direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gooiseweg fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0050.BPGooisewegfase3-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De provincie Flevoland is bezig met het vergroten van de capaciteit van de N305 (Gooiseweg) tussen de N704 (Gooimeerdijk-Oost) en de N302 (Ganzenweg) in verband met de verwachtte groei van de verkeersintensiteiten door onder andere de ontwikkeling van Schaalsprong Almere, de groei van de bedrijvigheid in Zeewolde en de groei van luchthaven Lelystad. De capaciteitsverruiming van de N305 wordt behaald door het aantal rijstroken te verdubbelen. Deze capaciteitsverruiming gebeurt in drie fasen:

  • 1. N301 (Nijkerkerweg) - Zeewolde (aansluiting met Trekkersveld III/Assemblageweg);
  • 2. Zeewolde (aansluiting met Trekkersveld III/Assemblageweg) - kruising N302 (Ganzenweg);
  • 3. N704 (Gooimeerdijk-Oost) - N301 (Nijkerkerweg).

Fases 1 en 2 zijn reeds gerealiseerd. Fase 3 is opgenomen in het provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (p-MIRT) voor 2020/2021.

Op 29 september 2016 heeft de gemeenteraad van Zeewolde het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' vastgesteld. De N305 is gelegen in dat bestemmingsplan. De verdubbeling van de N305 is in strijd met de vigerende bestemming 'Verkeer' omdat het wegprofiel wat betreft de ligging, de breedte van rijbanen en het aantal rijstroken niet mag wijzigen. Om de gewenste rijstrookverdubbeling te realiseren is een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat de N305 (Gooiseweg) tussen de N704 (Gooimeerdijk-Oost) en de N301 (Nijkerkerweg). De huidige N305 wordt met name aan de noordzijde uitgebreid. Een reconstructie van de kruispunten met de N704 en de N301 maken eveneens onderdeel uit van dit plan.

Als gevolg van een ontwerpwijziging in de kruising met de N301 is het ontwerpbestemmingsplan ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan uitgebreid met een gedeelte van de N301. Om vrije rechtsaffers te realiseren dienen extra uitvoeg- en invoegstroken gerealiseerd te worden op de N301.

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPGooisewegfase3-VS01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied tussen N704 (west) en N301 (oost)

1.3 Vigerende plannen

Ter plaatse van het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

  • bestemmingsplan Buitengebied 2016, vastgesteld 29 oktober 2016.

Het bestemmingsplan Buitengebied 2016 is een conserverend plan. Dat wil zeggen dat het bestaande gebruik wordt geregeld en dat grote veranderingen niet rechtstreeks worden toegestaan. Het buitengebied wordt echter niet ‘op slot’ gezet; er wordt enige ruimte geboden voor nieuwe ontwikkelingen ten behoeve van de bestaande functies. Zo is er voor wat betreft ruimtebeslag voldoende ruimte opgenomen voor een verdubbeling van het aantal rijstroken van de N305. Echter, in verband met de verkeersveiligheid en geluidsoverlast, mag ten opzichte van de huidige situatie het wegprofiel niet worden gewijzigd.

Op 3 december 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor de reconstructie van de kruising Gooiseweg - Gooimeerdijk en de aanleg van een tweede baan. Deze reconstructie is reeds gerealiseerd. Deze reconstructie is echter niet juist in het bestemmingsplan Buitengebied 2016 opgenomen. Dit wordt alsnog gedaan middels onderliggend bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeenten uiteen gezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Historie

Landschap en cultuurhistorie

De geschiedenis van het (landschap in het) plangebied gaat niet ver terug. In de twintigste eeuw is het typisch Flevolandse landschap ontstaan zoals wij het nu kennen. In 1967 werd de dijk rondom Zuidelijk Flevoland gesloten en in 1968 werden de IJsselmeerpolders drooggelegd. Vele bouwkundige objecten en landschappelijke structuren herinneren aan deze inpolderings- en ontginningsfase en zijn nog steeds in het landschap zichtbaar.

De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten. Tot de kernkwaliteiten worden die elementen en patronen gerekend die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland, waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd.

Het plangebied maakt landschappelijk gezien onderdeel uit van een open en rationeel polderlandschap van Zeewolde, dat voor een belangrijk deel door de landbouw wordt gebruikt. Het jonge agrarische landschap kenmerkt zich grotendeels als productielandschap met een rationele blokverkaveling en veel verspreid staande windturbines. In het zuidoosten van de gemeente komt zand voor als restant van voormalige zandplaten.

Archeologische waarden

In Flevoland worden veel (resten van) scheepswrakken in de ondergrond gevonden. Iets dieper bevinden zich ook resten uit de steentijd. Aanvullend op het provinciaal beleid dat inzet op de archeologische en aardkundige kerngebieden (PArK'en), heeft de gemeente Zeewolde een eigen archeologiebeleid. Zie verder hierover paragraaf 5.10.

Van cultuurhistorische waarde voor het buitengebied van Zeewolde zijn elementen die verwijzen naar de ontstaansgeschiedenis van Flevoland; de vaarten, tochten en dijken.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

In de huidige situatie is de Gooiseweg een 2x1-baans autoweg. De Gooiseweg wordt grotendeels begeleid door bomenrijen aan weerszijden van de weg.

De gronden gelegen ten noorden van de Gooiseweg en zuidelijk van de Hoge Vaart zijn momenteel in gebruik als groenstructuur; bomenrij en bermen. Daar waar de Gooiseweg en de Hoge Vaart uit elkaar lopen ligt er tussen de Gooiseweg en de Hoge Vaart een bos. Aan weerszijden van de Gooiseweg zijn windmolens gelegen.

De kruising met de Gooimeerdijk-Oost is inmiddels voorzien van een verkeersregelinstallatie (verkeerslichten).

De kruising met de Nijkerkerweg is in de huidige situatie voorzien van een turborotonde.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Dit beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen inzake (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies.

De structuurvisie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor deze drie hoofddoelen zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met de volgende twee nationale belangen:

Nationaal belang 5:

Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen.

Het Rijk wil investeringen in wegen meer in samenhang met spoorwegen en vaarwegen doen. Door de investeringen in de diverse modaliteiten (evenals de maatregelen van decentrale overheden voor het openbaar vervoer en de fiets) als een integraal pakket te beschouwen, ontstaan kansen voor verbeteringen in het mobiliteitssysteem als geheel en versterking van multimodale knooppunten (voor personen en goederen) daarbinnen.

Nationaal belang 7:

Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen.

Het Rijk investeert in goed beheer en onderhoud van de bestaande rijksinfrastructuur. Dit is nodig voor een robuust mobiliteitssysteem en een florerende Nederlandse economie.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk in de SVIR een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder is niet van toepassing op de realisatie van infrastructuur.

Conclusie

Het bestemmingsplan sluit aan bij de rijksdoelen uit de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de Structuurvisie Infrastructuur (SVIR) en Ruimte heeft de Rijksoverheid de nationale belangen omschreven waarvoor het Rijk zelf verantwoordelijkheid draagt. Een goede doorwerking van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De nationale belangen betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Voor dit bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) van belang. Bij provinciale verordening worden de gebieden aangewezen die de NNN vormen. In paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op de aanwezigheid van NNN in en in de nabijheid van het plangebied en de gevolgen daarvan.

Conclusie

Het Barro vormt geen belemmering voor de boogde ontwikkeling in het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan 2006-2015

In het provinciaal omgevingsplan (geconsolideerd 2012) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 opgenomen, met een doorkijk naar 2030. Om de kwaliteit van de woon-, werk en leefomgeving te behouden en/of te verbeteren zet de provincie Flevoland in het Omgevingsplan in op de volgende thema's:

  • wegwerken van de achterstanden op het gebied van bereikbaarheid, werkgelegenheid en voorzieningenniveau;
  • ruimte bieden voor nationale opgaven ten aanzien van verstedelijking, water, milieu en natuur.

Het Omgevingsplan bevat uitgangspunten voor onder andere de volgende onderwerpen:

  • Verkeer en vervoer;
  • Water;
  • Schaalvergroting in de landbouw;
  • Intensieve veehouderij;
  • Bollenteelt;
  • Hergebruik (voormalig) agrarische bebouwing;
  • Nevenfuncties bij agrarische bedrijven;
  • Windenergie;
  • Recreatie en toerisme;
  • Natuur;
  • Landschap en cultuurhistorie;
  • Archeologie.

Verkeer en vervoer

Op de Nijkerkerbrug, de Nijkerkerweg, de Gooiseweg en de A27 worden capaciteitsproblemen verwacht. De Waterlandseweg is reeds verdubbeld. De provincie onderzoekt in het provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (zie later) of als gevolg daarvan ook de Nijkerkerweg en (delen van) de Gooiseweg dubbelbaans moeten worden uitgevoerd of dat delen van de Nijkerkerweg en de Gooiseweg opgewaardeerd kunnen worden.

Landschap en cultuurhistorie

Voor zowel de cultuurhistorische als de landschappelijke kernkwaliteiten als de landschapskunstwerken is het beleid gericht op behoud en versterking. Hierin vervult de provincie een actieve rol. De provincie verwacht van de gemeenten dat zij bij de besluitvorming over nieuwe ontwikkelingen expliciet rekening houden met de cultuurhistorische en landschappelijke kern- en basiskwaliteiten en dat zij nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk inpassen. De cultuurhistorie kan ook als inspiratie dienen voor nieuwe ontwerpen.

De provincie wil samen met de gemeenten uitwerking geven aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden door hieraan in de speerpuntgebieden vroegtijdige en volwaardige aandacht te besteden in de vorm van een ontwerpvisie of landschapsontwikkelingsplan.

Archeologie 

De provincie maakt in haar beleid onderscheid in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties. De provincie richt zich in PArK'en op de ontsluiting en integrale instandhouding van de archeologische waarden in samenhang met aardkundige en landschappelijke waarden. De Top-10 vertegenwoordigt een dwarsdoorsnede van de Flevolandse archeologie. De provincie vindt het van wezenlijk belang dat de Top-10 locaties behouden blijven. Archeologische aandachtsgebieden tot slot, zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden.

Het plangebied is niet gelegen in een archeologische aandachtsgebied (Voormalig Eem-stroomgebied). In paragraaf 5.10 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

Natuur 

Ongeveer de helft van Flevoland (de Oostvaardersplassen, de Lepelaarplassen en vrijwel alle grote wateren) is aangewezen als speciale beschermingszone (SBZ) onder de Europese Vogelrichtlijn en maakt daarmee onderdeel uit van het internationale natuurnetwerk Natura 2000. Enkele delen van deze gebieden zijn tevens aangemeld als beschermingszone onder de Habitatrichtlijn. De Natura 2000 gebieden vormen samen met een groot deel van de binnendijkse natuurgebieden het Flevolandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Doel van het NNN is de realisatie van een robuust landelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef-)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Nederlandse natuur. Het NNN moet in 2018 gereed zijn.

In het provinciale gebiedsplan voor natuur en landschap is verder uitgewerkt welke natuurkwaliteit gerealiseerd moet worden en welke gebieden, aanvullend op reeds bestaande natuurgebieden, begrensd zijn als nieuwe natuur. De robuustheid, samenhang en specifieke kwaliteiten zijn nog te gering. De ambitie van de provincie is om het NNN en het Natura 2000 netwerk een robuustheid te geven die voldoet aan de opgaven vanuit de Europese Unie en het Rijk. In Flevoland zijn er vooral opgaven voor het instandhouden en verder ontwikkelen van de natuurwaarden voor moerassen, open water, natte bosgebieden en het open agrarisch gebied. De relatie tussen de binnendijkse en de buitendijkse natuurgebieden kan versterkt worden door binnendijks meer natte leefgebieden te realiseren. De provincie Flevoland wil natuur beschermen en ontwikkelen, maar ook ruimte hebben om andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw en recreatie optimaal vorm te geven. De natuurwetgeving hanteert een 'nee, tenzij'-regime: nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat de beschermde habitats en soorten daarvan geen schade ondervinden. Slechts indien een blijvende gunstige staat van instandhouding voor soorten en habitats gegarandeerd is, kan 'nee, tenzij' worden omgebogen in een door de provincie gewenst 'ja, want'. De provincie maakt hiervoor gebruik van een systeem van saldobenadering. Het uitgangspunt van deze benadering is dat de maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen zodanig vorm worden gegeven dat zij elkaar niet belemmeren, maar versterken. Als elders binnen het Flevolandse natuursysteem een vergelijkbare of grotere verbetering wordt gerealiseerd, kan plaatselijk een verslechtering van de natuurkwaliteit acceptabel zijn. De uitwerking van de saldobenadering is voor het Natura 2000 netwerk en het NNN verschillend, omdat op grond van de wettelijke kaders voor beide verschillende afwegingscriteria gelden.

Conclusie

Voor het plangebied is het beleid ten aanzien van landschap, cultuurhistorie en archeologie en het beleid ten aanzien van het NNN van belang. Het plangebied is gelegen in het archeologisch aandachtsgebied 'Voormalig Eem-stroomgebied'. Daarnaast is er in de directe omgeving een aantal cultuurhistorische kernkwaliteiten gelegen. Zie voor de beoordeling van de archeologische en cultuurhistorische waarden paragraaf 5.10.

Het plangebied is daarnaast gelegen in en in de nabijheid van het NNN. Zie voor een beoordeling van de natuurwaarden, paragraaf 5.9.

Verordening voor de Fysieke Leefomgeving

In de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving (2012, geconsolideerd 2015) zijn juridische regels opgenomen ter bescherming van:

  • de bodem;
  • het (grond)water;
  • provinciale wegen;
  • regionale waterkeringen;
  • stiltegebieden;
  • Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden;
  • Ecologische Hoofdstructuur (thans NNN).

Conclusie

Voor zover relevant zijn de regels uit de verordening doorvertaald in dit bestemmingsplan.

Mobiliteitsvisie Flevoland

De Mobiliteitsvisie Flevoland (2017) is de opvolger van het Omgevingsplan Flevoland 2006 (voor wat betreft het onderdeel mobiliteit) en de Nota Mobiliteit Flevoland.

In de Mobiliteitsvisie heeft de provincie een tiental doelen gesteld. De volgende zijn relevant voor dit bestemmingsplan:

  • De provincie wil dat reizigers snel, betrouwbaar en veilig kunnen reizen en kunnen kiezen tussen vervoermiddelen.
  • Een betrouwbare reistijdnorm van 1,25. Dit betekent dat de reistijd van deur tot deur, ook in de spits, nooit langer mag zijn dan 125% van de normale reistijd.

Conclusie

De baanverdubbeling van de Gooiseweg draagt bij aan de doelen van de Mobiliteitsvisie Flevoland.

Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport 2016-2020

In het provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (p-MIRT) concretiseren Gedeputeerde Staten de voornemens voor de programmering van en inzet van financiële middelen voor investeringen en activiteiten voor de thema’s ruimtelijke ontwikkeling, infrastructuur, verkeer en vervoer en natuur en landschap.

De Gooiseweg (N305) en Nijkerkerweg (N301) zijn de belangrijkste wegen voor de ontsluiting van Almere in zuidoostelijke richting. Deze wegen lopen echter tegen capaciteitsgrenzen aan. Omdat de provincie de robuustheid van de verbindingen naar (luchthaven) Lelystad en Zeewolde (Trekkersveld) wil verbeteren, wordt de Gooiseweg verdubbeld. De derde fase van de verbreding van de Gooiseweg - tussen rotonde Nijkerkerweg en de A27 is opgenomen voor de periode 2020 - 2021.

Conclusie

Ter uitvoering van de verdubbeling van de derde fase van de Gooiseweg, zoals opgenomen in het p-MIRT, wordt dit bestemmingsplan opgesteld.

3.3 Regionaal beleid

Waterbeheerplan Zuiderzeeland 2016-2021

Het Waterbeheerplan Zuiderzeeland 2016-2021 (vastgesteld 27 oktober 2015) bevat het beleid van het waterschap over de zorg voor waterveiligheid en voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen en de maatregelen die het waterschap in de periode 2016-2021 neemt om die doelen te realiseren.

Langs de Gooiseweg liggen watergangen van het hoofdwatersysteem.

Conclusie

De watergangen zoals opgenomen in het hoofdwatersysteem krijgen een bestemming 'Water'. In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op het aspect water.

3.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Zeewolde 2022

Op 25 april 2013 heeft de gemeenteraad van Zeewolde de Structuurvisie 2022 vastgesteld. De Structuurvisie vormt een richtinggevend kader voor ruimtelijke ontwikkelingen in de periode tot aan 2022.

In de structuurvisie wordt duidelijk hoe de gemeente Zeewolde zich de komende jaren wil gaan ontwikkelen. Kleinschalige initiatieven, in de vorm van bijzondere locaties in het groen en op het water, het vasthouden van de werkgelegenheid, de interesse voor ontwikkelingen op het gebied van gezondheid, wellness en recreatie en de aandacht voor een duurzame ontwikkeling zijn belangrijke onderwerpen die op de agenda staan.

De gemeente Zeewolde heeft opgaven en ambities geformuleerd. De opgaven geven aan waar Zeewolde mee heeft te maken. Het ambitieniveau geeft aan wat de gemeente in de periode 2012 - 2022 wil bereiken.

Ten aanzien van verkeer loopt de gemeente aan tegen de opgave van het continu optimaliseren van de verkeersstromen. Een belangrijke ambitie van de gemeente ten aanzien van verkeer is het versterken van een zo goed mogelijk doorstroming van het autoverkeer, waarbij een verdubbeling van de Gooiseweg hoort.

Conclusie

Dit bestemmingsplan draagt bij aan de opgave van de gemeente op verkeersstromen continu te optimaliseren.

Archeologische beleidskaart Zeewolde

Op 24 maart 2016 heeft de gemeenteraad de actualisatie van haar eigen archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van een archeologische beleidskaart kan worden vastgesteld of voor gebieden een archeologische verwachtingswaarde geldt. Gekoppeld aan de verwachtingswaarde geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen van een bepaalde omvang. De meest streng beschermde categorie betreft archeologisch waardevolle gebieden die op grond van de Erfgoedwet zijn beschermd. Gebieden waar weinig of geen archeologische sporen worden verwacht, zijn vrijgegeven voor bodemingrepen.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied geldt grotendeels een gematigde archeologische verwachtingswaarde. Op een enkele plek geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. het plangebied wordt op een aantal plekken doorsneden door een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor een klein gedeelte is het plangebied gelegen in een gebied van een zeer hoge archeologische waarde.

In paragraaf 5.10 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

De provincie Flevoland is bezig met het vergroten van de capaciteit van de N305 (Gooiseweg) tussen de N704 (Gooimeerdijk-Oost) en de N302 (Ganzenweg) in verband met de verwachtte groei van de verkeersintensiteiten door onder andere de ontwikkeling van Schaalsprong Almere, de groei van de bedrijvigheid in Zeewolde en de groei van luchthaven Lelystad. De capaciteitsverruiming van de N305 wordt behaald door het aantal rijstroken te verdubbelen. Deze capaciteitsverruiming gebeurt in drie fasen:

  • 1. N301 (Nijkerkerweg) - Zeewolde (aansluiting met Trekkersveld III/Assemblageweg);
  • 2. Zeewolde (aansluiting met Trekkersveld III/Assemblageweg) - kruising N302 (Ganzenweg);
  • 3. N704 (Gooimeerdijk-Oost) - N301 (Nijkerkerweg).

Fases 1 en 2 zijn reeds gerealiseerd. Fase 3 is opgenomen in het provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (p-MIRT) voor 2020/2021.

4.1 Nut en noodzaak

De Gooiseweg en de Nijkerkerweg (N301) zijn belangrijke provinciale wegen voor de ontsluiting van Almere in zuidelijke en oostelijke richting. Tevens is het een belangrijke provinciale ontsluitingsweg voor Zeewolde in westelijke en zuidelijke richting en vice versa.

De verdubbeling van de Gooiseweg fase 3 is de laatste ingreep voor het complementeren van de 2x2 ring van autowegen en autosnelwegen rondom het nieuwe Lelystad Airport en vormt een alternatieve route voor verkeer bij incidenten op de A28, A6 en A27.

Dit deel van de Gooiseweg loopt in de huidige vorm in de periode 2020 -2025 tegen een capaciteitsgrens aan. Verdubbeling van de Gooiseweg kan dit capaciteitsprobleem oplossen. Daarnaast is ook de rotonde Gooiseweg/Nijkerkerweg (N301) tijdens de avondspits overbelast en is er onvoldoende capaciteit. Deze kruising dient dan ook verruimd te worden.

De veiligheid op de kruising met de Gooimeerdijk-Oost was mede een aanleiding dit deel van de Gooiseweg aan te pakken. De veiligheid op deze kruising is door het plaatsen van een verkeersregelinstallatie inmiddels verbeterd.

Dit project moet de volgende doelen bereiken:

  • Het verbeteren van de doorstroming en daarmee het verkorten van reistijd.
  • Het verbeteren van de bereikbaarheid van de regio.
  • Het verbeteren van de verkeersveiligheid.

4.2 Fase 3

In de huidige situatie bestaat de Gooiseweg tussen de Gooimeerdijk-Oost (N704) en de Nijkerkerweg (N301) uit twee keer één rijstrook met bij de kruisingen enkele extra opstelstroken. Het beoogde dwarsprofiel voor de uitbreiding naar een 2 keer 2 rijbaansstroomweg biedt ruimte aan twee rijbanen van 7,75 meter breed, buitenbermen van 9,20 meter breed (de obstakelvrije zone is 10 meter) en een middenberm van 10 meter tussen de kanten van de verharding. De breedte van de rijbanen is conform de Richtlijn Wegontwerp Flevoland ontworpen.

De Gooiseweg wordt ingericht als een 100 km/u weg.

De kruising met de Gooimeerdijk-Oost is op basis van de in paragraaf 1.3 genoemde omgevingsvergunning inmiddels voorzien van een verkeersregelinstallatie (verkeerslichten) om het veilig oprijden vanaf de Gooimeerdijk-Oost op de Gooiseweg mogelijk te maken. Om de doorstroming op de Gooiseweg te waarborgen is er eveneens een bypass noordelijk van de Gooiseweg aangelegd.

De kruising met de Nijkerkerweg is in de huidige situatie voorzien van een turborotonde. Deze turborotonde wordt vervangen door een verkeersregelinstallatie (verkeerslichten) met vrije rechtsaffers vanuit het westen naar het zuiden en vanuit het zuiden naar het oosten.

Ten behoeve van de baanverdubbeling van de Gooiseweg zijn de verkeersintensiteiten in de huidige en de toekomstige situatie berekend. De verkeersintensiteiten zijn allen doorgerekend in een verdeling dag - avond - nacht en aandeel lichte motorvoertuigen - middelzwaar vrachtverkeer - zwaar vrachtverkeer.

Met de capaciteitsuitbreiding van de

Als gevolg van de capaciteitsuitbreiding van de Gooiseweg vindt er een verschuiving plaats van het verkeer. Uit analyses blijkt dat er op de N305, de N302 en de A6 (Almere – A1) een toename is van meer dan 500 motorvoertuigen per etmaal. Een afname van meer dan 500 motorvoertuigen is te zien op A1, A28, A27 (N706-N305), A6 (Lelystad-Almere) en N706. De verbreding van de N305 zorgt er dus voor dat de A-wegen ontlast worden en de N-wegen meer gebruikt worden (provinciale wegen N305 en N302).

Afbeelding 4.1 geeft de toename (rood) en afname (groen) als gevolg van de capaciteitsuitbreiding van de N305 tussen de N704 en de N301 ten opzichte van de autonome situatie weer voor 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPGooisewegfase3-VS01_0002.png"

Afbeelding 4.1 Toename (rood) en afname (groen) als gevolg van de capaciteitsuitbreiding op de Gooiseweg tussen de N704 en de N301 ten opzichte van de autonome situatie in het toekomstjaar 2030 (aantal motorvoertuigen per etmaal op werkdagen). Een verschil van minder dan 250 voertuigen wordt niet weergegeven.

Al deze verkeersintensiteiten vormen gezamenlijk de input voor de diverse onderzoeken (Hoofdstuk 5), waaronder die voor geluid en luchtkwaliteit.

Parkeren is niet mogelijk langs de Gooiseweg.

4.3 Landschappelijke inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPGooisewegfase3-VS01_0003.png"

Afbeelding 4.2 Plan schematisch weergegeven (bron: Landschapsvisie N305 Gooiseweg fase 3)

Voor de derde fase van de Gooiseweg is een Landschapsvisie opgesteld (Landschapsvisie N305 Gooiseweg fase 3, Maris, juni 2017). Op basis van deze Landschapsvisie wordt een Groenstructuurplan opgesteld. Het Groenstructuurplan gaat uit van de volgende landschappelijke en ecologische uitgangspunten:

  • Er wordt een 10 meter brede middenberm gerealiseerd.
  • Er moet vanaf de N305 zicht zijn op de Hoge Vaart.
  • De bestaande eikenrijen dienen (zoveel mogelijk) behouden te blijven.
  • De kruising met de zone van de Oer-Eem wordt niet zichtbaar gemaakt middels beplanting.
  • Er worden openingen gemaakt in de eikenrijen ter plaatse van bijzondere plekken.
  • De passeerbaarheid van duikers wordt verbeterd.
  • De functie van de noordelijke berm als ecologische corridor wordt verbeterd.
  • De zuidelijke wordt niet aantrekkelijk gemaakt voor flora en fauna ter voorkoming van oversteekslachtoffers.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)

Wettelijk kader

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor, of een besluit neemt over, projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen (gesloten spoor). Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'C-lijst') geeft de aard en omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben (m.e.r.-beoordeling). Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'D-lijst'). Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen zodra een project één of meer van de beschreven activiteiten in Onderdeel D bevat, ongeacht de omvang van deze activiteiten. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

In afbeelding 5.1 zijn bovenstaande regels schematisch weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPGooisewegfase3-VS01_0004.png"

Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, via: http://www.infomil.nl

Afbeelding 5.1 schematische weergave m.e.r.-(beoordelings)plicht

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor, het open spoor, waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een planm.e.r.

Onderzoek

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld (Aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling N305 Gooiseweg, Royal HaskoningDHV, 18 juli 2018, Bijlage 1).

Eerstens is beoordeeld of de activiteiten voorkomen in de C- of D-bijlagen van het Besluit m.e.r. 1994 en of de activiteiten de (indicatieve) drempelwaarden overschrijden. Daarna is beoordeeld of significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten.

De Gooiseweg voldoet aan de omschrijving zoals opgenomen in de de D-lijst (activiteiten onder D 1.1 en D 1.2). Derhalve moet worden beoordeeld of er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De aanmeldingsnotitie beschrijft de gevolgen van het plan voor het milieu. In de aanmeldingsnotitie is het alternatief getoetst aan bijlage III van de Europese richtlijn inzake milieueffectbeoordeling.

Uit de m.e.r.-aanmeldingsnotitie blijkt dat voor een aantal aspecten hooguit sprake is van een beperkt negatief effect. Er is in geen geval sprake van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Grote nadelige effecten ten aanzien van milieu ontbreken. Tevens zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uit te sluiten. Met het treffen van passende maatregelen is de conclusie gerechtvaardigd dat een volledige m.e.r.-procedure, en daarmee het opstellen van een MER, niet nodig is.

Conclusie

Grote nadelige effecten ten aanzien van milieu ontbreken. Tevens zijn significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uit te sluiten. Met het treffen van passende maatregelen is de conclusie gerechtvaardigd dat een volledige m.e.r.-procedure, en daarmee het opstellen van een MER, niet nodig is.

De m.e.r.-aanmeldingsnotitie is door de gemeenteraad van Zeewolde op 27 september 2018 vastgesteld.

In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de gevolgen van het plan ten aanzien van de diverse milieuaspecten.

5.2 Bedrijven en milieuzonering

Beleidsmatig kader

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).

Toetsing

Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op een provinciale weg. Verkeer is geen activiteit die onder de bedrijven en milieuzonering. Omdat verkeer constant in beweging is, is er ook geen sprake van een gevoelige activiteit. Een milieueffect vanuit de omgeving ten aanzien van de bedrijven en milieuzonering is dan ook niet te verwachten.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering is niet relevant voor dit bestemmingsplan en vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Verkeer

Inleiding

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Onderzoek

Verkeer

In Hoofdstuk 4 is reeds uitgebreid ingegaan op de verkeerskundige aspecten van het plan. Kortheidshalve wordt naar dit hoofdstuk verwezen.

Parkeren

Het plangebied maakt geen functies mogelijk waarbij parkeren noodzakelijk is. Derhalve worden geen parkeervoorzieningen aangebracht. Parkeervoorzieningen kunnen binnen de bestemming 'Verkeer' wel worden aangelegd.

Conclusie

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van de baanverdubbeling Gooiseweg fase 3. Aanpassingen aan de kruisingen met de Gooimeerdijk-Oost en de Nijkerkerweg worden eveneens mogelijk gemaakt. De gehanteerde uitgangspunten voor het wegontwerp worden allen toegepast in de diverse voor dit bestemmingsplan benodigde onderzoeken.

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren.

5.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.

Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.

Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).

Luchtkwaliteitseisen

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Onderzoek

De effecten van het plan ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zijn beschouwd in een notitie (Baanverdubbeling Gooiseweg (N305), onderdeel luchtkwaliteit, Royal HaskoningDHV, 8 maart 2018, Bijlage 2).

Uit een berekening middels de NSL-monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties in het ruime gebied rond de Gooiseweg ruim onder de grenswaarden uit de Wm liggen en dat concentraties, onder invloed van dalende achtergrondconcentraties en emissiefactoren, in de toekomst verder zullen dalen.

De baanverdubbeling heeft, in relatie tot de bestaande situatie, een beperkt effect op de verkeersafwikkeling en verkeersaantrekkende werking. Gezien dit effect en de grote ruimte tussen de heersende concentraties en de grenswaarden uit de Wm, leidt de baanverdubbeling niet tot een benadering of overschrijding van de grenswaarden uit de Wm.

Conclusie

Hierdoor is aannemelijk gemaakt dat het plan op grond van art. 5.16, lid 1 sub a Wm voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (Wm). Hiermee is het bestemmingsplan met oog op het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

5.5 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.

Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wet geluidhinder, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.

Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.

De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.

Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:

  • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
  • 5 dB voor overige wegen.

Onderzoek

Om te bepalen of er als gevolg van het plan sprake is van "reconstructie" in het kader van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Baanverdubbeling Gooiseweg (N305) Akoestisch onderzoek, Royal HaskoningDHV, 28 september 2018, Bijlage 3).

Uit het onderzoek blijkt dat op één woning (Tureluurweg 58, Almere) sprake is van een toename van de geluidbelasting van 1,50 dB of meer. Op basis van de Wet geluidhinder is er ter plaatse van deze woning sprake van "reconstructie".

Het bevoegde gezag, de provincie Flevoland, heeft in haar afweging de keus gemaakt om voor deze woning aan de Tureluurweg 58, een hogere waarde vast te stellen. De grenswaarde voor de binnenwaarde van 33 dB dient voor deze woning hierbij te worden geborgd.

Voor deze woning wordt een hogere waarde van 51 dB (inclusief 2 dB aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) vastgesteld.

Uitstraling van de effecten

De geluidbelasting op de woningen langs de aansluitende wegen (Gooimeerdijk-Oost (N307) en Nijkerkerweg (N301)) zal vanwege de toename van het extra verkeer op de Gooiseweg niet leiden tot een geluidbelasting van meer dan 48 dB op deze woningen.

Gesteld mag worden dat er geen aanleiding is om geluidbeperkende maatregelen aan de Gooimeerdijk en Nijkerkerweg te treffen om de geluidtoename op deze wegen te reduceren vanwege de wijzigingen aan de Gooiseweg.

