direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Korte Akkers 41/42, Veendam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding van het plan

Aan de Korte Akkers 42 in Veendam is het agrarisch bedrijf van initiatiefnemers gevestigd. Het bedrijf heeft de beschikking over circa 65 hectare aan landbouwgrond waarop overwegend akkerbouwgewassen worden geteeld.

Circa 11 jaar geleden is de bedrijfslocatie van de buren, Korte Akkers 41 in Veendam, aangekocht.

Bij de laatste herziening van het bestemmingsplan Buitengebied heeft de gemeente besloten om de bouwvlakken van beide bedrijven samen te voegen tot één bouwvlak, waarbij de boerderij op het perceel aan de Korte Akkers 41 is bestemd als tweede bedrijfswoning.

Het bedrijf van initiatiefnemers heeft geen omvang van een tweemansbedrijf. De woning heeft als tweede bedrijfswoning dan ook geen functie voor de bedrijfsvoering. De woning kan simpelweg niet worden bewoond door een persoon wiens huisvesting daar noodzakelijk is. Het gevolg hiervan is dat de bedrijfswoning leeg staat en inmiddels in een zeer slechte staat van onderhoud verkeert.

Initiatiefnemers hebben bij de gemeente daarom het verzoek ingediend om de tweede bedrijfswoning af te splitsen van het agrarisch bedrijf en te bestemmen voor woondoeleinden. Omdat de boerderij te slecht is om te bewonen en zeer dicht op het perceel Korte Akkers 42 ligt, is tevens verzocht om de woonkavel circa 90 meter te verplaatsen in noordwestelijke richting. De huidige boerderij met de bijgebouwen zal worden gesloopt en binnen het nieuwe bouwvlak wordt een particuliere woning gebouwd.

Tevens heeft initiatiefnemer verzocht om de vorm van het agrarisch bouwvlak te wijzigen. In het vigerende bestemmingsplan heeft het bedrijf de beschikking over een niet efficiënt bouwvlak (zie ook afbeelding 1) van 1 hectare. Gevraagd is om hier een efficiëntere, meer rechthoekige, vorm van te maken waar het bedrijf de komende jaren mee vooruit kan.

Tot slot hebben initiatiefnemers de wens om de akkerbouwactiviteiten uit te breiden met een wormenkwekerij.

Voor de nadere vormgeving van de plannen (agrarisch bouwvlak en woonkavel) is een maatwerkprocedure doorlopen, waarbij in overleg met de gemeente en de provincie consensus is bereikt over de ligging van het nieuwe agrarisch bouwvlak, de ligging van het woonperceel en de landschappelijke inpassing. Door middel van de brief van 24 november 2020 laat de gemeente weten dat voor de gewenste aanpassingen een apart bestemmingsplan is vereist, waarbij juridisch geborgd moet worden dat de geaccordeerde landschappelijke inpassing wordt uitgevoerd.

Via de mail van 13 februari 2020 laat de gemeente weten dat de wormenkwekerij in de planherziening meegenomen kan worden, waarbij de kaders voor het uitvoeren van deze activiteit in het plan vastgelegd kunnen worden.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn de beschreven plannen / wijzigingen uitgewerkt en planologisch/juridisch verankerd in de regels en op de verbeelding.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van Veendam aan de Korte Akkers op de grens met de gemeente Midden-Groningen. Het plangebied bestaat uit het agrarisch bouwvlak van het bedrijf en het nieuwe woonperceel. De Korte Akkers is een rustige weg die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor bestemmingsverkeer. Er liggen aan de weg zo'n 11 burgerwoningen en één agrarisch bedrijf. Het bedrijf van initiatiefnemer.

Op de navolgende afbeeldingen is de ligging van het plangebied in de omgeving aangegeven alsmede de globale begrenzing hiervan. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bijbehorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied in de omgeving (links) en de globale begrenzing (rechts)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het perceel is opgenomen in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Veendam, vastgesteld op 24 oktober 2016 en in het Veegplan Buitengebied Veendam 2019, vastgesteld op 28 oktober 2019. Het Veegplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Buitengebied. Dat wil zeggen dat het bestemmingsplan Buitengebied van kracht blijft maar dat hierop middels dit veegplan een aanvulling wordt gedaan. In de navolgende afbeelding is de uitsnede weergegeven van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

Het agrarisch bedrijf heeft in het vigerend bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch'. Het bouwvlak van het bedrijf is door middel van de rode lijn aangegeven. De stippellijn binnen het bouwvlak geeft de functieaanduiding 'bedrijfswoning' aan. Hier is de planologisch bestemde tweede bedrijfswoning aanwezig. Tot slot rust op een deel van het plangebied (westelijk) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

Het wijzigen van de vorm van het agrarisch bouwvlak en het wijzigen van de agrarische bestemming van de tweede bedrijfswoning in de woonbestemming alsmede het verplaatsen van deze bouwtitel buiten het bestaande (agrarisch) bouwvlak kan niet via een binnenplanse procedure plaatsvinden. Om die reden is gekozen voor een partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In hoofdstuk 5 komt de juridische vormgeving aan bod. Het laatste hoofdstuk gaat in op maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Landschap

Het grootschalig, open landschap aan de oost- en zuidoostzijde van Veendam kenmerkt zich door de weidsheid met een veelal nog herkenbare opstrekkende verkaveling. Dit is een herkenbaar overblijfsel van de ontginningsgeschiedenis van Veendam. De gemeente vindt het belangrijk dit historische landschap te behouden, waaronder de kenmerkende openheid en van oudsher aanwezige agrarische functie.

De linten met hun bebouwing vormen een landschappelijk gebied an sich. De linten kenmerken zich door een tweezijdige bebouwing langs de weg met op sommige plekken een doorkijk naar het achterliggende gebied. Van oudsher kenmerken deze linten zich door een grote mate van functiemenging. Om de kenmerken van deze linten te behouden zet de gemeente dan ook in op de bescherming en versterking van deze aspecten in de juridisch/planologische regelingen.

Op onderstaande kaart zijn de voornaamste landschappelijke kenmerken van de gemeente Veendam inzichtelijk gemaakt en is de ligging van het plangebied aangegeven met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0003.png"

Afbeelding 3: landschappelijke kenmerken

In het westelijke deel van Veendam is het (grootschalige) open agrarische landschap deels verdwenen door de aanwezigheid van grootschalige functies als een aantal recreatieterreinen en andere niet-agrarische functies.

De (landschappelijke) voorwaarden die worden verbonden aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn in deze gebieden ook minder stringent.

2.1.2 De locatie

De locatie aan de Korte Akkers 41 en 42 is in gebruik voor agrarische doeleinden. De oorspronkelijke bedrijfswoning (Korte Akkers 42) is in de onderstaande afbeelding aangegeven met nummer 1. De aan de bedrijfswoning verbonden aardappelbewaring (2) is aan de zuidzijde verbonden met de bedrijfswoning. De paardenstal (3) is hier ten westen van gesitueerd. De tweede bedrijfswoning (Korte Akkers 41) is aangegeven met nummer 4 en de daarbij horende bijgebouwen (5), waaronder het stookhok, liggen hier ten westen van. De van oorsprong bij deze bedrijfswoning horende stro-, graan- en machineopslag (6) is het meest zuidelijke gebouw op het perceel. Net buiten het bouwvlak is tot slot de paardrijbak (7) gesitueerd. Het bouwvlak is met de rode stippellijn aangegeven. De bestaande bebouwing ligt geheel binnen het bouwvlak van 1 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0004.png"

Afbeelding 4: bestaande situatie

De bebouwing van de Korte Akkers 41 (4, 5 en 6) is in zeer slechte staat van onderhoud. Toen initiatiefnemers de boerderij met de bijgebouwen in 2010 kochten van de vorige eigenaar was er al sprake van ernstig achterstallig onderhoud. De stro-, graan- en machineopslag (6) wordt momenteel wel gebruikt voor het agrarisch bedrijf. De bedrijfswoning (4) en de daarbij behorende bijgebouwen (5) zijn niet in gebruik en staan sinds de aankoop leeg.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Agrarisch bouwvlak

Het bouwvlak dat oorspronkelijk bij het agrarisch bedrijf aan de Korte Akkers 41 behoorde, ligt voor een groot deel op onbebouwde grond. Het gaat om een oppervlakte van circa 4.200 m2. De situering van dit gedeelte van het bouwvlak ligt ongunstig ten opzichte van de bestaande bedrijfsgebouwen. Logistiek is het bebouwen van dit bouwvlak met bedrijfsgebouwen onwenselijk. Vanuit de bedrijfsvoering is het veel logischer om een rechthoekig bouwvlak te hebben dat aansluit bij de in gebruik zijnde bebouwing.

