direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Sexbierum - Slachte 4-6
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0070.WPBUISLACHTE462015-VAS1

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Slachte 4-6 in Sexbierum is een gemengd agrarisch bedrijf gevestigd. Bij de gemeente Franekeradeel is het verzoek binnengekomen om de bedrijfsvoering uit te breiden met een nieuwe ligboxenstal. Deze uitbreiding past echter niet binnen het huidige bouwvlak, waardoor het noodzakelijk is om het bouwvlak te vergroten.

Het plangebied ligt in het landelijk gebied van de gemeente Franekeradeel, op ongeveer 2 kilometer ten zuidoosten van Sexbierum. Het plangebied betreft de toekomstige bedrijfskavel van het bedrijf. In figuur 1 is de ligging van het plangebied op een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0070.WPBUISLACHTE462015-VAS1_0001.png"

Figuur 1. De globale ligging van het plangebied (bron: Bing Maps)

In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het bouwvlak te vergroten naar maximaal 3 hectare. Het college van B&W van de gemeente Franekeradeel heeft aangegeven via deze wijziging van het bestemmingsplan medewerking te willen verlenen aan het vergroten van het bouwvlak. Dit wijzigingsplan geeft een invulling aan deze wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Planologische regeling

Het plangebied valt onder de regeling van het bestemmingsplan Buitengebied 2013, dat is vastgesteld op 7 november 2013 en op 25 juni 2015 (partieel) opnieuw is vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de gebiedsbestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak waarbinnen gebouwd mag worden, zie figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0070.WPBUISLACHTE462015-VAS1_0002.png"

Figuur 2. Bouwvlak bestaande situatie

Het plangebied kent ook een aantal aanduidingen. Ten eerste is dit de aanduiding : 'specifieke vorm van agrarisch – bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf'. Binnen deze aanduiding is een grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk.
Ten tweede heeft het plangebied de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning'. Binnen deze aanduiding is een tweede bedrijfswoning mogelijk.
Ten derde valt het plangebied in een radarverstoringsgebied. Dit is aangeven met de aanduiding 'vrijwaringszone radarverstoringsgebied'. Deze regeling is bedoeld voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Dit regelt dat bouwwerken een maximale bouwhoogte mogen hebben. Voor het plangebied is een radarzone van toepassing van circa 89 meter.

Gebouwen ten behoeve van de uitoefening van het agrarische bedrijf mogen alleen binnen de aanduiding 'bouwvlak' worden opgericht. Binnen de bestemming 'Agrarisch' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de oppervlakte van het bouwvlak te vergroten tot ten hoogste 3 hectare (artikel 3.7.2). Aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is een aantal voorwaarden verbonden, namelijk:

  • a. dat de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 3 hectare, waarbij de oppervlakte van het bouwvlak in gebruik zijnde ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten ten hoogste 1,5 hectare zal bedragen en de omvang van de niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten de 300 Nge (omvang gewas -en diersoort) niet mag overschrijden;
  • b. dat er binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
  • c. dat er zicht is op een langdurige vergroting van de productie omvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzaak van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
  • d. dat bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de methodiek uit het Werkboek De Nije Pleats in Fryslân 2009 zal worden toegepast;
  • e. dat de vergroting van het agrarisch bedrijf geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor het bestaande wegennet;
  • f. dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Deze toelichting gaat op deze voorwaarden in.

1.3 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk van dit wijzigingsplan wordt het plan beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de nieuwe situatie. Daarna wordt de nieuwe situatie getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied van dit wijzigingsplan heeft betrekking op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Slachte 4-6. De Slachte ligt op het cultuurhistorische dijklichaam genaamd de Slachtedyk. Dit perceel is gelegen in het landelijk gebied langs de weg de Slachte die Sexbierum ontsluit van en naar de Rijksweg A31. Het bedrijf ligt solitair in het landschap. Rondom het plangebied liggen grootschalige akkerbouwkavels. Op ongeveer 250 meter, ten noorden van het plangebied is een windmolenpark aanwezig. Ten zuidwesten van het bedrijf, aan de andere kant van de Slachte, is een burgerwoning aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0070.WPBUISLACHTE462015-VAS1_0003.png"

Figuur 3 . Luchtfoto plangebied en directe omgeving

Het perceel ligt open in het agrarisch landschap. Op het noordwestelijke deel van het perceel staan alle bedrijfsgebouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Het betreft een gemengd bedrijf met akkerbouw en melkveehouderij. De bedrijfsgebouwen worden in de huidige situatie met name gebruikt voor de akkerbouw. Voor de melkveehouderij is slecht één bedrijfsgebouw in de vorm van een ligboxenstal aanwezig. Deze stal is te klein voor de huisvesting van al het vee. Het bedrijf is dan ook genoodzaakt om op twee andere locaties zijn vee te huisvesten.

