direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harlingen - Oosterhof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Groen van Prinstererstraat 2 te Harlingen bevond zich Bloemisterij & Tuincentrum Euroflorist v.d. Meer. De eigenaar van het tuincentrum heeft besloten de gronden en de opstal te verkopen. De nieuwe eigenaar (hierna initiatiefnemer) heeft de kassen en bedrijfsbebouwing inmiddels gesloopt. De bedrijfswoning wordt separaat verkocht als reguliere woning. Op het westelijke deel van de kavel wordt een appartementencomplex ten behoeve van 25 appartementen gebouwd. De bedrijfswoning krijgt een woonbestemming. Op het oostelijke deel komen de toegangsweg en de parkeerplaatsen. Op het zuidelijke deel van het plangebied wordt een groenbestemming gelegd met een wijzigingsbevoegdheid waarmee 2 grondgebonden woningen gerealiseerd kunnen worden.

Deze ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. De gemeente Harlingen heeft de intentie medewerking te verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hier in.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is onderdeel van de woonwijk 'Het Oosterpark' ten zuidoosten van Harlingen. Deze woonwijk wordt begrensd door de N31, de Kimswerderweg, de spoorlijn Harlingen – Leeuwarden en de Achlumerdijk. Het plangebied is gelegen in het westelijke gedeelte van deze woonwijk tegen de onlangs opgewaardeerde en reeds verdiepte N31.

De ligging van het plangebied in de omgeving is globaal weergegeven in figuur 1 en de begrenzing daarvan is weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0001.png"

Figuur 1 Ligging van het plangebied (bron: Bing Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0002.jpg"

Figuur 2 Begrenzing van het plangebied (bron: www.pdok.nl)

De op de luchtfoto's aanwezige kassen zijn inmiddels gesloopt.

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is opgenomen in bestemmingsplan 'Harlingen – Het Oosterpark' Op basis van dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Bedrijf - Tuincentrum'. Hier is een tuincentrum met daarbij behorende kassen en bedrijfswoning mogelijk. Het beoogde project is op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Zodoende is er voor gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

Voor het plangebied geldt tevens de aanduiding 'Veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen'. Ter plaatste van de aanduiding zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden (In paragraaf 4.8 wordt hierop ingegaan).

Het gebied is daarnaast voorzien van de gebiedsaanduiding 'wro- zone - wijzigingsgebied 2'. Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de gronden die zijn voorzien van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' wijzigen in de bestemming 'Gemengd'. Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn woningen vanaf de tweede bouwlaag toegestaan. Echter wordt met het voorgenomen plan woningen vanaf de begane grond voorgesteld. Derhalve kan ook geen toepassing worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0003.png"

Figuur 3 Uitsnede bestemmingsplan 'Harlingen - Het Oosterpark' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Crisis- en herstelwet

Dit bestemmingsplan valt onder het bereik van de Crisis- en herstelwet. Deze wet beoogt een versnelde ontwikkeling en realisering van ruimtelijke en infrastructurele projecten als bijdrage aan de bestrijding van de economische crisis. Het gaat er hierbij met name om dat de procedure van een plan sneller kan worden afgerond, waarmee in dit geval ook vlotter met de realisatie van de woningen kan worden gestart.

Hiertoe bevat de Crisis- en herstelwet een tweetal hoofdstukken met bijzondere wettelijke voorzieningen van tijdelijke aard en een hoofdstuk met wijzigingen van een groot aantal wetten, waaronder de Wet ruimtelijke ordening. Deze wijzigingen hebben een blijvend karakter. Het toepassen van deze wet heeft als grootste voordeel een snelle afhandeling bij beroep. Bij beroep moet de Raad van State de zaak binnen zes maanden na indiening van het beroepschrift afhandelen.

Er is ook geen mogelijkheid voor belanghebbenden om een pro-forma beroep in te dienen en om beroepsgronden aan te voeren na het einde van de beroepstermijn. Een ander voordeel is dat een nieuw besluit na vernietiging (of na een tussenuitspraak) gebaseerd kan worden op de feiten waarop het oude besluit berustte, behalve wanneer die feiten reden waren voor de vernietiging. Bij de Crisis- en herstelwet geldt onder andere de verplichting dat bij het besluit en de bekendmaking of mededeling van het besluit wordt vermeld dat de procedurele versnellingen van de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn. De gemeente Harlingen zal dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan expliciet vermelden.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving van het plangebied

Het plangebied ligt in het westen van de woonwijk Het Oosterpark. Het Oosterpark is één van de grootste naoorlogse wijken ten zuidoosten van Harlingen. Het grootste gedeelte van de bebouwing in de wijk bestaat uit twee bouwlagen met kap. De bebouwing ten oosten van het plangebied bestaat uit woningen boven winkels (figuur 2.1). Ten zuiden van het plangebied grenst het plangebied aan de Doctor W. Dreesstraat waar in de voormalige apotheek een vrijstaande woning aanwezig is. De overige woningen aan de Doctor W. Dreesstraat zijn twee-onder-één kap woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0004.png"

Figuur 2.1 Wonen boven winkels Groen van Prinstererstraat (bron: Street View).

Aan de westzijde van het plangebied ligt de N31. Deze weg is reeds (2017) verdiept aangelegd. Ten noorden van het plangebied staat de basisschool IKC het Baken en het MFC 'Het vierkant', het MFC is het culturele en sociale centrum van de gemeente Harlingen (figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0005.png"

Figuur 2.2 Bebouwing ten noorden van het plangebied (bron: Street View).

2.2 De bestaande situatie

Op de locatie wordt tot op heden een tuincentrum met een bloemisterij en een kwekerij geëxploiteerd. De huidige eigenaren hebben besloten alle percelen te verkopen en de bedrijfsactiviteiten ter plekke te beëindigen. De huidige bedrijfswoning, gesitueerd op de oostzijde van het plangebied, blijft behouden(figuur 2.3). De huidige bedrijfsbebouwing, die voornamelijk bestond uit kassen, is gesloopt (figuur 2.4) om ruimte te bieden voor de nieuwe ontwikkeling. Figuur 2.5 geeft de huidige situatie van het plangebied weer.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0006.png"

Figuur 2.3 Bedrijfswoning vanaf Groen van Prinstererstraat (bron: Google Street View)

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0007.png"

Figuur 2.4 Kassen vanaf het naast gelegen parkeerterrein (bron: Google Street View)

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0008.png"

Figuur 2.5 Huidige situatie plangebied (bron: Knijnenburg - Zwirs)

2.3 Voorgenomen initiatief

Het voornemen is om in het plangebied op de westelijke hoek van de kavel een appartementencomplex ten behoeve van 25 appartementen te realiseren. De toegang en het parkeren wordt op het oostelijk deel van de kavel opgelost. Hierdoor ontstaat een duidelijke oriëntatie richting de N31 en het centrum van Harlingen (figuur 2.6). Het gebouw dat wordt voorzien varieert in bouwhoogte, van drie tot zes lagen. De massa bouwt zich richting de zuidwesthoek van de kavel, waardoor een hoogteaccent ontstaat aan de verdiepte N31 en de ruimte daaromheen. Er ontstaat ook een duidelijke oriëntatie naar de Kimswerderweg die nu boven de verdiepte N31 kruist. Ook het fietspad dat voorlangs het nieuwe gebouw loopt takt hier op aan. In die zin markeert het gebouw ook deze langzaam verkeersroute naar de achterliggende school en woonwijken. De gevelopeningen en balkons van het gebouw zijn gericht op het zuidwesten, de galerijen en toegang zijn gesitueerd aan de noordoostzijde van het gebouw. Het gebouw is dan ook sterk gericht op de nieuwe omgeving rondom de N31 en ook op de Kimswerderweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0009.png"

Figuur 2.6 Beoogde nieuwe situatie

Het plan is gebaseerd op drie belangrijke pijlers: comfort, duurzaam, levensloopbestendig. Alle appartementen worden door middel van een collectieve warmtepomp verwarmd. Het dak wordt voorzien van zonnepanelen om het stroomverbruik van de warmtepomp te compenseren. Alle appartementen zijn ruim opgezet met minimaal twee slaapkamers, een ruime badkamer, een berging en een woonkamer met zicht over de gehele beukmaat van het pand. De voordeuren van de appartementen zijn toegankelijk door middel van een gesloten galerij, waardoor de privacy van de bewoners wordt gewaarborgd. Op onderstaand figuur 2.7, is een 3D weergave van de nieuwe situatie weergegeven en in figuur 2.8 een impressie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0010.png"

Figuur 2.7 3D weergave nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0011.png"

Figuur 2.8 impressie nieuwe situatie

De overige inrichting van het plangebied, ten noorden van de nieuwe entree en het terrein tussen de entree en de Dr. W. Dreesstraat, worden in eerste instantie ingericht als groenzone. De ruimte op de hoek van de Johan van Oldenbarneveltstraat ligt tussen relatief forse bebouwingsmassa's, het groen kan hier lucht in de wijk brengen.

Het gebied waar het plangebied grenst aan de Dr. W. Dreesstraat, is een typische woonstraat. Doordat dit gebied in de huidige situatie wordt gebruikt voor opslag van materialen geeft dit gebied aanleiding om het te herontwikkelen door bijvoorbeeld woningbouw waardoor de stedelijke structuren van de Dr. W. Dreesstraat worden versterkt. Dit bestemmingsplan maakt in eerste instantie alleen het appartementencomplex mogelijk. Om op langer termijn het gebied grenzend aan de Dr. W. Dreesstraat in te richten met één of twee woningen wordt voor dit gebied, onder voorwaarde dat het past binnen het woningbouwprogramma, een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

2.4 Beeldkwaliteitsplan

Voor het plangebied heeft de gemeente Harlingen vanuit de welstandsnota geen regels die toegepast kunnen worden op dit gebied. Om deze reden is een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de ontwikkeling. In dit beeldkwaliteitsplan zijn de criteria opgenomen waar het appartementencomplex aan moet voldoen. In de uitwerking van de plannen wordt hier rekening mee gehouden. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 1 en is op 22 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld en op 8 april 2020 opnieuw gewijzigd vastgesteld.

2.5 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

In de huidige situatie wordt het plangebied op twee plekken ontsloten. Eén ontsluiting sluit aan op de parkeerplaats van de basisschool aan de Johan van Oldenbarneveltstraat. De tweede ontsluiting is naast de bedrijfswoning op de Groen van Prinstererstraat. Om de verkeersveiligheid nabij de school te verbeteren verdwijnt met dit plan de ontsluiting op de Johan van Oldenbarneveltstraat waardoor het plangebied wordt ontsloten op de Groen van Prinstererstraat. Vanaf de Groen van Prinstererstraat kan het verkeer richting het noorden en zuiden de wijk verlaten.

Door de functiewijziging van het gebied, van tuincentrum naar wonen verandert de verkeersgeneratie van het gebied en neemt dit af. Wat betreft de verkeersgeneratie zijn er geen belemmeringen te verwachten.

Nota Parkeernormen Harlingen 2016

In de nota parkeernormen worden normen gesteld voor parkeerbehoefte bij bouw- en verbouwplannen in de gemeente Harlingen. De gemeente wil hiermee een balans maken tussen het innemen van waardevolle ruimte en het voorkomen van overlast. Daarom is een goede sturing en afweging van belangen een noodzaak bij het parkeervraagstuk. Met het vaststellen van de parkeernormen is rekening gehouden met het gemiddeld autobezit per huishouden (inclusief het gebruik van leaseauto's), de verwachte groei van het autobezit en de niet-buurtgebonden voertuigen ('bezoekers').

Gemeente Harlingen sluit aan bij de parkeernormen gesteld door CROW voor het bepalen van de parkeerbehoefte, deze behoefte is bepaald op 1,6 parkeerplaatsen per appartement (80-120m2 bvo). Met dit plan worden in totaal 52 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Hiermee voldoet het plan ruimschoots aan de parkeernorm van 1,6. Vanuit parkeren zijn er geen belemmeringen te verwachten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het Waddengebied van belang:

Maximale bouwhoogte Waddengebied (Artikel 2.5.12)

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het waddengebied en het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk maakt in het stedelijk gebied stelt regels die ertoe strekken dat de maximaal toelaatbare bouwhoogten aansluiten bij de hoogte van de bestaande bebouwing. Voor stedelijke bebouwing in Harlingen kan mits de nieuwe bebouwing blijft binnen de verticale bebouwingscontour.

Uit figuur 3.1 blijkt dat de ontwikkelingen in het plangebied geen gevolgen hebben op het silhouet van het beschermde stadsgezicht en de herkenbaarheid van Harlingen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

De voorgenomen appartementencomplex in het plangebied wordt opgenomen in de herziening van het woningbouwprogramma van de gemeente Harlingen. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 3.3. Daarmee is de behoefte aan de appartementen voldoende aangetoond. Het plangebied maakt daarnaast deel uit van het stedelijk gebied van de gemeente Harlingen, het is namelijk een inbreidingslocatie. Er wordt dus voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan 'Om de kwaliteit van de romte' (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.

Streekplan Fryslân

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan het onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

Harlingen is in het streekplan aangemerkt als één van de zes stedelijke centra. De ruimte druk van wonen, werken en voorzieningen is hier relatief hoog. De provincie zet in op het verder benutten van de potenties van de stedelijke centra voor wonen, bedrijvigheid en dienstverlening.

Om het toekomstige ruimtebeslag van wonen te beperken, worden nieuwe woningen zoveel mogelijk eerst in het bestaande bebouwde gebied van kernen opgevangen. Het bestaande stedelijke gebied wordt gevormd door de bestaande bebouwde kommen van steden en dorpen. Door het bestaande stedelijk gebied optimaal te benutten wordt bijgedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte en daarmee aan een duurzame ruimtelijke inrichting. Hier wordt ook onder verstaan dat rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en milieukwaliteiten in het bestaande bebouwde gebied. Aan gemeenten wordt de taak toebedeeld de herstructureringsopgave te bekijken in relatie tot de totale kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave.

De herstructurering van het tuincentrum naar woningbouw sluit dus goed aan op de ambities van de provincie.

Conclusie

De ontwikkeling past binnen het beleid, omdat de ontwikkeling voorziet in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van bestaand stedelijk gebied.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur. Om hierover geen onduidelijkheid te laten bestaan, is de grens van het bestaand stedelijk gebied voor iedere kern geometrisch op een kaart bepaald. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied.

Met dit plan worden meer dan 11 woningen mogelijk gemaakt. Daarom zijn er in regionale verband afspraken gemaakt waarmee de ontwikkeling is besproken en is opgenomen in het regionale woningbouwprogramma en het woningbouwprogramma van de gemeente Harlingen. Hier wordt in paragraaf 3.3 verder op ingegaan. GS heeft hier echter nog niet mee ingestemd. Vooruitlopend op de vaststelling van deze woningbouwafspraken, wordt aan artikel 3 van de verordening voldaan.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woningbouwbeleid

Het Woningbouwprogramma Gemeente Harlingen 2013-2020 is onderdeel van de Woonvisie 2013-2020. Het woningbouwprogramma geeft een verwachting van het bouwprogramma in de gemeente Harlingen voor de periode 2016-2020. Door de verandering in de woningmarkt en het tijdpad 2013-2020 dat bijna afloopt wordt er een nieuw woningbouwprogramma gelijktijdig met de Woonvisie opgesteld. Hiervoor is in de gemeenten Harlingen en Waadhoeke een Woningmarktonderzoek Noordwest Fryslân opgesteld (17 juli 2019).

De beoogde ontwikkeling is besproken in het portefeuillehouders overleg Volkshuisvesting regio NW Fryslân op 26 februari 2018. Tijdens dit overleg heeft de regio goedkeuring gegeven voor 25 appartementen langs de N31 in terrasbouw op de locatie van het huidige Van der Meer tuincentrum.

In het woningmarktonderzoek is aangegeven dat het bieden van een aantrekkelijke woonkwaliteit het belangrijkste middel om huishoudens te binden en eventueel aan te trekken. Oosterhof is hier een goed voorbeeld van. Het aantal huishoudens in de regio Noordwest Fryslân groeit naar verwachting nog met circa 150 tot 2024. De groei zit vooral in Harlingen (met 100 tot 135 huishoudens), met mogelijk een plus door extra instroom vanuit bijvoorbeeld Noord Holland of de Waddeneilanden. Hier is ook na 2024 nog enige groei mogelijk. In Harlingen is projectmatige woningbouw denkbaar van onder andere ontwikkelaars, zoals in Oosterhof het geval is. In de grotere kernen zoals Harlingen is behoefte aan appartementen c.q. comfortabele, gelijkvloerse, levensloopbestendige woningen in huur en koop. Vooral in Harlingen is gestapelde bouw goed mogelijk. Oosterhof speelt hierop in. In Harlingen gaan herstructurering en woningverbetering hand in hand: een passende ontwikkeling gezien de noodzaak om vooral binnen de bebouwde kom te vernieuwen. Tegenover een totale behoefte van maximaal 135 woningen voor eigen vraag, met wellicht een plus van enkele tientallen woningen, is er een netto aanbod van 220 woningen (nieuwbouw minus sloop). Op de beschikbare binnenstedelijke locaties zoals Oosterhof is genoeg mogelijkheid om een mix aan segmenten en woonmilieus te ontwikkelen. Er is in elk geval géén behoefte aan aanvullende uitbreidingslocaties in Harlingen.

Voor Oosterhof is de verkoop inmiddels gestart en zijn er van de 25 woningen 21 onder optie tot koop gesteld. Demografische gezien is de opbouw van de kopers tot dusver als volgt:

  • Kopers die op dit moment in de gemeente Harlingen ingeschreven staan: 9.
  • Kopers die op dit moment in de provincie Fryslân ingeschreven staan: 4.
  • Kopers die op dit moment in het overige deel van Nederland ingeschreven staan: 8.

Het plan is passend binnen het woningbouwbeleid in de gemeente en de regio en ook vanuit de markt is er veel vraag naar de woningen.

Structuurvisie Harlingen 2025

De gemeente Harlingen heeft de toekomstvisie vastgelegd in de Structuurvisie Harlingen 2025 (vastgesteld 8 november 2012). De structuurvisie is een verdere uitwerking van de stadsvisie uit 2008. De structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en sociaal maatschappelijke beleid van de gemeente Harlingen

De N31 is een belangrijk uitgangspunt van de structuurvisie. Voor de N31 zorgt de gemeente Harlingen ervoor dat de inrichting en vormgeving aansluit op het landschap. Oude zichtlijnen worden hersteld en de ruimtelijke en stedelijke structuur wordt verbonden

In het beeldkwaliteitsplan is een analyse van het landschap en de stad opgenomen. Op basis hiervan zijn drie opgaven c.q. doelen geformuleerd:

  • de stad moet weer één geheel worden;
  • stad, landschap en tracé moeten in hun verschijningsvorm bijdragen aan de identiteit en herkenbaarheid van Harlingen;
  • de met de realisatie van de traverse N31 vrijkomende ruimte moet worden ingezet om het stedelijk weefsel langs de N31 te herstellen.

Voor de Kimswerderweg geldt de continuïteit van de stedelijke structuur als belangrijk uitgangspunt voor de overkluizing. De ruimte rondom de overkluizing krijgt een groene inrichting, het bestemmingsplan maakt dit mogelijk.

Met dit plan wordt er aangesloten bij de doelen van het structuurvisie. Door de situatie van het appartementencomplex, op de westhoek van het plangebied, wordt verbinding gemaakt met de stad aan de overzijde van de N31. De groene ruimte rondom de overgang van de Kimswerderweg wordt versterkt met dit plan. Rondom het gebouw zijn twee (semi-)openbare gebieden aanwezig. De zuidwestzijde van het gebouw staat met de gevel in de groene zone rondom de verdiepte N31. Deze groene zone maakt deel uit van een noordzuidelijke parkachtige inrichting die wordt voorgesteld in de herinrichting van het terrein rondom de verdiepte N31.

Notitie Bouwhoogte Harlingen

De gemeente Harlingen heeft voor ontwikkelingen met betrekking tot hogere bebouwing de "Notitie Bouwhoogte Harlingen" (versie 9 april 2010) vastgesteld.

In deze bouwhoogtevisie zijn de uitgangspunten uit de stadsvisie vertaald naar uitgangspunten waaraan de initiatieven getoetst kunnen worden. Het betreft dan initiatieven met een hoogte tot 15 meter. Indien een initiatief uitgaat van een grotere hoogte is een afzonderlijke afweging van de gemeenteraad noodzakelijk. Deze paragraaf bevat hiervoor een motivatie en de gemeenteraad wordt hierover geïnformeerd zodat dit bij de vaststelling van het bestemmingsplan besloten kan worden.

Voor de ontwikkeling van hoogbouw in Harlingen is een aantal uitgangspunten geformuleerd die bepalend zijn voor de locatiekeuze van hoogbouw:

  • het silhouet vanaf zee behouden dan wel versterken;
  • het zicht vanuit de stad naar de zee behouden dan wel versterken;
  • de overgang tussen het bolwerk (oude stad) en de latere uitbreidingen handhaven;
  • de hoogbouw dient te worden gesitueerd in nabijheid van hoofdwegen;
  • er dient voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd te worden;
  • de sociale veiligheid dient te worden gewaarborgd;
  • om ruimtelijkheid te creëren zal hoogbouw gerealiseerd moeten worden in de nabijheid van grotere parken en groenzones.

Uit figuur 3.1 blijkt dat het plangebied niet in één van de zichtlijnen op het silhouet van Harlingen ligt. De ruimtelijke ontwikkeling tast het silhouet van het beschermde stadsgezicht en de herkenbaarheid van Harlingen niet aan.

Met dit plan wordt een appartementencomplex van maximaal 18 meter mogelijk gemaakt. Het gebouw bestaat uit een variatie van bouwhoogte, van drie tot zes bouwlagen. De maximale hoogte wordt alleen op de zuidwesthoek van het gebouw gerealiseerd. Voor het overgrote deel wordt voldaan aan de maximale hoogte van 15 meter. Hierdoor ontstaat een hoogteaccent richting de reeds verdiepte N31. De nieuwe ontwikkeling is het eerste gebouw in de omgeving dat zich oriënteert op de onlangs verdiepte N31 en de daar omheen ontstane groene ruimte. Mede om deze reden is gekozen voor dit stedenbouwkundige principe.

Het plangebied ligt langs de nieuwe N31. Door op deze locatie een nieuw hoogteaccent toe te voegen ontstaat er een nieuw markant punt die de entree, vanaf de Afsluitdijk richting Harlingen, benadrukt. Het toevoegen van een hoogte accent van 18 meter, in de vorm van een torentje op de zuidwesthoek van het gebouw met aflopende bouwhoogte naar de uiteinde van het gebouw versterkt deze beleving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0012.png"

Figuur 3.1 Zichtlijnen op het silhouet van Harlingen (bron: Notitie bouwhoogte Harlingen)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Waddenzee (800 meter). Ter plaatste is dit niet stikstofgevoelig. Andere Natura 2000-gebieden liggen op een grotere afstand van het plangebied, stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden op meer dan 10 kilometer. De directe omgeving van het plangebied kent een zeer sterk stedelijk en recreatief gebruik en er vindt drukke scheepvaart plaats. Gezien het relatief kleinschalige karakter van de voorgenomen ontwikkeling is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen in het plangebied negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

In relatie tot stikstof, zijn de potentiële effecten van dit plan hoofdzakelijk het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) wordt ingeschat dat een toename van de stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand van meer dan 5 kilometer. Binnen deze afstand zijn geen stikstofgevoelige Nature 2000-gebieden aanwezig.

Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie is te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Aangezien met dit project een tuincentrumlocatie wordt getransformeerd in een woongebouw, is er sprake van een afname van stikstofemissie vanuit verkeer. Ook wordt met dit project de voormalige bedrijfsgebouwen met een gasaansluiting vervangen door gasloze appartementen.

Gezien de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom van Harlingen, de relatief grote afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden en NNN gebieden en de aard van de ontwikkeling kunnen negatieve effecten op deze gebieden op voorhand worden uitgesloten.

Ook kan worden geconcludeerd dat het plan niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie in de kritische gebieden en dat het daarom op voorhand duidelijk is dat deze in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Daarop hoeft voor deze projecten op dit punt geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd. Dit blijkt ook uit een stikstofonderzoek met Aerius-berekening die zowel voor de exploitatie- als de aanlegfase is uitgevoerd. Zie hiervoor Bijlage 3.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Op 6 september 2018 heeft een ecologisch onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de opstallen geen mogelijkheden bezitten voor vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen om er te verblijven. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn ook niet vastgesteld. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.

Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze

soorten er blijven vliegen en foerageren. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De plannen aan de Groen van Prinstererstraat en Dr. W. Dreesstraat te Harlingen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Ten oosten van het plangebied staan woningen. Ten noorden van het plangebied is een basisschool aanwezig. Deze basisschool valt onder de categorie onderwijs, hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter bij een rustige woonwijk en 10 meter bij een gemengd gebied. Het appartementencomplex ligt op meer circa 35 meter van de basisschool, gesteld kan worden dat er aan de richtafstand ten opzichte van de basisschool wordt voldaan. Ten zuiden van het plangebied is een voormalige apotheek gevestigd die nu in gebruik is als woning. Deze apotheek valt onder de categorie dienstverlening, hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Het appartementencomplex ligt op meer circa 100 meter van de apotheek, gesteld kan worden dat er aan de richtafstand ten opzichte van de apotheek wordt voldaan.

Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Bij autowegen (zoals de N31) kan een hogere waarde tot en met 53 dB worden vastgesteld, deze waarde geldt als maximale ontheffingswaarde.

Vanwege de ligging van het plangebied binnen de wettelijke geluidzones van de N31 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in Bijlage 4. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de westgevel, noordgevel en zuidgevel van het appartementencomplex niet voldoet aan de voorkeursgrenswaarde en dat de ontheffingswaarden voor een deel worden overschreden. Dit betekent dat de westgevel van het appartementencomplex met een dove gevel wordt uitgevoerd (in het bestemmingsplan is hiervoor een regeling opgenomen) en dat voor een deel van de west-, noord- en zuidgevel een hogere waarde wordt vastgesteld.

Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.4 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20181004-2-18921), zie hiervoor Bijlage 5. De uitkomst van deze toets is dat de korte procedure moet worden gevolgd. Het plan heeft een beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen die vermeld staan in de leidraad watertoets. Hiermee wordt rekening gehouden tijdens de uitvoering van de plannen.

Waterkwantiteit

In voorgaande situatie was vrijwel het gehele plangebied verhard door de aanwezigheid van de kassen en het verharde terrein. In de toekomstige situatie wordt in het plangebied per saldo meer groen toegevoegd en neemt het verhard oppervlakte daarmee af. Daarom is het niet noodzakelijk om watercompensatie uit te voeren.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

In dit geval wordt aangesloten op de bestaande riolering. Het hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd. Overtollig water wordt eventueel afgevoerd naar naastgelegen oppervlaktewater.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. Het plangebied valt niet onder een beschermingszone.

Klimaatadaptie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. In het plangebied wordt ten opzichte van de vorige situatie veel groen aangelegd, zodat wateroverlast wordt voorkomen. Dit helpt ook om overmatige hitte in het stedelijk gebied te beperken.

Conclusie

Nader onderzoek naar het aspect water is niet noodzakelijk en de watertoets is hiermee afgerond.

4.5 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden 25 appartementen mogelijk gemaakt. Hiermee blijft het aantal woningen ruim onder de gestelde grens waarbinnen het voornemen vrijgesteld blijft van toetsing. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Ter plaatse van het plangebied geldt volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland in de periode van 2020 tot 2030 (10 jaar na het beoogde vaststellingsjaar van het bestemmingsplan) in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde PM10-concentratie van minder dan 18 µg/m3. De gemiddelde NO2-concentratie bedraagt minder dan 10 µg/m3. De waarden liggen verreweg onder de grenswaarden en zijn veel lager dan het Nederlands gemiddelde. De luchtkwaliteit in Harlingen ter plaatse van het plangebied is dan ook goed te noemen.

Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie (behoud in situ). Hierbij geldt het verstoorder betaald principe. Als behoud in situ niet mogelijk is, dan moet gekeken worden of behoud ex situ mogelijk is. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) geeft hiervoor informatie. Ten aanzien van de planlocatie is op basis van de advieskaart 'Ijzertijd - Middeleeuwen' geen archeologisch onderzoek vereist. Op de advieskaart 'Steentijd - Bronstijd' zijn geen gebieden aangegeven waar archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied. In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische objecten. Vanuit cultuurhistorie gelden er geen belemmeringen voor het plangebied.

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Om de bodemkwaliteit aan te tonen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. De resultaten van het bodemonderzoek, het waterbodemonderzoek tonen aan dat er voor de beoogde bestemmingswijziging geen belemmeringen zijn van het plangebied. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Vanuit bodem gelden er geen belemmeringen voor het plangebied.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Per 1 juli 2012 is de regelgeving veranderd. Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (2015) moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidzones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Uit de risicokaart (figuur 4.1) blijkt dat ten zuiden van het plangebied een risicobron is gelegen. Het gaat hierbij om een gasdrukmeet- en regelstation 'Phoenix' aan de Phoenix. De inrichting is op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 550 meter dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Ten zuiden van het plangebied is een aardgasleiding N-502-04 en ten westen van het plangebied is een aardgasleiding N-579-01 gelegen. De leiding N-502-04 (6,61 inch; 40 bar) heeft een invloedsgebied van 70 meter, het plangebied ligt op circa 550 meter. De leiding N-579-01 (8,62 inch; 40 bar) heeft een invloedsgebied van 95 meter. Het plangebied ligt op circa 750 meter van de voorgenoemde leiding. Voor beide leidingen geldt dat het plangebied buiten het invloedsgebied ligt. Daarom zijn ze niet van invloed op de externe veiligheid binnen het plangebied.

Ten westen van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, A31:knp. Zurich -afrit 22 (Marsum). Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2, LT2 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 355 meter, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op 60 meter tot het midden van de weg en is dan ook binnen het invloedsgebied gelegen. Door het geringe aantal van vervoersbewegingen van gevaarlijke stoffen heeft deze weg geen PR 10-6 risicocontour. Binnen de zone van 200 meter moet worden getoetst of een berekening van het groepsrisico noodzakelijk is. Omdat op de locatie een tuincentrum aanwezig is geweest, zal met de beoogde ontwikkeling het aantal personen nauwelijks toenemen. De afstand tot de weg en het aantal personen geeft geen aanleiding om het groepsrisico te berekenen. Binnen het invloedsgebied geldt wel een verantwoordingsplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.Oosterhof-VA01_0013.png"

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de N31 dient op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.

In het kader van het wettelijk vooroverleg is aanvullend advies gevraagd aan de FUMO en de veiligheidsregio om dit aspect nader te motiveren. Bijlage 9 en Bijlage 10 gaan hier nader op in. Hieruit blijkt dat er voor de N31 geen plaatsgebonden risicocontour en plasbrandaandachtgebied geldt. Uit een groepsrisicoberekening blijkt dat het groepsrisico van de N31 ter hoogte van het plangebied in de voorgaande en voorgenomen situatie lager is dan (10% van) de oriëntatiewaarde. en er sprake is van een zeer kleine toename van het groepsrisico. Hoewel de voorgenomen situatie minder personen in het plangebied verblijven, is deze toename te verklaren van de aanwezigheid van personen dichter bij de N31. Aangezien het groepsrisico slechts beperkt toeneemt, is het niet nodig om van risicoreducerende maatregelen en andere ontwikkelingen die kunnen leiden tot een lager groeprisico te onderzoeken. Wel dient ingegaan te worden op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied.

Wat betreft de zelfredzaamheid gaat de functies die in de bestemmingen van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt uit van zelfredzame personen. Wat betreft de bereikbaarheid van hulpdiensten ligt de opkomsttijd op de wettelijke normtijd. Voor de bestrijdbaarheid geldt dat in de omgeving van het plangebied voldoende bluswater aanwezig is. De andere adviezen van Brandweer Fryslân worden bij de verdere uitwerking van het project opgevolgd c.q. worden in het kader van de omgevingsvergunning afspraken gemaakt.

Op grond van het voorgaande wordt het restrisico verantwoord geacht.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van relevante kabels en leidingen die planologische bescherming behoeven. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 25 appartementen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Hiervoor is een aanmeldingsnotitie opgesteld, deze is opgenomen in Bijlage 7. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Door het college van B&W is op basis van de aanmeldingsnotitie op 9 april 2019 vastgesteld dat geen MER nodig is.

4.11 Niet gesprongen explosieven

De gemeente Harlingen heeft in 2017 een gemeentedekkend vooronderzoek naar niet gesprongen explosieven uitgevoerd. Uit dit vooronderzoek is gebleken dat het plangebied in een NGE-Risicogebied ligt. Om deze reden is voor het plangebied een Projectgebonden Risicoanalyse-Niet Gesprongen Explosieven uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd aan dit bestemmingsplan in Bijlage 8. Met de resultaten van het onderzoek wordt bij de uitwerking van het project rekening gehouden.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de bestemming vastgelegd, in de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden.


Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

Dit bestemmingsplan wordt opgezet ten behoeve van de ontwikkeling van de "Van de Meer locatie" te Harlingen. Er is gekozen voor een bestemmingsplan op maat, waarbij het voornemen past binnen de juridisch-planologische kaders.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.

Verkeer - Verblijfsgebied

Het parkeerterrein van naastgelegen basisschool valt voor een klein deel binnen het plangebied dat nu nog de bestemming 'Bedrijf - Tuincentrum' heeft. Het is wenselijk om deze bestemming in zijn geheel te wijzigen. Daarom is voor deze gronden de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. Binnen de bestemming zijn de parkeerplaatsen mogelijk.

Groen

Deze bestemming is geven aan de noordoostzijde en de zuidzijde van het plangebied en bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting. Voor het noordoostelijke deel geldt het uitgangspunt dat de gronden niet bebouwd kunnen worden en open blijven om zo een belangrijk element te vormen van het verblijfsgebied. In het zuidelijke deel van het plangebied is binnen de bestemming 'Groen' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de functie van dit gedeelte van het bestemmingsplan gewijzigd worden in de bestemming 'Wonen' met maximaal 2 wooneenheden. Hierbij is de voorwaarde opgenomen dat de ontwikkeling binnen het woningbouwprogramma past. Tot het moment van wijziging kunnen de gronden voor groen gebruikt worden.

Wonen

De voormalige bedrijfswoning is opgenomen met de bestemming 'Wonen'. De regeling hiervoor is afgestemd op de situatie ter plekke en de standaarden in gemeente Harlingen.

Wonen - Woongebouw

Het appartementencomplex en de omliggende gronden (waaronder het parkeerterrein en de ontsluitingsweg) is opgenomen binnen de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. Het gaat hierbij om een gestapelde woongebouw waarbij sprake is van maximaal 25 appartementen met variatie in bouwhoogte. De maximale bouwhoogte van het gebouw is 18 voor het deel dat uit 6 lagen bestaat en 15 meter voor de overige delen van het gebouw meter. Het gebouw moet binnen het bouwvlak aan de westzijde worden gebouwd. Een deel van de gevel moet op basis van het akoestisch onderzoek in bijlage 4 uitgevoerd worden met een dove gevel.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Belanghebbenden

In het kader maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn de omwonenden en belanghebbenden rondom het plangebied door middel van een brief op de hoogte gesteld van het project. Ook wordt er de mogelijkheid geboden voor een nadere toelichting van het plan. Tevens heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en de bewoners van de naastgelegen woning. Deze bewoners hebben aangegeven geen direct bezwaar te hebben tegen de beoogde ontwikkeling.

Voorbereidingsfase

In het kader van vooroverleg werd het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de direct betrokkenen en verzonden aan de overlegpartners. De resultaten van dit vooroverleg en de inspraak zijn meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan. In bijlage 9 is dit beschreven en is aangegeven op wat voor punten het bestemmingsplan is aangepast. Tevens is het bestemmingsplan ter advisering naar de FUMO verzonden. Het advies van de FUMO is in bijlage 10 opgenomen en in het bestemmingsplan verwerkt.

 

Ontwerpfase

Op 22 mei 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met het opstarten van de procedure van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure doorlopen. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage is gelegd. Een ieder kreeg de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Tijdens de periode van terinzagelegging is één zienswijze ingediend. Ten aanzien van de ingekomen zienswijze is een gemeentelijk standpunt bepaald in de zienswijzennota. De zienswijze heeft niet geleid tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is daarna op 8 april 2020 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. De raadsstukken zijn opgenomen in bijlage 11.

Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor deels een ontwikkeling van de gemeente en deels een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De initiatiefnemer heeft aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.

Kostenverhaal

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld. Daarmee is het kostenverhaal voldoende vastgelegd. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over het verhalen van planschade.