Aan de oostzijde ligt in de huidige situatie de grens van het agrarisch bouwvlak op de perceelsgrens met de buren (Korte Akkers 43). In de nieuwe situatie schuift het bouwvlak 7 meter op in westelijk richting, waardoor de bebouwing in de nieuwe situatie in ieder geval 7 meter uit de perceelsgrens met de buren gebouwd zal worden. Zie ook de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0005.png"

Afbeelding 5: ligging nieuw agrarisch bouwvlak op 7 meter uit de perceelsgrens met de buren

In de nieuwe situatie krijgt het bouwvlak een omvang van 9.250 m2. In verband met de verplaatsing van de tweede bedrijfswoning buiten het bestaande bouwvlak (zie ook paragraaf 2.2.2) moet initiatiefnemer 750 m2 aan agrarisch bouwvlak inleveren. Dit volgt uit het provinciaal beleid. In paragraaf 3.2 wordt hier nader op ingegaan. De functieaanduiding 'bedrijfswoning' wordt geschrapt van de verbeelding.

De vorm en de ligging van het bouwvlak is tot stand gekomen door middel van de doorlopen maatwerkprocedure. De brief van de afronding van dit traject is als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd. Met de gevoerde maatwerkprocedure is voor de komende jaren voldoende uitbreidingsruimte gecreëerd op het erf.

Mocht het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer in de toekomst een groter bouwvlak nodig hebben, dan is hiervoor in de regels van dit bestemmingsplan een binnenplanse afwijking mogelijkheid opgenomen. Voorwaarde voor een toekomstige verruiming van het bouwvlak naar 1 hectare is dat het blijft passen binnen de maatwerkafspraken (bijv. t.a.v. het doortrekken van beplanting ). Op de verbeelding is een 'wetgevingzone - afwijkingsgebied' opgenomen waarbinnen de afwijkingsmogelijk toepasbaar is. Uitbreiding van het bouwvlak buiten deze wetgevingszone en/of groter dan 1 hectare wordt mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsprocedure.

2.2.2 Woonperceel

Aan de zijde van de weg wordt ter compensatie van het inleveren van de functieaanduiding 'bedrijfswoning', 750 m2 aan agrarisch bouwvlak en de sloop van tenminste 750 m2 aan bedrijfsbebouwing een nieuw woonperceel gerealiseerd voor een particuliere woning. De bebouwing die in ieder geval zal worden gesloopt is aangegeven op de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0006.png"

Afbeelding 6: te slopen bebouwing (geel gemarkeerd)

Het woonperceel krijgt een oppervlakte van circa 1.850 m2, waarop maximaal 300 m2 aan bebouwing (woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen) opgericht mag worden. In de onderstaande afbeelding is uitgegaan van een woning van 175 m2 en een bijgebouw van 125 m2. De woning wordt via een nieuw aan te leggen uitrit ontsloten op de Korte Akkers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0007.png"

Afbeelding 7: nieuw woonperceel

Het nieuwe woonperceel komt tegenover twee particuliere woningen te liggen en vormt daarmee een klein wooncluster (zie afbeelding 8). De ruimtelijke impact van de verplaatsing van het bouwrecht van de (tweede bedrijfs) woning naar de weg is daarmee gering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0008.png"

Afbeelding 8: ligging nieuw woonperceel tegenover twee bestaande woonpercelen

2.2.3 Wormenkwekerij

Voor de toekomst van het agrarisch bedrijf, ten behoeve van de continuering van de bedrijfsvoering en de eventuele overname op termijn door de bedrijfsopvolger, willen initiatiefnemers de akkerbouwactiviteiten verbreden met de kweek van wormen.

De afgelopen periode hebben initiatiefnemers zich uitgebreid georiënteerd op deze opkomende bedrijvigheid en zijn er van overtuigd geraakt dat de kweek van meelwormen een welkome aanvulling is op hun agrarisch bedrijf. Door het starten van een tweede tak worden de bedrijfsrisico's gespreid, waardoor de inkomsten uit het agrarisch bedrijf minder zullen fluctueren. Bovendien kan door het starten van deze tweede tak de beschikbare arbeid beter worden ingezet.

Het kweken van meelwormen veroorzaakt geen overlast en het kweekproces is milieuvriendelijk. De wormen worden binnen, in geconditioneerde omstandigheden, gekweekt.

Ten behoeve van deze tweede tak wordt op het nieuwe agrarisch bouwvlak de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wormenkwekerij' gelegd.

2.3 Landschappelijke inpassing

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het nieuwe agrarisch bouwvlak en het nieuwe woonperceel is de maatwerkprocedure gevolgd. Op 6 augustus en 21 september 2020 hebben gesprekken plaatsgevonden over de precieze invulling van de nieuwe situatie met de gemeente, de provincie en de landschapsdeskundige.

Het resultaat van de maatwerkprocedure heeft geresulteerd in het navolgende landschappelijk inpassingsplan. De gemaatvoerde tekening met verklarende legenda is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd en opgenomen als bijlage bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0009.png"

Afbeelding 9: Inpassingsplan nieuwe situatie

Het nieuwe woonperceel (c) wordt aan weerszijden groen ingepast door de aanplant van bosplantsoen struikvormers. Aan de wegzijde wordt een beukenhaag aangeplant met direct daarachter een aantal hoogstam fruitbomen. De noordzijde van het woonperceel blijft open zodat de bewoners een fraai uitzicht hebben naar het achterliggende landschap. Het perceel wordt door middel van een eigen uitrit op de Korte Akkers ontsloten.

Langs de meeste oostelijke inrit naar het agrarisch bedrijf worden 4 laanbomen aangeplant (m) om de entree van het bedrijf te accentueren. De paardrijbak, die in de oorspronkelijke situatie op het achtererf lag, wordt verplaatst naar de noordwestzijde van het nieuwe bouwvlak (j) waar deze door bestaand groen grotendeels aan het zicht wordt onttrokken.

De ruimte voor (vervangende) nieuwbouw is binnen het nieuwe agrarische bouwvlak zodanig gesitueerd dat ook vanaf de weg doorzichten op het achterliggende landschap mogelijk blijven.

Op de tekening van afbeelding 9 is met de letters Q, R en S de toekomstige bebouwing aangegeven. De functie van de bebouwing (aardappelbewaring en werktuigenberging) en de exacte positie en omvang kunnen door voortschrijdend inzicht nog wijzigen ten opzichte van de indeling zoals deze in het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen. Wél staat vast dat binnen de groene inkadering de ontwikkeling van het bedrijf zal plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Getoetst wordt of het plan past binnen het vigerende planologisch kader en binnen het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen. In dit hoofdstuk staat een overzicht van het van toepassing zijnde beleid in relatie tot de gewenste ontwikkelingen van de initiatiefnemer.

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 juli 2022, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van zo'n visie zoals die is vastgelegd in art. 3.1 lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van art. 2.3 Wro.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI, valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De nationale overheid richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van ruimtelijke plannen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over ruimtelijke plannen moeten de regels van het Barro worden gerespecteerd.

Het voorliggende plan betreft een kleinschalige wijziging, waarbij geen nationale belangen in het geding zijn. De NOVI en het Barro hebben geen doorwerking naar dit plan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd (nationaal belang 13). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een handreiking beschikbaar gesteld als hulpmiddel bij de toepassing van de ladder.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

“De toelichting van een wijzigingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied“.

De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen.

De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In voorliggend plan is sprake van het verplaatsen van het bouwrecht van een (bedrijfs) woning. Het plan voorziet niet in de uitbreiding van het aantal woningen.

Een toetsing van het plan aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde aangezien het plan niet voorziet in het toevoegen van woningen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

Provinciale Staten van Groningen hebben op 3 februari 2021 de actualisatie Omgevingsvisie provincie Groningen 2020 vastgesteld.

De provincie Groningen wil haar Omgevingsvisie actueel houden. Recent vastgesteld dan wel gewijzigd beleid op het gebied van de thema's ruimte, natuur, landschap en water is verwerkt in deze visie. Ook zijn enkele omissies in teksten en kaarten aangepast.

