestemmingsplan was deze toetsing nog niet beschikbaar. Daarom is voorafgaand aan de behandeling van het ontwerpbestemmingsplan een simulatieberekening gedaan met het rekenprogramma Geomilieu van de Fumo. Op basis hiervan is nagegaan wat de verwachte uitkomst van de toetsing van Rijkswaterstaat zou zijn. Dit gaf een positief resultaat. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan was het memo, waarin de toetsing van Rijkswaterstaat is vervat, beschikbaar. Het memo wijst uit dat met het pakket aan maatregelen dat wordt toegepast (2 laags ZOAB in combinatie met de geluidsschermen) op woningniveau de standstilldoelstelling kan worden bereikt, namelijk geen toename van de geluidsbelasting van woningen ten gevolge van de aanpassingen op of aan de rijkswegen. De geluidprodcutieplafonds worden niet overschreden.

Het akoestisch onderzoek en de memo van Rijkswaterstaat zijn beiden als bijlage bij deze toelichting gevoegd, zie bijlage 6 en bijlage 7.

Het akoestisch onderzoek betreft drie onderdelen. Het eerste deel betreft alleen de akoestische gevolgen van de wijzigingen aan de A32, het tweede deel betreft de akoestische gevolgen van de gemeentelijke wegen en het derde onderdeel in het kader van een goede ruimtelijke ordening, de gevolgen op de akoestische kwaliteit van de leefomgeving.

4.7.2.2 Conclusie akoestisch onderzoek

A32

Omdat aan de oostelijke kant van de A32 ter hoogte van de K.R. Poststraat de bestaande op- en afrit wijzigen, is er sprake van een wijziging van een bestaande rijksweg. Op basis van de Wet Milieubeheer geldt in dat geval een stand-still doelstelling. De geldende geluidproductieplafonds op de referentiepunten langs een weg mogen niet worden overschreden. Wanneer de stand-still doelstelling zonder (nieuwe) maatregelen niet gehaald kan worden, moet worden onderzocht of die met doelmatige, nieuwe maatregelen wel (zo veel mogelijk) kan worden bereikt.

Voorafgaand aan die berekening is in het onderzoek voor alle geluidsgevoelige bestemmingen binnen een onderzoeksgebied de geluidbelasting berekend in de maatgevende jaren 2018 en het jaar 2032. Daarbij is 2018 de situatie zonder de genoemde wijziging van de A32 en het toekomstige jaar 2032 minimaal 10 jaar na de wijziging. Voor beide jaren is uitgegaan van het volledig benut GPP gebaseerd op de brondata uit het geluidregister weg.

Op basis van het onderzoek blijkt dat er op de gevels van een groot aantal woningen sprake is van een forse toename, variërend van 0 tot afgerond 7 dB. In dat geval wordt niet voldaan aan de stand-still doelstelling.

Aanvullend is berekend of met bronmaatregelen en afscherming wel kan worden voldaan. Het aanbrengen van 2 laags ZOAB op de hoofdrijbanen van de A32 over een lengte van 730 meter (tussen km 46.270-47.000) en de aanleg van een nieuw scherm van 4 meter hoogte en een lengte van 285 meter lang langs de nieuwe oostelijke afrit (tussen km 46.465-46.750) en een bestaand stukje scherm op het kunstwerk (tussen km; 46.686-46.762), zorgt ervoor dat er geen sprake meer is van een toename. De gekozen maatregelen zijn conform het doelmatigheidscriterium uit de Regeling geluid milieubeheer financieel doelmatig.

Het model met daarin de genoemde bron- en afschermende maatregel is door het geluidloket getoetst. In de memo van 21 april 2017 heeft het geluidloket aangegeven dat de wijziging van de A32 inclusief de genoemde maatregelen het geluidsplafond niet overschrijdt.

Na de toetsing van het Geluidloket op 21 april 2017 is het ontwerp op onderdelen gewijzigd. De wijzigingen betreffen de plaats en lengte van het geluidscherm op het kunstwerk. Voor het definitieve ontwerp is, op basis van het maatregelpakket, een simulatieberekening uitgevoerd om na te gaan of kan worden voldaan aan de standstil-doelstelling. Hieruit blijkt ook dat deze op woningniveau kan worden bereikt. Op basis hiervan kan worden aangenomen dat het resultaat van de formele toetsing door het geluidloket vanwege de geringe wijziging van plaats en lengte van het scherm op het kunstwerk, niet anders zal zijn dan het uiteindelijke resultaat bij stap 3 uit de memo van april 2017.

De simulatieberekening en de memo van 21 april 2017 zijn in bijlage 5 in het akoestisch onderzoek opgenomen, dat als Bijlage 6 bij deze toelichting is opgenomen. De memo van Rijkswaterstaat, waarin is getoetst aan de geluidproductieplafonds, is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.

Hoewel de geluidproductieplafonds niet worden overschreden, moet als gevolg van de gekozen maatregelen en de wijziging van de ligging van de op- en afrit op een aantal referentiepunten nog wel het geluidproductieplafond worden gewijzigd en zullen er enkele nieuwe referentiepunten moeten worden opgenomen. De procedure om de GPP's te wijzigen wordt door de gemeente aangevraagd.

Reconstructie gemeentelijke wegen

Voor geluidsgevoelige objecten langs gemeentelijke wegen is de Wet geluidhinder (Wgh.) van toepassing. Omdat in onderhavig geval de K. R. Poststraat, de Mercurius en de Venus fysiek wijzigen is voor deze wegen onderzoek naar reconstructie verplicht. Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de reconstructie van een weg zal leiden tot een toename van de geluidsbelasting van 2 dB of meer vanwege andere wegen dan de te reconstrueren weg of - als een weg gedeeltelijk wordt gereconstrueerd - vanwege de niet te reconstrueren gedeelten daarvan, dient de zogenaamde “uitstraling” van de reconstructie te worden onderzocht.

Voor geen van de woningen binnen het onderzoeksgebied zijn eerder hogere waarden vastgesteld als gevolg van verkeer op de wegen K.R. Poststraat, Mercurius en Venus. Ook zijn er binnen het onderzoeksgebied geen saneringsgevallen aanwezig.

Voor het onderzoek is de situatie 1 jaar voor de uitvoering van de reconstructie (jaar 2018) vergeleken met de situatie minimaal 10 jaar na de uitvoering van de reconstructie (jaar 2032). Op basis van dit onderzoek blijkt dat als gevolg van het verkeer op de wegen Mercurius en Venus in het maatgevende jaar 2032 de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Voor deze wegen is daarom geen sprake van een formele reconstructie. Voor de K.R. Poststraat geldt echter dat als gevolg van de wijziging van deze weg, voor vijf woningen sprake is van een toename van afgerond 2 dB of meer en daardoor sprake is van een formele reconstructie. Het betreft de woningen het Meer 36, 50, 52, 75 en 77. Uit het akoestisch onderzoek is tevens gebleken dat nergens sprake is van toename van meer dan 5 dB.

Met geluidbeperkende maatregelen kan worden onderzocht om een gelijke dan wel lagere geluidbelasting te realiseren (“stand-still” – situatie met als ondergrens de voorkeursgrenswaarde van 48 dB).

Er is een berekening gedaan waarbij op het deel van de K.R. Poststraat tussen de rotonde Het Meer en de nieuwe turborotonde een stiller type asfalt wordt toegepast (SMA 0/8* Gelderland). Als gevolg van het toepassen van dit type stiller asfalt vermindert de toename met ca. 0,8 dB. Daarmee kan nog niet worden voldaan aan de stand-still doelstelling (wegnemen van de gehele toename).

Omdat andere maatregelen op bezwaren stuiten zal de gemeente voor deze woningen hogere waarden vaststellen en een binnenniveau van 33 dB moeten waarborgen. In tabel 2 zijn de vast te stellen hogere waarden weergegeven. Het ontwerpbesluit hogere waarden ligt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage.

Tabel 2: Vast te stellen hogere waarden

Geluids-niveau
(dB)  
Geluidsgevoelige bestemming   Adres, plaats (of situering)   Aantal woningen   Geluidsbron  
49   Woning   Het Meer 36   1   K.R. Poststraat  
51   Idem   Het Meer 50   1   idem  
49   Idem   Het Meer 52   1   idem  
55   Idem   Het Meer 75   1   Idem  
49   Idem   Het Meer 77   1   idem  

Afweging

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook de akoestische kwaliteit van de leefomgeving inzichtelijk gemaakt. Hierbij dient een afweging te worden gemaakt. In dat kader is dan de gecumuleerde geluidbelasting van het totale wegverkeer maatgevend.

Bij het vergelijken van de situatie in 2018 met de plansituatie in 2032 blijkt dat de geluidbelasting voor met name de woningen ter hoogte van de rotonde Het Meer toeneemt. De hoogste toename betreft 3dB voor de woningen aan Het Meer 32 en 46. Voor een groot aantal woningen blijkt er sprake te zijn van een afname van de geluidbelasting.

Indien het plan niet zou worden uitgevoerd, wordt de huidige situatie vergeleken met de autonome situatie in 2032. Op basis van het onderzoek blijkt ook dan voor een groot aantal woningen de geluidbelasting toe te nemen. Voor de twee woningen aan Het Meer 32 en 46, is ook dan sprake van toename van 3 dB.

Op basis van het onderzoek blijkt dat de toename van de geluidbelasting als gevolg van de plansituatie in 2032 vrijwel gelijk is aan de toename voor de situatie in 2032 dat het plan niet zouden worden uitgevoerd. Op basis daarvan mag worden geconcludeerd dat als gevolg van de voorgenomen wijzigingen geen verslechtering van de akoestische kwaliteit van de leefomgeving optreedt. En het aspect geluid geen belemmering oplevert voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.7.3 Externe veiligheid
4.7.3.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ernstig ongeval door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij de besluitvorming rondom ruimtelijke plannen de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon zich gedurende een jaar onafgebroken op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt;
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt, afhankelijk van de ontwikkeling, een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

  • 2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.

  • 3. Basisnet

Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over de weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).

  • 4. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is het Bevt opgesteld. Hierin zijn de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het basisnet wettelijk vastgelegd.

  • 5. Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

4.7.3.2 Situatie plangebied

Uit de professionele Risicokaart (figuur 2) blijkt dat binnen en in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen gelegen zijn waarvan de risicocontouren of het invloedsgebied zijn gelegen binnen het plangebied. De relevante risicobronnen voor het plangebied zijn hogedruk aardgastransportleidingen, een transportroute van gevaarlijke stoffen over de weg en een LPG tankstation. Hiervoor zijn het Bevb, Bevt en Bevi van toepassing. Onderzoek is uitgevoerd naar het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico. Hier wordt in 4.7.3.3 op ingegaan. Op de transportroute over de weg en het LPG tankstation wordt in paragraaf 4.7.3.4 en 4.7.3.5 ingegaan.

4.7.3.3 Gastransportleidingen

In het rapport QRA gastransportleidingen N-500-08 & N-500-20 te Heerenveen van 10 juli 2017, zie Bijlage 8, wordt een risicoanalyse gepresenteerd waarin plaatsgebonden (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) zijn uitgevoerd voor gastransportleidingen N-500-08 en N-500-20 van Gasunie Grid Services B.V. Deze risicoanalyse is uitgevoerd in verband met een verlegging van de leiding. De verlegging bevindt zich in Heerenveen, nabij de Domela Nieuwenhuisweg.

Uit de berekeningen wordt het volgende geconcludeerd:

Plaatsgebonden risico 

Het plaatsgebonden risico van de te verleggen leidingdelen van gastransportleidingen N-500-08 en N-500-20 voldoet aan de door de Nederlandse overheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, op een afstand van vier meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 40 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar.

Ook voor het bestaande, ongewijzigde deel van de beschouwde leidingen geldt dat het niveau van 10-6 per jaar plaatsgebonden risico niet wordt bereikt en dus wordt voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar bevinden.

Groepsrisico N-500-08 en N-500-20

Het groepsrisico nabij de voorgenomen leidingverlegging van de gastransportleidingen N-500-08 en N-500-20 is zowel voor als na de verlegging kleiner dan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gestelde oriëntatiewaarde van F·N2 < 10-2 per km per jaar, waar F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers.

De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-500-08 in de huidige situatie is gelijk aan 6,485 x 10-4 en wordt gevonden bij 20 slachtoffers en een frequentie van 1,62 x 10-8 per jaar.

De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-500-08 in de toekomstige situatie is gelijk aan 6,017 x 10-4 en wordt gevonden bij 21 slachtoffers en een frequentie van 1,36 x 10-8 per jaar.

De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-500-20 in de huidige situatie is gelijk aan 8,794 x 10-4 en wordt gevonden bij 10 slachtoffers en een frequentie van 8,79 x 10-8 per jaar.

De maximale overschrijdingsfactor voor het beschouwde gedeelte van gastransportleiding N-500-20 in de toekomstige situatie is gelijk aan 7,295 x 10-3 en wordt gevonden bij 32 slachtoffers en een frequentie van 7,12 x 10-8 per jaar.

Aangezien het groepsrisico onder de orientatiewaarde ligt, voldoet het bestemmingsplan aan de eisen die aan de externe veiligheid worden gesteld.

4.7.3.4 Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

De A32 is een doorgaande route in het kader van het vervoer van gevaarlijke stoffen. deze weg is als zodanig aangewezen vanuit het landelijke Basisnet. De wijzigingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt hebben geen invloed op het aspect externe veiligheid voor deze transportroute.

4.7.3.5 Advies Brandweer

Door Brandweer Fryslân is bij brief van 8 juni 2017 advies uitgebracht over de externe veiligheid in relatie tot het plan. Dit advies is als Bijlage 9 bijgevoegd. Met behulp van het advies en de risicostudie (QRA) wordt onderstaand het GR nader verantwoord.

Bestrijding en beperking van rampen

De bluswatervoorzieningen/brandkranen dienen tijdens de werkzaamheden bereikbaar te zijn, danwel dienen vervangende gelijkwaardige voorzieningen aanwezig te zijn.

Bereikbaarheid

Het plangebied is op meerdere zijden ontsloten, het plangebied is over het algemeen voldoende bereikbaar. Wel is de bereikbaarheid van de hulpdiensten tijdens werkzaamheden/afsluitingen een aandachtspunt.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid heeft betrekking op de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (of in veiligheid gebracht te worden). Dit is in dit kader specifiek van belang voor de kwetsbare objecten en verminderd zelfredzame personen binnen deze objecten.

In het plangebied zijn in principe zelfredzame personen aanwezig.

4.7.3.6 Conclusie externe veiligheid

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan.

4.7.4 Luchtkwaliteit
4.7.4.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Voor andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.

Op grond van artikel 5.16 Wm stelt de gemeenteraad alleen een bestemmingsplan vast wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. Het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • b. De luchtkwaliteit als gevolg van het vergunde plan per saldo verbetert of ten minste gelijkt blijft, of bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • c. Het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • d. De ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • Woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 bij minimaal één ontsluitingsweg;
  • Kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 bij minimaal twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

4.7.4.2 Conclusie

De Omgevingsdienst FUMO (Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing heeft onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit in relatie tot de voorgestelde wijzigingen. Zie hiervoor Bijlage 10. Met behulp van het model Geomilieu STACKS is bepaald wat de gevolgen zullen zijn van deze wijzigingen. Voor de bestaande situatie (2018), de autonome ontwikkeling (2032 autonoom) en de geplande wijzigingen (2032 planontwikkeling) is berekend wat de concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) langs de wegen zijn ten gevolge van het wegverkeer. Deze berekende concentraties zijn getoetst aan de geldende luchtkwaliteitsnormen.

De toetsing levert de volgende conclusies:

  • De jaargemiddelde concentraties in de verschillende scenario’s voor stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof langs de wegen, voldoen ruimschoots aan de geldende luchtkwaliteitsnormen;
  • Ten opzichte van de bestaande situatie (2018) nemen, voor zowel de autonome ontwikkeling

als het geplande voornemen, ondanks het toenemend wegverkeer, de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof af. De verklaring hiervoor is een wagenpark dat aan steeds strengere emissie-eisen voldoet,

Met de in onderhavig rapport uitgevoerde berekening kan aan de voorwaarde a van artikel 5.16 Wm (geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde) worden voldaan. De eindconclusie is dan ook dat uit oogpunt van luchtkwaliteit er geen belemmering bestaat om de geplande wijzigingen uit te voeren.

4.7.5 Milieueffectrapportage
4.7.5.1 Algemeen

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn twee onafhankelijke scenario's die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Bepalend hierbij is de activiteit waarop het plan of besluit betrekking heeft. In volgorde van frequentie van voorkomen:

  • Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.);
  • In het geval van een plan: toetsing of een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is, vanwege hierin opgenomen activiteit(en). In dit geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.

Van het tweede punt is bij dit bestemmingsplan geen sprake. Hieronder wordt het eerste scenario toegelicht.

4.7.5.2 Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r. is wettelijk neergelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm). Om na te gaan voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden, dient men het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.er.) te raadplegen. In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten als volgt onderverdeeld:

  • Activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Deze activiteiten zijn opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.;
  • Activiteiten waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze activiteiten zijn opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

4.7.5.3 Conclusie

Op grond van lijst D bij het Besluit m.e.r., onderdeel D 1.1 is 'de wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg' een activiteit waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden opgesteld, dit voor zover de activiteit de hier relevante drempelwaarde niet overschrijdt. Wanneer deze drempelwaarde wordt overschreden, dan dient een milieueffectrapportage te worden opgesteld. Een overschrijding van de drempelwaarde treedt op als de activiteit betrekking heeft op:

  • een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk waarbij bovengenoemde drempelwaarde wordt overschreden. Vandaar dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgesteld.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In onderstaande tabel worden de mogelijke milieueffecten behandeld. Eerst wordt een beschrijving gegeven van de kenmerken van de activiteit en de plaats van de activiteit. Vervolgens wordt ingegaan op de kenmerken van de gevolgen van de activiteit. Hierbij wordt gekeken of er mogelijk (belangrijke) nadelige milieugevolgen ontstaan en of er verzachtende mitigerende maatregelen kunnen worden genomen om eventueel het milieueffect te verminderen of teniet te doen.

Kenmerken van het project   Bestemmingsplan Aansluiting A32 Heerenveen
Het betreft een bestemmingsplan met directe bouwtitel. Daardoor is het een project (kolom 4) in de zin van het besluit m.e.r..  
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   - Activiteit D1.1 uit Besluit m.e.r.. Drempelwaarden zijn:
1°. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer.

- Initiatief omvat:
1°. Wijziging op- en afrit A32 over een lengte van circa 1 kilometer
2°. Wijziging van de K.R. Poststraat over een lengte van circa 1 kilometer  
Cumulatie met andere projecten   Er zijn geen projecten in de omgeving die in combinatie met het project Aansluiting A32 Heerenveen kunnen leiden tot extra effecten.  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen
Toelichting: De nieuwe ontwikkeling kan gevolgen hebben voor op, of in de nabijheid van, de locatie aanwezige natuurlijke hulpbronnen. Denk bijvoorbeeld aan de onttrekking van grondwater of het delven van grondstoffen zoals zand of klei. Ook het kappen van bos als leefomgeving voor dieren of recreatiegebied voor mensen valt hieronder.  
Dit criterium is vooral relevant voor industriële activiteiten. In het project Aansluiting A32 Heerenveen worden geen relevante natuurlijke hulpbronnen gebruikt.  
Productie afvalstoffen   Dit criterium is vooral relevant voor industriële activiteiten. In het project Aansluiting A32 Heerenveen komen geen relevante afvalstoffen vrij.  
Verontreiniging en hinder   Voor verontreiniging/hinder zijn de volgende aspecten relevant: geluid en luchtkwaliteit. Beide aspecten zijn mogelijk relevant in verband met verlegging van de weg richting gevoelige objecten, verkeerstoename, wijziging in rijsnelheid of wijziging van wegdek. Daarnaast kan tijdens de realisatiefase extra hinder ontstaan.  
Risico voor ongevallen   Er wordt geen toename van het risico op ongevallen verwacht. Voor het project moet een buisleiding worden verlegd. Er komen geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 risicocontour te liggen. Wijzigingen aan de weg leiden niet tot andere risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over de A32.  
Plaats van de projecten    
Bestaande grondgebruik   Een deel van de wijziging vindt plaats binnen het huidige wegprofiel. Aan de oostzijde van de A32 vinden de wijzigingen ook plaats op gronden die momenteel in gebruik zijn voor water, bermen/groenstroken.  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   De locatie heeft naast de aanwezige solitaire bomen geen bijzondere rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen.  
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang.   Op circa 6 kilometer ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Deelen). Het plangebied wordt niet omgrensd door natuurgebieden zoals NNN (dichtstbijzijnde ligt op 2 kilometer).

Het plangebied grenst voornamelijk aan bedrijventerrein. Alleen ter hoogte van de K.R. Poststraat/Het Meer staan enkele woningen in de buurt van het plangebied.

In het plangebied worden geen archeologisch waardevolle sporen verwacht. De woning aan Het Meer 67 is aangewezen als gemeentelijk monument. De wijzigingen aan de weg zullen hier echter geen effect op hebben.

Het plangebied ligt niet binnen grondwaterbeschermingsgebied of stiltegebied.

Andere gevoelige gebieden liggen niet in of op korte afstand van het plangebied.  
Natura 2000
Toelichting: Op grond van art. 7.2a lid 1 Wm zijn plannen die op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt planm.e.r.-plichtig  
Het gebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Er liggen geen Natura 2000-gebieden binnen de verstoringsafstand (dichtstbijzijnde gebied is Deelen, op 6 kilometer). Effecten in het kader van de Wet natuurbescherming zijn niet aan de orde.  
Kenmerken van het potentiële effect    
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking)   De effecten van de voorgenomen activiteit zijn lokaal. De voorgenomen activiteit heeft beperkte invloed op het gebied en de omgeving. Ten aanzien van gevoelige gebieden zijn er geen effecten te verwachten.

Effecten op waardevolle natuurgebieden of beschermde diersoorten worden niet verwacht.

Daarnaast heeft de beperkte verkeersaantrekkende werking lokaal effect op omliggende woningen (geluid, lucht).  
Grensoverschrijdend karakter   Er zijn geen landsgrensoverschrijdende effecten.  
Orde van grootte en complexiteit effect   De verwachte effecten zijn beperkt en lokaal van aard. Er wordt ten opzichte van de huidige situatie geen sterke toename van geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten of een in betekende mate verslechtering van de luchtkwaliteit verwacht. Ten gevolge van de reconstructie van de gemeentelijke wegen zal de gemeente voor bepaalde woningen hogere waarden moeten vaststellen.

Het bestaande water dat gedempt wordt, wordt elders in het plangebied gecompenseerd. Ook te kappen bomen/bosschages worden binnen het plangebied gecompenseerd.  
Waarschijnlijkheid effect   De effecten ten aanzien van hinder (aanlegwerkzaamheden en geluid), verontreiniging (uitstoot stikstof), dempen van water en het kappen van bomen treden op.  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   De aanlegfase levert tijdelijke effecten op (verkeer, geluid, licht en trillingen). Na de bouwfase verdwijnen deze effecten.

In de gebruiksfase treedt een permanent effect op t.a.v. geluid en luchtkwaliteit. De effecten n.a.v. geluid en luchtkwaliteit zijn ten opzichte van de referentiesituatie beperkt en eventueel verder te beperken door het nemen van gevelvoorzieningen. De kap van bomen wordt gecompenseerd door aanplant van nieuwe bomen, het dempen van water wordt gecompenseerd door het verbreden van waterpartijen.  
CONCLUSIE   Gezien de omvang in relatie tot de drempelwaarde en de verwachte effecten, zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.  

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van de aansluiting A32 Heerenveen juridisch is vertaald.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt, samen met de regels, het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de systematiek en leeswijzer bij de verbeelding en regels.

5.2 Plansystematiek en bestemmingsmethodiek

5.2.1 Algemeen

Bestemmingsplannen behoren op grond van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening eens in de 10 jaar te worden geactualiseerd. Nieuwe bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte Standaard Voorschriften Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) te worden vervaardigd. Deze standaarden zijn met een ministeriële regeling gekoppeld aan de Wro. Toepassing van de SVBP 2012 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat er een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen van omgevingsvergunningen alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.

5.2.2 Wijze van bestemmen

Uitgangspunt is om aan gronden in het plangebied een passende bestemming toe te kennen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming conform de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP 2012. Of dit zo is hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend.

Binnen veel hoofdgroepen van bestemmingen komen ondergeschikte functies voor, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze functies worden in de regel opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving.

Binnen het plangebied worden voor de te wijzigen gronden nieuwe passende bestemmingen toegekend. Voorzover gronden binnen het plangebied vallen waar met het project geen wijzigingen in worden aangebracht is gekozen voor conserverend bestemmen. Deze gronden zijn, voor zover mogelijk gezien de huidige systematiek uit de SVBP 2012, zoveel mogelijk op dezelfde wijze bestemd als in de vigerende bestemmingsplannen.

5.3 Toelichting planregels en bestemmingen

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.

In deze paragraaf worden de regels per hoofdstuk toegelicht.

5.3.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Dit artikel bevat definities van begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor worden verschillen van mening over de wijze waarop de begrippen moeten worden geïnterpreteerd zoveel mogelijk voorkomen. De begripsbepalingen staan op alfabetische volgorde. Van enkele in het ons land veel voorkomende begrippen, zijn de wettelijk in de SVBP 2012 voorgeschreven definitiebepalingen gebruikt.

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten. Met dit artikel wordt verschil van mening over de wijze waarop wordt gemeten zoveel mogelijk voorkomen. In het plan genoemde hoogtes worden gemeten vanaf het peil, tenzij anders genoemd in de regels. Peil is in de begripsbepalingen (artikel 1) gedefinieerd. Wat als peil wordt gerekend is afhankelijk van de plaats van het bouwwerk: al dan niet direct aan de weg. Wanneer het bouwwerk aan de weg grenst, geldt de hoogte van die weg als peil. Wanneer het bouwwerk niet aan de weg grenst, wordt het terrein dat direct aan de hoofdtoegang grenst gezien als peil. Bij bouwwerken op of in het water, geldt de grens tussen water en land als peil.

Binnen verschillende bestemmingen is de mogelijkheid opgenomen om geluidwerende voorzieningen te realiseren, in overeenstemming met het akoestisch onderzoek. Geluidwerende voorzieningen bestaan uit wallen en schermen. Schermen zijn bouwwerken, geen gebouwen, zijnde in de zin van de Woningwet. Voor geluidwerende voorzieningen is in de regels bepaald dat wordt gemeten vanaf maaiveld. Dit omdat een geluidscherm geen hoofdtoegang heeft, en de definitie van peil hier dus niet opgaat. Maaiveld is het grensvlak tussen de ondergrond en de lucht. Geluidschermen mogen maximaal 4,50 meter hoog zijn.

5.3.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder bestemmingsvlak op de verbeelding, bevat hoofdstuk 2 een regeling. Als op de verbeelding een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels is conform de SVBP 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van de bestemmingen in dit plan worden als volgt opgebouwd en benoemd (niet alle onderdelen komen in iedere bestemming voor):

  • bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
  • bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
  • nadere eisen (eisen die het college van burgemeester en wethouders bij vergunningverlening kan stellen aan de bebouwing)
  • afwijking van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voormalige aanlegvergunningplicht: hiermee worden grondwerkzaamheden aan een vergunning gebonden).

Ten noorden van de straat 'het Meer' is aan de oostzijde van het plangebied een perceel gelegen met de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming zijn kantoren en bedrijvigheid in de categorie 1 en 2 toegestaan.

Binnen het perceel is één bouwvlak gelegen voor het hoofdgebouw, Daarnaast is de functieaanduiding 'bijgebouwen' opgenomen, voor bijbehorende bouwwerken.

Een aantal groenstroken en groengebiedjes heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Dit groen heeft een openbaar karakter. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel kunnen fiets- en voetpaden worden aangelegd binnen de bestemming. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een maximale hoogte van 5 meter.

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan een groot deel van het plangebied. Binnen de bestemming zijn onder meer wegen, straten en voet- en fietspaden toegestaan. Door middel van verschillende aanduidingen wordt binnen het plangebied het maximaal aantal rijstroken voor wegverkeer binnen het wegprofiel opgenomen. Daarnaast is door middel van aanduidingen aangegeven waar een brug en tunnel binnen het plangebied zijn toegestaan.

Deze bestemming ligt op een aantal watergebiedjes in het plangebied. Deze wateren hebben een structurele betekenis voor berging en afvoer van hemelwater.

De bestemming 'Leiding - Gas' regelt het tracé van een te verleggen hoofdaardgastransportleiding en het afsluiterschema van de 40 bar- gasleiding. De bestemming treft een beschermende regeling voor de leiding en het schema. Bouwen van gebouwen en bouwwerken ter plaatse van deze bestemming is alleen toegestaan nadat toestemming van de leidingbeheerder is verkregen. Ditzelfde geldt voor het uitvoeren van werkzaamheden, zoals graafwerkzaamheden of planten van gewassen. In de beschermingsregels is een uitzondering gemaakt voor de aanleg van de hoofdaardgastransportleiding en het afsluiterschema en voor het normaal onderhoud.

In een aantal bestemmingen overlappen de toegestane gebruiksfuncties. Daarmee is het gebruik uitwisselbaar tussen de verschillende bestemmingen wat voor de nodige flexibiliteit zorgt.

Voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangesloten bij de landelijk geldende regels voor vergunningvrij bouwen in artikel 2 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger). Dit geldt onder meer voor stoplichten en lichtmasten.

5.3.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het hele plangebied.

Deze regeling, waarvan de tekst overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald, is bedoeld om aan te geven dat een eenmaal verleende afwijking niet nog een keer kan worden toegepast.

Deze regeling ziet op waarborgen van voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied.

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. In deze regeling zijn de algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen, zodat enige flexibiliteit mogelijk wordt gemaakt ten aanzien van de regels.

5.3.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Tot slot geeft hoofdstuk 4 een regeling voor het overgangsrecht en de zogeheten slotregel.

In dit artikel is geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomstig is met de regels die in dit bestemmingsplan worden gegeven. De regeling is overgenomen uit de standaardbepaling in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.2.1 Bro stelt regels voor overgangsrecht van bouwwerken en artikel 3.2.2 Bro stelt regels voor overgangsrecht van gebruik.

Dit laatste artikel van de planregels bepaalt op welke wijze de regels van het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is een exploitatieplan verplicht voor zover het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor het uitvoeren van een aantal in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening genoemde bouwplannen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in een dergelijk bestemmingsplan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

De geraamde kosten van het totale project (zowel aansluiting K.R. Poststraat als aansluiting Oranje Nassaulaan) bedragen € 25.995.000,-

Deze kosten worden als volgt gedekt:

  • Investeringsagenda : € 25.200.000,-
  • Provinciale subsidie fietspad: € 45.000,-
  • Gemeente Perspectiefnota 2017: € 750.000,-

€ 25.995.000,-

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak

De participatie heeft plaatsgevonden aan de hand van het verkeerskundig ontwerp en het ontwerp voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe verkeersoplossingen. In de periode januari-maart 2016 zijn individuele gesprekken gevoerd met bewoners en partijen die direct worden getroffen door de plannen. Dit betrof ondermeer de verwerving van benodigde gronden en gewijzigde ontsluitingssituaties. Dit heeft op onderdelen tot aanpassing van de ontwerpen geleid.

Het openbare gedeelte van de participatie is gestart in mei 2016 met het beleggen van een aantal, deels interactieve, sessies voor bewoners en andere belanghebbenden. Per aansluiting zijn belangstellenden uitgenodigd daarnaast zijn specifieke bijeenkomsten belegd voor ondermeer bedrijven op De Kavels/IBF, bewoners rond de aansluiting van de K.R. Poststraat op Het Meer. Ook zijn afzonderlijke sessies belegd met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de infrastructurele maatregelen.

Naast schriftelijke en mondelinge reacties, bestond in de participatiefase ook de mogelijk te reageren langs interactieve weg, op website www.heerenveenbeterbereikbaar.nl.

Reactienota

Naar aanleiding van de participatie is een reactienota (Bijlage 11 bij deze toelichting) opgesteld, die is vastgesteld door de Stuurgroep en is overgenomen door burgemeester en wethouders.

Voor de aansluiting K.R. Poststraat zijn de belangrijkste uitkomsten:

  • De Venus is aangesloten als vijfde tak op de turbo-rotonde aan de oostzijde van de A32. Samen met de bedrijven aan de Venus is een second-opinion opgesteld over het functioneren van een rotonde met 5 aansluitingen, met bijbehorende verkeersdrukte. Daaruit is de conclusie binnen de Stuurgroep getrokken dat deze toevoeging voldoende veilig is. Deze aanpassing betekent een belangrijke verbetering van de bereikbaarheid van de ondernemers aan de Venus.
  • De oversteek voor langzaam verkeer naar de Mc Donalds blijft op de huidige plek en blijft opgenomen in de verkeerslichtenregeling. Uit nader onderzoek blijkt dat tijdens spitsuren handhaven van de oversteek niet tot onaanvaardbare vertraging in de verkeersafwikkeling leidt omdat het gebruik van deze oversteek tijden de spitsuren niet erg intensief is.

Eind 2016 is de reactienota teruggekoppeld tijdens een openbare bijeenkomst waarbij ook het definitieve landschappelijke inrichtingsplan, de resultaten van de geluidberekeningen en het maatregelenpakket voor het geluid zijn gepresenteerd

6.2.2 Overleg (art. 3.1.1 Bro)

Tijdens de inspraakperiode is het concept ontwerpbestemmingsplan voor het bestuurlijk vooroverleg ingestuurd naar Rijkswaterstaat, de provincie Fryslân, het Wetterskip Fryslân en de Brandweer Fryslân. Rijkswaterstaat en de Brandweer Fryslân hebben op het plan gereageerd. De provincie heeft aangegeven dat de provinciale belangen op de juiste wijze in het plan zijn verwerkt. Het Wetterskip heeft niet gereageerd.

Rijkswaterstaat heeft enkele inhoudelijke reacties gegeven op de beschrijving van de toekomstige situatie, de landschappelijke inpassing en de onderzoeken naar luchtkwaliteit en geluid. Deze opmerkingen zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.

Brandweer Fryslân noemt twee aandachtspunten, te weten het Basisnet voor vervoer gevaarlijke stoffen en het LPG-tankstation. Daarbij geeft de Brandweer aan dat beide geen knelpunt zijn. Daarnaast benoemt zij haar wens om betrokken te blijven bij de verdere planvorming. Deze reactie wordt meegenomen in dit bestemmingplan

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Bestemmingsplan Heerenveen - Aansluiting A32 (K.R. Poststraat)' wordt gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Eenieder kan zijn of haar zienswijzen op dit ontwerpbestemmingsplan indienen. Tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan, ligt het ontwerpbesluit hogere waarden (geluid, zie paragraaf 4.7.2) ter inzage. Op dat ontwerpbesluit kunnen belanghebbenden separaat een zienswijze indienen.