direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Metslawier - Roptawei 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0058.BPBG2017P1-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Roptawei 4 te Metslawier is HZPC Research B.V. gevestigd. Bij dit bedrijf worden pootaardappelen veredeld en vermeerderd. HZPC is een groeiend bedrijf. Door de jaren heen zijn bij het bedrijf verschillende uitbreidingen gerealiseerd. Zo is in 2009 een bestemmingsplan vastgesteld waarmee het mogelijk is gemaakt om enkele oude kassen te vervangen door de nu aanwezige kassen. In 2015 is in afwijking van het bestemmingsplan een vergunning verleend voor de uitbreiding van een laboratoriumruimte. Nu is er een tekort ontstaan aan werkplekken in de kantoren van het bedrijf. Daarnaast is recentelijk een ander bedrijf overgenomen, waardoor uitbreiding van de bedrijfsgebouwen noodzakelijk is.

Het geldende bestemmingsplan biedt geen ruimte voor verdere uitbreiding. Gelet op de stapsgewijze uitbreidingen in het verleden en omdat de overgebleven ruimte op het bedrijfsperceel beperkt is, is behoefte aan een bestemmingsplan waarmee HZPC het bedrijf op het perceel kan afronden. Door middel van het spoor van de Nije Pleats zijn de ontwikkelingsmogelijkheden op het perceel binnen de ruimtelijke en landschappelijke context onderzocht en in beeld gebracht. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen deze ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het landelijk gebied ten noorden van het dorp Metslawier. Het betreft het perceel Roptawei 2-4, dat relatief solitair in een grootschalig open agrarisch landschap ligt. Ook de gronden ten zuiden van het bedrijf zijn in het plangebied opgenomen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2017P1-VG01_0001.png" Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is nu geregeld in het bestemmingsplan Bûtengebiet Dongeradeel, dat is vastgesteld op 27 juni 2013 en Bûtengebiet Dongeradeel, herziening 2015, die op 31 maart 2016 is vastgesteld. Het bedrijf is hierin bestemd als 'Agrarisch - Glastuinbouw'. De in een eerder uitbreidingsplan voorgestelde groenstrook langs de west-, zuid- en oostzijde is bestemd als 'Groen'.

Rondom de op het moment van vaststelling aanwezige gebouwen zijn bouwvlakken gelegd. Kassen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd. Doordat de bouwvlakken strak om de bestaande gebouwen is gelegd, biedt het bestemmingsplan geen ruimte voor uitbreiding van de gebouwen. Hiervoor zijn ook geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. De voorgestelde uitbreidingen zijn daarom in strijd met het bestemmingsplan. Overigens kan de gehele locatie wel worden bebouwd met kassen.

Op de agrarisch gronden ten zuiden van het plangebied geldt de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'. Binnen deze aanduiding kan de bestemming gewijzigd wordt ten behoeve van de uitbreiding van HZPC. Met het bieden van uitbreidingsmogelijkheden waarmee HZPC binnen het huidige bedrijfsperceel kan worden 'afgerond', kiest de gemeente ervoor om de wijzigingsbevoegdheid voor verdere uitbreiding buiten het bestaande bedrijfsperceel te schrappen. Daarom is dit deel meegenomen in het plangebied.

Op het plangebied zijn verder enkele dubbelbestemmingen en aanduidingen van toepassing:

  • Op een deel van het perceel ligt de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol terrein', waarbinnen de archeologische waarde van een AMK-terrein wordt beschermd. Hierop wordt in paragraaf 4.5 ingegaan;
  • Op het terrein geldt de bestemming 'Waarde - Rijksmonument', die een signalerende werking heeft voor de aanwezigheid van de monumentale molen binnen het plangebied. Op dit aspect wordt in paragraaf 4.6 ingegaan;
  • De betreffende molen is aangeduid als 'specifieke vorm van bedrijf - molen';
  • Teneinde het beschermen van de windvang van de molen ligt tot op 500 meter rondom deze molen een molenbiotoop, die is aangeduid als 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Hierop gaat paragraaf 4.10 in.

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied, waarbinnen de gewenste situatie mogelijk is.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in Hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Algemeen

Dit hoofdstuk gaat kort in op de huidige situatie van het plangebied en de omgeving, de gewenste ontwikkeling en de wijze waarop deze landschappelijk is ingepast vanuit de ruimtelijke kwaliteit. Een meer uitgebreide omschrijving van deze aspecten, met daarbij de verantwoording van de gemaakte keuzes, is opgenomen in het advies Nije Pleats, dat is opgenomen in Bijlage 1.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied ligt relatief solitair in het landschap. Op 150 meter afstand richting het noorden is een agrarisch bedrijf aanwezig. Enkele andere agrarische bedrijven liggen op ongeveer 500 meter afstand. De gronden direct rondom het plangebied betreffen kavels akkerbouwland. De omgeving karakteriseert zich als een grootschalig verkaveld, open agrarisch landschap. De bebouwde percelen hierin behoren vrijwel allemaal bij akkerbouwbedrijven. Deze percelen zijn, net als het onderhavige bedrijf, gedeeltelijk ingepast met boomsingels.

Binnen het plangebied is HZPC Research B.V. gevestigd. Dit is een aardappelveredelingsbedrijf. Op het bedrijfsperceel aan de Roptawei worden in de laboratoria nieuwe rassen ontwikkeld die vervolgens worden opgekweekt in het kassencomplex. In de onlangs uitgebreide fyto-unit aan de westzijde van de kassen, vinden diverse tests plaats. De bedrijfsloodsen op het perceel dienen voor de (gekoelde) opslag van producten en materieel en machines.