De Omgevingsvisie vormt de basis voor de meeste plannen die de provincie Groningen de komende jaren wil maken. Hierin staat het provinciale omgevingsbeleid rondom milieu, verkeer en vervoer, water en ruimtelijke ordening. Er zijn zes grote opgaven waar de provincie de komende jaren in het bijzonder aan gaat werken, dat zijn de thema’s : Leefbaarheid, Circulaire Economie, Gaswinning, Waddengebied, Energietransitie en Erfgoed en als laatste ruimtelijke kwaliteit en landschap.

Het voorliggende plan gaat over zowel de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf als het afsplitsen van een (bedrijfs) woning van het agrarisch bedrijf.

Agrarische bouwpercelen

In de omgevingsverordening is aangegeven dat de provincie, waar dat goed in te passen is, schaalvergroting van agrarische bedrijven mogelijk wil maken en een ontwikkeling naar een duurzame landbouw wil stimuleren.

Voor het vergroten van bestaande bouwblokken tot een omvang groter dan 1 ha, of het toekennen van nieuwe bouwblokken, geldt dat de maatwerkmethode moet worden toegepast. De toepassing van deze methode kan in beginsel niet leiden tot een agrarisch bouwperceel groter dan twee hectare

De provincie beschermt bebouwd gebied en de meest kwetsbare elementen en structuren in het landschap tegen een omvangrijke schaalvergroting van landbouwbedrijven in de directe of nabije omgeving. In deze gebieden is uitbreiding van landbouwbedrijven mogelijk tot een oppervlakte van maximaal 1 ha, mits zeer zorgvuldig ingepast.

Volgens de indicatieve kaart 2, behorende bij de Omgevingsvisie, ligt het bouwperceel van initiatiefnemers op de grens van het gebied waar een uitbreiding van het bouwblok tot 1 hectare is toegestaan. Direct ten zuiden hiervan is een uitbreiding van het bouwblok tot 4 hectare onder voorwaarden toegestaan.

In het gebied waar het bouwblok van initiatiefnemers ligt is de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatwerkmethode, waarbij advies gevraagd moet worden aan een onafhankelijk deskundige op het gebied van natuur en landschap. Het Groninger Verdienmodel is hier niet van toepassing.

Hoewel het bouwblok niet in omvang is toegenomen, is ten aanzien van de vorm van het nieuw bouwvlok wél de maatwerkmethode gevoerd. Dit heeft geresulteerd in het landschappelijk inrichtingsplan (zie bijlage 2).

Woonperceel

Ten aanzien van het verplaatsen van de bouwtitel voor de woning worden in overleg met de provincie de uitgangspunten gehanteerd van de ruimte-voor-ruimte-regeling, artikel 2.13.4 van de verordening, onderdeel B.  Zie hiervoor paragraaf 3.2.2.

3.2.2 Omgevingsverordening

Provinciale Staten van Groningen hebben op 3 februari 2021 de actualisatie Omgevingsverordening provincie Groningen 2020 vastgesteld teneinde haar verordening actueel te houden.

In de omgevingsverordening staan regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De omgevingsverordening is nauw verbonden met de omgevingsvisie.

Artikel 2.26.1 Concentratie van bebouwing binnen bouwperceel

In artikel 2.26.1 zijn de volgende regels opgenomen die van toepassing zijn op het bouwen van bedrijfsbebouwing en voorzieningen voor mestopslag en opslag van veevoer binnen het bouwperceel.

  • 1. Een bestemmingsplan stelt regels op grond waarvan agrarische bedrijfsbebouwing en voorzieningen voor mestopslag en opslag van veevoer worden geconcentreerd binnen een op de verbeelding van het bestemmingsplan aangewezen agrarisch bouwperceel.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
    • a. bestaande solitair gesitueerde bedrijfsbebouwing en bestaande solitair gesitueerde voorzieningen voor de opslag van mest en veevoer;
    • b. erf- en terreinafscheidingen of schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee tot een oppervlakte van maximaal 25 m².

In het inpassingsplan (zie bijlage 2) is indicatief aangegeven waar toekomstige bebouwing gebouwd wordt. Dit vindt plaats binnen de grenzen van het bouwperceel.

Artikel 2.13.4 Ruimte-voor-Ruimte-regeling

In overleg met de provincie wordt het bouwen van de vervangende woning buiten het agrarisch bouwperceel mogelijk gemaakt met toepassing van onderdeel B van de ruimte-voor-ruimte-regeling. Hieraan zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • 1. het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1;
  • 2. de nieuw te bouwen woning of woningen wordt/worden gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, tenzij gemotiveerd wordt dat het bouwen van (een) woning(en) op deze locatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is in welk geval op een andere locatie (een) woning(en) mag/mogen worden gebouwd;
  • 3. de ruimtelijke kwaliteit door de sloop en vervangende nieuwbouw verbetert;
  • 4. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing en de erfinrichting passen in het landschapsbeeld;
  • 5. de gezamenlijke oppervlakte van een woning en de bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2, tenzij voor de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing een grotere oppervlakte noodzakelijk is in welk geval deze oppervlakte niet meer bedraagt dan die van de te slopen bebouwing als bedoeld in de aanhef;
  • 6. in het geval een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
  • 7. in het geval een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op een andere locatie dan op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
  • 8. de betreffende gronden niet zijn gelegen binnen de op kaart 6 aangegeven 'NNN-beheergebieden, 'NNN-natuurgebieden', 'NNN-beheer aanpassingsgebied', 'NNN-natuur aanpassingsgebied', het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland'.

Toetsing

Met het toepassing van onderdeel B van de ruimte-voor-ruimte-regeling ontstaat door de sloop van minimaal 750 m2 aan bebouwing het recht op een compensatiewoning. Bovendien slopen initiatiefnemers de oude boerderij. Formeel ontstaat door deze aanpak daarom het recht op het bouwen van twee vervangende woningen.

Het voorliggende plan voorziet in de bouw van één nieuwe particuliere woning. Feitelijk ter compensatie van de sloop de oude boerderij Korte Akkers 41. Het gaat dus om de verplaatsing van een reeds bestaande woning. Op grond hiervan is een toetsing aan de woonvisie daarom niet noodzakelijk.

Het nieuwe woonperceel wordt niet gerealiseerd op de plek van de (te slopen) boerderij Korte Akkers 41. Initiatiefnemers willen voor de toekomst van hun bedrijf het woonperceel juist op enige afstand uit hun agrarisch bedrijf realiseren. Alleen dan is er sprake van voldoende ruimtelijke scheiding tussen het agrarisch bedrijf en deze nieuwe (milieugevoelige) woonfunctie. Deze ruimtelijke scheiding is wenselijk om ter plaatse van het nieuwe woonperceel een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen.

De oude boerderij Korte Akkers 41 en de bijgebouwen zijn in slechte staat van onderhoud. Door de sloop van deze bebouwing en het zorgvuldig, door middel van de maatwerkmethode, tot stand gekomen nieuw woonperceel wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bewerkstelligd.

Het nieuwe woonperceel ligt niet binnen de op kaart 6 aangegeven 'NNN-beheergebieden, 'NNN-natuurgebieden', 'NNN-beheer aanpassingsgebied', 'NNN-natuur aanpassingsgebied', het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland'.

Uit raadpleging van de bij de Verordening behorende kaarten volgt dat alleen kaart 6 'Natuur' relevant is. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied in het leefgebied van akkervogels ligt. In de ecologische quickscan (zie paragraaf 4.8) wordt op akkervogels ingegaan. De ecoloog concludeert dat het voorgenomen plan de functionele kwaliteit van het akkervogelleefgebied niet aantast, maar zelfs versterkt.

Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid en in overleg met de provincie tot stand gekomen. Het eventueel benutten van het tweede 'bouwrecht' staat los van dit bestemmingsplan. Na instemming van het bevoegd gezag zal hiervoor een separate procedure worden doorlopen.

3.3 Gemeentelijk beleid

In het bestemmingsplan Buitengebied hebben de agrarische bedrijven een bouwvlak gekregen van 1 hectare.

Wanneer het bouwvlak van 1 ha gedurende de planperiode niet toereikend blijkt, kan gebruik worden gemaakt van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan het bouwvlak worden vergroot tot maximaal 2 ha. Aan die uitbreidingsmogelijkheid zijn voorwaarden verbonden waaronder de (provinciale) maatwerkbenadering en het vereiste van een goede landschappelijke inpassing. In het geval van initiatiefnemers is er geen sprake van een vergroting van het bouwvlak, maar van een vormwijziging. Hiervoor is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Voor de verplaatsing en herbestemming van de tweede bedrijfswoning, waarbij overigens geen uitbreiding van het aantal woningen plaatsvindt, is ook geen binnenplanse wijziging- of afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Buitengebied opgenomen.