Conclusie

Als gevolg van de baanverdubbeling Gooiseweg is er op één woning (Tureluurweg 58, Almere) sprake van "reconstructie" als bedoeld in de Wet geluidhinder. Met het vaststellen van een hogere waarde, kan het bestemmingsplan met het oog op het aspect geluid als uitvoerbaar worden geacht.

5.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Met de publicatie van de besluiten externe veiligheid inrichtingen (Bevi), externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de algemene regels op grond van de Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit, Vuurwerkbesluit) heeft het Rijk belangrijke kaders voor het beleid over externe veiligheid vastgesteld.

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

In het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) zijn normen en regels opgenomen voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en zijn omgeving. Dit besluit is niet van toepassing op aanpassing of aanleg van infrastructuur. Voor het bestemmingsplan zijn daarom de criteria plaatsgebonden risico en groepsrisico beoordeeld op basis van de eisen uit de Beleidsregels EV-beoordeling tracebesluiten. Voor de provinciale weg N305 is paragraaf 2.2 'Aanleg of wijziging van wegen die geen deel uitmaken van het Basisnet' uit de Beleidsregels van toepassing.

Onderzoek

Over de Gooiseweg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Wat de mogelijke gevolgen van de verdubbeling van de Gooiseweg zijn voor het aspect externe veiligheid is onderzocht (Externe veiligheid verbreding Gooiseweg (N305), Royal HaskoningDHV, 3 oktober 2018, Bijlage 4).

In het onderzoek zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico onderzocht.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is het risico op een plaats langs, op of boven een transportroute, uitgedrukt in een waarde voor de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Het plaatsgebonden risico is zowel in de huidige situatie als na verbreding van de Gooiseweg naast de weg lager dan 10-6/jaar. Het plaatsgebonden risico legt hiermee geen beperkingen op voor de vaststelling van de plannen.

Groepsrisico

Het groepsrisico zijn de cumulatieve kansen per jaar per kilometer transportroute dat tien of meer personen in het invloedsgebied van een transportroute overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die transportroute waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Het groepsrisico is zowel in de huidige situatie als na realisatie van de plannen nihil (lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde). Voor de vaststelling van het bestemmingsplan geldt daarom op basis van de beleidsregels geen plicht tot het verantwoorden van het groepsrisico.

In het kader van goede ruimtelijk ordening wordt geadviseerd wel aandacht te besteden aan de mogelijkheden van de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied om zich in veiligheid te brengen indien zich een zodanige ramp of zwaar ongeval voordoet.

Conclusie

Er is geen sprake van een plaatsgebonden risico naast de weg. Het groepsrisico is nihil. Derhalve is het bestemmingsplan uitvoerbaar voor wat betreft het aspect externe veiligheid.

5.7 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden moet bestaan van een saneringssituatie.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Onderzoek

Bij de verbreding van de N305 wordt de bodem 'geroerd' en vindt grondverzet plaats. Ten aanzien van bodemverontreinigingen is één locatie ten noorden van het traject N305 aangewezen als verontreinigd (bron: bodematlas van de Provincie Flevoland). Deze ligt ter plaatse van de asverspringing van de Hoge Vaart, zie afbeelding 5.2.

Het plangebied ligt binnen de boringvrije zone. Er is, gezien de geringe diepte van de aanleg echter geen effect op deze zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BPGooisewegfase3-VS01_0005.png"

Afbeelding 5.2 bodemverontreiniging ten noorden van de Gooiseweg

Omdat verkeer geen gevoelige functie is en gezien de bekende geringe verontreinigingen, kan gesteld worden dat de kwaliteit van de grond voldoende is voor het gebruik voor een verkeersfunctie.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.8 Water

Wettelijk kader / inleiding

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

Onderzoek

Als gevolg van de verbreding van de Gooiseweg mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren. Met Waterschap Zuiderzeeland heeft afstemming plaats gevonden over de relevante aspecten van de waterhuishouding. Het gaat om waterkwaliteit, compensatie waterberging als gevolg van toename verharding en het aanleggen van duikers. Na een toelichting op de huidige situatie en de plansituatie wordt stil gestaan bij deze aspecten. Het gaat daarbij niet om concrete ontwerpuitwerkingen maar hoe de toekomstige situatie er grofweg uit komt te zien (zoals wijze van afwateren en te treffen voorzieningen).

Huidige situatie

In de huidige situatie ligt de Gooiseweg onder afschot naar de zuidzijde. Het afstromend wegwater stroomt af via een brede berm van circa 8 meter naar de zuidelijke zak-/bermsloot. Aan de noordzijde ligt ook een zak-/bermsloot, maar daar stroomt in de huidige situatie geen wegwater naar toe. De zak-/bermsloten zijn niet in beheer bij Waterschap Zuiderzeeland en worden onderhouden door Provincie Flevoland. De Hoge Vaart die ten noorden parallel aan de Gooiseweg ligt en ook voor de watergangen die ten zuiden parallel aan de Gooiseweg liggen zijn wel onderdeel van het door het Waterschap beheerde watersysteem. Het hele projectgebied ligt in één peilgebied waarvoor een streefpeil geldt van 5,20 m –NAP (er is geen verschil in zomer- en winterpeil). Naar gelang de behoefte kan dit peil maximaal 0,2 meter hoger of lager gezet worden.

Toekomstige situatie

De afwatering van de huidige rijbaan blijft in de plansituatie gelijk. Aan de noordzijde worden in de plansituatie een nieuwe rijbaan (met 2 rijstroken) aangelegd onder afschot naar de noordzijde. Het afstromend wegwater van de nieuwe rijbaan stroomt af naar een brede obstakelvrije berm. In de berm zal het meeste hemelwater infiltreren. Bij extreme regenval wordt het water gebufferd in een nieuwe afwateringsvoorziening. Naast deze bufferfunctie heeft de afwateringsvoorziening als hoofdfunctie om het drainagewater uit het wegcunet te ontvangen. Via een verhoogd aangelegde duiker overlopen naar omliggend watersysteem. Het wegtracé wordt gekruist door twee watergangen (Priem- en Rassenbeektocht). In het verlengde van de bestaande rechthoekduikers worden nieuwe duikers aangebracht om de noordbaan mogelijk te maken.

Waterkwaliteit

Binnen dit project wordt het afstromend wegwater niet rechtstreeks geloosd op het oppervlaktewater. In lijn met het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi, 16 maart 2011) wordt het afstromend wegwater geïnfiltreerd en voorgezuiverd in de berm. Conform de CIW nota 'Afstromend wegwater' (2002) moeten de bermen tenminste 3 à 5 meter breed zijn om een goede kwalitatieve zuivering te kunnen garanderen. De berm van de Gooiseweg zijn vanwege verkeersveiligheid breder.

Compensatie waterberging

Het verhard oppervlak neemt in de plansituatie toe met circa 42.600 m2. Dit mag niet leiden tot een versnelde afvoer van afstromend hemelwater op het oppervlaktewatersysteem. Doordat het overgrote deel van het afstromend hemelwater infiltreert in de berm en het overige deel wordt opgevangen in de nieuwe afwateringsvoorziening, neemt de afvoer op het oppervlaktewatersysteem niet toe ten opzichte van de huidige situatie. Detailafstemming met betrekking tot compensatie hierover vindt nog nader plaats. De eerste overleggen over de waterhuishouding Gooiseweg fase 3 hebben reeds plaatsgevonden waarbij uitgangspunten en visies gedeeld zijn. Nadere uitwerking en compensatiemaatregelen worden in het ontwerp uitgewerkt.

Aanleg van duikers

Waterschap Zuiderzeeland toetst (aan de hand van hydraulische berekeningen) of de extra weerstand als gevolg van de effecten van de nieuwe duikers in de kruisende watergangen acceptabel is.

Conclusie

In het kader van het plan voor de verbreding van de Gooiseweg en de bijbehorende bestemmingsplanprocedure is de watertoets doorlopen. Met Waterschap Zuiderzeeland zijn de te nemen type maatregelen doorgesproken en afgestemd, en worden in het vervolgtraject – de ontwerpfase – in onderlinge afstemming verder uitgewerkt. Deze dienen er dusdanig voor te zorgen dat de waterhuishoudkundige situatie in de plansituatie niet verslechtert en de instemming van het Waterschap kan doorstaan.

5.9 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming heeft de volgende algemene doelen:

  • het beschermen en ontwikkelen van de natuur;
  • het behouden en herstellen van biologische diversiteit;
  • het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardvolle landschappen.

Deze algemene doelenbepaling beoogt actieve soortenbescherming anders dan de vorm van passieve soortenbescherming via de verbodsbepalingen. De opdracht aan bestuursorganen is om actief beleid te voeren teneinde een gunstige staat van instandhouding van de soorten te bereiken. Deze verplichting om aan actieve soortenbescherming te doen, vloeit voort uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.

Onderzoek

Om de gevolgen van de aanleg van de baanverdubbeling van de Gooiseweg te toetsen aan de vigerende natuurwet- en regelgeving is een natuurtoets (N305 Gooiseweg fase 3: natuurtoets, Royal HaskoningDHV, 1 oktober 2018, Bijlage 5) uitgevoerd. In de natuurtoets dient als:

  • Voortoets in het kader van Natura 2000;
  • Quickscan Soortenbescherming;
  • Indicatie te kappen houtopstand;
  • Beoordeling Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Naar aanleiding van de natuurtoets is aanvullend (veld)onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen en bever (Aanvullend ecologisch (veld)onderzoek N305/N301, Gooiseweg fase 3, Royal HaskoningDHV, 1 oktober 2018, Bijlage 6). In dit onderzoek is eveneens gekeken naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde (vogel)nesten en/of geschikte boomholtes als vleermuisverblijfplaatsen.

Uit de natuurtoets blijkt dat mitigerende maatregelen nodig zijn. Deze mitigerende maatregelen zijn uitgewerkt in een notitie (Beknopte uitwerking en afweging mitigerende maatregelen n.a.v. natuurtoets en aanvullende veldonderzoek juni_augustus 2018 (WP 4.1.1), Royal HaskoningDHV, 1 oktober 2018, Bijlage 7).

Voortoets Natura 2000

Uit de voortoets blijkt dat de baanverdubbeling leidt tot een verandering in verkeersafwikkeling. Ter hoogte van Natura 2000-gebied Naardermeer leidt dit tot een toename van stikstofdepositie van maximaal 0,28 mol N/ha/j. Ten aanzien van overige Natura 2000-gebieden en alsook voor het aspect geluid zijn (significant) negatieve gevolgen uit te sluiten.

Conform het Programma aanpak stikstof (PAS) - periode 2015-2021 - is voor Natura 2000-gebied Naardermeer op dit moment ontwikkelruimte beschikbaar en kan volstaan worden met een melding. Een alternatief is gebruik maken van gereserveerde ontwikkelruimte voor een prioritair project en/of de ontwikkeling alsnog definiëren als een prioritair project. Vooralsnog lijkt er genoeg ontwikkelruimte in het PAS beschikbaar te zijn op basis waarvan geen sprake is van negatieve effecten op het duurzaam behalen van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000 Naardermeer.

Bij een herberekening van de stikstofdepositie ten gevolge van een nieuwe release van AERIUS bleek er op de Veluwe eveneens sprake te zijn van een klein effect. Er is daarom een Wet natuurbescherming vergunning aangevraagd voor de toename van stikstofdepositie op de Veluwe en het Naardermeer. Deze vergunning is verleend op 22 november 2017 waarbij conform de Regeling natuurbescherming de benodigde ontwikkelingsruimte is toegekend en geregistreerd in AERIUS Register. Deze vergunning is inmiddels onherroepelijk. Aan deze vergunning is een voorwaarde verbonden dat de aannemer moet aantonen dat de realisatie niet maatgevend is (zoals verwoord in de vergunning).

Quickscan soortenbescherming

Binnen het plangebied en in de nabije omgeving komen wettelijk beschermde soorten voor op basis van de vogelrichtlijn (VR), de habitatrichtlijn (HR) en artikel 3.10 van de Wnb. Het betreft broedvogels (VR), foeragerende roofvogels (onder andere kerkuil), algemene amfibiesoorten (bruine en groene kikker), bever (HR), foeragerend vleermuizen (HR) en overige grondgebonden zoogdieren (art. 3.10).

Uit het aanvullend onderzoek is gebleken dat er in het plangebied beschermde soorten voorkomen met functioneel leefgebied bij de Rassenbeektocht en/of Priemtocht. Het zijn vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis en watervleermuis), bever en otter. Ter voorkoming van overtreding van verbodsbepalingen voor strikter beschermde soorten (HR: vleermuizen, bever en otter; VR: broedvogels en kerkuil) dienen mitigerende maatregelen uitgevoerd te worden. Hiermee zijn negatieve effecten te voorkomen. Voor de beschermde soorten vleermuizen, bever en otter is het aan het bevoegde gezag, de provincie Flevoland, te beoordelen of een ontheffing noodzakelijk is. De ontheffing is naar verwachting te verkrijgen op basis van de voorgestelde mitigerende maatregelen.

In de notitie over mitigerende maatregelen is onderzocht welke mitigerende maatregelen getroffen kunnen worden en welke het meeste efficiënt zijn. Het plan kan voorzien in de volgende mitigerende maatregelen:

  • Een ecoduiker in de Rassenbeektocht voor de uitwisseling van kleine grondgebonden zoogdieren. De bestaande duiker wordt voorzien van een loopplank. De bestaande duiker wordt ingekort zodat er ruimte is om in de middenberm een ruimte te creëren voor lichtinval en waarna de nieuwe duiker onder de nieuwe noordelijke rijbaan hierop aan kan sluiten.
  • De nieuwe duiker in de Priemtocht wordt voorbereid zodat er op termijn eveneens een loopplank ingebouwd kan worden.
  • Het creëren van een hop over voor vleermuizen door het aanbrengen van opgaande beplanting in de middenberm, waardoor vleermuizen hoog over de weg kunnen vliegen.
  • Het is gewenst zogenaamde bolpalen aan te brengen om te voorkomen dat kerkuilen op palen gaan zitten (niet wettelijk).
  • De oeverstroken bij de Priemtocht kunnen worden voorzien van basaltblokken zodat de otter meer gebruik zal maken van de ecopassage (niet wettelijk). Deze maatregel is niet verplicht en wordt overwogen.
  • het aanbrengen van netten of rasters in de bocht van de Gooiseweg nabij de Gooimeerdijk-oost kan voorkomen dat bevers nieuwe burchten gaan aanleggen.

Het plan kan in het licht van de soortenbescherming doorgang vinden onder voorwaarde van het treffen van mitigerende maatregelen.

Indicatie houtopstanden

In verband met de baanverdubbeling moeten 507 bomen, waarvan 437 zomereiken en 70 Westamerikaanse balsempopulieren van overwegend 9 tot 12 meter hoogte (stamdiameter 20 tot 30 centimeter) en 56,4 are (0,5 hectare) loofbos gekapt worden. Herplant geldt alleen voor de 437 zomereiken en 0,5 hectare loofbos en kan naar verwachting voor een groot deel in de resterende laanstructuren en/of locaties langs de weg en/of omgeving plaatsvinden. Dit zal nader uitgewerkt moeten worden in een landschappelijk inpassingsplan.

Beoordeling NNN

De baanverdubbeling leidt tot toename van versnippering en toename van risico op aanrijdingen dat met behulp van faunapassages bij bijvoorbeeld de duiker van de Rassenbeektocht en Priemtocht gemitigeerd kan worden. Het plan leidt tot toename in geluidbelasting. De aanwezige wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN binnen de invloedssfeer van de Gooiseweg fase 3, specifiek broedvogels, zijn gemiddeld tot matig gevoelig voor geluidverstoring. De toename in geluidbelasting leidt mogelijk tot extra verstoring van broedvogels maar de effecten zijn zeker niet significant.

Conclusie

Uit de natuurtoets volgt dat de baanverdubbeling doorgang kan vinden in het licht van de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland onder een aantal voorwaarden.

Ten aanzien van de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Veluwe is in verband met de stikstofdepositiebijdrage reeds een Wet natuurbescherming vergunning verleend.

Ten aanzien van de wettelijk beschermde soorten is een ontheffing nodig voor een aantal overige kleine zoogdiersoorten van artikel 3.10a en b alsook mitigerende maatregelen ter voorkoming van overtreding van verbodsbepalingen voor strikter beschermde soorten (HR: vleermuizen, bever, otter; VR: broedvogels, kerkuil). De mitigerende maatregelen die direct gerelateerd zijn aan het ontwerp moeten gewaarborgd worden in het ontwerp- en aanbestedingsproces. Waarborging van de mitigerende maatregelen in de aanlegfase gericht op zoogdieren, broedvogels, vleermuizen en zoogdieren vindt plaats via ontheffing alsook in de vorm van een ecologisch werkprotocol. Het ecologisch werkprotocol moet opgesteld worden door een ter zake deskundige vóórdat de werkzaamheden worden begonnen om te voldoen aan de eisen die een goedgekeurde gedragscode stelt (aantoonbaar werken). Dit protocol dient te allen tijde op het werk aanwezig te zijn.

Mitigerende maatregelen vanuit het NNN (opheffen versnippering/voorkomen faunaslachtoffers) komen overeen met maatregelen gerelateerd aan het ontwerp vanuit de soortenbescherming (faunapassages Rassenbeektocht en Priemtocht; doelsoorten: bever, otter (potentieel), watergerelateerde vleermuizen, kleine tot middelgrote zoogdieren en amfibieën).

Er kan voldaan worden aan de voorwaarden die hiervoor gesteld worden (ontheffingen, mitigerende maatregelen, ecologisch werkprotocol etc.). Derhalve kan gesteld worden dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect ecologie.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.

Omgevingsplan 2006-2015

Het omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 met een doorkijk naar 2030 is vastgelegd in het Omgevingsplan 2006. De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten. Tot de kernkwaliteiten worden die elementen en patronen gerekend die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland, waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd. Naast de kernkwaliteiten valt een aantal cultuurhistorische en landschappelijke elementen en patronen in de categorie basiskwaliteit. Het gaat dan om openheid, de verkavelingsstructuur, het bijzondere stedenbouwkundige concept van Nagele en het werkeiland Lelystad-Haven, de gemalen, hoge bruggen en de voormalige Zuiderzeekustlijn en de erfbeplanting.

Op de archeologische beleidskaart van de provincie wordt een onderscheid gemaakt tussen Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), de Top-10 archeologische locaties en archeologische aandachtsgebieden. Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Flevoland ligt het plangebied in het archeologisch aandachtsgebied ‘Voormalig Eem-stroomgebied’. In de omgeving van het plangebied zijn de cultuurhistorische kernkwaliteiten ‘De Groene Kathedraal’ (landschapskunstwerk), de ‘Gooimeerdijk’ en ‘Eemmeerdijk’ (dijken), de ‘Tureluurweg’ (interne ontsluiting en flankerende beplanting), de ‘Hoge Vaart’ (vaarten) en ‘Stichtse Putten’ (bosrand) gelegen (afbeelding 3).

Archeologische vrijstellingenkaart Zeewolde

De gemeente Zeewolde beschikt over een archeologische vrijstellingenkaart. Op deze kaart worden zeven gebieden onderscheiden:

  • 1. Archeologie vrij: geen voorschriften vanuit archeologie.
  • 2. Waarde - Archeologie 1: alle ingrepen zijn vergunningplichtig.
  • 3. Waarde - Archeologie 2: ingrepen dieper dan 50 centimeter beneden maaiveld en met een oppervlakte van 100 m2 of meer zijn vergunningplichtig.
  • 4. Waarde - Archeologie 3: ingrepen dieper dan 50 centimeter beneden maaiveld en met een oppervlakte van 500 m2 of meer zijn vergunningplichtig.
  • 5. Waarde - Archeologie 4: ingrepen dieper dan 100 centimeter beneden maaiveld en met een oppervlakte van 500 m2 of meer zijn vergunningplichtig.
  • 6. Waarde - Archeologie 5: ingrepen dieper dan 150 centimeter beneden maaiveld en met een oppervlakte van 500 m2 of meer zijn vergunningplichtig.
  • 7. Waarde - Archeologie 6: ingrepen met een oppervlakte van 25.000 m2 of meer zijn vergunningplichtig.

Het plangebied ligt voor een groot deel in een zone met ‘Waarde – Archeologie 5’. In het oostelijk deel van het plangebied doorkruist het tracé een zone met ‘Waarde – Archeologie 2’. In het westelijk deel van het plangebied geldt voor een deel van het plangebied geen archeologische waarde en voor een klein deel ‘Waarde – Archeologie 1’.

Onderzoek

Om vast te stellen of er in het plangebied sprake is (of kan zijn) van archeologische resten of cultuurhistorische waarden die door de ingrepen verstoord dreigen te worden, is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Archeologisch en cultuurhistorisch vooronderzoek in het kader van de reconstructie van de provinciale weg N305 (Gooiseweg) te Zeewolde, gemeente Zeewolde, Vestigia, 11 juli 2018, Bijlage 8).

Archeologie

In de bovenste lagen binnen het plangebied, de Zuiderzee-, Flevo- en Almere-afzettingen kunnen scheepswrakken of -wrakresten worden aangetroffen. Hoewel altijd een kans bestaat om scheepswrakken of scheepsonderdelen aan te treffen is de archeologische verwachting hiervan voor wat betreft de planlocatie niet hoger dan elders in Flevoland. In de praktijk worden scheepswrakken of onderdelen van schepen voornamelijk bij toeval tijdens het grondverzet gevonden, omdat ze met de gebruikelijke archeologische opsporingstechnieken nog niet van te voren kostenefficiënt in kaart zijn te brengen.

Op basis van een ruimtelijke analyse van bekende scheepswrakken is berekend dat de gemiddelde dichtheid van scheepswrakken in Flevoland 0,3/km² bedraagt. Het oppervlak van het plangebied bedraagt ca. 0,64 km². Dit leidt tot de berekening 0,64 x 0,3 = 0,2 scheepswrakken. De kans op het aantreffen van scheepsresten binnen het plangebied is daarmee klein, te meer daar het plangebied ook het huidige tracé van de N305 omvat. Daarbij moet overigens ook worden aangetekend dat voor een relatief klein plangebied als het onderhavige, de kansberekening (gebaseerd op een groot gebied als Flevoland) in realiteit anders kan uitpakken.

In het plangebied kunnen sporen van bewoning en gebiedsexploitatie voorkomen uit het Mesolithicum en het Vroeg-Neolithicum. Deze sporen zullen zich vermoedelijk in de top van het dekzand bevinden. In de directe omgeving van het plangebied zijn vindplaatsen uit deze perioden vastgesteld. Derhalve wordt geadviseerd een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uit te voeren (verkennende fase). Hieruit kan blijken dat vervolgonderzoek nodig is.

Om mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen worden in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen ('Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5') opgenomen voor de verschillende archeologische (verwachtings)waarden. Aan deze dubbelbestemmingen wordt de voorwaarde gekoppeld dat bij het indienen van een vergunningaanvraag een archeologisch rapport overlegd dient te worden. De vergunning wordt verleend als geen archeologische waarden worden geschaad. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden. Dit kan ook een programma van eisen zijn over hoe om te gaan met de kans op aantreffen van scheepswrakken.

Cultuurhistorie

Het plangebied ligt binnen het landschap ‘Droogmakerijen’. Droogmakerijen zijn ontstaan door drooglegging van voormalige meren, veenplassen of delen van de zee. Door de lage ligging heeft een droogmakerij een ten opzichte van de omgeving afwijkende waterbeheersing, meestal met een kunstmatige uitwatering door molens of gemalen. Rond het betreffende water legde men een kade en vaak een ringsloot of ringvaart aan. Vervolgens werd het water met windmolens - later met stoom-, diesel- of elektrische gemalen - weggepompt. Het nieuw ontstane land werd voorzien van weteringen en afwateringssloten, verkaveld en in gebruik genomen. De Zuiderzeepolders zijn de jongste droogmakerijen van ons land. Ze zijn ontstaan door droogmaking van delen van de voormalige Zuiderzee.

De cultuurhistorische landschappen en structuren in en rondom het plangebied hangen voor een groot deel samen met deze droogmaking.

De Gooiseweg zelf behoort als interlokale weg met een geschiedenis die teruggaat tot de eerste inrichting van de polders, tot de cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Flevoland, maar is niet als zodanig opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie. Omdat met de verbreding van de weg de huidige ligging niet verandert, treedt er geen verandering op in de ontsluitingsstructuur van de polder. Ook heeft de verbreding van de weg naar verwachting geen gevolgen voor het karakter van de omliggende cultuurhistorische landschappen en structuren. Er is binnen en rondom het plangebied geen sprake van gebouwd erfgoed.

Conclusie

Ter plaatse van de verschillende archeologische verwachtingswaarden worden dubbelbestemmingen ('Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5') opgenomen met een bijhorend omgevingsvergunningenstelsel waarbij archeologisch onderzoek geëist wordt bij het roeren van gronden.

Verstoring van aanwezige cultuurhistorische waarden wordt niet verwacht.

De aspecten archeologie en cultuurhistorie leveren geen belemmeringen op voor het uitvoeren van het bestemmingsplan.

5.11 Conventionele explosieven

Inleiding

Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen conventionele explosieven (CE) in het plangebied zijn achtergebleven. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane vondsten van CE kunnen daarnaast resulteren in kosten bij de uitvoeringswerkzaamheden waardoor het plan mogelijk financieel niet uitvoerbaar is.

Onderzoek

Om te onderzoeken of (delen van) het plangebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is of zijn geweest bij oorlogshandelingen waardoor er (mogelijk) CE op of in de bodem zijn achtergebleven is een vooronderzoek uitgevoerd naar CE (Vooronderzoek Conventionele Explosieven N305 Gooiseweg fase 3 Zeewolde Gemeente Zeewolde, Bombs Away, 30 april 2018, Bijlage 9).

Het onderzoeksgebied is onverdacht verklaard op CE. Op basis van de kaarten is vastgesteld dat het onderzoeksgebied in schietoefenterreinen lag. De schietterreinen zijn actief gebruikt: vanaf de drooglegging zijn op verschillende plaatsen (verschoten) granaten geruimd, die voor een deel afkomstig zijn van het geschut waarmee tijdens de Tweede Wereldoorlog werd geoefend op doelen op het IJsselmeer. Mogelijk zijn de terreinen ook na de oorlog nog gebruikt, getuige de aangetroffen verschoten brisantgranaat van een 25 ponder. Deze indicaties zijn echter onvoldoende om een verdacht gebied af te bakenen: in een gebied met een groot oppervlakte zijn slechts een klein tiental CE geruimd, waarvan een aantal (verschoten) granaten betroffen. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen dat de gedeelten van de schietoefenterreinen waar het onderzoeksgebied in is gelegen intensief zijn gebruikt en dat er tientallen of zelfs honderden granaten zijn afgevuurd. Door het ontbreken van duidelijke aanwijzingen is het onderzoeksgebied onverdacht verklaard.

Er kan echter niet worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden spontaan CE worden aangetroffen, afkomstig van de schietoefeningen. Om die reden wordt geadviseerd om binnen het gehele plangebied te werken met een ‘protocol spontaan aantreffen CE’.

Conclusie

Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat het onderzoeksgebied onverdacht is op het aantreffen van CE. Echter kan niet worden uitgesloten dat er geen CE worden aangetroffen in het voormalige schietoefenterrein. Daarom wordt geadviseerd om te werken met een protocol ‘spontaan aantreffen CE’.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is voldoende inzicht in het voorkomen van CE.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding. In de volgende paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels.

6.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN).

6.3 Indeling regels

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

De verdubbeling van de Gooiseweg en de aanleg van de kruisingen met de Nijkerkerweg en de Gooimeerdijk-Oost worden mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Verkeer'. Bestaande wegen en voet- en fietspaden zijn onder de bestemming 'Verkeer' gebracht.

Voor het toestaan van standplaatsen voor ambulante handel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding

De hoogspanningsverbinding die door het plangebied loopt, heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook geldt dat geen gebouwen en bouwwerken mogen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

Het archeologiebeleid van de gemeente Zeewolde is in dit bestemmingsplan overgenomen voor zover het de gronden betreft met een archeologische verwachtingswaarde 1. Alle ingrepen in de bodem zijn vergunningplichtig.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

Het archeologiebeleid van de gemeente Zeewolde is in dit bestemmingsplan overgenomen voor zover het de gronden betreft met een archeologische verwachtingswaarde 2. Indien de oppervlakte van een ingreep groter is dan 100 m2 of de ingreep dieper is dan 0,50 meter kunnen een archeologisch onderzoek en omgevingsvergunning vereist zijn.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

Het archeologiebeleid van de gemeente Zeewolde is in dit bestemmingsplan overgenomen voor zover het de gronden betreft met een archeologische verwachtingswaarde 4. Indien de oppervlakte van een ingreep groter is dan 500 m2 of de ingreep dieper is dan 1,00 meter kunnen een archeologisch onderzoek en omgevingsvergunning vereist zijn.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 5

Het archeologiebeleid van de gemeente Zeewolde is in dit bestemmingsplan overgenomen voor zover het de gronden betreft met een archeologische verwachtingswaarde 5. Indien de oppervlakte van een ingreep groter is dan 500 m2 of de ingreep dieper is dan 1,50 meter kunnen een archeologisch onderzoek en omgevingsvergunning vereist zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden, voor zover er geen voor de bestemming geldende bouwregels van toepassing zijn. Hierin zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In deze regels zijn vormen van verboden gebruik opgenomen die algemeen gelden voor alle bestemmingen, voor zover er geen voor de bestemming geldende specifieke gebruiksregels van toepassing zijn.

Om gronden en bouwwerken in strijd met de parkeernormen te gebruiken kan een omgevingsvergunning verleend worden voor het afwijken van de gebruiksregels.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat één algemene wijzigingsbevoegdheid. Elke bestemming mag gewijzigd worden in de bestemming 'Verkeer', daarnaast mag de bestemming 'Verkeer' gewijzigd worden in elke bestemming om op die manier verbredingen, bochtafsnijdingen en dergelijke van wegen en paden mogelijk te maken.

Artikel 14 Overige regels

In deze regels wordt de nadere eisen regeling voor het gehele plan vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 16 Slotregel

Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.

Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij Algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (als opgenomen in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening) is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval geen sprake.

Met dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan het provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (p-MIRT) van de provincie Flevoland. Dit project wordt dan ook gefinancierd met door de provincie Flevoland beschikbaar gestelde middelen in het kader van het p-MIRT. De totale kosten voor de verdubbeling van de Gooiseweg, derde fase inclusief de aansluitingen op de Nijkerkerweg en de Gooimeerdijk-Oost, zijn door de provincie door middel van extrapolatie op € 7.500.000,- geschat.

Er is onderzoek gedaan naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Conclusie is dat het plan voor zowel de gemeente Zeewolde als de provincie Flevoland financiëel uitvoerbaar is.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.


Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 9 mei tot en met 19 juni 2018 voor zes weken voor een ieder voor inspraak ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is één inspraakreactie ingebracht. Deze inspraakreactie is samengevat en van een reactie voorzien in de Reactienota vooroverleg en inspraak.

7.2.2 Overleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals omliggende gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan is in een vooroverleg besproken met de volgende relevante instanties:

  • Provincie Flevoland;
  • Rijkswaterstaat Midden Nederland;
  • Gemeente Almere;
  • Waterschap Zuiderzeeland;
  • Veiligheidsregio Flevoland;
  • Gasunie Transport Services BV.

De provincie Flevoland, Rijkswaterstaat Midden Nederland en Waterschap Zuiderzeeland hebben een vooroverlegreactie gegeven. Deze vooroverlegreacties zijn samengevat en van een reactie voorzien in de Reactienota vooroverleg en inspraak.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 24 oktober 2018 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.