De laboratoria bevinden zich, tezamen met de kantoren, op de noordwestzijde van het bedrijfsperceel. Aan de westzijde hiervan is een bedrijfswoning aangebouwd. De opslagloodsen staan ten oosten van de kantoren. Vrijwel de gehele zuidelijke helft van het perceel is ingevuld met kassen. In de noordoostelijke hoek van het terrein staan enkele boogkassen. Ook is hier een waterbassin aanwezig. Centraal op het terrein is een open plek met daarop een monumentale korenmolen. Deze molen hoort niet bij het bedrijf en wordt regelmatig gebruikt voor culturele/recreatieve doeleinden.

Een vogelvluchtopname van het bedrijfsperceel, genomen vanuit het westen, is opgenomen in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2017P1-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Vogelvluchtopname HZPC 2016 (bron: Gjalt Bloembergen)

2.3 Voorgenomen ontwikkeling

HZPC is voornemens uit te breiden. Er is in eerste plaats concrete behoefte aan extra kantoorruimte en opslagruimte voor machines. De uitbreidingswensen zijn aanleiding geweest om met provincie Fryslân een Nije Pleats traject te starten, met als uitgangspunt om de ruimtelijk-landschappelijke haalbaarheid van de uitbreiding van het bedrijf op deze locatie aan te tonen. Aan de hand van een landschapsanalyse, de wensen van het bedrijf voor de toekomst is in een aantal werksessies een advies opgesteld. Dit advies is opgenomen in Bijlage 1. Het advies gaat verder dan alleen het beoordelen of de nu voorgestelde uitbreidingen inpasbaar zijn. Er wordt ook een doorkijk naar de toekomst gegeven. Binnen de huidige inrichtingsgrenzen is een verdere uitbreidingsruimte beperkt. Het advies geeft antwoord op de vraag waar in de toekomst nog nieuwbouw aanvaardbaar is en waar juist niet. Dit bestemmingsplan biedt op basis van het advies een kader voor de uitbreiding van het bedrijf. Hiermee vormt het bestemmingsplan een toekomstbestendig juridisch-planologisch kader voor het bedrijf.

Concreet biedt het bestemmingsplan nieuwe bouwmogelijkheden op drie afzonderlijke plaatsen, namelijk vóór de bestaande kantoren (1), ten westen van de kassen (2) en op de noordoosthoek van het perceel (3). Verder biedt het plan de mogelijkheid om bovenop de éénlaagse laboratoria achter de kantoren een tweede laag te bouwen (4). De voorgestelde uitbreidingsmogelijkheden zijn weergegeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2017P1-VG01_0003.png"

Figuur 2.2 Weergave uitbreidingsmogelijkheden

2.4 Ruimtelijke kwaliteit

Grutsk op 'e Romte

In de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' heeft de provincie Fryslân het belang dat zij hecht aan een goede verankeringen van ontwikkelingen in het landschap aangegeven. Grutsk legt bepaalde kernkwaliteiten vast die de provincie van provinciaal belang acht. Het is van belang dat een ontwikkeling zich niet alleen voegt, maar ook waar mogelijk bijdraagt aan deze kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het kleigebied Oostergo. Vooral de weerslag van de invloed van de oude en nieuwe dynamiek van de zee is van belang. Deze is zichtbaar in de ligging van dorpen, de waterlopen, kwelder-, oever- en overslagwallen en de verkavelingsrichting. De perceelgebonden ontwikkeling binnen het plangebied doet geen afbreuk aan de kwaliteiten van het kleigebied Oostergo. In het kader van de Nije Pleats is op de specifieke locatie ingezoomd en is richting gegeven aan de ontwikkeling binnen de kaders van het landschap.

De Nije Pleats

De uitbreidingsmogelijkheden en landschappelijke inpassing van het bedrijf is tot stand gekomen op basis van een Nije Pleats advies, dat is opgenomen in Bijlage 1. In dit advies komt uitgebreid aan de orde hoe het proces is verlopen en welke keuzes en afwegingen zijn gemaakt. In deze paragraaf is hiervan een samenvatting gegeven:

Proces

De Nije Pleats is een proces waarbij alle partijen die bij de ontwikkeling betrokken zijn door middel van werksessies op de locatie tot een ontwikkelingsconcept zijn gekomen. In dit geval zijn vertegenwoordigers van gemeente Dongeradeel, welstandscommissie Hûs en Hiem, HZPC en daaraan gelieerd de bouwkundig adviseur en de architect en een onafhankelijk landshapsarchitect hierbij betrokken geweest.

Analyse

De basis voor het advies vormt een landschappelijke analyse. Dit is een onderzoek naar de historische ontwikkeling van de locatie en de omgeving en de huidige landschapsstructuren en -kenmerken. Het perceel kent een rijke geschiedenis. Centraal in het plangebied stond de stins 'Ropta' uit de 13e eeuw. De hoge korenmolen uit 1836 staat bovenop de locatie van het terrein van de stins. Bij deze molen was enige bedrijfsbebouwing, een molenaarswoning en mogelijk nog enkele arbeiderswoningen aanwezig. Sinds 1965 is rond de molen een aardappelveredelingsbedrijf gegroeid. Dit geeft het bedrijfsperceel een bijzonder silhouet. De directe relatie van het bedrijf met de akkerbouw in het gebied en overig Nederland en de teelt van aardappelen over de hele wereld geeft betekenis aan dit iconische silhouet. Uit de landschappelijke analyse blijkt verder dat veel van de structuren in de omgeving uit de tijd van stins nog in meer of mindere mate herkenbaar zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de verkaveling van het onderhavige perceel, dat destijds uit vier losse percelen bestond. Door ruilverkavelingen is de verkaveling wel fors grootschaliger geworden. Het perceel is aan alle zijde ingepast, maar de beplantingsstrook aan de zuidzijde, die als voorwaarde is meegegeven bij de bouw van de kassen in 2010, heeft geen ruimte en belemmerd bovendien lichtinval in de kassen.