Tot slot zijn voor het toekennen van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wormenkwekerij' geen binnenplanse mogelijkheden aanwezig. Om die reden is de voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid en wetgeving voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van geplande milieugevoelige functies, zoals woningen, een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieubelastende functies. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (uitgave 2009). Deze publicatie bevat onder meer lijsten met richtafstanden van diverse milieuhinderlijke activiteiten en stappenplannen voor concrete situaties. De richtafstanden uit bijlage 1 voor de VNG publicatie gaan uit van een 'rustige woonwijk'. Indien er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' dan kan de richtafstand terug worden gebracht met één afstandsstap. Onderstaand in tabelvorm de normafstanden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0010.png"

De opgenomen richtafstanden zijn geen normen, maar afstanden waarvan gemotiveerd mag worden afgeweken. De afstanden worden gemeten vanaf de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot aan de dichtstbij gelegen gevel van de gevoelige functie.

Een “rustige woonwijk en rustig buitengebied” is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van enkele wijkgebonden voorzieningen zijn er vrijwel geen andere functies. Er is weinig storend verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype is een rustig buitengebied (inclusief eventueel verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Een “gemengd gebied” is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen kunnen winkels, horeca of kleine bedrijven voorkomen. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere activiteiten kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het gemengd gebied.

Onderzoek

De mate van aanvaardbaarheid van hinder is mede afhankelijk van het type gebied waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het gebied waarin de ontwikkeling plaatsvindt kan worden getypeerd als ‘gemengd gebied’, waarin naast woningen ook agrarische bedrijven voorkomen. Onderstaande weergave van de bestemmingsplanverbeelding visualiseert hetgeen hiervoor is beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0011.png"

Afbeelding 10: uitsnede verbeelding vigerende bestemmingsplannen

De meest nabijgelegen agrarische bestemming voor de nieuwe woning in de toekomstige situatie is het akkerbouwbedrijf van initiatiefnemers zelf. De grens van het nieuwe agrarische bouwvlak tot de achtergevel van de particuliere woning is circa 60 meter.

Een ander agrarisch bedrijf in de omgeving ligt aan de zuidwestzijde van het plangebied, aan de Korte Akkers 28 in Veendam. Dit betreft een grondgebonden veehouderijbedrijf op een afstand van circa 420 meter van het nieuwe woonperceel.

Een akkerbouwbedrijf valt in milieucategorie 2, waarvoor conform de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een grootste richtafstand in een gemengd gebied van toepassing is van 10 meter.

Het veehouderijbedrijf valt in categorie 3.2, waarvoor in het gemengd gebied op grond van de VNG brochure een grootste richtafstand geldt van 50 meter. Ten aanzien van een veehouderij is tevens de Wet geurhinder en veehouderij van belang voor de beoordeling of ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat, maar ook of de woning binnen het nieuwe woonperceel op voldoende afstand van de nabijgelegen veehouderij ligt. Zie voor paragraaf 4.2.

Zowel het akkerbouwbedrijf als het veehouderijbedrijf voldoen aan de richtafstand. Hierdoor kan worden gesteld dat ter plaatse van de woning op basis van de VNG brochure een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Anderzijds worden de omliggende bedrijven door de nieuwe woning niet gehinderd in de bedrijfsvoering en - ontwikkeling.

Door middel van dit bestemmingsplan wordt het tevens planologisch mogelijk gemaakt dat op het akkerbouwbedrijf van initiatiefnemers wormen worden gekweekt. Het kweken van wormen veroorzaakt geen overlast en het proces is milieuvriendelijk.

Een wormenkwekerij is volgens de VNG brochure ook ingedeeld in categorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter in een gemengd gebied. Ten opzichte van een veehouderijbedrijf, die in dezelfde categorie valt, heeft een wormenkwekerij veel minder impact op de omgeving. Zowel ruimtelijk maar ook als het gaat om de mlieubelasting. De indeling in categorie 3.2 kan daarom als 'zwaar' worden beschouwd.

Los hiervan zullen de wormen op het bedrijf van initiatiefnemers op meer dan 50 meter uit de woning op het nieuwe woonperceel worden gekweekt en op meer dan 50 meter uit de woningen aan de overzijde van de Korte Akkers en de woning op het perceel aan de Korte Akkers 43. De wormenkweek zal daarom geen negatief effect hebben op het woon- en leefklimaat op deze percelen.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.2 Geur

Geurhinder kan optreden door het houden van dieren, de opslag en bewerking van mest en door de opslag en bewerking van veevoer. Geurhinder vanwege het houden van landbouwhuisdieren in stallen wordt in Nederland getoetst middels de regels in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen overmatige geurhinder. De voorschriften uit de Wgv zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit.

Onderzoek

Vanuit de omgeving op het plangebied

In de omgeving van het plangebied is slechts één andere agrarisch veehouderijbedrijf gesitueerd. Dit betreft het melkrundveehouderijbedrijf aan de Korte Akkers 28 in Veendam.

Voor de beoordeling van geurhinder vanwege het houden van dieren in dierenverblijven is de Wet geurhinder en veehouderij het exclusieve toetsingskader.

Voor melkrundvee zijn geen emissiefactoren vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij. De beoordeling van geurhinder vindt plaats op basis van afstandsnormen tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en de gevel van de omliggende voor geur gevoelige objecten. Bij natuurlijke ventilatie wordt de dichtstbij gelegen opening van de stal gezien als emissiepunt. Om geurhinder te voorkomen moet de afstand tussen het emissiepunt en de gevel van een geurgevoelig object in het buitengebied ten minste 50 meter bedragen.

Overige activiteiten, zoals de opslag van mest en veevoer, kunnen lokaal geurhinder veroorzaken. Geurhinder kan worden voorkomen door voldoende afstand te houden tussen de geurbron en een geurgevoelige locatie. Hiervoor kan worden aangesloten bij de afstanden die worden genoemd in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

De woning binnen het nieuwe woonperceel ligt op circa 420 meter uit deze veehouderijlocatie. Er is daarom ter plaatse van het woonperceel geen sprake van geuroverlast door het houden van vee en/of het opslaan van mest of veevoer.

Vanuit het plangebied op de omgeving

Ten oosten aan de Korte Akkers 43 en aan de overzijde van de weg aan de Boven Veensloot 17 en 19 in Meeden zijn woningen van derden aanwezig.

De afstand van de woning Korte Akkers 43 tot aan de nieuwe ligging van het bouwvlak met het agrarisch bedrijf van initiatiefnemers is circa 50 meter en de afstand tot de overburen is minimaal 117 meter.

Zowel de stallen voor de paarden, de opslag van de mest, de paardenrijbak en de toekomstige wormenkwekerij bevinden zich darhalve op minimaal 50 meter afstand uit woningen van derden. Op basis hiervan kan worden gesteld het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woningen als gevolg van het plan niet in het geding is.

Conclusie

Voor het aspect geur kan het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.

Onderzoek

Woonkavel

Voor dat deel van het plangebied waar de nieuwe woning zal worden gebouwd is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (zie Bijlage 3).

Hypothese

Op basis van bekende informatie zijn geen gegevens bekend dat op de locatie sprake zou kunnen zijn van een bodemverontreiniging met asbest. Op voorhand is geen concrete informatie bekend waaruit blijkt dat t.p.v. de onderzoekslocatie asbesthoudend materiaal in de bodem aanwezig is. Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde monstermateriaal geen bodemvreemde afwijkingen waargenomen welke duiden op een vorm van bodemverontreiniging.

Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een strategie van een onverdachte locatie. Op basis van deze hypothese is het bodemonderzoek t.p.v. de onderzoekslocatie uitgevoerd conform de bijbehorende onderzoeksstrategie, volgens NEN 5740+A1.

Resultaten

In de bovengrond is plaatselijk een verhoogd gehalte kwik, lood en cadmium aangetroffen ten opzichte van de achtergrondwaarde. In de ondergrond is geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde aangetroffen.

In het grondwater is een verhoogd gehalte zink (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde aangetroffen.

Het verhoogd gemeten gehalten cadmium, kwik en/of lood (zware metalen) in de bovengrondmonsters zijn op basis van zintuiglijke waarnemingen niet te relateren aan eventueel zintuiglijke bodemvreemde afwijkingen in het opgeboorde monstermateriaal.

De oorzaak van de aangetroffen zware metalen in de bovengrond kan het gevolg zijn van antropogene beïnvloeding. In gebieden die langere tijd door de mens in gebruik zijn is vaak sprake van een negatief effect van dit gebruik op de kwaliteit van de bodem.

Ten aanzien van het voorkomen van verhoogde gehaltes zware metalen in het freatisch grondwater kan worden opgemerkt dat dergelijke verhoogde gehaltes op tal van onverdachte locaties in Nederland regelmatig voorkomen. De gehaltes worden vaak in verhoogde mate aangetoond zonder dat daarbij sprake is van een verontreinigingsbron. De verhoogde gehaltes zware metalen kunnen o.a. worden veroorzaakt door wisselende milieuomstandigheden in de bodem alsmede door diverse bodemprocessen

De aangetoonde gehalten overschrijden de betreffende tussenwaarde en de bodemindexwaarde niet zodat de gemeten gehalten uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding geven tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Op basis van de gemeten gehalten aan lood in de bovengrond wordt nog wél opgemerkt dat deze wordt geclassificeerd als ‘gezondheidskundig matige bodemloodkwaliteit’ voor plaatsen waar kinderen (jonger dan 6 jaar) spelen of waar sprake is van een woning met moestuin.

Voorafgaand aan de sloop van de bebouwing zal door middel van een asbestinventarisatie worden bepaald of in het te slopen complex asbest aanwezig is.

Vormverandering agrarisch bouwvlak

Ter plaatse van (de wijziging van) het agrarisch bouwvlak is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek in het kader van de planologische procedure niet uitgevoerd.

Het is bekend dat tussen de bebouwing van Korte Akkers 41 en 42 een gedempte wijk (NAVOS-locatie) ligt. Het beheer van de gedempte wijk op het perceel van initiatiefnemer is in handen van de Stichting Landinrichting en Bodemverontreiniging (SLB). De stichting zorgt voor de uitvoering van het bodembeheerplan en financiert als gevolg daarvan onderzoek en eventueel noodzakelijk uit te voeren maatregelen.

Ter plaatse van de gedempte wijk heeft bodemonderzoek plaats gevonden (rapport Nader onderzoek Voormalige Stortplaatsen (NAVOSpb3, cluster Zuid Provincie Groningen NN-802000079, d.d. 2000). Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat ter er geen of in zeer beperkte mate verontreinigingen aanwezig zijn in de bodem per plaatse van de demping. Risico's worden daarom niet verwacht bij het huidige gebruik.

Het gebruik van de grond als gevolg van de verandering van het bouwvlak zal niet direct veranderen. Initiatiefnemers hebben op korte termijn geen plannen om ter plaatse van deze gedempte wijk te bouwen. Indien deze bouwplannen zich in de toekomst wél aandienen, dan moeten zij contact opnemen met SLB.

Conclusie

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de woonkavel niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De bovengrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat enkele stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde respectievelijk de streefwaarde. Deze lichte verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

De bodem is geschikt voor het voorgenomen gebruik van het perceel voor woondoeleinden.

Hierbij dient wél opgemerkt te worden dat op basis van de gemeten gehalten aan lood in de bovengrond deze wordt geclassificeerd als ‘gezondheidskundig matige bodemloodkwaliteit’ voor plaatsen waar kinderen (jonger dan 6 jaar) spelen of waar sprake is van een woning met moestuin. Het gezondheidsrisico (IQ-puntverlies) door bodemlood kan worden beperkt door het treffen van maatregelen en/of door het volgen van de gebruiksadviezen van de GGD.

Verder zal voorafgaand aan de sloop van de bebouwing door middel van een asbestinventarisatie worden bepaald of in het te slopen complex asbest aanwezig is.

De bodem ter plaatse van de gedempte wijk is in het verleden onderzocht in het kader van het bodembeheerplan. Hieruit is gebleken dat er geen of in zeer beperkte mate verontreinigingen aanwezig zijn in de bodem per plaatse van de demping. Initiatiefnemers treden in contact met SLB wanneer zij het gebruik van de gedempte wijk willen veranderen bijvoorbeeld door hier een loods te bouwen. Hier is op korte termijn in ieder geval geen sprake van.

Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Een eventuele verontreinig ter plaatse van de gedempte wijk staat de uitvoering van het plan niet in de weg omdat kosten voor onderzoek en het nemen van maatregelen worden gedragen door de stichting.

4.4 Geluidhinder

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidzone. Uitzondering zijn wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt, die wegen die deel uitmaken van een woonerf of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt.

De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. In buitenstedelijk gebied bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen 250 m. Ingeval van realisatie van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Onderzoek

Woonperceel

Ten behoeve van de bouw van de nieuwe woning zal vastgesteld moeten worden of ter plaatse van de voorgevel voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Met behulp van de Atlas Leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is een indicatie verkregen van de geluidbelasting van het wegverkeer (Lden) ter plaatse van het plangebied. Uit de onderstaand uitsnede van de kaart van de Atlas blijkt ter plaatse van de voorgevel van de nieuw te bouwen woning aan de Korte Akkers 41 een geluidsbelasting van 45 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0012.png"

Afbeelding 11: Atlas Leefomgeving - kaart Lden

De nieuw te bouwen woning ligt buiten de zone van de N33 (op circa 1.000 meter afstand) maar wel in de zone van de Boven Veensloot in de gemeente Midden-Groningen. Dit is een smalle (3 m. breed) weg in het buitengebied zonder veel doorgaand verkeer. Langs de weg zijn 11 woningen gelegen en geen noemenswaardige verkeersaantrekkende functies aanwezig. Uit informatie van de gemeente Midden-Groningen blijkt dat er van de weg Boven Veensloot geen verkeersgegevens bekend zijn.

Uit een verkeerstelling van de nabijgelegen Beneden Veensloot blijkt een etmaalintensiteit van circa 760 motorvoertuigen per etmaal. Deze weg heeft echter beduidend meer doorgaand verkeer dan de Boven Veensloot. Naar verwachting zal de etmaalintensiteit op de Boven Veensloot niet meer dan 300 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Op basis hiervan en de overige kenmerken van de weg (wegdek van gewoon asfalt (DAB, referentiewegdek) en een rijsnelheid van 60 km/uur kan worden gesteld dat naar verwachting de voorkeurswaarde (48 dB Lden) niet wordt overschreden.

Agrarisch bouwvlak

Door de vormverandering van het agrarisch bouwvlak komt deze op groter afstand tot liggen van de omliggende bestaande woningen. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie is dat gunstig.

Wat betreft de aanvulling van de bedrijfsactiviteiten met de wormenkwekerij kan worden gesteld dat deze activiteit geheel binnen plaatsvindt. Deze activiteit gaat niet gepaard met het gebruik van ventilatoren e.d. Aangenomen mag daarom worden dat de wormenkwekerij geen geluidoverlast veroorzaakt op de woningen van omwonenden.

Bij de eventuele bouw van bewaarloodsen met ventilatoren zal in het kader van de milieutoestemming aan de geluidnormen getoetst moeten worden. In het kader van deze herziening van het bestemmingsplan is dat niet aan de orde.

Conclusie

Naar verwachting is geen sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde van de Wgh. Er is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk in verband met de nieuw te bouwen woning aan de Korte Akkers 41.

De Omgevingsdienst Groningen adviseert veiligheidshalve om tussen de voorgevel van de nieuwe woning en de weg-as een afstand van minimaal 10 meter aan te houden. Aan deze afstand wordt voldaan, waardoor met zekerheid is te stellen dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.

De wormenkwekerij is geen activiteit waarbij veel geluid wordt geproduceerd. Geluidoverlast op omwonenden is daarom niet aannemelijk.

Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

De kern van deze wet bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen en voorziet in het zogenaamd Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het bevat een gebiedsgerichte aanpak en zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit.

Het begrip NIBM is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:

  • Voor woningbouwlocaties met minder dan 1500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • Voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderzoek

Het voorliggend plan blijft ruimschoots onder deze drempelwaarde. Er is bovendien geen sprake van het toevoegen van een extra woning. Het juridisch-planologisch wijzigen van de agrarische bestemming van de tweede bedrijfswoning naar Wonen heeft geen invloed op de luchtkwaliteit.

De start van de wormenkwekerij zal resulteren in een kleine toename van het aantal verkeersbewegingen (maximaal 8 per week).

Voor verkeersbewegingen wordt gesteld dat het als NIBM kan worden beschouwd als deze niet meer dan 3% bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dat wil zeggen dat de bijdrage aan NOx- en stofemissie niet meer dan 1,2 µg/m3 per jaar bovenop de maximale gestelde achtergrondconcentratie van 40 µg/m3 jaargemiddelde achtergrondconcentratie voor NOx en stof (PM10) is.