Op het perceel staan verder twee bedrijfswoningen: één in het noorden van het plangebied en één in het zuidelijke deel. Het oostelijke deel en de noordzijde van het plangebied bestaat voornamelijk uit gras en wordt grotendeels begraasd door vee. De zuidelijke strook is in de huidige situatie in gebruik als agrarische grond. De huidige inrichting van het perceel is weergegeven in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0070.WPBUISLACHTE462015-VAS1_0004.png"

Figuur 4. Huidige situatie

2.2 Nieuwe situatie

Uitbreiding

Het voornemen is om de melkveetak up-to-date te maken, door de bouw van een nieuwe ligboxenstal aan de zuidoostkant van het perceel buiten het huidige bouwvlak. Het uitzicht vanuit de bedrijfswoning moet hierbij behouden blijven. Evenals de afstand van de Slachte tot het agrarisch bedrijf.

Daarbij bestaat de wens om vanuit hygiënisch oogpunt de twee agrarische bedrijfstakken fysiek, bedrijfsmatig en organisatorisch te scheiden, waarbij de (bestaande) kruisende rij- en voerlijnen vragen om een duidelijke scheiding. Toch blijft er sprake van één agrarische bedrijf. Van bedrijfssplitsing is geen sprake. De bedrijfsvoering van de melkveetak wordt op het zuidelijke deel van het plangebied uitgevoerd en de akkerbouwtak op het noordelijke deel.

Omdat in het huidige bouwvlak geen ruimte meer is voor de beoogde uitbreiding, is het noodzakelijk om het bouwvlak te vergroten. De beoogde vergroting van de bedrijfskavel en het bouwvlak zijn weergegeven in figuur 5. Het nieuwe bouwvlak is aangegeven met de groene lijn. De oranje lijn betreft de bedrijfskavel. Voor wat betreft de afbakening van het plangebied vervalt er aan de noordoostkant van het plangebied een klein stukje bouwvlak en vervalt een iets groter stuk van de huidige bedrijfskavel aan de noordoostkant. Dit gedeelte zal als graasweide voor het vee gaan dienen.

Figuur 6 geeft een overzicht van de nieuwe erfinrichting. Voor de stal komt verharding die in verbinding komt met de route op het bestaand erf. Daardoor staat de stal op enige afstand ten oosten van de bestaande loods. Voor de stal is een nieuwe toerit noodzakelijk. Via het bestaande toerit is een 'binnendoor'-route geen goede scheiding van de bedrijftakken. De toerit komt aan de zuidzijde van het nieuwe weitje. Net als de bestaande oprit, wordt de oprit in oostelijke richting smaller. De 12 meter is bedoeld om de draai te kunnen krijgen vanaf de relatief smalle Slachte.

De bestaande afrit moet iets naar het noorden worden verlegd. Deze afrit mag niet tevens de oprit vormen voor het perceel dat zuidelijk is gelegen (zie ook figuur 6). Er is een talud noodzakelijk, omdat de weg hoger ligt dan het maaiveld van de weide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0070.WPBUISLACHTE462015-VAS1_0005.png" Figuur 5. Nieuwe situatie bedrijfskavel en bouwvlak

afbeelding "i_NL.IMRO.0070.WPBUISLACHTE462015-VAS1_0006.png"

Figuur 6. Nieuwe erfinrichting

2.3 Ruimtelijke inpassing

Voor de landschappelijke inpassing van het bouwplan is gekozen voor een inpassing die aansluit bij de kernkwaliteiten van het aanwezige landschap, zoals beschreven in de structuurvisie 'Grutsk op 'e romte'. Hiervoor is volgens het Nije Pleats-principe een advies opgesteld. Het advies is in bijlage 1 Erfinrichtingsplan Slachte 4-6 in Sexbierum opgenomen. In deze bijlage is het erfinrichtingsplan uitgebreid omschreven. Hierna volgt een korte beschrijving van dit plan.

De nieuw te bouwen stal wordt zuid/zuidoostelijk op enige afstand van de bestaande bebouwing geplaatst. Het uitzicht vanaf de zuidelijke bedrijfswoning blijft hiermee behouden, evenals de afstand van de Slachte tot het agrarische bedrijf. In figuur 7 is goed te zien dat de zichtlijnen in de nieuwe situatie behouden blijven voor het uitzicht van de passanten vanaf de Slachte, komende vanuit het noorden. Vanuit het zuiden komt de stal wel in het zicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0070.WPBUISLACHTE462015-VAS1_0007.png"

Figuur 7. Zichtlijnen in de nieuwe situatie

De stal komt in dezelfde richting als de verkaveling te staan. In verband met een goede ventilatie in de stal is beplanting aan de zuidzijde niet gewenst. Om een goed overzicht op het vee in de stal te creëren, is een afschermende beplanting ook aan de westzijde niet gewenst. De noordzijde is niet zichtbaar en als gevolg van de drie beplantingsloze delen, is de oostzijde ook niet aangemerkt voor beplanting.

De koeien zullen langs de stal gaan grazen. Doordat er geen beplanting nabij de stal zal worden toegevoegd, vraagt de vormgeving van de stal om extra aandacht. De voersilo's staan dan ook aan de noordzijde van de stal.

Omdat het gehele complex weinig beplanting kent en als totaliteit daardoor kaal in het landschap staat, wordt extra beplanting geadviseerd aan de noordzijde en waar mogelijk aan de westzijde.

De noordzijde van de voeropslag krijgt een grastalud, omdat deze opslag net te zien zal zijn achter de bebouwing langs. De nieuwe erfinrichting is in figuur 6 weergeven.

2.4 Planologische inpasbaarheid

De uitbreiding van de bouwpercelen wordt planologisch mogelijk gemaakt door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3.7.2 van het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Hiermee kan het bestemmingsplan door Burgemeester en Wethouders, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro worden gewijzigd. Aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het bouwvlak zijn enkele voorwaarden verbonden:

Oppervlakte nieuwe bouwvlak

De oppervlakte van het nieuwe bouwvlak mag niet meer dan 3 hectare bedragen. Daarnaast mag de oppervlakte van het bouwvlak in gebruik zijnde ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten ten hoogste 1,5 hectare zal bedragen en de omvang van de niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten de 300 Nge niet mag overschrijden. De bedrijfsvoering op het perceel (een melkveehouderij en akkerbouw) zijn grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten. De nieuwe oppervlakte van het bouwvlak wordt 2,45 hectare en voldoet daarmee aan de maximale oppervlakte. Het bouwperceel bedraagt in de nieuwe situatie 3 hectare.

Geen ruimte meer in het bestaande bouwvlak

Een andere voorwaarde bij het vergroten van het bouwvlak is dat er geen ruimte binnen het bestaande bouwvlak is voor de benodigde uitbreiding. In de huidige situatie is de bebouwing in het westelijke deel van het bouwvlak georiënteerd. Het deel op de oost en zuidoost kant van het bouwvlak is nog onbebouwd. De nieuw te bouwen stal past hier niet in. Om deze reden is het noodzakelijk om het bouwvlak uit te breiden.

Noodzaak bedrijfsuitbreiding

De huidige stal waar nu koeien in gehuisvest worden is te, om het bestaande aantal koeien in onder te brengen. Daarom is het bedrijf genoodzaakt om op twee andere plekken de dieren te huisvesten. Bedrijfstechnisch is dit zeer inefficiënt. Om het bedrijf op de lange termijn rendabel te houden is het noodzakelijk om de huisvesting van de dieren te concentreren op een plek.

Toepassing Nije Pleats

Bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is de methodiek uit het Werkboek De Nije Pleats in Fryslân 2009 toegepast. Dit advies is in de bijlage opgenomen en in paragraaf 2.3 beschreven.

Geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor het bestaande wegennet

Het voorgenomen plan doet geen onevenredige afbreuk aan het bestaande wegennet. De Slachte is een doorgaande weg tussen Franeker en Sexbierum, waarbij sprake is van veel bedrijfsverkeer. De uitbreiding leidt niet tot een grote toename van zwaar verkeer. Per saldo is de verkeersaantrekkende werking niet significant ten opzichte van bestaande verkeersintensiteiten op de weg.

Geen onevenredige afbreuk aan de milieusituatie

Ook moet gelet worden op de nabijheid van milieugevoelige functies. Het perceel ligt in een gebied dat voornamelijk wordt gebruikt als agrarisch productielandschap en in een lint dat hoofdzakelijk uit (akkerbouw)bedrijven bestaat. In paragraaf 4.4 wordt op de milieutechnische inpasbaarheid van de ontwikkeling ingegaan, waarbij sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten opzichte van de dichtstbijzijnde gevoelige bestemming de Slachte 3.

Geen onevenredige afbreuk aan natuurlijke en landschappelijke waarden

Het plangebied ligt gelegen in een open landschap. In het erfinrichtingsplan is rekening gehouden met de natuurlijke en landschappelijke waarden. De uitbreiding doet hier geen afbreuk aan.

Geen onevenredige afbreuk aan archeologische waarden

In het plangebied is geen sprake van archeologische verwachtingen. De wijziging doet dan ook geen afbreuk aan archeologische waarden. In paragraaf 4.2 wordt nader op de archeologische waarden ingegaan.

Geen onevenredige afbreuk aan de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Het voorgenomen plan doet geen afbreuk aan de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nieuwe stal wordt op een zodanige manier gesitueerd dat het uitzicht vanuit de bedrijfswoning en omgeving behouden blijft. De beoogde uitbreiding past hierdoor in de directe omgeving.

Conclusie

Geconstateerd kan worden dat het vergoten van het bouwvlak voldoet aan alle daarvoor criteria van de wijzigingsbevoegdheid. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor de toepassing hiervan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor de ontwikkeling zijn de regels ten aanzien van Defensie en Waddenzee & waddengebied van belang.

Voor defensie betreft het regels in de zones rond radarstations. Op de vliegbasis Leeuwarden is een radarstation aanwezig en in Wier een radarpost. Rond deze radars ligt een radarverstoringsgebied. Binnen de radarverstoringsgebieden gelden beperkingen in bouwhoogte ter bescherming van het doelmatig functioneren van de radars. In dit wijzigingsplan worden geen hogere bouwwerken mogelijk gemaakt dan al in het geldende bestemmingsplan mogelijk zijn.

Ook valt het plangebied binnen de grenzen van het Waddengebied. Hiervoor geldt dat bebouwing buiten het stedelijk gebied geen significante negatieve gevolgen kan hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten van de Waddenzee. Dit wijzigingsplan voorziet in een kleinschalige ontwikkeling en is dermate kleinschalig van aard dat deze de kwaliteiten van het Waddengebied niet schaadt.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het provinciaal ruimtelijk beleid is onder meer opgenomen in het Streekplan Fryslân 2007. Dit plan bevat de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De provincie Fryslân zet, meer dan voorheen, in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering, expliciet de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals landbouw. Voor agrarische bedrijven gelden uitbreidingsmogelijkheden. De provincie streeft naar voldoende ruimte voor de ontwikkeling van agrarische bouwblokken, zodanig dat een efficiënte agrarische bedrijfsvoering mogelijk is en rekening gehouden wordt met landschappelijke kernkwaliteiten. Hierbij moet aandacht besteed worden aan de beplanting, erfelementen, de nokrichting, dak- en goothoogten van gebouwen en kleur- en materiaal gebruik. In paragraaf 2.3 is reeds omschreven dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, volgens het Nije Pleats-concept. Het wijzigingsplan is hiermee in overeenstemming met het Streekplan.

Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het kleigebied Westergo. Van provinciaal belang zijn hier de stelsels van kwelderwallen met daarop terpen en terpdorpen en daartussen kweldervlaktes. De dorpen op de kwelderwallen liggen als groene punten op de wal, waarbij de kerktorens belangrijke oriëntatie-punten zijn in het dorpssilhouet. De aangewezen provinciale belangen hebben vooral betrekking op de karakteristieken van het landschap. Uitgangspunten voor het gebied zijn het herkenbaar en leesbaar houden van de weerslag van de zee op het landschap en het respecteren van het lineaire karakter van de kwelderwallen en overgangen van verschillende verkavelingsvormen.

Het wijzigingsplan beoogt de bouw van een stal achter de bestaande bedrijfsgebouwen. Deze doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het kleigebied Westergo. Bij de inrichting van het project is gebruik gemaakt van de richtlijnen van de Nije Pleats methode. Het wijzigingsplan voldoet aan het beleid van Grutsk op 'e Romte.

Verordening Romte Fryslân

In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald.

In artikel 2.1.1 lid 3 is aangegeven dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van agrarische bedrijven. In de plantoelichting moet worden onderbouwd dat het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorie kernkwaliteiten.

Voor de landschappelijk inpassing is een ruimtelijk inrichtingsplan opgesteld volgens de methodiek Nije Pleats. In paragraaf 2.4 is onderbouwd hoe het project voldoet aan de inpasbaarheid met betrekking tot de kernkwaliteiten landschap en cultuur.

Verder is in artikel 6.1.2 lid 1 aangegeven dat een grondgebonden agrarisch bedrijf van maximaal 1,5 hectare, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt dan 1,5 hectare, is toegestaan. In lid 2 van dit zelfde artikel is aangegeven dat in afwijking van lid 1 een groter bouwperceel is toegestaan, op voorwaarde dat het bouwperceel niet meer bedraagt dan 3 hectare en het agrarisch bedrijf grondgebonden blijft. De oppervlakte van het agrarische bedrijfsvlak wordt in de nieuwe situatie 2,45 hectare en het totale bouwperceel wordt 3 hectare. De bedrijfstakken blijven in de nieuwe situatie bestaan en zijn grondgebonden. Grondgebonden wil zeggen dat er een relatie is tussen de omvang van een bedrijf en de oppervlakte grond die het bedrijf in de omgeving in beheer en onderhoud heeft. Dit betekent op grond van de gehanteerde begripsbepaling dat er voldoende grond bij het bedrijf moet horen voor ruwvoervoorziening en mestafzet: het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende landbouwgrond vormt de basis van het bedrijf.

Volgens de verordening is bij veebedrijven sprake van grondgebondenheid wanneer het voor het vee benodigde ruwvoer geheel of vrijwel geheel afkomstig is van de bij het bedrijf behorende landbouwgrond Voor de grondgebondenheid wordt rekening gehouden met een veebezetting van circa 3 grootvee-eenheden (GVE) per hectare. Deze rekeneenheid is vastgelegd door de Europese Commissie (EU 2009, L329/3). Eén melkkoe staat gelijk aan 1 GVE en één jongvee is 0,4 GVE. In de nieuwe situatie heeft het bedrijf 199 melkkoeien en 150 stuks jongvee en heeft zij 180 hectare grond structureel, binnen een straal van een aantal kilometers, in gebruik. In de huidige situatie voldoet het bedrijf dus aan de voorwaarde voor een grondgebonden bedrijfsvoering (3 GVE/hectare). Geconcludeerd kan worden dat het bedrijf voldoende grond in de omgeving ter beschikking heeft voor ruwvoervoorziening en mestafzet.

Het project is in overeenstemming met de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie buitengebied Franekeradeel 2010-2020

De gemeenteraad heeft in 2009 een ruimtelijk beleidskader in de vorm van een structuurvisie voor het hele buitengebied vastgesteld om een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied van Franekeradeel mogelijk te maken. Voor een gezonde toekomst van het buitengebied is (planologische) ruimte voor nieuwe ontwikkelingen een noodzaak. Deze ontwikkelingen zijn mogelijk mits zorgvuldig wordt omgegaan met de omgeving en de ontwikkeling samen gaat met het behoud, herstel of zelfs het toevoegen van landschappelijke kwaliteiten. De gemeente wil de ontwikkeling van bedrijvigheid afstemmen met de identiteit van het landschap, zodat zorgvuldig met het landschap wordt omgegaan. Het behoud van de landschappelijke kwaliteiten staat voorop.

Het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een agrarisch bedrijf past binnen de beleidsuitgangspunten. Zoals in paragraaf 2.4 is gemotiveerd, doen de ontwikkeling in het plangebied geen afbreuk aan het landschap. De bestaande landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten blijven behouden.

Bestemmingsplan Buitengebied

De gemeente Franekeradeel heeft op 7 november 2013 het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld en op 25 juni 2015 (partieel) opnieuw is vastgesteld . Dit plan vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Ten aanzien van bedrijvigheid in het buitengebied is het van belang dat het karakter van het buitengebied gehandhaafd blijft. Het buitengebied wordt echter niet 'op slot' gezet; er wordt enige ruimte geboden voor nieuwe ontwikkelingen ten behoeve van bestaande functies. Deze nieuwe ontwikkelingen zullen echter afgestemd moeten worden op de identiteit van het landschap om de specifieke waarden van het buitengebied te kunnen bewaren en te beschermen

Het project handhaaft het karakter van het buitengebied zoals beschreven in paragraaf 2.3. Dit wijzigingsplan zorgt er voor dat de voorgenomen ontwikkeling op basis van een wijzigingsbevoegdheid (art. 3.7.2) mogelijk gemaakt wordt.

Welstandsnota

Het welstandsbeleid, vastgesteld op 6 december 2012, geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen. De architectonische vormgeving wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Het plangebied bevindt zich in welstandsgebied 'Buitengebied', waar een regulier ambitieniveau van toepassing is. Het beleid is in hoofdzaak gericht op het beheer van de bestaande situatie. De nadruk ligt hierbij op het respecteren van de bestaande basiskwaliteiten. Voor de ontwikkelingen in het plangebied geldt een aantal welstandscriteria waaraan het bouwwerk moet voldoen. Het bouwplan dient bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning op welstand getoetst te worden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

4.1 Ecologie

In het wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met het beleid en de wetgeving voor de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Uitgangspunt is dat met beide geen strijdigheid ontstaat.

Gebiedsbescherming

Met betrekking tot de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en/of om gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied.

Gebieden die in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen (Natura 2000-gebieden), worden in Nederland beschermd door middel van de Natuurbeschermingswet. Door het definiëren van instandhoudingsdoelstellingen en door middel van beheersplannen worden de natuurwaarden in deze gebieden behouden en verbeterd. Daarnaast beschermt de Natuurbeschermingswet ook de Beschermde Natuurmonumenten voor zover die niet zijn geïntegreerd binnen Natura 2000. Vanwege de externe werking van de Natuurbeschermingswet dienen ook ingrepen buiten de beschermde gebieden worden getoetst (en zo nodig vergund) indien sprake is van een mogelijk effect op de te beschermen natuurwaarden.

Het plangebied ligt op ruime afstand van beschermde natuurgebieden en niet aangrenzend aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen is niet met zekerheid te stellen dat er geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving ontstaan. In het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is daarom een regeling opgenomen waarbij de vergunning van de beoogde stal pas vergund kan worden, als de initiatiefnemer beschikt over een Natuurbeschermingswet vergunning dan wel van het bevoegd gezag een schriftelijk bevestiging is ontvangen dat voor de toename geen natuurbeschermingswetvergunning is vereist. Door de gemeente is voorgaande reeds gecommuniceerd met de initiatiefnemer.

De regeling uit het geldende bestemmingsplan blijven ongewijzigd van toepassing na vaststelling van het wijzigingsplan. Hiermee wordt gewaarborgd dat de ontwikkeling geen significante effecten op de natuurwaarden mag hebben.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen er geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfs-plaatsen), die in de wet zijn aangewezen, verstoord worden. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten zijn de-ze voorwaarden zeer streng.

In het plangebied worden geen erfsingels gekapt, sloten gedempt of gebouwen gesloopt. De uitbreiding vindt plaats op gronden die in gebruik zijn als landbouw-grond. Eventueel aanwezige soorten hebben voldoende mogelijkheden om te vluchten of elders te foerageren. Het uitvoeren van ecologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Voor alle soorten is de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze wet gewijzigd. De kern van de wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij dient tevens de historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze zijn geborgd in het plan.

Cultuurhistorische waarden

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden in de vorm van panden -en/of objecten. Wel ligt het plangebied op een cultuurhistorische dijklichaam genaamd de Slachtedyk. De nieuwe inrichting van het plangebied voegt zich in de bestaande structuren en kenmerken van het landschap, zoals deze is ontstaan in en rondom de Slachtedyk.

Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. Volgens deze kaart is de kans op het aantreffen van archeologische resten uit de periode steentijd - bronstijd zodanig laag dat de kans op aantasting bij het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling zeer klein is (zie figuur 6) . Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0070.WPBUISLACHTE462015-VAS1_0008.png"

Figuur 8. Friese Archeologische Monumentenkaart Extra

Mochten er tijdens de werkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen, dient op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst.

Ten aanzien van archeologie zijn er geen belemmeringen voor het wijzigingsplan.

4.3 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden.

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Wetterskip Fryslân (20150417-2-10798). Uit deze toets blijkt dat het plan een zodanige invloed heeft op de waterhuishouding dat de normale procedure moet worden gevolgd (zie bijlage2). In het kader van de normale procedure is de ontwikkeling voorgelegd aan Wetterskip Fryslân voor een wateradvies. Het waterschap heeft een positief wateradvies uitgebracht. Dit advies is in bijlage 3 opgenomen. Bij de verdere uitwerking van het project wordt dit advies opgevolgd. De belangrijkste aspecten uit het wateradvies worden hierna benoemd.

Ten eerste ligt het plangebied aan de westkant langs een schouwwatergang. Met het uitwerken van de plannen blijft de watergang bereikbaar voor onderhoud. Daarnaast wordt rekening gehouden met voldoende drooglegging. In verband met een toename van verhard oppervlakte van 3.000 m2 wordt in het plan rekening gehouden met de realisatie van 300 m2 oppervlaktewater. In het wateradvies heeft het Wetterskip hierover een voorstel gedaan om de sloot langs de zuidkant van de nieuwe loods over een lengte van 300 meter met 1 meter te verbreden. In het volgende figuur is dit aangegeven. De initiatiefnemer heeft aangegeven dit advies over te nemen en de watercompensatie op de aangegeven plek uit te voeren. Verder wordt hemelwater afgevoerd op het oppervlaktewater en wordt regen- en rioolwater gescheiden afgevoerd. Met de bouw van de nieuwe stal wordt tenslotte rekening gehouden met het gebruik van milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0070.WPBUISLACHTE462015-VAS1_0009.png"

Figuur 9. Te verbreden sloot ter compensatie

4.4 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Ten zuidwesten van het plangebied staat een burgerwoning (Slachte 3). Voor het melkveebedrijf geldt een richtafstand van 100 meter op basis van de VNG-brochure. Op basis van het Activiteitenbesluit, dat van toepassing is op melkveebedrijven, geldt een afstand van 50 meter tussen woningen en het emissiepunt van stallen.

Aan de afstand van het Activiteitenbesluit wordt voldaan. De voorgenomen ligboxenstal wordt namelijk op een afstand van iets meer dan 100 meter ten opzichte van de woning gebouwd. Aan de afstand uit de VNG-brochure wordt daarmee ook voldaan. Er is hierdoor sprake van een goed woon- en leefklimaat ten opzichte van de woning.

In de toekomstige situatie is sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.5 Bodem

Het uitgangspunt wat betreft de bodemkwaliteit in het projectgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn, dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.

Er is recentelijk geen bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Echter, op grond van het historische (agrarische) gebruik van de bodem kan het als 'niet - verdacht' worden aangemerkt en wordt er van uit gegaan dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het toekomstige gebruik. Bovendien zal de uitbreiding van het plangebied voor agrarische bedrijfsdoeleinden in gebruik zijn. Als gevolg van dit wijzigingsplan treden dan ook geen risico's voor de volksgezondheid op.

4.6 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Dit geldt ook voor spoorwegen. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige functies (zoals woningen) enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds.

Dit wijzigingsplan stelt geen nieuwe geluidsgevoelige functies voor. Er ontstaan dan ook geen strijdigheden met de Wgh. Wat betreft geluid zijn dan ook er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 10 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus goed.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het plan bedraagt slechts een uitbreiding in de vorm van een nieuwe stal. De verkeersaantrekkende werking hiervan is naar verwachting nihil.

Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.

Voor een inzicht in de externe risico's in de omgeving van het plangebied is de risicokaart Fryslân geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied zich niet binnen het invloedgebied van risicobronnen bevindt. De dichtstbijzijnde risicobron bevindt zich op een afstand van ruim 1.000 meter. Het betreft een hoofdgastransportleiding van de Gasunie. Hiervoor geldt een risicoafstand van 95 meter. Voor dit aspect zijn er geen belemmeringen te verwachten.

Bovendien vindt er binnen het plangebied geen toename van het aantal personen plaats, waardoor er geen sprake is van effecten op de externe veiligheidssituatie. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het wijzigingsplan.

4.9 Kabels, leidingen en zoneringen

In de buurt van het plangebied lopen geen kabels of leidingen die van belang zijn voor dit wijzigingsplan. Wel loopt het plangebied door een vrijwaringszone radarverstoringsgebied. Hiervoor geldt dat deze gronden vrijgehouden moeten worden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Hierin is de maximale bouwhoogte van bouwwerken ten hoogste de bestaande bouwhoogte. De te bouwen schuur wordt in lijn gebouwd met de bestaande bouwhoogte. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de uitgangspunten van het radarverstoringsgebied.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het eerst voorgelegd aan de betrokken overleginstanties. Hierop heeft de Provincie en het Wetterskip gereageerd. De provincie belangen in het plan hebben de provincie aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen. Het betreffen opmerkingen met betrekking tot grondgebondenheid en omvang bouwperceel (zie bijlage 3). De opmerkingen hebben aanleiding gegeven tot het aanpassen van paragraaf 3.2 van dit wijzigingsplan. Het Wetterskip heeft voor het plan een wateradvies opgesteld. In paragraaf 4.3 is dit omschreven, en het wateradvies is als bijlage 2 toegevoegd. Bij het wateradvies zal bij de verdere uitwerking van het plan rekening worden gehouden.

Vervolgens is het ontwerpwijzigingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode konden zienswijzen tegen het wijzigingsplan kenbaar gemaakt worden. De provincie heeft een zienswijze ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het college het wijzigingsplan op 27 oktober 2015 gewijzigd vastgesteld. Het vaststellingsbesluit en de zienswijzen zijn opgenomen in bijlage 6 en 7. De wijziging heeft betrekking op het bouwvlak en de aanduiding voor de bedrijfskavel op de verbeelding plus een aantal bijbehorende tekstuele wijzigingen in de toelichting.

Als er sprake is van een gewijzigde vaststelling, dan moeten Gedeputeerde Staten van Fryslân en het Ministerie van I&M wettelijk gezien eerst de gelegenheid krijgen een zogenaamde reactieve aanwijzing te geven. Om dit traject te versnellen is het Ministerie van I&M verzocht om af te zien van hun mogelijkheid tot het geven van een reactieve aanwijzing na gewijzigde vaststelling, omdat zij geen zienswijze heeft gegeven. Per e-mail is verzocht om vóór 27 oktober te laten weten of het Ministerie hiervan wilde afzien. Er is geen reactie van het Ministerie ontvangen, waardoor ervan uit kan worden gegaan dat zij geen bezwaren heeft tegen deze ontwikkeling. De provincie heeft aangegeven dat indien de zienswijze goed is overgenomen, er geen reactieve aanwijzing zal volgen.

Hierna kan het vastgestelde wijzigingsplan voor zes weken ter inzage worden gelegd, zodat belanghebbenden beroep in kunnen stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De kosten en eventuele planschade die zijn gemoeid met de realisering van het plan, komen ten laste van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt een planschade-overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan vastgelegd.

Het doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van een overeenkomst. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit wijzigingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit plan is er sprake van een bedrijfsmatig initiatief waarbij de gemeente geen financiële bemoeienis heeft. De plankosten worden via leges op de initiatiefnemer verhaald. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is verder een planschadeovereenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

Dit wijzigingsplan (ex artikel 3.6 lid 1 sub a Wro) van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (partieel hervastgesteld op 25 juni 2015) van de gemeente Franekeradeel, bestaat uit een set bepalingen die aangeeft dat artikel 3.7.2, van het bestemmingsplan is toegepast, waarmee de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 3 hectare.

Voor dit wijzigingsplan betekent dat voor de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf' en het bouwvlak qua grootte maar ook qua situering gewijzigd worden. De bouwmogelijkheden aan de noordoostkant van het plangebied komen hierbij te vervallen en wordt bestemd voor agrarisch grondgebruik. Dit is op de verbeelding aangegeven.

In de algemene regels van dit wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze bepaalt dat het bouwen, in stand houden en gebruiken van de nieuwe gebouwen niet is toegestaan zonder aanleg en instandhouding van het erfinrichtingsplan. Hiermee is de landschappelijke inpassing van het erf in dit plan geborgd.

Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan is de verbeelding als zodanig onderdeel van het moederplan. De regels van het moederplan blijven ongewijzigd van toepassing. Dit houdt in dat na het vaststellen van het wijzigingsplan, het perceel wordt opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'.