Advies

In het advies wordt het principe van een boerenerf met een 'voor' en een 'achter' als basis genomen. In deze gedachten horen de kassen en de loodsen bij ‘achter’ en het overige terrein bij ‘voor’. Dit is gevisualiseerd in figuur 2.3

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2017P1-VG01_0004.png"

Figuur 2.3 Toekomstvisie bedrijfsperceel volgens advies Nije Pleats

In het achtergebied past het toevoegen van nieuwe bedrijfsbebouwing, zoals de voorgestelde loods. Op het voorterrein, waaronder het nog open terrein van de molen en het state-terrein, past dit niet. Een uitbreiding op de platte aanbouw achter ‘de boerderij’ past wel in de gedacht van het voorterrein, zeker met een uitbouw die refereert aan de kapconstructie met gebinten van een boerderij. De ruimte naast de molen biedt mogelijkheden voor parkeergelegenheid. Bij de inrichting moet de bijzondere locatie tot uitdrukking komen. De huidige pleinruimte vóór de boerderij valt binnen het gebied waar ook naar bebouwing zou kunnen worden gezocht. Deze bebouwing moet zich dan bij de architectuur van dit gebouw aanpassen.

Door de nieuwe inrichting wordt de entree naar het state-terrein meer een hoofdentree van het bedrijf. Dit vraagt aandacht voor de rand van het achtergebied. Bijvoorbeeld zouden de bestaande loodsen binnen dit gebied een andere invulling kunnen krijgen.

Naar aanleiding van de mogelijkheid om de uitbreiding van de kantoren aan de voorzijde te realiseren, die uit het advies na de eerste sessie is gekomen, zijn de mogelijkheden hier nader verkend. De architect heeft hiervoor plannen gemaakt. Deze houden enkele ruimtelijke en praktische voordelen in. Vanuit de Nije Pleats wordt hiermee ingestemd. Enkele impressie van dit plan zijn weergegeven in figuren 2.4 en 2.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2017P1-VG01_0005.png"

Figuur 2.4 Impressie nieuwbouw noordoostzijde

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2017P1-VG01_0006.png"

Figuur 2.5 Impressie nieuwbouw noordwestzijde

De landschappelijke inpassing

Achterterrein

Voor de vergunning van de kassen achterop het terrein was een afschermende beplantingsstrook voorgeschreven. Het beoogde effect hiervan is echter niet bereikt. Een lage strook heeft geen effect op het bijzondere silhouet van het bedrijfsperceel. Omdat het beeld iconisch is, wil de gemeente afwijken van de eerder gestelde eis. Het houdt wel expliciet in dat de zuidwest- en de noordoosthoeken een gesloten houtsingel hebben en dat in de noordwesthoek een rij bomen staat. Door deze beplanting worden de kassen landschappelijk ingepast.

Voorterrein

Door de uitbreiding van de bebouwing aan de voorzijde ontstaat de noodzaak om, in afwijking van het hiervoor gestelde, de bomenrij in de noordwesthoek gedeeltelijk te verwijderen. Drie van de bomen moeten gehandhaafd worden. Het gaat om drie iepen die het poort-effect bij de entree benadrukken. Belangrijk voor een inrichting van het terrein is verder het gegeven dat niet het terrein zelf, maar alle gebouwen zijn afgesloten voor vreemden. Dit houdt in dat er geen hekken, hagen met doornen of brede sloten noodzakelijk zijn.

Uit de Nije Pleats zijn voor het voorterrein de in figuur 2.6 weergegeven landschapsmaatregelen voorgesteld. De bocht in de Roptawei gaat visueel bij het bedrijfsperceel behoren, door de brede watergang te dempen en als gazon in te richten. Om de plek waar de weg 'over het erf' gaat herkenbaar te maken wordt aan beide zijden een poort met bomen gecreëerd. In het advies wordt voorgesteld om diverse bomen aan te planten langs de weg op gronden die in eigendom zijn van de gemeente. De gemeente heeft dit beoordeeld voor wat betreft de gemeentelijke eigendom en komt tot de conclusie dat er voldoende bomen staan (bestaand) en dat de nieuwe bomen die zijn voorgesteld aan de noordwestzijde niet haalbaar zijn omdat er te weinig ruimte is om hier bomen te planten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2017P1-VG01_0007.png"

Figuur 2.6 Landschapsmaatregelen voorterrein

De aanleg en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan is in dit bestemmingsplan geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.

2.5 Verkeer en parkeren

Het bedrijf is ontsloten op de Roptawei. Deze weg heeft voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling. De uitbreiding van het bedrijf is vooral gericht op het oplossen van bestaande knelpunten binnen de bedrijfsvoering en heeft geen significante extra verkeersgeneratie toe gevolg. Er zijn dus geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid op de Roptawei.