Met behulp van de NIBM-tool is de bijdrage van de extra verkeersbewegingen berekend voor de NOx- en stofemissie. Hierbij is worst case uitgegaan van 2 extra voertuigbewegingen per dag waarvan 50% zwaar verkeer is. De resultaten van de berekening zijn in de onderstaande tabel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0013.png"

Uit de berekening blijkt dat de totale bijdrage onder deze grens van 1,2 µg/m3 per jaar valt. De toename van verkeersbewegingen kan daarom als NIBM worden beschouwd. Verdere toetsing van de luchtkwaliteit is niet nodig.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

  • Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Onderzoek

Risico's

Met behulp van de risicokaart externe veiligheid is gekeken naar de risico’s in de omgeving van het plangebied. De risicokaart is hulpmiddel om risico bronnen in de omgeving te kunnen bepalen. Onderstaand is de planlocatie ingetekend op de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0014.png"

Afbeelding 12: uitsnede risicokaart (plangebied bij blauwe stip)

Inrichtingen

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Buisleidingen

De rode stippellijnen in de uitsnede van de risicokaart geven de ligging van buisleidingen aan. Ten zuiden van het plangebied, op ruim 800 meter afstand is de dichtstbijzijnde buisleiding aanwezig. Het invloedsgebied van deze leiding reikt niet tot het plangebied. Een nadere beschouwing ten aanzien van buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen is daarmee niet nodig.

Besluit en Regeling externe veiligheid transportroutes

In de omgeving van de onderzochte locatie zijn de volgende transportroutes gevaarlijke stoffen geïnventariseerd.

Soort   Risicobron   Wet- en regelgeving  
Weg   N33   Basisnet  
Spoort   Spoorlijn Veendam - Zuidbroek   Basisnet  
Weg   N366   Provinciaal Basisnet  

Het invloedsgebied van de N33 en de N366 bedraagt 880 meter en van de spoorlijn Veendam – Zuidbroek 4.000 meter. Daarmee reikt het invloedsgebied van het spoor tot het plangebied (afstand tot het plangebied bedraagt circa 1.300 meter), maar ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van de N33 en de N366 (afstand tot het plangebied bedraagt respectievelijk circa 1.000 en 3.000 meter). Daarmee is enkel de spoorlijn Veendam– Zuidbroek een relevante risicobron in relatie tot het plangebied.

Voor deze spoorlijn geldt een PR 10-6-contour van 0 meter er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico. De spoorlijn heeft geen plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter.

Aangezien de afstand tussen de spoorlijn en het plangebied meer dan 200 meter bedraagt, is het niet nodig de hoogte van het groepsrisico te bepalen. Wel dient op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (artikel 7) een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico aangezien er geen nieuw kwetsbaar object wordt gerealiseerd. Een bestaand kwetsbaar object wordt gesloopt en een aantal meters noordelijker herbouwd.

Er is geen sprake van een functie voor niet of verminderd zelfredzame personen. Bij calamiteiten kunnen de bewoners van de spoorlijn af vluchten.

Conclusie

De Veiligheidsregio heeft in het kader van het vooroverleg aangeeven dat op de planontwikkeling geen significante externe veiligheidsrisico's van invloed zijn. Het aspect externe veiligheid vorm geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet.

Op grond van artikel 3.6.1 Bro dient in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

In het navolgende wordt aangegeven op welke wijze met de aspecten archeologie en cultuurhistorie rekening wordt gehouden.

4.7.1 Archeologie

Beleid

In 1992 werd het Europese "Verdrag van Malta" ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.

Deze wet heeft twee belangrijke uitgangspunten:

  • behoud van de archeologische waarden in hun originele context in de bodem (in situ), of als dit niet mogelijk is door opgraving en documentatie (ex situ);
  • de verstoorder betaalt.

Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.

Nota archeologiebeleid

In september 2014 werd door de gemeente de ‘Nota archeologiebeleid en cultuurhistorie’ vastgesteld. In hoofdstuk 7 van de Nota archeologiebeleid is het gemeentelijke beleid weergegeven. In samengevatte vorm gelden de volgende beleidsuitgangspunten:

  • De gemeente Veendam zet in op het behoud van waardevolle archeologische, cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke relicten, zowel onder als boven de grond.
  • In het buitengebied streeft de gemeente Veendam behoud van archeologische en cultuurhistorische vindplaatsen na. Wijzigingen aan het maaiveld (egalisaties, afgraven en ontgronden) en diepe bodembewerkingen (mengwoelen, diepploegen e.d.) zullen doorgaans niet worden toegestaan. Op vergunningaanvragen wordt geadviseerd door een onafhankelijke organisatie met professionele archeologische kennis. Delen van het buitengebied zijn op basis van vastgestelde bodemverstoringen of op basis van een geringe kans op de aanwezigheid van archeologische resten vrijgesteld van onderzoeksverplichting (zie hiervoor de Beleidskaart Archeologie).

Onderzoek

Op de beleidskaart archeologie en cultuurhistorie van de gemeente Veendam van augustus 2018 is het plangebied deels aangegeven met een lage archeologische verwachting (groen gebied) en deels met een hoge archeologische verwachting (roze gebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01BPKteAkkers41-0401_0015.png"

Afbeelding 13: uitsnede beleidskaart archeologie en cultuurhistorie

In het bestemmingsplan Buitengebied en het Veegplan Buitengebied Veendam 2019 heeft het gebied met de hoge archeologische verwachting de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 en met een verstoringsdiepte van meer dan 45 centimeter moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld. Ook moet in voldoende mate worden aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

De bodemverstroring in het gebied met de hoge archeologische waarde zal plaats gaan vinden door de bouw van de nieuwe particuliere woning. Het is echter niet bekend of door de bouw van de nieuwe woning met bijgebouw de verstoring groter zal zijn van 200 m2. De reden hiervan is dat de nieuwbouw niet door initiatiefnemers wordt gedaan, maar door de toekomstige eigenaren van het woonperceel.

Ter bescherming van de archeologische waarden wordt in het voorliggende bestemmingsplan de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd zodat het verzekerd is dat de bij een toekomstig bouwplan met een bodemverstroring groter dan 200 m2 en dieper dan 45 centimeter de eventuele archeologische waarden in de bodem worden veiliggesteld.

Conclusie

Door het handhaven van de archeologische dubbelbestemming zijn de eventuele archeologische waarden in de bodem voldoende veiliggesteld. Indien de toekomstige eigenaren een bouwplan aanvragen met een bodemverstoring van meer dan 200 m2 en dieper dan 45 centimeter, dan zullen zij een rapport moeten overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden in voldoende mate zijn vastgesteld en moet worden aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

4.7.2 Cultuurhistorie

Ruimtelijke cultuurhistorische elementen zijn aanwezig in de vorm van gebouwen en bouwwerken en zijn aanwezig in het landschap. In de eerste categorie, de gebouwen en bouwwerken (de historisch-stedenbouwkundige elementen), zijn vooral de elementen waardevol die karakteristiek zijn voor een bepaalde bouwstijl en zijn de elementen waardevol die iets vertellen over de levenswijze van destijds.

In de tweede categorie zijn de cultuurhistorische elementen vervat in het landschap (ook wel de historisch-geografische waarden genoemd). Hier zeggen bijvoorbeeld aspecten als de kavelstructuur en het wegenpatroon veel over een gebied (en de ontstaansgeschiedenis).

Onderzoek

Op de kaart gebouwde monumenten, parken en beschermde gezichten van de gemeente Veendam blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen voorkomen. De te slopen tweede bedrijfswoning en de bijbehorende gebouwen zijn niet aangewezen als cultuurhistorisch waardevolle objecten.

Het historisch landschap, bestaande uit zijn weidsheid en de opstrekkende verkaveling wordt door het plan verder niet aangetast. Juist door het agrarisch bouwvlak compacter (lees: rechthoekiger) te maken zal de weidsheid van het landschap niet negatief worden beïnvloed, maar eerder positief.

Bij de maatwerkprocedure is verder specifiek aandacht geschonken aan het zoveel mogelijk behouden van zichtlijnen.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.8 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming

Sinds 1 januari 2017 regelt de Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

Onderzoek

Door Natuurbank Overijssel is een quickscan natuurwaarden onderzoek uitgevoerd waarin de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld zijn gebracht. De resultaten van de quickscan (rapport met projectnummer 3353 versie 1.0, d.d. 14 april 2021) zijn als Bijlage 4 aan deze toelichting toegevoegd. In deze paragraaf zijn de conclusies van de quickscan samengevat.

Gebiedsbescherming

Het plangebied behoort tot akkervogelleefgebied, maar voorgenomen ontwikkelingen zijn niet strijdig met provinciale regels voor bescherming van het akkervogelleefgebied. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt functionele kwaliteit van het akkervogelleefgebied niet aangetast, maar zelfs versterkt. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de afstand tussen plangebied en Natura 2000-gebied, kan een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied niet op voorhand uitgesloten worden. Om het effect van de voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebied vast te kunnen stellen, is aanvullend onderzoek in de vorm van een stikstofberekening uitgevoerd.

Stikstof
De realisatie en de gebruiksfase zijn worst case in één AERIUS berekening doorgerekend omdat het niet uitgesloten is dat beide fasen in één jaar zullen plaatsvinden.

Uit de AERIUS berekening blijkt er geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden. Er is dan ook per definitie geen sprake van significant negatieve effecten en een nadere (passende) beoordeling op grond van artikel 2.7:1 jo. 2.8:1 Wnb is dan ook niet aan de orde.

De uitgangspunten van de AERIUS berekening en de rekenresultaten zijn als Bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd.

Soortenbescherming

In het kader van het natuurwaardenonderzoek is het plangebied op 5 februari 2021 tijdens de daglichtperiode (ochtend) bezocht. Het onderzoeksgebied is te voet onderzocht op de aanwezigheid en potentiële aanwezigheid van beschermde flora- en faunawaarden. Het gebied is visueel en auditief onderzocht.

Vogels

In het plangebied is gekeken naar vogels, oude nesten en sporen die op de aanwezigheid van nesten in het plangebied duiden, zoals prooiresten (roofvogels), schijtsporen, braakballen, ruiveren (roofvogels), eierdoppen en zichtbaar nestmateriaal. Op basis van een beoordeling van de landschappelijke kenmerken kan een goede inschatting gemaakt worden van de functie van het onderzoeksgebied voor vogels en of de uitgevoerde inventarisatie voldoet aan de gestelde eisen voor onderzoek naar vogels.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.

Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten zullen daarom buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-maart.

Vleermuizen

Vaste rust- en voortplantingsplaats

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen vleermuis verstoord of gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats verstoord, beschadigd of vernield.

Essentieel foerageergebied

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen essentieel foerageergebied van vleermuizen aangetast.

Vliegroute

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen essentiële vliegroute van vleermuizen aangetast.

Grondgebonden zoogdieren

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd en vernield.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren die mogelijk gedood worden en waarvan mogelijk de vaste rust- en voortplantingsplaats beschadigd en vernield wordt, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied voor grondgebonden zoogdieren neemt niet af.

In het plangebied zijn overigens geen geschikte rust- of voortplantingsplaatsen voor de egel of steenmarter waargenomen.

Amfibieën

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk een amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste rustplaats van een beschermd amfibie beschadigd en vernield.

Voor de beschermde amfibieën die mogelijk gedood worden en waarvan mogelijk de vaste rustplaats beschadigd en vernield wordt, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen en vernielen van de vaste rust- en voortplantingsplaats’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

Overige soorten

Het onderzoeksgebied behoort niet tot functioneel leefgebied van andere beschermde flora- of faunasoorten. Vanwege de lokale invloedsfeer heeft de voorgenomen activiteit geen negatief effect op andere beschermde soorten. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal rekening worden gehouden met de broedperiode.

4.9 Water

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient het waterschap vroegtijdig op de hoogte gebracht te worden. Via de online watertoets is het plan kenbaar gemaakt bij het waterschap. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

De watertoets is wettelijk verankerd met het Besluit van 3 juli 2003 tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 in verband met gevolgen van ruimtelijke plannen voor de waterhuishouding (watertoets).

Op 18 mei 2021 is de watertoets uitgevoerd. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de korte procedure wordt doorlopen. Dit houdt in dat via de digitale watertoets deze standaard waterparagraaf wordt verstrekt, met voor het plan relevante adviezen.

In de uitgangspuntennotitie zijn planspecifieke en aanvullende uitgangspunten (adviezen) opgenomen voor dit plan, waarbij wordt ingegaan op de volgende 5 thema`s; waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, aanvullende belangen waterschap en gerelateerde belangen van derden. Per thema is hierna voor dit plan relevante informatie opgenomen en zijn uitgangspunten opgesteld. Ten slotte is de verdere gewenste betrokkenheid van het waterschap bij het vervolg van het planproces beschreven.

Waterveiligheid

Waterveiligheid betreft het voorkomen, zo mogelijk uitsluiten, van levensbedreigende overstromingsrisico's voor mens en dier en het voorkomen van schade aan have en goed. Risico's die met name zullen optreden bij de doorbraak van een zeekering (primaire kering) of boezemkade (secundaire kering). Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, alle belangen beschreven die vanwege de waterveiligheid extra bescherming genieten of anderzijds van belang zijn voor de waterveiligheid.

Waterkwantiteit

Het waterschap heeft als taak de zorg voor voldoende water in droge perioden als de afvoer in perioden van overvloed. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden. Binnen dit thema zijn, indien van toepassing, de voor dit plan gerelateerde belangen beschreven die in meer of mindere mate de waterkwantiteit beïnvloeden.

Wateroverlast vanuit het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Overtollig grond- en hemelwater dat tot afvoer komt volgt de trits ; ''vasthouden, bergen, afvoeren''.

Schouwsloten

Binnen het plangebied liggen schouwsloten. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap, maar een belangrijke lokale functie vervullen voor de afwatering van een groter gebied, meerdere eigenaren en/of belangen van derden. Vanwege deze afwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot goed onderhoud heeft. De eigenaren van schouwsloten zijn verplicht het benodigde doorstroomprofiel jaarlijks schoon te houden en het waterschap ziet hierop toe via de schouw. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden (Keur Waterschap Hunze en Aa’s).

Grondwaterstand en ontwateringsdiepte

Om grondwateroverlast te voorkomen is een minimale ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand) nodig. In het plangebied is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) (plaatselijk) relatief hoog, waardoor de kans op overlast toeneemt. De voor het plan noodzakelijke ontwateringsnorm wordt mogelijk niet in het hele plangebied gehaald. Voor primaire wegen is de ontwateringsnorm 1,0 m-mv, voor woningen met kruipruimtes, industrieterreinen en secundaire wegen is dit 0,7 m-mv, voor tuinen en plantsoenen is dit 0,5 m-mv, en voor woningen zonder kruipruimte is de norm 0,3 m-mv. Mocht de beoogde functie van het ingediende plan overlast kunnen ondervinden door onvoldoende ontwateringsdiepte, is het te adviseren om hier rekening mee te houden in het ontwerp en bij de inrichting.

Waterkwaliteit
Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap de zorg voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld voor aangewezen waterlichamen. Daarnaast is een goede waterkwaliteit van belang voor het recreatief medegebruik als zwemmen en kanoën en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer. In dit thema zijn, indien van toepassing, alle voor dit plan specifieke waterschapsbelangen beschreven die impact hebben op de waterkwaliteit.

Vervuiling van het oppervlaktewater moet in ieder geval zoveel mogelijk voorkomen worden. Om deze reden vraagt het waterschap op de toepassing van uitlogende materialen zoveel mogelijk te beperken en om vervuiling door bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. Afstromend hemelwater dat vervuild is geraakt moet zo veel mogelijk gescheiden worden afgevoerd, of moet worden gezuiverd. Dit volgt de trits ; ''schoonhouden, scheiden, zuiveren''.

Aanvullende waterschapsbelangen

Onder dit thema zijn, indien van toepassing, een aantal onderwerpen opgenomen die mogelijk een belang raakt voor het waterschap of die van gerelateerde partners. Dit betreft enerzijds locatie specifieke eigenschappen die in een toekomstige situatie de effecten op het waterbeheer kunnen vergroten. Anderzijds kunnen ook watergerelateerde gebiedseigenschappen zijn opgenomen buiten de jurisdictie van het waterschap, maar die wel indirect de belangen van het waterbeheer raken.

Verdere betrokkenheid waterschap

Voor alle voor dit plan relevante watergerelateerde onderwerpen zijn in deze paragraaf adviezen opgenomen. Het waterschap geeft in de standaard waterparagraaf aan dat voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets het niet nodig is om het waterschap te betrekken indien rekening wordt gehouden met deze adviezen. Bij planwijzigingen die de uitkomst van de digitale watertoets zouden kunnen veranderen, moet deze toets opnieuw doorlopen worden. Het waterschap kan altijd geraadpleegd worden voor overleg en nadere uitleg.

Conclusie

Uit de uitgevoerde watertoets blijkt dat de korte procedure van toepassing is. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal rekening gehouden worden met de adviezen van het waterschap. Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 Vormvrije MER-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen) indien:

  • De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en meer dan 2000 woningen betreft,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of,
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De drempelwaarde van de betreffende categorie wordt met dit plan niet overschreden, zodat er geen rechtstreekse MER-plicht geldt. Echter onder omstandigheden kan het noodzakelijk zijn dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.- beoordeling moet dan blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen

Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.

Echter, op 1 april 2011 heeft een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Daardoor is nu een beoordeling van een activiteit zoals die voorkomt op lijst D noodzakelijk, zelfs al is de omvang van de activiteit ver onder de drempelwaarde gelegen.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijsten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.- beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:

  • 1. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.- beoordeling noodzakelijk;
  • 2. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

Het plan voorziet niet in de toename van het aantal woningen. Ook neemt de omvang van het agrarisch bouwvlak niet toe. Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan daarom niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebied (Zuidlaardermeergebied)) bevindt zich op een afstand van circa 12 kilometer van deze locatie. Uit een Aeriusberekening is vast komen te staan dat het plan geen stikstofdepositie veroorzaakt op enig Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming is dan ook niet aan de orde.

Doordat de oppervlakte van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf gelijk blijft, blijven ook de bouwmogelijkheden ten behoeve van de agrarische bedrijfsactiviteiten gelijk. Bovendien zijn een deel van de planologische bouwmogelijkheden (750 m2) gekoppeld aan een afwijkingsbevoegdheid.

Gezien het bovenstaande is het duidelijk dat het plan geen nadelige gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Tevens is een akkerbouwbedrijf reeds mogelijk binnen de geldende bestemming en komt deze inrichting niet voor in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Een passende MER-beoordeling is daarom niet noodzakelijk.

Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Milieu- en omgevingsaspcten – is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu.

Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.

Conclusie

De conclusie van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen 

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen.

5.2 Juridische vormgeving

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor de inhoudelijke systematiek is aangesloten op het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Veendam, vastgesteld op 24 oktober 2016.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke kort toegelicht.

5.2.1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.

5.2.2 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Hieronder worden de gehanteerde bestemmingen kort toegelicht.

Artikel 3 Agrarisch

In het voorliggende bestemmingsplan heeft het agrarisch bedrijf een bouwvlak gekregen van 9.250 m2.

Wanneer het toegekende bouwvlak gedurende de planperiode niet toereikend blijkt, dan kan door middel van een binnenplanse afwijking bebouwing worden opgericht buiten het bouwvlak, binnen de 'wetgevingszone – afwijkingsgebied'. Deze zone heeft een oppervlakte van 750 m2.

Door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wormenkwekerij' is het planologisch mogelijk gemaakt om binnen het bouwvlak te starten met een wormenkwekerij.

Artikel 4 Wonen

Per bestemmingsvlak (of bouwvlak waar dat is aangegeven) is één woning toegestaan. De oppervlakte van een woning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 300 m². Dit is conform provinciaal beleid.

5.2.3 Algemene regels

Bij de bestemming zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels en afwijkingsregels.

5.2.4 Overgangsrecht en slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.


Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gemoeid zijn met het opstellen van het bestemmingsplan zijn voor rekening van initiatiefnemers. Tevens is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een planschadeovereenkomst aangegaan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Het (voorontwerp) bestemmingsplan is het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening) toegezonden aan de overlegpartners van de gemeente. Door de Omgevingsdienst Groningen en de provincie Groningen is inhoudelijk op het plan gereageerd. De opmerkingen zijn in het bestemmingsplan verwerkt.

De Omgevingsdienst

Naar aanleiding van de reactie van de Omgevingsdienst (zie Bijlage 6) is de toelichting voor de volgende aspecten aangepast / aangevuld:

  • voor het aspect geur is ook de toetsing gedaan vanuit het oogpunt van het akkerbouwbedrijf met wormenkwekerij (Korte Akkers 42) ten opzichte van de omliggende woningen.
  • het bodemrapport is aangepast en verwerkt in paragraaf 4.3. De Omgevingsdienst adviseert ook om een bodemonderzoek uit te voeren voor de verlegging van het agrarisch bouwperceel omdat er sprake is van een gedempte wijk. Dit advies is in overleg met de gemeente niet overgenomen. Het beheer van de gedempte wijk is in handen van de Stichting Landinrichting en Bodemverontreiniging (SLB). In het kader van het beheerplan is de bodem ter plaatse van de gedempte wijk onderzocht. Geconcludeerd is dat er geen of in zeer beperkte mate verontreinigingen aanwezig zijn in de bodem per plaatse van de demping. Bij toekomstige wijziging van het gebruik van de bodem zullen initiatiefnemers in contact treden met SLB over de nader uit te voeren onderzoeken en te nemen maatregelen. SLB draagt hierbij zorg voor de financiering. Het plan voor de vormverandering van het bouwvlak levert geen gevaar op voor de gezondheid en is financieel gezien haalbaar.
  • Voor het aspect geluid is de suggestie gedaan om een akoestisch onderzoek uit te voeren vanwege de toepassing van ventilatoren op een aardappelbewaarschuur. Omdat de plaats van de (toekomstige) aardappelbewaarplaats echter nog niet vaststaat, is het niet zinvol / mogelijk om dit geluidsonderzoek uit te voeren. Wanneer initiatiefnemer besluiten om een aardappelbewaring te bouwen, dan zullen zij hiervoor een milieumelding moeten doen. Het licht meer voor de hand om het geluidsonderzoek uit te voeren in het kader van deze milieumelding. Ook omdat de exacte plaats van de loods en de ventilatoren dan vast ligt.
  • voor het aspect luchtkwaliteit is een NIBM berekening uitgevoerd van de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen. Deze NIBM berekening is opgenomen in paragraaf 4.5.
  • voor het aspect externe veiligheid is het groepsrisico (beperkt) verantwoord ten aanzien van de spoorlijn Veendam - Zuidbroek (Basisnet spoor). De bevindingen zijn opgenomen in paragraaf 4.6.
  • In de vormvrije MER-beoordeling is ook de toetsing van het akkerbouwbedrijf met wormenkwekerij opgenomen.

Provincie Groningen

Naar aanleiding van de reactie van de provincie Groningen is in paragraaf 2.2 aangegeven welke bebouwing gesloopt zal worden en wat hier de oppervlakte van is.

Verder geeft de provincie aan dat bij de herinrichting van het agrarisch bedrijf of erf mogelijk ook verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 moeten worden uitgevoerd. Dit is afhankelijk van de voorgenomen herinrichting en daarmee verbonden werkzaamheden in de bodem.

Met het voorliggend bestemmingsplan wordt de ligging van het agrarisch bouwvlak juridisch - planologisch gewijzigd van vorm. Het plan voorziet niet in een concreet bouwplan waarbij sprake is van bodemroering.

Indien concrete bouwplannen worden uitgevoerd zal, indien noodzakelijk, bodemonderzoek worden uitgevoerd. Zie ten aanzien van dit aspect ook de reactie op de bevindingen van de Omgevingsdienst.

Ook heeft de provincie opmerkingen gemaakt over de ecologieparagraaf (4.8). Deze is aangevuld met de bevindingen van de ecoloog.

Veiligheidsregio

De Veiligheidsregio heeft aangegeven dat er geen aanleiding is inhoudelijk advies te geven ten behoeve van het voorliggende ruimtelijke besluit.  

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 februari 2022 tot en met 31 maart 2022 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

De Omgevingsdienst heeft nog wél een aantal opmerkingen gemaakt over de bodemparagraaf (paragraaf 4.3) en de paragraaf over externe veiligheid (paragraaf 4.6) van het plan. Dit betreffen voornamelijk tekstuele opmerkingen. Het advies van de Omgevingsdienst is als Bijlage 7 aan deze toelichting toegevoegd. De opmerkingen zijn in de paragraaf over bodem en externe veiligheid verwerkt.

Participatie

In een vroeg stadium van de planontwikkeling hebben initiatiefnemers met de bewoners gesproken van de twee woningen tegenover het nieuwe woonperceel. Deze bewoners hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan.