direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harlingen - Plan Zuid fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0072.PlanZuidFase3-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Bouwvereniging herontwikkelt de wijk Plan Zuid in Harlingen. Onlangs is fase 2 (het gebied tussen de N31, de Prins Bernhardstraat en de Koningin Wilhelminastraat) van de herontwikkeling opgeleverd. Voor de volgende fase in de herontwikkeling, fase 3, is recent een stedenbouwkundig participatieproces afgerond. In dit proces zijn drie wijkbijeenkomsten met bewoners gehouden, waaruit een stedenbouwkundig voorkeursmodel naar voren is gekomen. De 126 oude duplexwoningen in het gebied van fase 3 zijn inmiddels gesloopt en deze worden vervangen door maximaal 93 nieuwe grondgebonden woningen en appartementen in woongebouwen.

De nieuwe woningen in het voorkeursmodel worden anders gesitueerd waardoor deze niet op basis van het geldende bestemmingsplan 'Harlingen - Plan Zuid' mogelijk zijn. In dit bestemmingsplan zijn voor het gebied in fase 3 wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Hiermee kan de beoogde ontwikkeling van fase 3 juridisch-planologisch geregeld worden. Paragraaf 1.3 gaat hier nader op in.

De gemeente Harlingen heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid. Dit wijzigingsplan geeft hieraan invulling.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het centrale deel van de wijk Plan Zuid ten zuiden van de middelbare school, de RSG Simon Vestdijk. De ligging van het plangebied in de omgeving is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.PlanZuidFase3-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Bestemmingsplan Harlingen – Plan Zuid

Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan 'Harlingen – Plan Zuid'. Het heeft hierin de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer en Verblijf' en 'Wonen - 2'.

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in de bouwvlakken. Binnen deze bouwvlakken zijn gebouwen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 12 meter. In figuur 1.3 is een uitsnede van het huidige bestemmingsplan en het plangebied van dit wijzigingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.PlanZuidFase3-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede geldend bestemming 'Harlingen - Plan Zuid'

In de bestemming 'Groen' zijn naast groen ook paden, wegen, straten en parkeervoorzieningen mogelijk. De bestemming 'Verkeer' bevat naast een regeling voor wegen en straten ook een regeling voor voet- en rijwielpaden en groenvoorzieningen. Beide bestemmingen bevatten dus uitwisselbaarheid voor functies in de openbare ruimte. De bestemming 'Wonen – 2' is bedoeld voor woonhuizen in twee bouwlagen met een kap al dan niet in combinatie met een ruimte voor een vrij beroep. Ondergeschikt zijn in de woonbestemming ook wegen, straten, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen mogelijk. De woonhuizen dienen in de aangegeven bouwvlakken gebouwd te worden met een gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen van ten hoogste 50% van het bouwperceel. Voor het bouwen van de woonhuizen (hoofdgebouwen) gelden onder andere de volgende bepalingen:

  • 1. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 7,00 m bedragen;
  • 2. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen.

In de woonbestemming is de realisatie van de woongebouwen niet mogelijk. Daarnaast komen de gebouwen gedeeltelijk buiten de bouwvlakken te liggen. Daarmee is het project in strijd met het bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, kan gebruik worden gemaakt van drie wijzigingsbevoegdheden. Allereerst is er een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de woonbestemmingen voor grondgebonden woningen onderling te wijzigen. Ook zijn er twee gebiedsgebonden wijzigingsbevoegdheden van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.PlanZuidFase3-VA01_0003.jpg"

Figuur 1.4 Wijzigingsbevoegdheid a en b in bestemmingsplan 'Harlingen - Plan Zuid'

In gebied a kunnen de bestemmingen 'Wonen - 2', 'Groen' en 'Verkeer en verblijf' worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. Ook kan de onderlinge situering van de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer en verblijf' onder voorwaarden worden gewijzigd. Voor een deel van het beoogde woongebouwen aan de Prins Bernhardstraat kan gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding 'wijziging ex artikel 23 lid a van toepassing';
  • 2. een goede stedenbouwkundige inpassing wordt nagestreefd, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 5 van de toelichting, behorende bij het bestemmingsplan;
  • 3. geen afbreuk zal worden gedaan aan de waterhuishouding van het gebied;
  • 4. de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde;
  • 5. de wijziging ten behoeve van woningbouw niet eerder zal plaatsvinden dan vanaf 1 januari 2009;
  • 6. indien het een wijziging naar de bestemming “Wonen - Woongebouw” betreft, de bepalingen van artikel 16 van toepassing zijn.

In gebied b kunnen de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Groen' en 'Verkeer en verblijf' worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Woongebouw' en kan de onderlinge situering van de bestemmingen 'Wonen - 2', 'Groen' en 'Verkeer en verblijf' worden gewijzigd. Hier kan voor het overige deel van de woongebouwen en de beoogde woningen die niet binnen de huidige bouwvlakken passen gebruik van worden gemaakt indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding 'wijziging ex artikel 23 lid b van toepassing';
  • 2. een goede stedenbouwkundige inpassing wordt nagestreefd, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 5 van de toelichting, behorende bij het bestemmingsplan;
  • 3. geen afbreuk zal worden gedaan aan de waterhuishouding van het gebied;
  • 4. de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde;
  • 5. de wijziging ten behoeve van woningbouw niet eerder zal plaatsvinden dan vanaf 1 januari 2010;
  • 6. indien het een wijziging naar de bestemming 'Wonen - Woongebouw' betreft, de bepalingen van artikel 16 van toepassing zijn;

Voor onderdeel 1 van beide wijzigingsbevoegdheden geldt dat het plangebied zich binnen de begrenzingen bevindt. Een ander belangrijk criterium (onderdeel 2) in beide wijzigingsbevoegdheden is dat een goede stedenbouwkundige inpassing wordt nagestreefd, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 5 van de toelichting van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 van het bestemmingsplan zijn de volgende passages daarbij relevant:

  • Het huidige stratenpatroon wordt zoveel mogelijk gehandhaafd, met name waar het gaat om de hoofdstructuur. Alleen voor zover nodig vindt vernieuwing en opwaardering plaats. Zo wordt in het zuidelijk deel een aantal woonstraten aangepast. Uitgangspunt is dat de verbetermaatregelen aan de woningvoorraad (door De Bouwvereniging) worden afgestemd op noodzakelijke of gewenste aanpassingen in de woonomgeving (door de gemeente Harlingen);
  • De huidige groenzone in de Prins Bernhardstraat ligt op de goede plek en wordt met een uitbreiding opgewaardeerd tot een centrale oostwestzone door de wijk. Als dat mogelijk is, wordt deze dwarsverbinding zover mogelijk doorgetrokken naar de Bolswardervaart. Ter hoogte van die zone wordt een fiets/-voetgangersbrug over de vaart gemaakt;
  • De Wilhelminastraat vormt in noord-zuidrichting de hoofdas van de wijk. De bebouwing en de straatinrichting - met onder meer laanbeplanting - moeten het gewenste karakter accentueren.
  • Voor de meer centraal en noordelijk in de wijk aan te pakken vervolgfasen zijn goede mogelijkheden geschetst voor de toekomstige invulling, maar ligt de indeling minder vast. Afhankelijk van de woningbehoefte op het actuele moment, zijn ook andere invullingen mogelijk. Binnen planologische randvoorwaarden biedt het bestemmingsplan daarvoor de ruimte;
  • Fase 3 heeft betrekking op de herontwikkeling rond de Margrietstraat en de Wilhelminastraat. Over de wijze van invullen van de dan beschikbare ruimte is globaal nagegaan welke woningtypen in het gebied kunnen worden gerealiseerd. Desalniettemin is het onverstandig om voor het gebied nu al de toekomstige situatie vast te leggen. Dat is mede afhankelijk van de woningmarkt. Andere indelingen dan in de figuren van het bestemmingsplan zijn opgenomen zijn ook mogelijk;
  • De ruimtelijke uitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen, zullen worden ondersteund door het gemeentelijk welstandsbeleid, zoals dat op grond van de Woningwet door de gemeente plaatsvindt. Daarvoor wordt parallel aan dit bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dat wordt als aanvulling/wijziging op de Welstandsnota Harlingen (2004) door de gemeenteraad vastgesteld.

Het stedenbouwkundig plan is afgestemd op de principes van het bestemmingsplan en in paragraaf 2.2 en bijlage 1 beschreven. Bijlage 1 vormt tevens het beeldkwaliteitplan van voor de ontwikkeling.

Ten aanzien van de voorwaarden uit de onderdelen 3 (waterhuishouding) en 4 (geluidbelasting) blijkt uit paragraaf 4.4 en 4.3 dat hieraan voldaan wordt. Ook aan onderdeel 5 wordt voldaan omdat de woningbouw na 2010 plaatsvindt.

In beide wijzigingsbevoegdheden is het voor de woongebouwen (onderdeel 6) van belang dat wordt voldaan dat aan de bepalingen van de bestemming 'Wonen – Woongebouw'. De belangrijkste bepalingen in deze bestemming zijn als volgt:

  • a. als gebouw mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
  • b. een woongebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. indien op de kaart in het bouwvlak een maximaal aantal woningen is aangegeven, zal het aantal woningen ten hoogste het op de kaart in het bouwvlak aangegeven aantal bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een woongebouw zal ten hoogste de op de kaart in het bouwvlak aangegeven hoogte bedragen;
  • e. de dakhelling van een woongebouw zal ten hoogste 60° bedragen.

Op basis van deze bestemming is afgestemd op het stedenbouwkundig ontwerp een nieuw bestemmings- en bouwvlak ingetekend waarin een nieuwe bouwhoogte in opgenomen is.

Er kan dus voldaan worden aan alle voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden.

Paraplubestemmingsplan Harlingen

Voor de gehele gemeente Harlingen is een paraplubestemmingsplan op 21 februari 2018 vastgesteld. In dit parapluplan is een parkeerregeling voor de gemeente Harlingen opgenomen. Daarnaast voorziet dit parapluplan in een regeling voor het beperken van autostallingen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. De parkeerregeling is ook van toepassing op het plangebied en verwerkt in het wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het wijzigingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving van het plangebied

Figuur 2.1 toont het plangebied en de omgeving daarvan. Rondom het plangebied zijn meerdere belangrijke infrastructurele elementen van Harlingen aanwezig. Ten noorden van het plangebied ligt de spoorwegverbinding Harlingen – Leeuwarden en het treinstation van Harlingen aan de Stationsweg. Deze 50 km/uur weg is één van de hoofdontsluitingswegen die via de Almenumerweg is verbonden met de rijksweg N31. De N31 verbindt de Afsluitdijk, via Harlingen, met Leeuwarden.

De N31 lag tot 2015 verhoogd op een talud. Doordat deze weg dwars door Harlingen heen liep, werd de stad in tweeën gedeeld. Mede om meer samenhang tussen de twee stadsdelen te creëren is de N31 verdiept aangelegd en het gebied daaromheen heringericht. Door de herinrichting zijn onder andere de Stationsweg en de Kimswerderweg gedeeltelijk heringericht. Daarnaast zijn er meerdere nieuwe, voornamelijk groene ruimtes ontstaan.

Het plangebied ligt aan de Koningin Wilhelminastraat, de Prinses Margrietstraat en de Prins Bernhardstraat. In noordelijke richting gaat de Koningin Wilhelminastraat richting het historisch centrum van Harlingen. In noord-zuidelijke richting vormt de Koningin Wilhelminastraat de ontsluitingsweg van de voor Harlingen eerste naoorlogse uitbreidingswijk 'Plan Zuid'. Aan de Koningin Wilhelminastraat, aan de noordzijde van de wijk, zijn meerdere maatschappelijke functies aanwezig, zoals een school, een activiteitencentrum (Nieuw Zuid) en een uitvaartcentrum. Ten noordoosten van het plangebied aan de Kimswerderweg, is het politiebureau van Harlingen gevestigd. Ten noordwesten van het plangebied, aan de Bolswardervaart, is het kantoor en de werkplaats van De Bouwvereniging en een kantoor van een architectenbureau aanwezig.

Direct ten noorden van het plangebied bevinden zich twee vrijstaande (koop)woningen. Ten zuiden van het plangebied zijn recent woningen gebouwd in fase 2 van de herstructurering van Plan Zuid, aan de oostzijde van het plangebied bevinden zich eveneens sociale huurwoningen. Aan de westzijde van de Koningin Wilhelminastraat is tenslotte een rij met karakteristieke woningen aanwezig die de monumentale status hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.PlanZuidFase3-VA01_0004.jpg"

Figuur 2.1 Het plangebied en omgeving

2.2 Voorgenomen initiatief

De huidige invulling van het plangebied bestaat uit braakliggend terrein. De duplexwoningen die zich in het plangebied bevonden, zijn recentelijk gesloopt. De oude situatie is nog te zien in figuur 2.1 en figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.PlanZuidFase3-VA01_0005.jpg"

Figuur 2.2 Oude situatie

Het voornemen is om in het plangebied nieuwe grondgebonden woningen en appartementengebouwen te realiseren. In figuur 2.3 is het ontwerp van de nieuwe situatie weergegeven en in figuur 2.4 een impressie van de gebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.PlanZuidFase3-VA01_0006.png"

Figuur 2.3 Beoogde nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.PlanZuidFase3-VA01_0007.png"

Figuur 2.4 Impressie beoogde ontwikkeling

Het ontwerp is tot stand gekomen tijdens meerdere projectgroep- en wijkbijeenkomsten waarbij bewoners inbreng konden leveren. Bij het ontwerp blijft het bestaande stratenpatroon gehandhaafd. Aan de noordzijde van de Prins Bernhardstraat en aan de achterzijden van de woningen aan de Koningin Wilhelminastraat en de Prinses Margrietstraat worden brede groenstroken gerealiseerd die deel uitmaken van het openbare gebied. In totaal worden er maximaal 93 woningen mogelijk gemaakt. Het beoogde programma bestaat uit levensloopbestendige woningen, gezinswoningen, studio's en appartementen.

De appartementengebouwen zijn beoogd in het zuidwesten van het plangebied aan de Prins Bernhardstraat en de noordwestkant van het plangebied aan de Koningin Wilhelminastraat. De grondgebonden woningen worden op de overige locaties in het plangebied gerealiseerd. De hoekwoningen op de kopse kanten van de rijenwoningen worden uitgevoerd in 2 bouwlagen met een kap. De woningen daartussenin worden in de basis met 1 bouwlaag met een kap gerealiseerd. Het ontwerp is in bijlage 1 nader gemotiveerd.

De doorzichtig ingetekende woningen helemaal in het zuidwesten van figuur 2.4 vallen buiten de reikwijdte van dit wijzigingsplan. Mocht hier in de toekomst een herontwikkeling plaatsvinden, dan wordt dit met een zelfstandige juridisch-planologische procedure doorlopen.

2.3 Beeldkwaliteitsplan

Voor het plangebied heeft de gemeente Harlingen vanuit de welstandsnota geen regels die toegepast kunnen worden op dit gebied. Om deze reden is een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de ontwikkeling. In dit beeldkwaliteitsplan is de beoogde beeldkwaliteit gemotiveerd waar de ontwikkeling aan moet voldoen. In de verdere uitwerking van de plannen wordt hier rekening mee gehouden. Het beeldkwaliteitsplan is tevens opgenomen als bijlage 1 en is door de gemeenteraad vastgesteld op 22 oktober 2020.

2.4 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Het plangebied is gelegen naast de spoorwegverbinding Harlingen - Leeuwarden. De ontsluiting op de hoofdinfrastructuur vindt plaats via de Koningin Wilhelminastraat en de Koningin Julianastraat. Deze straten worden via de Stationsweg ontsloten op de N31. Met dit plan blijft de bestaande wegenstructuur rondom het plangebied behouden. Omdat het aantal woningen afneemt, treedt er per saldo een verbetering op in de ontsluiting.

Parkeren

De gemeente Harlingen heeft in de Nota parkeernormen Harlingen 2016 de norm voor de parkeerbehoefte vastgesteld. Voor het plangebied gelden de volgende parkeernormen:

Type woning   Norm  
levensloopbestendige en gezinswoningen   1,9  
appartementen   1,6  
studio's   1,5  

Op basis van de parkeernormen en het maximale programma zijn er 161 parkeerplaatsen in het plangebied benodigd bij een totale realisatie van de planologische mogelijkheden van 93 woningen. In het plangebied is hiervoor voldoende ruimte. In het stedenbouwkundig plan zijn de parkeerplaatsen indicatief aangegeven. Het daadwerkelijke aantal parkeerplaatsen is afhankelijk van de bouwaanvraag waaruit blijkt wat het aantal woningen en het soort woningen wordt.

De parkeernormen van de gemeente zijn geborgd in de regels van het wijzigingsplan. Hiermee zijn er voor parkeren geen belemmeringen voor het wijzigingsplan. Bovendien is er in het plangebied ook sprake van een afname van het aantal woningen, waarbij er per saldo gesproken kan worden van een verbetering in de parkeersituatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het wijzigingsplan zijn de regels ten aanzien van het Waddengebied van belang:

Maximale bouwhoogte Waddengebied (Artikel 2.5.12)

Een wijzigingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied en het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk maakt in het stedelijk gebied stelt regels die ertoe strekken dat de maximaal toelaatbare bouwhoogte aansluiten bij de hoogte van de bestaande bebouwing. Voor stedelijke bebouwing in Harlingen kan worden afgeweken mits de nieuwe bebouwing blijft binnen de verticale bebouwingscontour.

De gemeente Harlingen heeft een Notitie Bouwhoogte Harlingen opgesteld. Door middel van deze notitie wordt de bouwhoogte van nieuwe objecten geborgd. De ontwikkeling in het plangebied maakt gebouwen mogelijk met een bouwhoogte van maximaal 15 meter. Deze hoogte wordt daarmee niet hoger dan de hoogbouwgrens van 15 meter en heeft geen gevolgen voor het silhouet van het beschermde stadsgezicht en de herkenbaarheid van Harlingen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een wijzigingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

De voorgenomen woningen in het plangebied zijn opgenomen in het beleid van de gemeente Harlingen. Het plangebied maakt daarnaast deel uit van het stedelijk gebied van de gemeente Harlingen. Het is namelijk een inbreidingslocatie binnen het bestaand stedelijk gebied waarbij het aantal woningen afneemt. Er wordt dus voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan 'Om de kwaliteit van de romte' (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.

Streekplan Fryslân

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan het onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

Harlingen is in het streekplan aangemerkt als één van de zes stedelijke centra. De ruimte druk van wonen, werken en voorzieningen is hier relatief hoog. De provincie zet in op het verder benutten van de potenties van de stedelijke centra voor wonen, bedrijvigheid en dienstverlening.

Om het toekomstige ruimtebeslag van wonen te beperken, worden de nieuwe woningen zoveel mogelijk eerst in het bestaand stedelijk gebied van kernen opgevangen. Het bestaande stedelijke gebied wordt gevormd door de bestaande bebouwde kommen van steden en dorpen. Door het bestaand stedelijk gebied optimaal te benutten wordt bijgedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte en daarmee aan een duurzame ruimtelijke inrichting. Hier wordt ook onder verstaan dat rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en milieukwaliteiten in het bestaand stedelijke gebied. Aan gemeenten wordt de taak toebedeeld de herstructureringsopgave te bekijken in relatie tot de totale kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen het beleid, omdat de ontwikkeling voorziet in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van bestaand stedelijk gebied.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Zoals in paragraaf 3.3 is te lezen, is hier voor dit project sprake van. 

3.3 Gemeentelijk beleid

Woningbouwprogramma Gemeente Harlingen

Onderdeel van de Woonvisie 2013-2020 is het woningbouwprogramma. Dit is een verwachting van het bouwprogramma in de gemeente Harlingen voor de periode 2016-2020. In dit woningbouwprogramma is voor de herstructurering in fase 3 van Plan Zuid het volgende opgenomen:

  • de onttrekking/sloop van 140 woningen;
  • een geschatte realisatie van 170 woningen na gelang er vraag is.

Inmiddels zijn 126 woningen in het gebied van fase 3 gesloopt en deze worden vervangen door maximaal 93 nieuwe woningen. De woningen die in het plangebied worden gerealiseerd passen binnen het woningbouwprogramma.

Sinds de Woonvisie is opgesteld is er veel gebeurd. De nieuwe woningwet is in 2015 van kracht geworden; de situatie op de woningmarkt is ten opzichte van de crisistijd waarin de woonvisie werd opgesteld weer gewijzigd; de samenleving is volop in beweging. Dit maakt, samen met het tijdpad 2013-2020 dat bijna afloopt, dat de gemeente Harlingen een nieuwe woonvisie opstelt met daarin een nieuw woningbouwprogramma. De woningen in het plangebied zullen deel uitmaken van dit programma. Ook zijn in de Prestatieafspraken 2020 tussen gemeente Harlingen en De Bouwvereniging de 126 gesloopte woningen voor 2019 en de bouw van 93 woningen voor 2021 opgenomen.

Structuurvisie Harlingen 2025

De gemeente Harlingen heeft haar toekomstvisie vastgelegd in de Structuurvisie Harlingen 2025 (vastgesteld 8 november 2012). De structuurvisie is een verdere uitwerking van de stadsvisie uit 2008. De structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en sociaal maatschappelijke beleid van de gemeente Harlingen.

Zoals uit figuur 3.1 blijkt, ligt het plangebied binnen de bebouwingscontour als herstructurering gebied (Plan Zuid) van Harlingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.PlanZuidFase3-VA01_0008.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede structuurvisie Haringen 2025

Met dit plan wordt aangesloten bij de doelen van de structuurvisie. De ontwikkeling versterkt de ruimtelijke kwaliteit en past bij de herstructurering die plaats vindt rondom het plangebied.

Welstandsnota

De welstandsnota van Harlingen is van toepassing op het plangebied. Het plangebied maakt deel uit van het welstandsgebied 6 'Wijken 2e helft twintigste eeuw'.

In de welstandsnota is opgenomen dat het toetsingskader bij herstructurering (grote ingrepen zoals de sloop van een aantal of een complex woningen en terugbouw van op de vraag afgestemde woningen) vooraf wordt vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan, dat voor de duur van de ontwikkeling van het project deel uitmaakt van de welstandsnota. Om deze reden is er een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld voor het plangebied, dat is opgenomen in bijlage 1.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Waddenzee en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 500 meter.

 

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Waddenzee is pas op een afstand van circa 14 kilometer gevoelig voor stikstofdepositie. De geplande ontwikkeling zou kunnen leiden tot een toename in stikstofdepositie. In AERIUS calculator is de depositie berekend. Hieruit blijkt dat significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten. Het stikstofonderzoek is bijgevoegd in bijlage 5. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Fryslân staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Voor het plangebied zijn ecologische onderzoeken uitgevoerd en inmiddels zijn de woningen gesloopt. De onderzoeksrapporten zijn opgenomen in bijlage 6 van de toelichting. Hieruit blijkt dat er ten aanzien van vleermuizen en broedvogels aanvullend onderzoek is uitgevoerd. Uit dit onderzoek volgde de conclusie dat een ontheffing van de Wet natuurbescherming is vereist voor de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Voor de ontheffingsaanvraag is een activiteitenplan opgesteld, op basis daarvan is de ontheffing verleend onder de in de bijlage genoemde voorwaarden. Bij de verdere uitwerking van het project wordt hierbij rekening gehouden.

Vanuit ecologie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies zoals woningen noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

In het kader van bedrijven en milieuhinder is de afstand tussen de beoogde woningen nabijgelegen functies van belang. Gezien de karakteristieken van de omgeving kan gesproken worden van een 'gemengd gebied', waarvoor kortere richtafstanden gelden.

Ten noorden van het plangebied zijn maatschappelijke functies mogelijk. Deze functies vallen onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voor de noordelijkste woning in de Prinses Margrietstraat net niet voldaan, hier bedraagt de afstand circa 8 meter tussen achterzijde van het gebouw Nieuw Zuid en de zijgevel van de woningen. Omdat de woningen ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden niet dichter naar dit gebouw worden gebouwd en het de achterzijde betreft (waar zich geen deuren en toegangspaden bevinden), kan gesproken worden van een verantwoorde milieuzonering. Tenslotte bevindt zich aan de Koningin Wilhelminastraat 2 een uitvaartcentrum en aan de Bolswardervaart kantoren. Hier zijn tevens functies in milieucategorie 2 toegestaan, hier wordt aan de richtafstand van 10 meter voldaan.

Vanuit milieuzonering bestaat geen belemmering voor dit bestemmingplan. Hiermee wordt ook voldaan aan de voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid dat geen afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 53 dB bij Rijkswegen en 63 dB bij overige wegen.

De beoogde ontwikkeling van de woningen betreffen geluidgevoelige functies. Vanwege de ligging van het plangebied binnen de wettelijke geluidzones van de N31 en de Kimswerderweg Stationsweg/Spoorstraat is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de niet gezoneerde wegen (waar een maximumsnelheid van 30 km/uur van toepassing is) in het onderzoek meegenomen. Omdat het plangebied zich buiten de geluidzone van de spoorlijn Leeuwarden - Harlingen bevindt, is hier geen onderzoek naar nodig.

Uit het akoestisch onderzoek (zie bijlage 2) blijkt dat op een van de appartementengebouwen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde met ten hoogste 1 dB en daarnaast op de zuidgevel van een woningblok. De overschrijding treedt uitsluitend op ter plaatse van de hoogste bouwlaag. De maximale grenswaarde van 53 dB wordt niet overschreden. Er is voor de woningen waarbij de voorkeurgrenswaarde wordt overschreden een hogere waarde procedure nodig.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening zijn ook de 30 km/uur wegen in het onderzoek opgenomen. Hieruit blijkt dat de berekende waarde weliswaar hoger is dan de voorkeurgrenswaarde, maar dat er vanwege energieprestatie eisen een karakteristieke geluidwering van 24 dB(A) zonder aanvullende maatregelen kan worden gehaald. Hiermee ontstaat er in de woningen een goed woon- en leefklimaat. Er wordt ook voldaan aan de voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid dat de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

Samenvattend kan worden gesteld dat het aspect geluid / Wgh geen belemmering geeft voor het plan. De procedure hogere waarden is in gang gezet. Er zijn geen zienswijzen ontvangen ten aanzien van het ontwerpbesluit hogere grenswaarde Wgh. Het defintieve besluit is opgenomen in bijlage 3.

4.4 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Wetterskip. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater. De ontwikkeling is op 25 februari 2020 aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets (kenmerk: 20200225-2-22570), het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 4. Uit deze digitale watertoets blijkt dat de korte procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Meerlaagse veiligheid en klimaatadaptie: Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Voor het overstromingsrisico is de Friese klimaatatlas geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied bij overstroming vanaf de Waddenzee een overstromingsdiepte heeft van onder de 0,5 meter. Vanaf de Friese boezem is geen overstromingsgevaar voor het plangebied.

Voldoende

Compensatie: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak in een poldergebied voor 10% wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 200 m2 binnenstedelijk.

Met de beoogde ontwikkeling nemen de bebouwingsmogelijkheden met circa 2.000 m2 af omdat er sprake is van een afname van het aantal woningen en omdat de bouwvlakken ten opzichten van het geldende bestemmingsplan kleiner zijn geworden. Er is dan ook geen compensatie noodzakelijk.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Schoon hemelwater vanaf het plangebied wordt afgekoppeld van de riolering en afgevoerd op het oppervlakte water binnen het plangebied.

Vervolg

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet. Dit wijzigingsplan is afgestemd in het kader van het vooroverleg met Wetterskip Fryslân. Voor de wateraspecten is het Wetterskip akkoord. Aandachtspunten zijn de aanleghoogte van de woningen in verband met eventuele grondwaterproblematiek en de Klimaatatlas. In dat kader zal de nieuwe bebouwing hoger worden aangelegd, waarbij het binnenterrein tussen de Wilhelminastraat en de Margrietstraat openbaar gebied zal worden met een deels mogelijke uitvoering als wadi. Het Wetterskip zal worden betrokken bij de verdere inrichting. De watertoets is hiermee afgerond.

4.5 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden minder woningen mogelijk gemaakt dan er zijn gesloopt. Hiermee is het project vrijgesteld van toetsing. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Hierbij geldt het verstoorder betaald principe. Als behoud in situ niet mogelijk is, dan moet gekeken worden of behoud ex situ mogelijk is. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) geeft hiervoor informatie. Op basis van de beide FAMKE advieskaarten is voor het gehele plangebied geen onderzoek noodzakelijk.

Mochten er tijdens de werkzaamheden archeologische grondsporen en/of vondsten worden gedaan, dan dient daarvan direct melding gemaakt te worden conform de Erfgoedwet 2015 artikel 5.10 bij de gemeente Harlingen.

Cultuurhistorie

Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. In deze kaart is het plangebied niet opgenomen met een aanduiding. Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Het is daarom niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. De gronden in het plangebied zijn lange tijd in gebruik geweest voor de functie wonen en hebben ook een woonbestemming. Er zijn geen verontreinigingen in het plangebied bekend. Voor het wijzigingsplan zijn er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen en is de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar.

Voor de omgevingsvergunning is ook een verkennend onderzoek uitgevoerd, dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 7. Uit het onderzoek blijkt ook dat de bodemkwaliteit geen belemmeringen heeft voor het project. Wel is er op enkele locaties in het plangebied asbestverdacht materiaal aangetroffen. Er wordt aanbevolen om dit van het maaiveld te verwijderden/saneren. Dit wordt bij de uitwerking van het project gedaan.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op basis van het Bevb moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidzones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl, zie figuur 4.1) waarin relevante risicobronnen getoond worden, is circa 130 meter ten oosten van het plangebied een tankstation zonder lpg aanwezig. Dit tankstation heeft geen risicocontour omdat de vergunning voor de verkoop van LPG onlangs is ingetrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.PlanZuidFase3-VA01_0009.jpg"

Figuur 4.1 Uitsnede kaart externe veiligheid

Overeenkomstig de risicokaart worden over de N31 gevaarlijke stoffen vervoerd. De weg heeft geen PR10-6 contour. Het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 200 meter. Het plangebied ligt binnen 200 meter en is dus gelegen binnen het invloedsgebied waardoor de hoogte van het groepsrisico inzichtelijk gemaakt moet te worden.

Circa 400 meter ten westen van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie aanwezig (N-579-01). De leiding heeft geen PR10-6 contour. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 95 meter. Het plangebied ligt daar ruimschoots buiten.

Verder worden in of nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het spoor of water.

In het kader van het wettelijk vooroverleg is aanvullend advies gevraagd aan de FUMO en de veiligheidsregio om dit aspect nader te motiveren. Bijlage 8 gaat hier nader op in. Hieruit blijkt dat er voor de N31 geen plaatsgebonden risicocontour en plasbrandaandachtgebied geldt. Uit een groepsrisicoberekening blijkt dat het groepsrisico van de N31 ter hoogte van het plangebied in de voorgaande en voorgenomen situatie lager is dan (10% van) de oriëntatiewaarde en zal afnemen omdat er minder woningen worden gebouwd dan er voorheen stonden.

Uit het advies blijkt verder dat indien de appartementen in de woongebouwen binnen 200 meter van de N31 worden gerealiseerd, er rekening mee gehouden moet worden dat de bereikbaarheid van hulpdiensten goed geborgd is en er voldoende vluchtmogelijkheden aanwezig zijn. Daarbij moet vluchten van de risicobron af mogelijk zijn. Dit geldt voor het beoogde appartementengebouw in de Prins Bernhardstraat, de andere locaties in het plangebied liggen buiten de 200 meter afstand. Voor de grondgebonden woningen binnen 200 meter van de N31 wordt geadviseerd om rekening te houden met de bereikbaarheid van hulpdiensten en dat er voldoende vluchtmogelijkheden aanwezig zijn. Ook hiervoor geldt dat vluchtwegen van de risicobron af mogelijk moeten zijn.

Wat betreft de zelfredzaamheid, gaan de functies die in de bestemmingen van het wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt uit van zelfredzame personen. Wat betreft de bereikbaarheid van hulpdiensten ligt de opkomsttijd op de wettelijke normtijd en is het plangebied via twee onafhankelijke routes bereikbaar. Voor de bestrijdbaarheid geldt dat in de omgeving van het plangebied voldoende bluswater aanwezig is. Het advies van Brandweer Fryslân ten aanzien van de brandkraan en de overige adviezen van de FUMO worden zo nodig bij de verdere uitwerking van het project opgevolgd c.q. hier worden in het kader van de omgevingsvergunning afspraken over gemaakt.


Op grond van het voorgaande wordt het restrisico verantwoord geacht.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van relevante kabels en leidingen die planologische bescherming behoeven. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-wijzigingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het wijzigingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 93 nieuwe woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Hiervoor is een aanmeldingsnotitie opgesteld, die is opgenomen in bijlage 9. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Door het college van B&W is op basis van de aanmeldingsnotitie vastgesteld dat geen MER nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Het wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Harlingen - Plan Zuid van de gemeente Harlingen.

Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de grondgebonden woningen en de appartementengebouwen gebouwd moeten worden. Deze zijn afgestemd op het stedenbouwkundig ontwerp zoals in paragraaf 2.2 en in bijlage 1 is aangegeven. De grondgebonden woningen kunnen binnen de bestemming 'Wonen - 2' gerealiseerd worden, de appartementengebouwen binnen de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. De openbare ruimte is geregeld door middel de bestemming 'Verkeer - Verblijf' voor de woonstraten en de bestemming 'Groen' voor het openbaar groen.

De inhoud van de regeling is afgestemd op het geldende bestemmingsplan en aangepast aan de nieuwste (SVBP- en WABO-)standaarden. De grondgebonden woningen mogen met een goothoogte van maximaal 7 meter en een dakhelling tussen de 30 en de 60 graden gebouwd worden met mogelijkheden voor bijgebouwen en vrije beroepen. De maximale bouwhoogten van de appartementengebouwen zijn op de verbeelding aangegeven.

Wel worden aan de begrippen van het bestemmingsplan de begrippen 'huishouden' en 'woning' toegevoegd zodat de woningen niet voor andere woonvormen (zoals de verhuur van ruimte aan studenten of arbeidsmigranten) gebruikt kunnen worden. De regeling is afgestemd op de recente standaarden van de gemeente Harlingen.

De regels van het paraplubestemmingsplan gemeente zijn verwerkt in dit wijzigingsplan en onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Belanghebbenden

In het kader maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn de omwonenden en belanghebbenden rondom het plangebied uitgebreid betrokken bij het ontwerp van de stedenbouwkundige structuur van het plangebied door middel van verschillende bijeenkomsten. Het resultaat van dit ontwerpproces is op 6 februari 2020 gepresenteerd en vormt de basis voor dit wijzigingsplan.

Vooroverleg

Dit plan is voorgelegd aan de betrokken diensten als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Provincie Fryslân heeft aangegeven dat de provinciale belangen in het plan op een juiste wijze zijn verwerkt en dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Daarnaast zijn van de FUMO en de veiligheidsregio adviezen ontvangen die in dit wijzigingsplan zijn verwerkt.

Ontwerpfase

Het ontwerpwijzigingsplan is voor 6 weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode werd aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Tijdens de zienswijzeperiode zijn zienswijzen ingediend. Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen is een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. Deze is opgenomen in bijlage 10. Op basis hiervan is het wijzigingsplan op 15 september 2020 gewijzigd vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het wijzigingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken om deze ontwikkeling uit te voeren. Het plan is daarmee economisch uitvoerbaar.

Kostenverhaal

Het doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld. Daarmee is het kostenverhaal voldoende vastgelegd. Daarnaast worden er afspraken gemaakt over het verhalen van planschade.