Wel is er sprake van een aanpassing van de interne routing. De ontsluiting voor de noordwesthoek vervalt. Er komt één centrale hoofdontsluiting aan de noordzijde. Ook het parkeerterrein voorop komt te vervallen, waarmee circa 10 parkeerplaatsen verdwijnen.

De bestaande parkeergelegenheid tussen de bebouwing wordt geheel behouden. Hier is ruimte om 56 auto's te parkeren. Hieraan worden 14 parkeerplaatsen toegevoegd op het centraal gelegen grasveld. Dit aantal kan hier naar behoefte worden uitgebreid met circa 50 auto's. Hierbij wordt dan indien nodig gebruikt gemaakt van grasklinkers. De aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid in iedere fase van de ontwikkeling gewaarborgd via de parkeerbepaling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk staat het van belang zijnde beleid voor dit bestemmingsplan opgenomen. Daarbij is gekeken naar de aard en de omvang van de gewenste ontwikkeling. Door een nauwe samenwerking tussen de gemeenten in Noordoost-Friesland (DDFK-gemeenten), is van specifiek gemeentelijk beleid geen sprake.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het bieden van beperkte ontwikkelingsruimte aan een bestaand bedrijf binnen de bestaande erfgrenzen wordt niet gezien als verstedelijking in dit kader.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. Met betrekking tot dit bestemmingsplan worden enkele beleidsuitgangspunten genoemd.

In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals landbouw. HZPC is een veredelingsbedrijf. Dit is geen agrarisch bedrijf of glastuinbouwbedrijf, omdat de bedrijfsvoering niet is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen. Echter, HZPC is wel aan het landelijk gebied gelieerd. Niet-agrarische bedrijven in het buitengebied krijgen beperkte uitbreidingsruimte.

In de Verordening Romte Fryslân zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het kleigebied Oostergo, in een kleiterpenlandschap op een kwelderwal. Voor het gebied is een aantal kernkwaliteiten c.q. provinciale belangen bepaald. In paragraaf 2.4 is onderbouwd hoe het plan wordt ingepast bij de kwaliteiten van het landschap.

Verordening Romte Fryslân 2014

Op 18 juni 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In de verordening zijn, net als in de eerdere verordening, regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Bundeling 

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Het plangebied ligt in het landelijk gebied. Hier kunnen geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies worden geboden. HZPC is een aan het landelijk gebied gelieerd bedrijf, maar geen agrarisch bedrijf. Het is daarmee een stedelijke functie. Er wordt enige ruimte geboden voor de uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven. Daarop wordt hierna ingegaan.

Ruimtelijke kwaliteit

In lid 2.1.1 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf bevat, waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  • a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en ultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.

De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.4.

Niet agrarische bedrijven in landelijk gebied

Voor een bestaand niet-agrarisch bedrijf in het landelijk gebied geldt op grond van artikel 4.3 dat een uitbreiding kan worden toegestaan tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (en maximaal 50% van het bestemmingsvlak). In de toelichting (ruimtelijke onderbouwing) moet dan worden onderbouwd dat het bedrijf milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving en het plan voorziet in een goede inpassing binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

Binnen het plangebied staat momenteel circa 7.000 m2 aan bedrijfsbebouwing en meer dan een 18.000 m2 aan kassen. Dit plan maakt een uitbreiding van de bouwvlakken met circa 6.800 m2 mogelijk. Dit is bijna 100% van de bedrijfsbebouwing. Als kassen worden meegerekend is de uitbreiding 27% Er is geen sprake van een uitbreiding van het bestemmingsvlak.

In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat de ontwikkeling milieuhygiënisch inpasbaar is op de locatie. De uitbreiding heeft geen invloed op de verkeerssituatie ter plaatse. Zoals beschreven in paragraaf 2.4 is ingegaan op de inpassing van de ontwikkeling bij de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

Glastuinbouw

Voor glastuinbouw geldt op grond van artikel 6.4 dat buiten de aangewezen glastuinbouwgebieden (wat geldt voor HZPC) de glasopstanden met niet meer dan 20% mogen worden uitgebreid. Dit plan maakt geen uitbreiding van glasopstanden mogelijk.

Conclusie

Het plan voldoet aan de regels uit de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurplan Dongeradeel (mei 2002)

Het Structuurplan Dongeradeel bevat de ruimtelijke visie op de gemeente Dongeradeel tot het jaar 2025. Algemeen richtinggevende principes zijn het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit, het zorgdragen voor een vitaal en bruisend karakter en stevige economische dragers en het bereiken van een duurzaam en dynamisch evenwicht.

In hoofdlijnen is het beleid gericht op de ontwikkeling van een duurzame, intensieve en meestal toch ook grootschaliger landbouw, met name in de rundveehouderij, de akkerbouw en de tuinbouw op de open grond. Vanwege het landschappelijke karakter en vanwege ruimtelijke motieven wordt een terughoudend beleid voorgestaan ten aanzien van niet-agrarische activiteiten en glastuinbouw-ontwikkeling.

Het terughoudende beleid aangaande glastuinbouw-ontwikkeling levert geen belemmering op voor dit plan. In het plan is geen sprake van schaalvergroting of herverkaveling. Het plan komt tegemoet aan de richtinggevende principes van het structuurplan door een goede landschappelijke inpassing en de nadruk op duurzame ontwikkeling. Het betreft een modernisering van een bestaand tuinbouwkassencomplex. Dit betekent zowel in economisch als ruimtelijk opzicht een vooruitgang.

Welstandsnota 2014

Het welstandsbeleid van de gemeente Dongeradeel is vastgelegd in de Welstandsnota 2014, die is vastgesteld op 12 februari 2014. Het plangebied is gelegen in het welstandsbeleid voor het buitengebied. De gemeente Dongeradeel maakt onderscheid in het terpengebied en het woudengebied. Het plangebied ligt in het terpengebied, dat gekenmerkt wordt door een grote openheid en clusters van bebouwing en solitaire boerderijen. Vaak is er bij de (clusters van) bebouwing hoge opgaande beplanting aanwezig, waardoor 'eilanden' in het landschap ontstaan.

Voor het buitengebied geldt een bijzonder welstandsniveau, waarbij de nadruk ligt op het behoud en eventueel versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Hier is met de beoogde ontwikkeling rekening mee gehouden, zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven. Het uitgangspunt is dat een bouwaanvraag een positief welstandsadvies heeft.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Het veredelingsbedrijf valt onder milieucategorie 3.1. Hier hoort een richtafstand van 50 meter bij. De dichtstbijzijnde woning van derden betreft een bedrijfswoning bij het agrarisch bedrijf ten noorden van het plangebied. Deze staat op ruim 200 meter afstand. Bovendien breidt het bedrijf zich niet richting woningen uit. Er is zodoende sprake van een verantwoorde milieusituatie.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er zijn er geen spoorwegen of geluidszoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning is ter plaatse aangeduid en kan daarmee niet richting de weg uitbreiden. Het is daarom niet nodig om de ontwikkeling te toetsen aan de Wgh.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20170310-2-14813). Op het plan is de uitgebreide watertoetsprocedure van toepassing. Dit heeft te maken met het dempen van de watergang op de noordwesthoek van het plangebied. Het waterschap heeft daarom voor het plan een wateradvies gestuurd. Dit is opgenomen in Bijlage 2.

In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het plangebied ligt niet in de buurt van een waterkering en ook niet vrij voor de boezem. Het plangebied heeft dus geen invloed op waterveiligheidsaspecten. In het wateradvies worden enkele adviezen voor de uitvoering gegeven.

Voldoende

Schouwwatergangen

Langs het plangebied liggen schouwwatergangen. Deze zijn belangrijk voor de aan-, af- en doorvoer van water. Deze moeten bereikbaar blijven voor onderhoud. Het plan doet hier geen afbreuk aan. De te dempen watergang maakt geen deel uit van het stelsel van schouwwatergangen.

Peilbeheer

Gelet op het waterpeil en de maaiveldhoogte zijn er vanuit het peilbeheer geen belemmeringen het plan.

Compensatie dempingen en toename verhard oppervlak

Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om de bergingscapaciteit van het gebied te waarborgen. Compensatie is niet nodig bij verhardingstoename in het buitengebied met een oppervlakte kleiner dan 1.500 m2.

Dit plan heeft niet een potentiële verhardingstoename groter dan 1.500 m2 tot gevolg. De gronden binnen de nieuwe bouwvlakken zijn al grotendeels verhard of bebouwd met kassen en een waterbassin. Als alle bouwvlakken volledig worden ingevuld is de verhardingstoename circa 1.500 m2. Het ligt niet in de rede dat dit daadwerkelijk gebeurd. De Keur waarborgt dat in dat geval compensatie plaatsvindt.

Wel is compensatie nodig van de watergang die in het kader van de landschapsmaatregelen wordt gedempt. Aanvankelijk is de lengte van de te dempen watergang geschat op 80 meter, maar dit is in de praktijk circa 60 meter gebleken. In tegenstelling tot wat in het wateradvies staat is er dus compensatie van circa 300 m2 te dempen water nodig. Dit wordt niet gecompenseerd in de schouwsloot aan de zuidzijde van het plangebied, omdat hier niet voldoende ruimte is. Daarom is gekozen deze compensatie uit te voeren in watergangen nabij het plangebied, op gronden die in eigendom van de aanvrager zijn en in hetzelfde peilgebied liggen. De te verbreden watergangen zijn aangeduid in figuur 4.1. Deze watergangen hebben een totale lengte van circa 800 meter. Met een gemiddelde verbreding met 40 centimeter wordt voldaan aan de compensatie-eis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2017P1-VG01_0008.png"

Figuur 4.1 Te verbreden watergangen

Op de plek van de te dempen watergang komt een greppel, waarin afstromend hemelwater vanaf de weg en vanaf de (nieuwe) verhardingen en op terrein afgevoerd kan worden. De greppel vormt geen compensatie van de bergingscapaciteit van de te dempen watergang. Daarvoor worden watergangen in de omgeving, binnen eigendom van de aanvrager en binnen hetzelfde peilgebied, worden verbreed. Door een beperkte verbredingen is hier voldoende compensatie mogelijk.

Schoon

Ten aanzien van de waterkwaliteit wordt in het wateradvies een aantal adviezen ten aanzien van uitvoeringstechnische zaken gegeven. Hiermee wordt rekening gehouden in de verder planvorming, maar dit heeft geen raakvlakken met het bestemmingsplan. Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Schoon hemelwater vanaf de verhardingen wordt afgevoerd op de watergangen in de omgeving. Langs het plangebied ligt een rioolpersleiding. Het uitgangspunt is dat hierop kan worden aangesloten.

Lozen van afvalwater

Voor lozingen van verontreinigd water op het oppervlaktewater gelden normen. Hiervoor is een melding of een vergunning in het kader van de waterwet nodig.

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure

Als de in het wateradvies vermelde adviezen worden opgevolgd bij de verdere planvorming en uitvoering, heeft waterschap geeft geen waterhuishoudkundige bezwaren. In het kader van de watervergunningen die nodig zijn voor de uitvoering van dit plan, vindt nadere afstemming met het waterschap plaats.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Binnen het plangebied zijn voor eerdere bouwactiviteiten verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de locatie niet als verdacht is aan te merken. Wel zijn er lichte overschrijdingen van de onderzochte parameters geconstateerd. Deze geven geen aanleiding voor nader onderzoek of sanering. Het uitvoeren van een bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is op basis van het voorgaande niet nodig. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de verschillende uitbreidingen wordt wel een verkennend bodemonderzoek gevraagd, waarmee is gewaarborgd dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.

4.5 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Dongeradeel wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) van de provincie. Uit deze kaarten blijkt dat het oostelijk deel van het plangebied is aangewezen als terrein van archeologische waarde (een AMK terrein). Hier geldt dat er in eerste instantie wordt gestreefd naar behoud van archeologische resten. Het westelijke deel heeft een lage archeologische verwachting. Hier is op basis van de FAMKE geen archeologisch onderzoek nodig.

In het kader van een bestemmingsplanprocedure voor de uitbreiding van de kassen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Steekproefrapport 2009-04/03). Uit dit onderzoek is gebleken dat alleen in het noordwestelijk deel van het AMK-terrein de aanwezigheid van archeologische resten niet is uit te sluiten. Dit is de locatie van de voormalige stins. Hier zijn geen ingrepen aan de orde. Het overige deel is wat betreft archeologie vrijgegeven.

In het bestemmingsplan Bûtengebiet Dongeradeel is de FAMKE vertaald naar een juridische bescherming. In dit plan is op het zuidelijk en oostelijk deel van het AMK terrein, op basis van het hiervoor genoemde onderzoek, geen dubbelbestemming gelegd. Op het westelijk deel van het plangebied is wel een beschermde regeling van toepassing. De basis hiervoor is het RAAP-rapport 659 (Marinelli & Rosenbrand 2002), dat mede te grondslag heeft gelegen aan het geldende bestemmingsplan. Op basis daarvan heeft de noordwestelijke hoek van het terrein een hoge verwachtingswaarde.

In het kader van de uitbreiding van de Fyto-unit is in de zuidwestelijke hoek ook een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 3. Deze locatie kon, vanwege het volledig ontbreken van archeologische indicatoren, wat betreft archeologie worden vrijgegeven. In het kader van dit bestemmingsplan is het overig deel van het terrein onderzocht. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 4. Binnen het onderzochte terreindeel zijn slechts sloopresten aangetroffen van de voormalige Roptastate. Deze zijn waarschijnlijk afkomstig van het oostelijker gelegen terrein waarop volgens historische kaarten de state gestaan heeft. Binnen het plangebied lijken derhalve geen behoudenswaardige archeologische resten aanwezig te zijn. Dit is nog het meest duidelijk op de locatie van de voorgenomen uitbreiding aan de voorzijde, omdat hier zelfs geen sloopresten zijn aangetroffen. De resultaten van het onderzoek geven derhalve geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn archeologische resten gevonden waarmee tijdens de verdere planvorming rekening zou moeten worden gehouden. Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt.

Op basis van het voorgaande houdt alleen de noordwestelijke hoek van het AMK terrein, de feitelijke locatie van de voormalige stins, een beschermde regeling ten aanzien van archeologie. Op deze locatie zijn geen ontwikkelingen voorzien die mogelijke gevolgen hebben voor archeologische waarden.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied staat een korenmolen die is aangewezen als Rijksmonument. In het monumentenregister is de volgende beschrijving opgenomen, namelijk: 'Korenmolen. Bovenkruier met stelling, 1836'. Dit betekent dat alleen de molen en niet de omliggende gronden zijn beschermd. In het kader van de Nije Pleats is rekening gehouden met de positie en de waarde van de molen. De bouwvlakken zijn hierop afgestemd. De molen wordt direct beschermd in de Erfgoedwet. Om te waarborgen dat bij toekomstige ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de waarden en de positie van de monumentale molen, is hiervoor een signalerende regeling opgenomen.

Verder kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als van cultuurhistorische betekenis worden aangemerkt. In de Nije Pleats is het landschap als uitgangspunt genomen. Daardoor worden de aanwezige waarden en kenmerken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Ook maakt het plangebied geen deel uit van de EHS/NNN. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Waddenzee. Dit is tevens het dichtstbijzijnde EHS/NNN-gebied. De relatief kleinschalige bedrijfsuitbreiding binnen de bestaande erfgrenzen heeft, mede gelet op de afstand tot beschermde gebieden, geen directe effecten, zoals verstoring of verontreiniging, op de Natura 2000-gebieden tot gevolg.

De uitbreiding is relatief beperkt en heeft geen grote extra verkeersaantrekkende werking tot gevolg. Significante gevolgen voor beschermde natuurwaarden als gevolg van een toename in stikstofdepositie is redelijkerwijs uitgesloten. De verkeersgeneratie van het bedrijf is beperkt en neemt als gevolg van dit plan niet significant toe. Bovendien gaat verkeer vrijwel direct op in het heersende verkeersbeeld (N358 en N361). Het bestemmingsplan is daarom uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Het bedrijfsperceel wordt intensief gebruikt en is zodoende aan te merken als een verstoord gebied. Het is bovendien een terrein waar de laatste jaren al diverse grootschalige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Dit bestemmingsplan biedt in eerste plaats een kader voor de verdere ontwikkeling van het bedrijf. Gelet op de inrichting en het huidige gebruik van de locatie, is de uitvoerbaarheid hiervan niet in het geding.

Op het voorterrein vinden op korte termijn concrete bouwactiviteiten plaats. Deze zijn geprojecteerd op een locatie die nu grotendeels als parkeerterrein wordt gebruikt. Hier wordt enige beplanting en een aantal jonge bomen verwijderd. Het gaat hier om tuinbeplanting die intensief wordt onderhouden. Het kan niet worden uitgesloten dat hierin licht beschermde soorten voorkomen en vogels broeden. Verblijfplaatsen van beschermde soorten hierin zijn redelijkerwijs uitgesloten. Conflicten met de natuurwetgeving zijn hier te voorkomen door de beplanting buiten het broedseizoen te verwijderen en de zorgplicht in acht te houden.

Verder vinden ingrepen aan de bebouwing voorop het terrein plaats. In de omgeving van het plangebied komen mogelijk gebouwbewonende soorten voor. Op basis van verspreidingsgegevens gaat het met name om gierzwaluwen en algemeen voorkomende vleermuizen, zoals dwergvleermuizen en laatvliegers. De gierzwaluw heeft bovenal verblijfplaatsen in meer stedelijk gebied, dus in grotere bebouwingsconcentraties. Nestplaatsen komen vooral voor onder dakpannen, dakranden en in stenige holtes. De potentieel voorkomende soorten vleermuizen kiezen als onderkomen bij voorkeur spouwmuren van gebruikte (verwarmde) gebouwen. Verblijfplaatsen van deze soorten komen ook voor onder dakpannen en gesloten dakgootconstructies. De aan te passen gebouwen zijn potentieel geschikt voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Ten aanzien hiervan geldt dat de aanpassingen nog niet direct aan de orde zijn. Indien dit aan de orde is, wordt in het kader van de sloopmelding een afweging gemaakt of een ecologische inventarisatie noodzakelijk is. Indien hierin verblijfplaatsen van beschermde soorten voorkomen worden hiervoor mitigerende en compenserende maatregelen getroffen.

Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Wet natuurbescherming. In het kader van de sloopmelding kan nog worden gevraagd om een ecologische verkenning.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Basisnet). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Ook worden er geen risicobronnen, zoals opslag van gevaarlijke stoffen, voorgesteld. Als gevolg van dit plan ontstaan dus geen externe risico's.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 16 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 9 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'Niet in betekenende mate' (Nibm) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied.

Het plan valt binnen de Nibm-regeling. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, waarvan de verkeersgeneratie niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (op basis van de Nibm-rekentool). Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Wel ligt rondom de molen een molenbiotoop. Deze zone waarborgt de windvang van de molen. In verband hiermee mag binnen 100 meter vanaf de molen niet hoger worden gebouwd dan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen, in dit geval 7,6 meter. Na 100 meter mag de bouwhoogte geleidelijk hoger worden (1/30 van de betreffende afstand, plus 7,6 meter). Van het voorgenoemde kan in overleg met de beheerder van de molen worden afgeweken.

In de nieuwe bouwvlakken worden geen nieuwe gebouwen beoogd die niet voldoen aan de hiervoor beschreven regels, met uitzondering van de nieuwbouw aan de voorzijde van de boerderij en de nieuwe bedrijfsloods op de noordoostelijke hoek van het terrein. Deze bebouwing wordt niet hoger dan de bestaande bebouwing en komt niet dichter bij de molen dan nu het geval. De molen zal qua windvang dus geen hinder ondervinden van de nieuwbouw. Dit blijkt ook uit een advies van vereniging van De Hollandsche Molen, die is opgenomen in Bijlage 6. Overigens wordt de molen in de praktijk niet gebruikt. Deze vervuld alleen periodiek een museumfunctie. In het kader van het vooroverleg heeft afstemming plaatsgevonden met de beheerder van de molen (zie paragraaf 6.1).

4.11 Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Veredelingsbedrijven en glastuinbouwbedrijven zijn niet specifiek benoemd in het Besluit m.e.r. In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D9 en D11) is wel de vestiging van glastuinbouwgebied en de uitbreiding van bedrijvigheid opgenomen. De drempelwaarden voor een mer-beoordeling liggen op 50 hectare nieuw glastuinbouwgebied en 200.000 m2 nieuw bedrijfsvloeroppervlak. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuw glastuinbouwgebied mogelijk. Ook is de bedrijfsuitbreiding vele malen kleiner dan de drempelwaarde (circa 5.000 m2 b.v.o.).

De ontwikkeling vindt niet plaats in een gevoelig gebied. Het is gezien de omvang en kenmerken van het plan niet noodzakelijk om een mer-beoordeling of planmer uit te voeren. De voorgaande paragrafen hebben aangetoond dat de ontwikkeling geen belangrijke effecten op het milieu hebben. Hierdoor is er geen aanleiding om een volledige mer-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Agrarisch

Op de gronden ten zuiden van bedrijfsperceel is momenteel een wijzigingsgebied aangegeven, waarbinnen HZPC mogelijk in de toekomst kan uitbreiden. Aangezien het uitgangspunt van dit bestemmingsplan is dat het bedrijf binnen het huidige perceel kan 'uitontwikkelen', wordt geen gebruik meer gemaakt van de deze wijzigingsbevoegdheid. Deze wordt te vervallen. Daarom zijn de betreffende gronden in het plangebied opgenomen. Deze behouden de bestemming 'Agrarisch'.

Agrarisch - Bijzonder kwekerijbedrijf

Functionele uitgangspunten

In het geldende bestemmingsplan Bûtengebiet Dongeradeel is het plangebied bestemd als 'Agrarisch - Glastuinbouwbedrijf'. Binnen het plangebied is de afdeling Research & Development van HZPC gevestigd. Dit betreft in hoofdzaak een veredelingsbedrijf. Uitgaande van de definitie conform de Verordening Romte Fryslân is een glastuinbouwbedrijf een agrarisch bedrijf dat is gericht op het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen plaatsvindt. Omdat de bedrijfsvoering niet is gericht op het telen van gewassen maar op het ontwikkelen en verbeteren daarvan, voldoet het bedrijf niet aan deze definitie. Hoewel gelieerd aan de agrarische sector is HZPC geen agrarisch bedrijf, aangezien de bedrijfsvoering niet is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen. Overigens is dit laatste wel een onderdeel van de bedrijfsvoering.

Conform de begrippen van het geldende bestemmingsplan is het bedrijf bestemd als 'Agrarisch - Bijzonder kwekerijbedrijf'. Hierbinnen is een kwekerijbedrijf (glastuinbouw) en een bijzonder kwekerijbedrijf (gewasveredeling) mogelijk. Voor het overige is de bestemming functioneel afgestemd op de nu geldende bestemming.

De monumentale korenmolen maakt geen deel uit van het bedrijf. Deze is ter plaatse aangeduid als 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - molen'.

Uitgangspunten ten aanzien van de bebouwing

De bedrijfsgebouwen en overkappingen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. Deze bouwvlakken met de daarbij behorende (goot- en) bouwhoogtes zijn afgestemd op de in paragraaf 2.3 beschreven situatie. De kassen zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kas'.

Groen

De belangrijke groenstructuur rondom het bedrijfsperceel is bestemd als 'Groen'. Om te waarborgen dat de aangelegde beplanting in het kader van de landschappelijke inpassing niet zonder meer wordt verwijderd, is in de bestemming groen hiervoor een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.


Waarde - Archeologisch waardevol terrein

Het gebied met de categorie 'streven naar behoud' wordt planologisch beschermd door middel van de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol terrein'. Er mogen geen gebouwen gerealiseerd worden groter dan 50 m2. Hiervan kunnen Burgemeester en Wethouders afwijken mits op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad of dat de waarden door maatregelen te nemen bewaard blijven.

Waarde - Rijksmonument

Op de molen is de bestemming 'Waarde - Rijksmonument' van toepassing. Deze bestemming bevat geen inhoudelijke regeling, maar is een signalering dat bij bouwaanvragen of werken mogelijk een vergunning nodig is in het kader van de monumentenzorg. Hiermee is gewaarborgd dat bij toekomstige ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de waarden van de molen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft het vooroverleg met de overlegpartners plaatsgevonden. Een verslag hiervan is opgenomen in de reactienota vooroverleg. Deze nota is opgenomen in Bijlage 5. De ingekomen reacties geven geen aanleiding tot het inhoudelijk aanpassen van het bestemmingsplan.

Zienswijzen

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan van 27 juli tot 7 september 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Aanvulling: advies molenbiotoop

Naar aanleiding van de inspraakreactie van Stg. Monumentenbehoud Dongeradeel een advies ingewonnen bij de vereniging van De Hollandsche Molen. Dit advies, in de vorm van een 'Biotooprapport' is opgenomen in Bijlage 6. In het rapport wordt geconcludeerd dat de bouwwerkzaamheden die het bestemmingsplan mogelijk maakt niet tot problemen leiden. Wel wordt zorg uitgesproken ten aanzien van het nu aanwezige en toekomstig aan te brengen groen rondom de molen.

De beplanting in het inrichtingsplan is overwegend bestaand. In het inrichtingsplan is geen nieuwe beplanting opgenomen. In het rapport staat ook dat de bebouwing op bepaalde plaatsen te hoog is, maar geen problemen zal opleveren voor de windvang. Het inrichtingsplan maakt wel deel uit van het bestemmingsplan. Daarom is het inrichtingsplan aangepast, in die zin dat er de volgende algemene opmerking is toegevoegd: "In het geval van nieuwe aanplant van bomen, als gevolg van bijvoorbeeld ziekte, sterfte, herplant of nieuwe beplanting, wordt gekozen voor inheemse beplanting in de 2de categorie (6-12) meter, zoals de veldesdoorn, meidoor of lage els.".

Gewijzigde vaststelling

Omdat er een aanvulling is gedaan op het inrichtingsplan en dat plan direct aan de regels is gekoppeld (als bijlage), is er sprake van een wijziging van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 19 oktober 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Dongeradeel. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De investeringen zijn nodig om het bedrijf ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. Het kosten/baten-verhaal is onderzocht. Het plan is daarmee financieel haalbaar.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

Met de initiatiefnemer wordt een exploitatieovereenkomst gesloten, waarin onder andere het verhaal van eventuele planschade is geregeld. Er is geen sprake van een overig kostenverhaal. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast.